DC
1
Traditioneel
vernieuwingsonderwijs
1 Inleiding Dit thema gaat over traditioneel vernieuwingsonderwijs. Dat is een naam voor alle onderwijsvernieuwers van een tijd geleden. Vandaag de dag heeft de overheid veel te vertellen over hoe het onderwijs er uit moet zien. We hebben kerndoelen en dergelijke. Maar dat is niet altijd zo geweest. In de loop van de negentiende eeuw begon de overheid zich intensief met het onderwijs te bemoeien. Dat ging over of ieder kind onderwijs kon krijgen, de leerplicht en dat soort dingen. Hoe je les moet geven, daar had de overheid het nog niet over. Er waren in die tijd steeds meer pedagogen die zich bezig gingen houden met opvoeding en scholing. Ze vonden het hoog tijd worden dat het onderwijs vernieuwd werd. Ze waren niet tevreden met de bestaande onderwijspraktijk en deden er alles aan om dat te veranderen. Let op! Dit waren geen wetenschappers die vanachter hun bureau een nieuw onderwijssysteem uitdachten. Het gaat over mensen uit de praktijk, mensen die in veel gevallen zélf een school dreven en op hun eigen manier het onderwijs vernieuwden. Het schoolsysteem is soms dan ook naar hen vernoemd. Het onderwijs tot dan toe kenmerkte zich door een sterk eenrichtingsverkeer. De leraar ‘pompte’ kennis in de leerlingen. Kenmerken van het onderwijs waren: • de leerstof stond centraal, kennisgericht onderwijs dus; • de leerlingen waren op de docent gericht en niet andersom; • het onderwijs was klassikaal en er waren erg grote klassen; • je leerde door na te doen wat de leraar voordeed; • de leerlingen passief namen op wat ze aangeboden kregen.
OA DC 1 Traditioneel vernieuwingsonderwijs
1
De grote pedagogen, zoals ze wel genoemd worden, hadden een andere opvatting over kinderen en over leren. Tot op de dag vandaag staan deze mensen bekend als onderwijsvernieuwers. Maar zo nieuw is het nu niet meer. De scholen die zich baseren op hun onderwijsvisie, heten daarom traditionele vernieuwingsscholen. ‘Vernieuwingsscholen’ omdat ze een nieuwe pedagogische basis aanboden, ‘traditionele’ omdat deze pedagogische opvattingen al zo lang bestaan. We bespreken vijf met naam genoemde pedagogen en daarna een paar heel kort . Eerst lees je de uitgangspunten waarop de pedagogiek is gebaseerd, daarna enkele kenmerken van deze onderwijsvorm. In dit thema komen aan de orde: • 2 Célestin Freinet en de Freinetschool • 3 Rudolf Steiner en de Vrije School • 4 Maria Montessori en de Montessorischool • 5 Peter Petersen en de Jenaplanschool • 6 Helen Parkhurst en de Daltonschool • 7 Overige pedagogen • 8 Tips voor de praktijk 1
2
OA Digitale Content
2 Célestin Freinet en de Freinetschool Célestin Freinet leefde van 1896 tot 1966 in Zuid-Frankrijk. Als onderwijzer merkte hij dat leerlingen niet geboeid werden door zijn theoretische lessen, maar dat ze wel geïnteresseerd waren in hun omgeving, in eigen ervaringen van leerlingen, en dat ze er graag op uittrokken met elkaar. Célestin Freinet: uitgangspunt: • al doende leren kenmerken: • communicatie • geschreven tekst • vrije expressie • themahoeken • gedeelde verantwoordelijkheid 2
2.1 Uitgangspunten
Kinderen leren volgens Freinet pas echt als ze al handelend en experimenterend, al doende dus, kunnen leren en daar met de anderen over kunnen praten. Daarbij zijn niet alleen cognitieve maar ook sociale aspecten en uitingen van belang. 2.2 Kenmerken
• Communicatie speelt een belangrijke rol in deze vorm van onderwijs. Niet alleen tussen leerlingen maar ook met de leraar, de ouders en de buitenwereld. • Het lesmateriaal bestaat vooral uit door de leerlingen geschreven teksten die ze drukken, kopiëren, of via de computer verspreiden. • Vrije expressie neemt een belangrijke plaats in. Door mime, dans, toneel, schilderen, tekenen, muziek en boetseren uiten leerlingen zich en laten ze zien hoe ze de wereld beleven. • Ruimten zijn in themahoeken ingedeeld. Bijvoorbeeld de timmerhoek of de keuken. De leerlingen maken hier dingen voor elkaar en voor de hele groep. • Leerlingen worden medeverantwoordelijk gemaakt voor het sociale leven in de groep. Ze zijn ook verantwoordelijk voor de dagelijkse werkzaamheden, en krijgen taken zoals schoonmaken, boodschappen doen. Leerlingen worden zo serieus genomen en hun zelfstandigheid wordt vergroot.
