199. Klachtrecht bij het VN-Kinderrechtencomité: een verkenning Timo Veldman
Een jaar geleden, op 14 april 2014, trad het derde Facultatief Protocol bij het Kinderrechtenverdrag (IVRK) in werking. