2
KENNISVORMING, BESCHERMING EN BEHEER
KENNISVORMING, BESCHERMING EN BEHEER
D
e taken kennisvorming, bescherming en beheer worden nog het meest geassocieerd met de traditionele (archeologische) monumentenzorg. Dit zijn met name de taken die voortvloeien uit een wettelijke verplichting. Onder kennisvorming vallen inventarisaties van bijzondere cultuurhistorische elementen. Deze inventarisaties geven een beter beeld van wat er nog in de stad aanwezig is en kunnen aanleiding zijn om bepaalde objecten te beschermen. Voorbeelden zijn de archeologische onderzoeken en onderzoeken naar bepaalde gebouwtypen en overblijfselen uit bepaalde stijlperioden. Bij beheer horen taken die ervoor zorgen dat het erfgoed op het gewenste peil wordt gebracht of blijft. Hiertoe rekenen we de ambtelijke ondersteuning voor bijdragen vanuit de Commissie Beeldkwaliteit (voorheen de Monumentencommissie) en de onderhouds- en restauratiesubsidies.
"
19
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Opgravingen Waarnemingen en begeleidingen
0
500
1000
1500
Meters
Overzicht van archeologische opgravingen, waarnemingen en begeleidingen gemeente Nijmegen 2000–2008. 20
2000
2500
2 Opgravingen
Opgravingen
V
oor het publiek is archeologie in de eerste plaats opgraven; maar eigenlijk is behoud van het archeologische erfgoed uitgangspunt. Wanneer behoud niet mogelijk is, vindt een heel proces plaats waarin alle belanghebbenden – de gemeente, de bouwers en de eigenaren – een rol spelen. Dit proces is wettelijk vastgelegd om te voorkomen dat archeologische resten in de bodem ongezien verdwijnen. De opgravingen en de rapporten daarover moeten voldoen aan landelijke kwaliteitseisen.
In de periode tussen 2000 en 2008 heeft de gemeente Nijmegen 60 opgravingen uitgevoerd op een oppervlakte van 58 hectare. Het aantal waarnemingen en begeleidingen bedraagt 680. Hierna worden vijf opgravingen nader toegelicht.
"
21
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Het inkisten van het dubbelgraf uit de vroege ijzertijd aan de Steltsestraat in Lent. 22
Een anatomische puzzel en andere ijzertijd-skeletten in de Waalsprong
Een anatomische puzzel en andere ijzertijd-skeletten in de Waalsprong
D
e afgelopen jaren heeft de Waalsprong meer skeletten uit de ijzertijd opgeleverd dan de rest van Nederland en nabije omgeving tezamen. De grafvelden in de Waalsprong en de vondst van ‘de Man van Lent’ in het bijzonder, hebben dan ook speciale aandacht gekregen in de nieuwste overzichtspublicatie van de Nederlandse prehistorie (2005), die zowel in het Nederlands als in het Engels is uitgegeven.
Als gevraagd wordt hoe we ons de bewoners van de Lage Landen moeten voorstellen in de periode tussen 800 en 500 voor Chr. (vroege ijzertijd), dan kunnen feitelijk alleen menselijke resten uit de Waalsprong daarop een antwoord geven. Rond 00 voor Chr. was het in het grootste deel van Europa gewoonte om de overledenen te cremeren. De resten werden vervolgens, al dan niet in een urn, begraven. Dat gebruik zou in het Nederrijnse gebied meer dan een millennium lang de norm blijven. Crematieresten geven weinig of geen inzicht in aspecten als postuur, lengte en sieradendracht. De tientallen menselijke skeletten uit de ijzertijd die in de Waalsprong zijn gevonden bieden dan ook een onverwacht zicht op deze vroege bewoners. De man van Lent Al in 998 werd aan de zuidzijde van de Laauwikstraat het eerste gemengde grafveldje vrijgelegd. Daarin bevond zich een opmerkelijke persoon met drie bronzen 23
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Van de twee personen in het dubbelgraf is eerst de man neergelegd, min of meer op de buik. De vrouw ligt op de rug, over de linkerarm van de man. hoofdsieraden (een oorringetje en twee vlechtringen). Deze kreeg al gauw de bijnaam ‘de Man van Lent’. Hij woonde hier omstreeks de vijfde eeuw voor Chr. Uit deze periode kennen we in Nederland ook enkele andere graven waarin overledenen onverbrand zijn bijgezet. Het in 2000 ontdekte grafveld langs de Steltsestraat bevatte echter graven uit de voorafgaande vroege ijzertijd (800–500 voor Chr.), een periode waaruit we in de Lage Landen verder geen lijkbegravingen kennen. De vorm en versiering van de urnen deden die ouderdom al vermoeden, maar voor de skeletten kon alleen de meting van radioactief koolstof in de botten die zekerheid geven. Deze 4C-dateringen werden in het Centrum voor Isotopenonderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen verricht. Een anatomische puzzel Een van de botmonsters was afkomstig uit een bijzonder graf. Bij de opgraving waren in eerste instantie alleen twee schedels zichtbaar. Vanwege de mogelijkheid dat 24
Een anatomische puzzel en andere ijzertijd-skeletten in de Waalsprong