OA DC 1 Traditioneel vernieuwingsonderwijs
3
3 Rudolf Steiner en de Vrije School Rudolf Steiner leefde van 1861 tot 1925. Hij heeft de Vrije School in Stuttgart opgericht. De naam ‘Vrije School’ betekent niet dat de leerlingen erg vrij gelaten worden. De naam duidt erop dat Steiner zich niet wilde aanpassen aan wettelijke bepalingen. De Vrije School is om die reden de enige waar bijvoorbeeld de grens tussen kleuteronderwijs en basisschool nog in stand is gebleven. En zo zijn er meer verschillen. Steiner heeft een leer ontwikkeld, de zogenoemde antroposofie. Anthrõpos is Grieks voor mens en sophia betekent leer. Er is in Nederland één door het rijk gesubsidieerde HBO-opleiding waar je wordt opgeleid in het Vrije Schoolonderwijs. Die school staat in Zeist. Rudolf Steiner en de Vrije School: uitgangspunten: • het geestelijke als belangrijkste • ontwikkelingsfasen: • imitatie tot 7 jaar • intuïtieve kennis van 7 tot 14 jaar • logisch denkvermogen vanaf 14 jaar kenmerken: • nabootsing • ontwikkeling wils- en gevoelsleven • natuurlijke materialen • dag- week- en jaarritme • gezamenlijke activiteiten • ouders hangen antroposofie aan 3
3.1 Uitgangspunten
De antroposofie ziet het geestelijke en de ziel als centrale begrippen. Het geestelijke is belangrijker dan het waarneembare. Steiner zag drie belangrijke fasen in de ontwikkeling van leerlingen. 1 Tot het zevende jaar imiteert het kind wat het zintuiglijk waarneemt. 2 Na de tandenwisseling tot ongeveer het veertiende jaar is het kind meer gericht op zaken die samenhangen met de ziel. Hij neemt zintuiglijk waar en geeft hier nu ook een gevoelswaarde aan. Hij denkt echter nog niet logisch. Zijn ontwikkeling wordt gestuurd door het ritmische stelsel, dat zijn de ademhaling en de bloedsomloop. Hij ontwikkelt intuïtieve kennis. 3 Wanneer de jongere geslachtsrijp is, ontwikkelt het een logisch denkvermogen en kan het pas echte intellectuele kennis verwerven. Het zuivere ‘willen’ staat voortaan voorop.
4
OA Digitale Content
Hieronder zie je een voorbeeld van het aanbieden van leerstof vanuit de zintuiglijkheid en koppeling van de ziel. Op de grond liggen een rode, een gele en een blauwe draad. De rode draad is de tafel van 1, de gele is de tafel van 2 en de blauwe draad is de tafel van 3. Om de draden heen staat een kring leerlingen. Een leerling pakt de rode draad. Dan neemt de volgende leerling hem ook in de hand. Alle leerlingen pakken de rode draad. Even aantrekken en dan neerleggen. De draad vormt een cirkel. Bij de gele draad neemt steeds de tweede volgende leerling de draad vast. Weer even aantrekken en neerleggen. Bij de blauwe draad pakt steeds de derde leerling de draad vast. Als ook die draad ligt, ontstaat het patroon hiernaast.
Je ziet dat op deze manier leerstof en kunstzinnige vorming dicht bij elkaar liggen. 3.2 Kenmerken
De fasen van ontwikkeling die je hiervoor gelezen hebt, leidden tot de volgende opvattingen omtrent onderwijs: • Door nabootsing verkennen de leerlingen de wereld om zich heen en ze verbinden zich ermee. • Lichaam en ziel kunnen niet tot ontplooiing komen als het intellect te vroeg wordt geschoold. De nadruk moet daarom liggen op de ontwikkeling van het wils- en gevoelsleven en kunstzinnige vorming. • Om op natuurlijke wijze te werken gebruikt men natuurlijke materialen zoals wol, hout, kurk, touw etc. Ook het kleurgebruik binnen de school is gebaseerd op kleuren die je in de natuur aantreft: zachte tinten, aardekleuren. • De beleving van het dag-, week- en jaarritme en de feesten die daarin vallen, zijn belangrijk voor een gevoel van veiligheid en vertrouwen. • Voor veiligheid en vertrouwen is het samen bezig zijn ook belangrijk, bijvoorbeeld spelen, wandelen en samen activiteiten uitvoeren. • Vanwege de nauwe relatie tussen de opvoeding thuis en op school moeten de ouders de antroposofische levensvisie aanhangen. De juf in de kleutergroep ziet dat Jannes erg druk en ongecontroleerd bezig is. Hij krijgt ruzie en maakt zich boos. Ze neemt Jannes mee naar de deur en zegt: “Er zit een leeuw in jou. Laat de leeuw maar los en zet hem maar buiten.”
OA DC 1 Traditioneel vernieuwingsonderwijs
5
4 Maria Montessori en de Montessorischool Maria Montessori leefde van 1870 tot 1952. Ze was arts in Rome en had een psychiatrische praktijk voor kinderen. Haar opvoedingsmethode was zo succesvol dat ze besloot de methode ook uit te werken voor kinderen die zich normaal ontwikkelen. Omdat de methode gericht is op kinderen vanaf drie jaar, werd hij vooral in kleutergroepen gebruikt. Later zijn er ook basisscholen en zelfs scholen voor voortgezet onderwijs opgericht die de Montessorimethode toepassen. Maria Montessori en de Montessorischool: uitgangspunten: • natuurlijke onderzoeksdrang • natuurlijke neiging tot ordenen • dezelfde fasen in verschillend tempo • gevoelige perioden kenmerken: • materiaal aanbieden in gevoelige periode • heterogene groepen • materiaal is ontwikkeld op basis van de theorie 4
4.1 Uitgangspunten
Montessori hanteert vier uitgangspunten. 1 Kinderen hebben een natuurlijke onderzoeksdrang. “Help mij het zelf te doen”, is de vraag die kinderen stellen. 2 Kinderen hebben daarbij een natuurlijke neiging tot ordening. Met ordening wordt hier bedoeld: het sorteren in de breedste zin van het woord, een logische samenhang aanbrengen in alles wat je ziet of doet. 3 Elk kind doorloopt dezelfde fasen maar het tempo kan verschillen. Na een zintuiglijke fase volgt de verstandelijke ontwikkeling. 4 Dat betekent dat elk kind een gevoelige periode heeft voor bepaalde leerstof.