De vrouw heeft bij haar linkerschouder drie bronzen sieraden meegekregen. het hier om een zeldzaam dubbelgraf ging en niet om twee afzonderlijke graven, is extra zorgvuldig gegraven. Rondom het graf is eerst een bekisting van stalen platen aangebracht. Vervolgens werd de stalen kist met inhoud geborgen. Daarna zijn de skeletten verder vrijgelegd. Het bleek inderdaad om twee mensen in een enkele grafkuil te gaan. De ingeschakelde fysisch-antropologe kon de skeletten toewijzen aan een man en een vrouw, respectievelijk circa ,65 m en ,55 m lang. Ze zijn beiden overleden op een leeftijd tussen 25 en 35 jaar. Bepaald niet ongewoon in een tijd waarin bijvoorbeeld een besmettelijke ziekte verschillende leden van een gezin dodelijk kon treffen. Wél ongewoon was hun ligging in het graf. Eerst was de man neergelegd, min of meer op de buik en met opgetrokken knieën. Vervolgens had men de vrouw in omgekeerde richting languit op de rug gelegd, over de gebogen linkerarm van de man heen. De een rustte dus met het hoofd bij de voeten van de ander. Tijdens een open dag op 2 april 200 hebben enkele honderden bezoekers zich over deze anatomische puzzel gebogen. Na het tekenen, fotograferen en conserveren van de skeletten is het ingekiste dubbelgraf naar het museum van de Stichting 25
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Schedel van een vrouw uit de vroege ijzertijd uit het grafveld aan de Steltsestraat. Ter weerszijden van haar schedel bevindt zich een bronzen sierring. Historische Tuin Lent aan de Griftdijk Noord gebracht en daar maakt het nog steeds deel uit van de vaste expositie. Dit graf liet ons nog iets zien over de opsmuk in die tijd. Bij de linkerschouder van de vrouw lagen drie bronzen sieraden: twee haarringen en een kleinere ring. Blijkbaar droeg ze deze sieraden niet op het moment van haar dood, maar waren ze aan haar meegegeven. Dat de grote ringen als haarringen beschouwd mogen worden, lezen we af uit een ander skelet in het grafveld. Een jonge vrouw had zulke bronzen ringen nog ter weerszijden van de schedel liggen. Eventueel hebben ze aan 26
Een anatomische puzzel en andere ijzertijd-skeletten in de Waalsprong
Het dubbelgraf uit de Steltsestraat in de expositie van het museum van de Historische Tuin in Lent. een hoofdband gebungeld. Een groot contrast met haar sierlijke uitdossing is de wijze waarop ze in het graf is neergelegd: plat voorover. Een houding waarvoor we nog geen verklaring hebben, maar die in hedendaags perspectief in ieder geval niet piëteitvol aandoet. In totaal zijn in het grafveld zestien skeletten of delen daarvan geborgen, te midden van zeventien crematiegraven. Hoewel het dubbelgraf een voor Noordwest-Europa unieke vondst uit de vroege ijzertijd was, bleek die status maar enkele maanden houdbaar. In november 200 diende zich onder de afgebroken kassen van De Eeuwige Lente in Oosterhout alwéér een graf met een duo uit die tijd aan. De twee skeletten lagen ook hier in 27
2
kennisvorming, bescherming en beheer
omgekeerde positie ten opzichte van elkaar, maar hier betrof het waarschijnlijk twee mannen. De rest van het grafveld bestond uit enkele tientallen crematiegraven en nog een enkel skelet. Ook nadien zijn er bij het archeologische onderzoek in Nijmegen-Noord nog ijzertijdgrafvelden met een combinatie van skeletten en crematiegraven ontdekt: bij Ressen in de noordoostelijke bermsloot van de ovatonde (2006) en in Lent aan het Lentseveld (2007). Met daarbij nog gevoegd het skelet uit de vroege ijzertijd dat in 2000 in de Schoolstraat in Lent werd geborgen, wordt duidelijk dat de toenmalige bewoners van Nijmegen-Noord er al vroeg twee verschillende bijzettingstradities op nahielden, terwijl de rest van het Nederrijnse gebied nog steeds alleen de brandstapel in het grafritueel opnam. Schoolvoorbeeld van integratie Voor het verklaren van de afwijkende lijkbijzetting moet mogelijk teruggegrepen worden op de eerdergenoemde haarringen. Lijkbegraving met deze sieraden kennen we in die tijd verder alleen in het westen van Duitsland, met name in het heuvelachtige gebied van Hunsrück en Eifel. Zien we in de Waalsprong immigranten uit die streek? Mogelijk krijgen we hierop in de toekomst nog eens het antwoord, nu DNA- en isotopenonderzoek hoopgevende vorderingen maken. Maar wie waren dan de mensen die gecremeerd in het grafveld zijn bijgezet? Waren dat autochtone bewoners? Zo ja, dan was Nijmegen-Noord al rond 600 voor Chr. een schoolvoorbeeld van integratie van ingezetenen en nieuwkomers.
"
28
Een topvondst uit de Lentse klei
Een topvondst uit de Lentse klei
A
rcheologisch onderzoek in 2006 aan het Lentseveld heeft een zeer bijzondere vondst opgeleverd: een beslagstuk, versierd met goud en almandine en vervaardigd in de laatste decennia van de vijfde of het begin van de zesde eeuw na Chr. (ca. 480–520). Het beslag verfraaide ooit de bovenrand van een leren zwaardschede. Het zwaard dat hierin stak, was hoogstwaarschijnlijk een tweesnijdend zwaard, een zogenoemde spatha. Dergelijke rijkversierde zwaarden en schedes circuleerden in de hoogste kringen van de samenleving in het begin van de vroege middeleeuwen. Het betreft, naar ons weten, het enige zwaardschedebeslag van dit type en in een dergelijke rijke uitvoering, gevonden in Nederland. Het beslagstuk, dat 5,5 x ,7 cm meet, bestaat uit een gouden montuur, onderverdeeld in twee