6
OA Digitale Content
4.2 Kenmerken
• De taak van de school is om juist dat materiaal aan te bieden dat de leerling op een gegeven moment nodig heeft, waar het gevoelig voor is. Dan zal de leerling zich zelf in vrijheid ontwikkelen. • De leerlingen zitten in heterogene leeftijdsgroepen, dat betekent verschillende leeftijden bij elkaar. Ze kunnen elkaar helpen en van elkaar leren. Er is zo ook altijd materiaal in verschillende moeilijkheidsgraden voorhanden. • Het materiaal dat gebruikt wordt, is zorgvuldig uitgedacht conform de gedachtegang van Montessori. Over het montessorimateriaal zijn een aantal dingen op te merken. • Veel van het ontwikkelingsmateriaal dat je op scholen ziet, is oorspronkelijk montessorimateriaal. • Het materiaal waar de leerlingen in de hogere klassen mee leren, is zo specialistisch, dat je een aparte opleiding moet doen om aan een Montessorischool te mogen werken. • De manier van problemen oplossen, bijvoorbeeld een som, zit vast in het materiaal. Het materiaal dicteert hoe je het aanpakt. Dat heeft als consequentie dat moderne didactiek, bijvoorbeeld realistisch rekenen, in het Montessorionderwijs maar moeilijk voet aan de grond krijgt. Daar staat tegenover dat veel materiaal zo is samengesteld, dat een leerling niet kan falen. En dat is pedagogisch gezien weer een sterk punt. • Montessorimateriaal nodigt uit zoveel mogelijk zintuigen te gebruiken en het nodigt uit tot herhaling van handelingen. • Het materiaal is oplopend in moeilijkheidsgraad en biedt daardoor de mogelijkheid steeds ingewikkelder handelingen te verrichten. • Het materiaal is vaak zelfcorrigerend. Het materiaal is geordend per vak en daarbinnen per onderdeel. Taal valt uiteen in bijvoorbeeld spelling, redekundig ontleden, taalkundig ontleden en tekst. Voor je in het Montessorionderwijs naar een volgend niveau mag, moet je op alle vier de fronten het vorige niveau af hebben. Dat kan lastig zijn, als je bijvoorbeeld zwak bent in ontleden en heel goed in spelling. Dan kan je met spelling niet vooruit.
De Montessorimethode kent geen toetsen. De methode kent ook geen spelen en spelmateriaal, maar laat kinderen bezig zijn met een ‘werkje’. Dit woord is door veel scholen overgenomen, ook als het geen Montessorischool is. Ook in dit boek kom je het woord ‘werkje’ tegen als een ander woord voor ‘taak’ of ‘opdracht’.
OA DC 1 Traditioneel vernieuwingsonderwijs
7
5 Peter Petersen en de Jenaplanschool Peter Petersen leefde van 1884 tot 1952. Hij stichtte in de stad Jena een school volgens zijn pedagogische inzichten. Vandaar de naam Jenaplan. Peter Petersen en de Jenaplanschool: uitgangspunt: • vorming van de hele mens kenmerken: • vieringen • heterogene • nadruk op inzicht en verbanden leggen • ritmische dagindeling • geen reken- of taalboekjes 5
5.1 Uitgangspunten
Petersen vond dat onderwijs op de eerste plaats in dienst stond van mensvorming. God, de natuur en de medemens vormden de centrale thema’s van zijn pedagogiek. Er is veel aandacht voor de godsdienstige vorming. 5.2 Kenmerken
In het Jenaplanonderwijs zitten de leerlingen in heterogene groepen, zogenoemde stamgroepen. De groepen blijven drie jaar bij elkaar. Er is geen sprake van een lesrooster zoals op de meeste scholen het geval is. De indeling van de dag is gebaseerd op werkvormen. Er zijn activiteiten met het accent op gesprek, werk, spel en viering. Daardoor is er voortdurend ritmische afwisseling tussen inspanning en ontspanning. Deze vier werkvormen worden ook wel de vier pedagogische situaties genoemd. De vieringen nemen een grote plaats in. Elke week viert de school het begin van de week gezamenlijk. Als er nieuwe leerlingen zijn, worden ze hier voorgesteld. Jarige kinderen krijgen een mooi lied te horen en er zijn korte optredens.
8
OA Digitale Content
Er zijn geen reken- of taalboekjes. De leerstof is door het team uiteengerafeld en per onderwerp gerangschikt. Het onderwijs wordt opgehangen aan thema’s, bijvoorbeeld zonsverduistering. De leraar zoekt dan de leerstof die hij wil gebruiken en vervlecht die in het thema. Vrijwel elke school heeft elementen van het Jenaplan overgenomen. Bijvoorbeeld het kringgesprek en het vak wereldoriëntatie komen uit het Jenaplanonderwijs.
6 Helen Parkhurst en de Daltonschool Helen Parkhurst leefde van 1887 tot 1974. Zij stichtte een school in de Amerikaanse plaats Dalton, vandaar de naam Daltononderwijs. Helen Parkhurst en de Daltonschool: uitgangspunten: • vrijheid • zelfwerkzaamheid • samenwerken kenmerken: • sociaal laboratorium • programma op maat • werken met contracten • werken in kleine groepen 6
6.1 Uitgangspunten
De onderwijsvisie van Helen Parkhurst berust op drie principes: vrijheid, zelfwerkzaamheid en samenwerken. Scholen werken deze drie principes elk verder op een eigen wijze uit. De kenmerken van het Daltononderwijs zijn daardoor heel globaal. Daltonscholen hanteren niet dezelfde methodes. Er is een Daltonvereniging die deze principes verder omschrijft. Vrijheid betekent dat de leerlingen keuzevrijheid hebben. Zelfwerkzaamheid betekent dat de leerlingen zelf oplossingsmethoden bedenken en problemen oplossen. De leraar kan hierdoor aandacht besteden aan leerlingen die dat nodig hebben. Samenwerken bevordert de sociale vorming. Er zijn twee manieren van samenwerken: pedagogisch samenwerken waarbij waardenbesef en oordeelsvermogen als een rode draad door de hele school lopen, en didactisch samenwerken waarbij de leerlingen samen de leerstof verwerken.
OA DC 1 Traditioneel vernieuwingsonderwijs
9
6.2 Kenmerken
De Daltonvereniging gebruikt het woord ‘sociaal laboratorium’ als ander woord voor ‘de school’. In een ‘normaal’ laboratorium worden onder nauwkeurig beschreven omstandigheden wetenschappelijke experimenten uitgevoerd. Helen Parkhurst ziet dat ook zo. De leerlingen zijn dan het experiment. Een laboratorium is immers een plaats waar omstandigheden worden geschapen. De school, het sociaal laboratorium dus, moet de omstandigheden scheppen waarin de leerlingen optimaal leren en zich ontwikkelen. Er wordt een programma op maat gemaakt voor elk kind. Sociale vaardigheden en verantwoordelijkheidsgevoel worden ontwikkeld. Iedere leerling heeft een begeleider. De leraar sluit met iedere leerling een contract waarin de taak staat. In het contract staan ook suggesties voor de studie en onderzoek. De leerling sluit het contract en verplicht zich hierdoor. Hij is er zelf verantwoordelijk voor dat hij de taak uitvoert en tot een goed resultaat brengt. Een ander woord voor contract is wel weekbrief, dagbrief of taakbrief. Er wordt veel in kleine groepen gewerkt.