rijen van vijfhoekige vakjes en een centraal ornament. De vakjes zijn opgevuld met dun geslepen plaatjes van almandine, een donkerrode halfedelsteen, waarachter goudfolie ligt. De wafelstructuur van de goudfolie is door de almandine heen zichtbaar. In het midden van het beslagstuk bevindt zich een met een witte steen gevuld vierpasornament en een rondgeslepen almandine. De achterkant van het beslag is van ijzer, dat mogelijk voorzien is geweest van een koperlaagje. Het beslag was met twee ijzeren strips vastgeklemd op de bovenrand van de zwaardschede. Op basis van het formaat van het beslagstuk kan de leren zwaardschede, waarvoor het beslag was gemaakt, niet breder dan ca. 5–5,5 cm zijn geweest, geen ongebruikelijke maat voor een zwaard uit de betreffende periode. 29
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Context en betekenis van de vondst We kunnen ervan uitgaan dat zwaarden en schedes met een dergelijke rijke versiering vooral circuleerden in de hoogste aristocratische netwerken. Zij zijn, voorzover wij weten, alleen uit grafinventarissen bekend. De aanwezigheid van het gouden beslagstuk in de klei van het Lentseveld werpt belangrijke vragen op. Is het stuk ter plaatse losgeraakt van het zwaard in de late vijfde of het begin van de zesde eeuw en kunnen we in het stuk mogelijk het bewijs zien voor de aanwezigheid van belangrijke, bovenregionale elites in onze contreien? Of hebben we te maken met een stuk dat om zijn esthetische kwaliteiten gedurende langere tijd bewaard is gebleven en later, los van het originele zwaard en de schede, hier terecht is gekomen om het als geheel of in delen te verwerken in andere objecten? Lent is immers al lang bekend om haar bewoning in de laat-Merovingische periode. Het grafveld aan de Azaleastraat, waar een elitegroep in de zevende en achtste eeuw haar doden bijzette, is daarvan de weerslag. De archeologische context van het beslagstuk – het is gevonden op het niveau van het laat-Romeinse / vroeg- middeleeuwse loopvlak – helpt ons bij het beantwoorden van de vragen vooralsnog weinig verder. Het onderzoeksterrein leverde tot nog toe alleen sporen van een grafveld uit de ijzertijd en een omgreppelde nederzetting uit de elfde en / of twaalfde eeuw na Chr. op. De stratigrafische positie van het stuk sluit een depositie na de vroege middeleeuwen echter uit. Het schedebeslag zelf verkeerde in een zeer goede conditie toen het in de bodem terecht kwam: het vertoont geen sporen van slijtage en het zachte goud is nagenoeg vrij van krasjes. Het niveau waarin het beslag lag ingebed, heeft, zij het verspreid, eveneens enkele tientallen in de vierde eeuw geslagen munten (waaronder enkele munthangertjes), een aantal fibulae en enkele stukken bronzen riembeslag uit dezelfde periode opgeleverd. Het zwaardschedebeslag past daarmee in het patroon van verspreide laat-Romeinse metaalvondsten op het terrein. Onderzochte percelen direct ten zuiden van Lent en in het dorp zelf laten een zeer vergelijkbaar beeld zien. Metaalvondsten, meestal zonder spoorcontext, laten zien dat het gebied in de nadagen van de Romeinse tijd en het begin van de vroege middeleeuwen intensief bewoond is geweest. De nederzettingen zelf en de bijbehorende begravingen zijn nog niet gelokaliseerd, al duidt de verspreiding van de vondsten erop dat de bewoning onder de bebouwing van het centrum van het huidige Lent te verwachten is. 30
Een topvondst uit de Lentse klei
Het zwaartschedebeslag uit Lent na restauratie. Schaal :. Of hier in de late vijfde of het begin van de zesde eeuw werkelijk een bovenregionale elite resideerde, kan op basis van de huidige gegevens niet met zekerheid worden vastgesteld. De aanwezigheid van veel laat-Romeinse en vroeg-middeleeuwse vondsten, waaronder het zwaardschedebeslag, Lent als poort vanuit de Betuwe en de ongetwijfeld intensief gebruikte vestingwerken op het Nijmeegse Valkhof en de stichting van een elitegrafveld aan de Azaleastraat in de zevende eeuw sluiten dit zeker niet uit.
"
31
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Figuur . Overzicht van Romeins Nijmegen tussen 0 voor Chr. en de Bataafse opstand (69–70 na Chr.). In geel de civiele nederzettingen (Oppidum Batavorum in het centrum, westelijk daarvan de veronderstelde Bataafse nederzetting) en in groen de militaire nederzettingen (het Kops Plateau in het oosten). De kleine groene vlekken zijn de locaties waar tijdens de veldtochten van Germanicus in de jaren 5–7 na Chr. kleine kampementen zijn gebouwd. Voorts zijn de grafvelden (oranje) en de wegen aangegeven. 32
Romeinse huizen onder de St. Josephhof
Romeinse huizen onder de St. Josephhof
D
e nieuwbouw van een parkeergarage en appartementen op de St. Josephhof, gelegen binnen de oude grenzen van de Bataafse hoofdplaats Oppidum Batavorum, maakte een opgraving op deze locatie noodzakelijk. Tussen maart 2005 en februari 2008 zijn veel resten uit de Romeinse tijd aangetroffen. Het onderzoek werpt een nieuw licht op het begin en het einde van de oudste voorganger van het huidige Nijmegen.