10
OA Digitale Content
7 Overige pedagogen De pedagogen die hier behandeld zijn, zijn niet de enigen die zich met onderwijsvernieuwing hebben beziggehouden. Er zijn er veel meer. We hebben ons beperkt tot deze vijf pedagogen omdat ze nog steeds invloed hebben op het onderwijs in Nederland. Op elke school kun je namelijk elementen tegenkomen uit de pedagogische theorieën die je gelezen hebt. Denk bijvoorbeeld aan het kringgesprek. We willen nog drie Nederlandse pedagogen noemen. Er zijn geen schooltypen die hun naam dragen en ze hebben geen ‘leer’ ontwikkeld. Toch zijn ze voor velen nog steeds een inspiratiebron en dat is reden waarom we ze hier vermelden. Theo Thijssen was een ongeëvenaard schoolmeester met liefde voor het kind, die aan het begin van de twintigste eeuw in de armste buurten van Amsterdam werkte. Een voorbeeld voor iedereen die van kinderen houdt. Hij heeft boeken geschreven die nog steeds de moeite waard zijn om te lezen, zoals Kees de Jongen en Het Taaie Ongerief. In deze boeken kun je zien dat kinderen in wezen in honderd jaar niet veranderd zijn. Het is aardig te lezen dat er sinds die tijd in het onderwijs ook nog veel hetzelfde is. Ook toen al werd de school geplaagd door overheidsmaatregelen die elkaar opvolgden in een tempo dat niet bij te benen was. Ook Thijssen zuchtte onder de bergen correctiewerk en wilde die tijd liever besteden aan bijvoorbeeld huisbezoeken. In 2007 is een boek van Theo Thijssen gratis uitgedeeld in de bibliotheken: De gelukkige klas Kees Boeke is een pedagoog uit het midden van de twintigste eeuw. Hij heeft de Werkplaats Kees Boeke gesticht, een gemeenschap van werken en leren. Eerst was het alleen een lagere school, later kwam er een scholengemeenschap bij. De prinsessen van Oranje hebben op de Werkplaats hun opleiding genoten omdat deze school bekend stond om zijn uitstekende kwaliteit. Jan Ligthart werkte net als Theo Thijssen in Amsterdam. In de Jordaan staat nog steeds de Jan Ligthartschool. Hij was een man die een hekel had aan wetenschappelijk ingewikkeldheden, een man van de praktijk. Hij is de schrijver van Ot en Sien. Hij zag het als een uitdaging om verborgen talenten in kinderen aan te boren en hij was overtuigd van hun eigen kracht. Leren doe je niet alleen met je hoofd vond hij, vandaar dat expressievakken in zijn school een grote plaats innamen.
OA DC 1 Traditioneel vernieuwingsonderwijs
11
8 Tips voor de praktijk Als je op een school werkt, zul je merken dat vrijwel alle scholen wel enkele elementen van de traditionele onderwijsvernieuwers hebben overgenomen. Kijk nog maar eens naar het rijtje kenmerken van het onderwijs toen de vernieuwers met hun werk begonnen. Als je dat vergelijkt met de situatie nu, snap je dat er veel is overgenomen en vanzelfsprekend is geworden. Binnen de traditionele vernieuwingsscholen zul je nooit een school in de ‘zuivere vorm’ tegenkomen. Dat kan ook niet. Elke school is een combinatie van eigen inzichten, politieke invloeden, economische factoren en andere omstandigheden. Dat geeft iedere school haar eigen gezicht. De onderwijsvernieuwers hebben veel invloed gehad, maar zijn op hun beurt ook weer ingehaald door latere inzichten. Meer informatie hierover in andere thema’s.. Dan nu de handreikingen. 1
Het is de moeite waard om uit te zoeken welke vernieuwingselementen op jouw BPVschool terug te vinden zijn. Je kunt hierbij denken aan:
2
•
de kring
•
delen van methodes die ingezet worden bij projecten
•
ontwikkelingsmateriaal met een typisch montessori-karakter
•
de rol van zelfgeschreven teksten
•
de rol van samenwerken
•
eventuele afspraken of contracten
Het hoeft niet alleen om tastbare of materiele dingen te gaan. Ook de uitgangspunten kunnen herkenbaar aanwezig zijn. Idee: zet de hoofdzaken van de vijf besproken pedagogen op een rijtje en ga na wat je op je BPV-school terugvindt. Beschrijf waarom je vindt dat het hetzelfde is.
3
Je kunt een kenmerk uitkiezen uit een van de typen vernieuwingsonderwijs. Iets wat jou erg aanspreekt. Vervolgens kun je een activiteit ontwikkelen waarin dit kenmerk terugkomt. Motiveer wel waarom dit aspect je zo aanspreekt, wat je ermee wilt bereiken.
12
OA Digitale Content