Huizen op lange, smalle percelen Oppidum Batavorum heeft in eerste aanleg een soort lintbebouwing gehad aan weerszijden van de belangrijkste oost–west verlopende verkeersas, die in het oosten naar de versterking op het Kops Plateau voerde (fig. ). De op de St. Josephhof uitgevoerde opgravingen geven een aardige indruk van de dichte bebouwing in dit deel van de nederzetting. Opvallend is een aantal evenwijdige greppels die haaks op de hoofdstraat staan (fig. 2). Deze markeerden de scheiding tussen de minstens 25 meter lange huispercelen en steegjes die toegang gaven tot de erven achter de huizen. De huizen die op de verschillende percelen stonden, lijken in sommige opzichten sterk op elkaar. Dit doet vermoeden dat ze gelijktijdig zijn gebouwd. Of het Romeinse leger als een projectontwikkelaar bij de bouw betrokken is geweest, wordt nog onderzocht. Tijdens het onderzoek bleek dat de huizen ruim vijf tot meer dan negen meter breed moeten zijn geweest. De wanden waren in de vroegste fase (ca. 0 voor–40 33
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Kelf
k en
sbo s
Hertog
straat
K
A2
A3 A4
A5
e rd De
W
tra a ls
at
0
30 m
Figuur 2. Vereenvoudigde en ten dele gereconstrueerde weergave van enkele percelen op de St. Josephhof, met de hoofdweg en stegen (grijs), bebouwing (rood) en achtererven (groen). De kleine rechthoekjes op het achtererf zijn toiletgebouwtjes. na Chr.) geheel uit hout en leem opgetrokken. Er zijn geen aanwijzingen dat de huizen een verdieping hebben gehad. Op de daken hebben vermoedelijk houten dakspanen (shingles) gelegen. De huizen waren voorzien van inpandige kelders, stookplaatsen en toiletten. De huizen waren volgens de laatste Romeinse mode ingericht (fig. 3). Omstreeks 40 na Chr. worden de meeste huizen verbouwd en verlengd. Gemeten vanaf de Romeinse weg (het huidige Kelfkensbos) bereikten ze een maximale lengte van ongeveer zestig meter. De voorheen inpandige toiletten worden naar het achtererf verplaatst en vinden onderdak in aparte toilethuisjes (fig. 4). Sommige huizen krijgen in die tijd een natuurstenen fundering en / of kelder en een pannendak. Ook worden lemen wanden voor het eerst voorzien van pleisterwerk 34
Romeinse huizen onder de St. Josephhof
Figuur 3. Een op de St. Josephhof gevonden, ruim 8 cm hoge bronzen lamp in de vorm van een sfinx. Dergelijke lampen behoorden in het begin van de jaartelling tot de inventaris van veel huizen in het tegenwoordige Italië. waarop de bewoners, de laatste trends in de mode volgend, muurschilderingen laten aanbrengen. Verrassenderwijs zijn ook resten van een gebouw uit die tijd met een natuurstenen fundering en een pannendak gevonden (fig. 5). Het is het oudste gebouw van Romeins Nederland waarin deze bouwmaterialen zijn gebruikt. Hoewel we nog geen zekerheid hebben over het opgaande werk, zijn de wanden vermoedelijk grotendeels uit hout en leem opgebouwd geweest. Door zowel de uitleg, het karakter van de huizen als door de vondsten wijkt Oppidum Batavorum sterk af van de overige nederzettingen in het Bataafse gebied. Hierin is duidelijk de hand van het Romeinse gezag herkenbaar. Op deze hooggelegen locatie is een nederzetting gesticht die moest dienen als bestuurlijk 35
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Figuur 4. Doorsnede van een beerput met bovenin een laag oranje gekleurde gebrande leem. centrum. Bovendien fungeerde zij als marktplaats en centrum voor kleinschalige industrie. In deze zin kan ‘Oppidum Batavorum’ vertaald worden als ‘stad vóór de Bataven’. Hier woonden vooral immigranten: overheidsdienaren, maar vooral ook kooplui, ambachtslieden, herbergiers en ongetwijfeld ook heel wat ander volk. Directe aanwijzingen voor hun aanwezigheid zijn echter nog niet gevonden. Net zo min bestaan er aanwijzingen dat in Nijmegen Bataven woonden, maar mogelijk hebben de hier woonachtige Bataven zoveel Romeinse gebruiken en gewoonten overgenomen, dat ze niet meer onderscheiden kunnen worden van hun Gallische of Romeinse buren. Door het vele tafelaardewerk met ingekraste namen mogen we wél aannemen dat er in de huizen op de St. Josephhof rond het begin van de jaartelling veteranen woonden. Alleen in het leger, waar de soldaten in de barakken met zijn achten twee kamers deelden, was het normaal dat bezittingen van 36
Romeinse huizen onder de St. Josephhof
Figuur 5. De fundering van (een deel van) een gebouw in Oppidum Batavorum. Binnen de funderingen ligt een laag met dakpanfragmenten. Deze wordt doorsneden door twee kelders uit de negentiende eeuw. een naam voorzien werden. Zo konden de soldaten hun eigendommen van die van hun dienstmakkers onderscheiden. Vermoedelijk hebben de veteranen vaatwerk na hun diensttijd meegenomen naar hun nieuwe huizen (fig. 6). Een van de belangrijkste monumenten in de hoofdplaats zal het kalkstenen monument zijn geweest – waarvan twee blokken in Museum Het Valkhof staan – dat na de vondst als ‘godenpijler’ bekend is geworden. Een moderne interpretatie van deze pijler siert nu het Kelfkensbos, direct voor de ingang van Museum Het Valkhof. Behalve dit monument hebben ook levensgrote beelden het straatbeeld gesierd. Tijdens de opgravingen op de St. Josephhof, en in het oudere onderzoek op het Kelfkensbos, zijn verschillende fragmenten van zulke bronzen beelden aangetroffen. Of het om beelden van goden of keizers gaat, kan uit de kleine fragmenten niet afgeleid worden 37
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Figuur 6. Glazen portretmedaillon (doorsnede 39 mm) met een afbeelding van de Romeinse veldheer Germanicus. Dergelijke medaillons maakten rond het jaar 40 deel uit van militaire onderscheidingstekens. Twee decennia later is het onder de vloer van een van de huizen op de St. Josephhof begraven. Dit voorwerp maakt duidelijk dat ook in de latere bewoningsfasen van Oppidum Batavorum militairen/veteranen in de Bataafse hoofdplaats woonden. Een stad in de kiem gesmoord Waarschijnlijk heeft het in de bedoeling gelegen om Oppidum Batavorum te laten uitgroeien tot een volwaardige stad, naar het voorbeeld van Romeinse steden in het mediterrane gebied. In eerste instantie lijkt de ontwikkeling van de stedelijke nederzetting probleemloos te zijn verlopen. Daarop duiden de voorspoedige uitleg en de verstening van de huizen op de St. Josephhof. De door de Romeinse schrijver Tacitus beschreven Bataafse opstand in de jaren 69–70 na Chr. frustreerde dit voornemen: de Bataven staken het Oppidum Batavorum in brand, waarna de nederzetting naar het laaggelegen westelijke deel van Nijmegen werd verplaatst. Deze nieuwe stad kreeg rond het jaar 00 van keizer Trajanus stadsrechten en een nieuwe naam, Ulpia Noviomagus. Een grote brand – mogelijk de door Tacitus genoemde brand van het jaar 70 na Chr. – heeft op grote delen van het opgegraven terrein zijn sporen nagelaten (fig. 7). Voornamelijk ter hoogte van de huizen is een duidelijke brandlaag aanwezig, bestaande uit houtskool en brokjes ‘gebakken’ leem van de muren – in het archeologische jargon als ‘huttenleem’ aangeduid. De brandlaag is niet alleen op het toenmalige maaiveld terechtgekomen. Ook enkele uitgebrande houten kelders zijn geheel gevuld met verbrande resten van huizen. Zo is ook de grote, uit eikenhout opgetrokken kelder op perceel A4 volledig in vlammen opgegaan (fig. 8). Het verkoolde 38
Romeinse huizen onder de St. Josephhof
Figuur 7. Onderzoek aan de brandlaag. hout van de kelderwand is tijdens de opgraving grotendeels intact teruggevonden, wat het mogelijk maakte de kelder en de manier waarop deze gemaakt was, te reconstrueren. Bovendien viel aan de hand van de verbrande vulling van de kelder een beeld te krijgen van een deel van het bovengelegen vertrek, waarvan buiten de kelder geen resten zijn aangetroffen. De kelder is gesitueerd aan de achterzijde van het huis, wat blijkt uit de vondst van delen van de achterwand, waaruit enkele stukken vensterglas stammen. De kelder was vanaf de noordzijde bereikbaar via een houten trap, die bovenaan uitkwam in een gang en afgesloten kon worden met een houten luik. Tijdens de brand zijn verschillende – uit gedroogde leemtegels opgetrokken – binnenwanden omgevallen en in de kelder terechtgekomen. Op het pleisterwerk dat op de leemtegels is aangebracht, zijn grote delen van muurschilderingen bewaard gebleven. Bijzondere vondsten uit kelders Uit het ontbreken van vondsten zoals metalen en aardewerken vaatwerk en verbrand houten meubilair in deze kelder, kan afgeleid worden dat het huis en de kelder voorafgaande aan de brand geheel zijn leeggehaald. Of dit door de bewoners of door de opstandelingen is gedaan, kan echter niet achterhaald worden. Enkele 39
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Figuur 8. Aanzicht van de verkoolde eiken wand van de kelder op perceel A4. De vulling bestaat geheel uit de verbrande muur- en dakresten van het daarboven gelegen vertrek. Daartussen zaten veel resten van beschilderd pleisterwerk (inzet; hoogte ca. 00 cm). andere kelders zijn echter door de voormalige bewoners (of door de opstandelingen?) als bergplaats voor waardevolle voorwerpen gebruikt. Uit een houten keldertje van een huis dat al tijdens een eerdere opgraving (993, Gerard Noodtstraat) is aangetroffen, kwam een wel heel bijzondere vondst: een grote bronzen ketel waarin eten kon worden gekookt (fig. 9). Tijdens of kort voor de opstand is de ketel in de kelder terechtgekomen en is door de verbrande resten van het huis afgedekt. Tijdens een opgraving in de Hertogstraat is in 2006 een vergelijkbare ketel in een kelder aangetroffen. Naast de ketel lag een set maalstenen van een handmolen waarmee graan gemalen kon worden. In de ketel waren zeven stuks bronzen vaatwerk (fig. 0) en een ijzeren speerpunt opgeborgen. Over eventuele gevechten tussen de opstandelingen en de reguliere Romeinse troepen in Nijmegen is uit historische bronnen nauwelijks iets bekend. Dat er om Oppidum Batavorum gevochten is, lijkt voor de hand te liggen. Tijdens opgravin40
Romeinse huizen onder de St. Josephhof
Figuur 9. Grote bronzen ketel met ijzeren beslag uit Figuur 0. Bronzen vaatwerk uit een Romeinse kelder in de Hertogeen kelder in de Gerard Noodtstraat. De ketel heeft straat. een diameter van ongeveer 75 cm en is 50–52 cm hoog. gen zijn in ieder geval nogal wat uitrustingstukken en metalen onderdelen van paardentuig geborgen. Ook is boven de laag met verbrande resten in de hiervoor besproken kelder een ijzeren masker (fig. ) gevonden, waarvan de zilveren deklaag ontbrak. Vermoed wordt dat dergelijke maskers door Bataafse ruiters zijn gedragen. Het masker ging vergezeld van een ijzeren speerpunt en een bijl. Iets verderop, in de Hertogstraat, is in de bovenste laag van een kuil, die kort voor de opstand is gegraven, een menselijke schedel aangetroffen. De vondstomstandigheden doen vermoeden dat het masker, de wapens en de schedel de stille getuigen zijn van een heftig gevecht om Oppidum Batavorum. De bevrijding van Nijmegen De graafwerkzaamheden voor de bouw van een scholencomplex in de late negentiende eeuw hebben hun sporen nagelaten op de St. Josephhof. Aan de school, die St. Joseph als patroonheilige kreeg, waren een burgerschool, een tussenschool en een armenschool verbonden. Het hoofdgebouw aan het Kelfkensbos en delen van de daarachter liggende armenschool zijn in september 944 tijdens heftige schermutselingen tussen de bezetters en de geallieerden in brand geraakt. Bij de opgraving op de St. Josephhof zijn enkele uitgebrande en met puin van de school opgevulde kelders aangetroffen. Te midden van de verbrande resten van omgevallen muren lag op de bodem van een van deze kelders een door vuur aangetaste zilveren 41
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Figuur . IJzeren gezichtsmasker uit kelder op de St. Josephhof. rijksdaalder uit 932 (fig. 2). Tussen de eerste historisch gedocumenteerde stadsbrand in Oppidum Batavorum en de jongste grootschalige vernietiging van de Nijmeegse binnenstad liggen welgeteld 874 jaar.
Figuur 2. Verbrande zilveren rijksdaalder uit een kelder van de in september 944 grotendeels afgebrande St. Josephschool.
" 42
Een Romeins grafveld en afgebrande huizen aan de Hugo de Grootstraat
Een Romeins grafveld en afgebrande huizen aan de Hugo de Grootstraat
V
an 7 september 2007 tot en met 8 maart 2008 is op het terrein tussen de Hugo de Grootstraat en de Ten Hoetdwarsstraat een opgraving uitgevoerd (fig. ). Aanleiding daarvoor waren de plannen van ‘Woningbouwstichting De Gemeenschap’ om op het terrein, waar tot 2004 het gebouw van de in 956 opgerichte ‘Academie voor Educatieve Arbeid De Kopse Hof’ stond, een appartementencomplex met parkeergarage te bouwen. Tijdens de opgraving zijn onder andere ongeveer 20 graven uit de vierde en vijfde eeuw onderzocht. Zij maken deel uit van een naar schatting 2000 graven omvattend grafveld. Van crematie naar inhumatie De oudste begravingen, die rond het jaar 300 dateren, sluiten goed aan bij de oudere Romeinse grafvelden in Nijmegen: de gecremeerde menselijke resten zijn in een urn, soms vergezeld van bijgaven, in de grafkuil bijgezet. Tegelijkertijd zijn er ook doden geïnhumeerd, onverbrand bijgezet. Deze nieuwe gewoonte is in de late derde eeuw door Romeinse troepen uit het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied in de Lage Landen geïntroduceerd. In een tijdspanne van enkele decennia is, niet alleen in Nijmegen maar ook elders in de noordwestelijke provincies van het Romeinse imperium, crematie opgegeven ten gunste van inhumatie. Begravingen waarbij de doden in houten kisten zijn bijgezet komen het meest voor. De kisten zijn in de zandige Nijmeegse bodem geheel vergaan (fig. 2). Uit een eerste analyse van gemineraliseerde houtresten aan de ijzeren kistnagels kan 43
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Graad tv
an Ro g
genstr aat
rossas traat
Hu go de G
ro ots tr
aa t
te n
Dr .C
Ho e
td w ars s tr aa
t
laa sN oo rd u ijns tra
at
Barba
Ten Hoetstraat
0
10
20
30
40
50
Meters
Figuur . In geel een overzicht van de oudere opgravingen op het terrein van het Margriet Verpleeghuis en in de directe omgeving. Op de tekening zijn de inhumatiegraven uit de 4e en 5e eeuw (rood) en de beide wegen die het grafveld begrenzen (oranjebruin) ingekleurd. In grijs het opgravingsterrein aan de Hugo de Grootstraat. Doordat de opgraving nog niet geheel is uitgewerkt kunnen de graven nog niet worden weergegeven. 44
Een Romeins grafveld en afgebrande huizen aan de Hugo de Grootstraat
afgeleid worden dat de gebruikte planken 2 tot 40 mm dik zijn geweest. Niet alle grafkuilen bevatten ijzeren nagels. Misschien waren de kisten met houten deuvels (die zijn vergaan) in elkaar gezet, maar er zijn ook aanwijzingen dat sommige doden in een lijkwade waren gewikkeld. In de eerste decennia van de vierde eeuw zijn de meeste graven oost–west georiënteerd, waarbij het lichaam met het hoofd naar het oosten is begraven. Meegegeven sieraden De kleding van de doden is in de zandige bodem geheel vergaan. Wel zijn in sommige graven kleine ijzeren nagels gevonden, waarmee de schoenen waren beslagen. Ook zijn bronzen fibulae gevonden, spelden, waarmee de kleding kon worden vastgezet (fig. 3). Enkele kinderen droegen armbanden van getordeerd bronsdraad (fig. 4). Opvallend zijn de snoeren met blauw, groen, rood en wit gekleurde kralen. Het meest bijzondere is een halssnoer van gouden en glazen kralen, waaraan een gouden lunula-hanger hing (fig. 5). In enkele graven van jonge meisjes is de nu vergane hoofdbedekking of het kapsel bij elkaar gehouden door een korte zilveren haarnaald (fig. 6). Een van de meisjes droeg bovendien een lederen voorhoofdsband, bezet met vierkante glazen plaatjes, die aan een zijde voorzien waren van bladgoud. Eten en drinken De bijgaven voor de reis naar het hiernamaals en de inrichting van het graf stonden dikwijls in een uitgeholde nis in de wand van de grafkuil (fig. 7), maar ook wel bij de voeten of het hoofd van de dode en bovenop de kist. Meestal gaat het om vaatwerk van glas en keramiek. De inhoud ervan is in de meeste gevallen geheel vergaan. Bij uitzondering zijn op enkele borden en in een pot botjes aangetroffen, waardoor duidelijk is geworden dat in ieder geval speenvarken en kip als spijs is meegegeven (fig. 8). Op sommige borden lag bovendien een ijzeren mes waarmee het vlees gesneden kon worden. In de meegegeven bekers moet wijn of een andere drank hebben gezeten. Tot het vaatwerk behoren ook ruim dertig flessen, kannetjes, kommetjes en bekers van glas (fig. 9). De flesjes kunnen heel goed wijn, parfum of welriekende olie hebben bevat. Voorwerpen uit blauwgroen glas hebben de tand des tijds redelijk doorstaan. Doorzichtig, ontkleurd glas is daarentegen in de bodem zo sterk aangetast dat het
Figuur 2. Impressie van een grotendeels vergaan skelet. Aan weerszijden de ijzeren nagels (roestklompen) waarmee de kist in elkaar is gezet.
45
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Figuur 3. Enkele fibulae uit de graven op ware grootte. Links een drieknoppenfibula, in het midden een deels vergulde, zilveren fibula. in brokjes uit elkaar gevallen is. In de allerergste gevallen benaderen deze de grootte van zandkorrels. Tijdens de opgraving zijn deze glazen voorwerpen met het omringende zand bekist en daarna naar het restauratielaboratorium vervoerd. Daar is het glas uitgeprepareerd en verstevigd met paraloid, een soort lijm, waardoor de vorm behouden is gebleven. Bijzondere bijgaven In een enkel geval zijn ook bijzondere gebruiksvoorwerpen aan de dode meegegeven, zoals twee houten stoktamboerijnen (sistra) met bronzen Figuur 4. Enkele bronzen armbanden en een kralensnoer tijdens het uitprepareren van de vondsten. In de rode cirkel liggen zaadjes van een in het graf meegegeven vijg. 46
Een Romeins grafveld en afgebrande huizen aan de Hugo de Grootstraat
Figuur 5. Halssnoer van gouden en glazen kralen en een gouden lunula-hanger op ware grootte. schellen. Het hout is vergaan, maar uit de ligging van de metalen onderdelen is nog goed de vorm van het muziekinstrument te reconstrueren. In een ander graf zijn vijftien zwarte en vijftien, deels in de bodem aangetaste, witte speelstenen van een bordspel – de voorloper van backgammon – meegegeven (fig. 0–). In twee graven lagen beeldjes van witte terracotta die de dode bescherming boden. Een bijzondere betekenis in het Romeinse grafritueel hadden munten. Ook in dit grafveld zijn regelmatig munten in de graven aangetroffen. Zij waren bestemd voor de veerman Charon, die de dode tijdens de reis naar de onderwereld over de rivier de Styx moest zetten.
Figuur 6. Selectie van de zilveren haarnaalden op ware grootte. 47
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Figuur 7. Bijgaven, geplaatst in de wand van een grafkuil. In het vaatwerk zijn drank en spijzen meegegeven aan de dode. De inhoud is geheel vergaan. Een omslag in het begrafenisritueel De gewoonte om de doden voorwerpen mee te geven voor de laatste reis naar de onderwereld nam vanaf het midden van de vierde eeuw sterk af. Graven zonder bijgiften zijn vanaf dat moment eerder regel dan uitzondering. Enkele graven onderscheiden zich door de aanwezigheid van uitsluitend metalen voorwerpen. Het gaat om kledingaccessoires van Frankische vrouwen en onderdelen van de standaarduitrusting van Frankische soldaten, bronzen gordelgarnituren en drieknoppenfibulae. Dergelijke vondsten zijn typerend voor de late vierde en het begin van de vijfde eeuw. Opvallend genoeg gaat deze omslag gepaard met een verandering in de grafrichting. In plaats van de doden met het hoofd naar het oosten te begraven, zijn de jongere graven naar het westen georiënteerd (west–oost graven). Deze ontwikkeling kennen we ook van andere grafvelden uit die tijd. Een zekere invloed van het Figuur 8. Bord met botten van een speen- centrale gezag, dat inmiddels het christelijke geloof tot staatsgodsdienst had uitgevarken. roepen, mogen we misschien wel bespeuren, maar valt ook niet te bewijzen. 48
Een Romeins grafveld en afgebrande huizen aan de Hugo de Grootstraat
Figuur 9. Selectie van het glazen vaatwerk (:2). Het ontkleurde glas is in de bodem sterk aangetast, het blauwgroen gekleurde glas niet. Op de kan zit blauwe tape waarmee de scherven aan elkaar geplakt zijn. In het algemeen kunnen we wel zeggen dat de veranderingen samenhangen met meer algemene wijzigingen in de toenmalige samenlevingen in het noordwesten van het Romeinse imperium. Daarbij kan verwezen worden naar de komst van troepen uit de provincies rond het oostelijke deel van het Middellandse Zee. De west–oost- of zonne-oriëntatie is door grote groepen Romeinse christenen en Germaanse ‘heidenen’ in het midden van de vierde eeuw overgenomen en bleef daarna tot in de twintigste eeuw de dominante oriëntatie in het begrafenisritueel in Europa. De overgang naar de west–oost oriëntatie lijkt gepaard te gaan met een 49
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Figuur 0. In een graf is een set van dertig glazen speelstenen meegegeven. Een witte is in de bodem geheel vergaan. De stenen zijn gebruikt voor het in de Romeinse tijd veel gespeelde tabula, een directe voorloper van het backgammon.
Figuur . Afbeelding op een wij-altaar van twee personen aan weerszijden van een bordspel. 50
Een Romeins grafveld en afgebrande huizen aan de Hugo de Grootstraat
Figuur 2. Doorsnede van een met puin en verbrand huisraad gevulde kelder. Linksonder zijn de bijgaven in een graf uit de vierde eeuw zichtbaar. Inzet: de bruinzwarte verkleuring van het graf in het gele zand in een eerder stadium van het onderzoek. toenemende invloed van verscheidene toentertijd in zwang zijnde zonneculten. Waarom een kleine groep graven in het grafveld noord–zuid en een andere kleine groep zuid–noord gericht zijn, is vooralsnog onduidelijk. De bevrijding van Nijmegen Na de opgave van het grafveld in de eerste helft van de vijfde eeuw is het terrein eeuwenlang in gebruik geweest als akkergrond. Daarin kwam aan het einde van de negentiende eeuw verandering door de bouw van de huizen aan de Hugo de 51
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Figuur 3. Verbrand geldkistje en ruim 300 sterk door vuur aangetaste rijksdaalders, guldens, halve guldens, dubbeltjes, stuivers en centen. Grootstraat en de Ten Hoetdwarsstraat. Op 8–9 september 944 gingen deze in vlammen op tijdens heftige schermutselingen tussen de bezetters en de geallieerden. Vermoedelijk is een deel van de huizen door de Hitler-Jugend in brand gestoken. Bij de opgraving zijn delen van enkele uitgebrande en met puin van de huizen opgevulde kelders aangetroffen (fig. 2). Te midden van de verbrande resten van omgevallen muren lag veel, grotendeels verbrande huisraad, waaronder veel geëmailleerd keukengerei, een kachel en een naaimachine. In een kelder is ook een verbrand geldkistje met enkele honderden door vuur aangetaste en deels gesmolten rijksdaalders, guldens, kwartjes, dubbeltjes, stuivers en centen gevonden (fig. 3). Zij zijn de stille getuigen van de rampspoed die Nijmegen overkwam tijdens de bevrijding.
"
52
De Hertsteegpoort herontdekt
De Hertsteegpoort herontdekt
I
n 2008 werd met de oplevering van de visualisatie van de Hertsteegpoort of Hertogpoort ook de herinrichting van het Hertogplein voltooid. Twee jaar eerder waren herinrichtingsplannen voor het Hertogplein aanleiding een opgraving uit te voeren. Tijdens dit onderzoek werd een klein gedeelte van de voormalige Hertsteegpoort en de aangrenzende stadsmuur vrijgelegd.
De geschiedenis van de Hertsteegpoort De benaming van de Hertsteegpoort is altijd verbonden geweest met de oudere Hertogstraat, die in bronnen al in de veertiende eeuw bekend staat als Hyrtsteeg en later ook Hertsteegsestraat of Hertsteeg wordt genoemd. Deze weg vormde al vroeg in de middeleeuwen een belangrijke uitvalsroute vanaf de omgeving van het Valkhof richting het zuiden. In die tijd lag de bewoning in dit deel van de stad nog buiten de stadsmuren. Rond 436 werd de uitdijende bewoning buiten de ommuurde stad van een nieuw verdedigingssysteem voorzien, dat vermoedelijk bestond uit een aarden wal met droge gracht, onderbroken door houten en later stenen poortgebouwen. Tussen 456 en 468 werd de aarden wal vervangen door een bakstenen stadsmuur. Tegen 470 moet ook de eerste Hertsteegpoort gereed zijn gekomen: een bakstenen poort en voorpoort. De ruimtes boven de poortingang konden als woning, gevangenis of opslagruimte gebruikt worden.
53
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Hertsteegpoort veldzijde. In 876 gefotografeerd door G. Korfmacher Vanaf 52 werd de hele stadsmuur systematisch vervangen door een brede aarden wal die aan de voor- en achterkant met een bakstenen muur bekleed was. Rond 522 werd aan de stadszijde van het poortgebouw een houten brug gebouwd om geschut gemakkelijk over de wallen te kunnen verplaatsen. Naast baksteen gebruikte men bij deze werkzaamheden grote hoeveelheden mergel. De Hertsteegpoort kreeg een rondeel, een wal- of poorttoren, met een doorsnede van bijna 9 meter. De laatste bekende grote verbouwing is uit 539, toen de houten overbrugging aan de stadszijde door een overbrugging in baksteen en mergel werd vervangen. Nadat Nijmegen vanaf 874 van zijn vestingstatus bevrijd was, werd rond 880 ook de Hertsteegpoort gesloopt en de aarden wal en stadsmuur met de grond gelijk gemaakt. 54
De Hertsteegpoort herontdekt
Hertsteegpoort stadszijde. In 876 gefotografeerd door G. Korfmacher De opgraving op het Hertogplein Tijdens het archeologisch onderzoek zijn meerdere resten van muurwerk aangetroffen, die aan gebouwen of constructies uit verschillende periodes toebehoord moeten hebben. Het voornaamste fragment muurwerk (A, pagina 56) bestond grotendeels uit mergelblokken met daartussen puin van mergel en baksteen. Aan de zijde van de Hertogstraat was het fundament mooi afgewerkt met twee blokken kalksteen, waaraan op twee niveaus stukjes bestrating met keitjes grensden. Zeer waarschijnlijk is dit muurwerk een onderdeel van de in 539 gebouwde overbrugging aan de stadszijde van de poort. 55
2
kennisvorming, bescherming en beheer
B
E
C
A
D
Opgraving Hertogplein, 2006. De plek van het rondeel is bij benadering weergegeven met rood-wit tape.
56
De Hertsteegpoort herontdekt
Ten noordoosten van de poort richting de Derde Walstraat zijn vijf grote funderingsblokken van 2,75 bij 2,50 meter aangetroffen (B) die nagenoeg op één lijn lagen. Ze waren opgebouwd uit mergelblokken en bakstenen en aan de binnenzijden bleek soms de aanzet van een bakstenen boog aanwezig te zijn. Deze blokken kunnen de fundering zijn geweest van de bogen die aan de achterzijde stevigheid gaven aan de stadsmuur. Een voorbeeld van deze bogen zien we tegenwoordig nog in het Hunnerpark. Aanwijzingen voor de ligging van het rondeel (C) zijn helaas niet aangetroffen. Dit bevond zich vermoedelijk verder naar het zuiden, op een plek die tijdens de werkzaamheden van 2006 niet verstoord werd. Aan de stadszijde van het muurwerk wat vermoedelijk onderdeel van de overbrugging is geweest, zijn twee kelders gevonden van de bebouwing die zich net achter de poort moet hebben bevonden. De grote kelder (D) bestond uit een tamelijk zware fundering en was nog zeker 3,50 meter diep. Er bestaat een mogelijkheid dat de kelder vanwege zijn zware fundering oorspronkelijk deel uitmaakte van de eerste poort uit 470. Later kan de kelder onderdeel zijn geweest van huizen in de Hertogstraat. De kleine kelder (E) werd aangelegd tussen het muurwerk van massief mergel en de grote kelder. Op prenten uit de achttiende eeuw kunnen we huizen herkennen aan de achterzijde van de stadswal die tegen een zware steunbeer aangebouwd zijn. Waarschijnlijk hoort de kleine kelder bij deze huizen. Het aardewerk en de kleipijpen uit de vulling van de kelder wijzen er op dat die tussen 830 en 850 als een beerkelder in gebruik was. De visualisatie van de Hertsteegpoort Het gevonden materiaal was te kwetsbaar om blijvend bovengronds zichtbaar te houden. Daarom zijn de resten weer afgedekt in de bodem. Toch is ervoor gekozen delen van het aangetroffen muurwerk zichtbaar te maken op het nieuw ingerichte Hertogplein. Omdat tijdens de opgraving grote stukken muurwerk met mergel zijn blootgelegd, is besloten de aanzet van de boogbrug en het verloop van de stadsmuur eveneens in natuursteen te visualiseren. Niet in mergel, die in de buitenlucht langzaam zou afbrokkelen, maar in gele zandsteen, die op mergel lijkt, maar veel sterker is. De grote kelder is voor een deel bovengronds opgebouwd, in grote bakstenen. Bezoekers van de visualisatie treffen hierin niet alleen één van de twee daar gevonden kanonskogels aan, maar ook een paneel met uitleg over de opgraving en de geschiedenis van de Hertsteegpoort. Door middel van twee zuilen (pagina 30), 57
2
kennisvorming, bescherming en beheer
Visualisatie Hertsteegpoort en muur, 2008. ontworpen door Stichting Nox, met daarin foto’s van Gerard Korfmacher uit 876 kan men bovendien nu het beeld zien van de poort in die tijd, zowel vanaf de stadals vanaf de veldzijde (zie pagina 54–55).
"
58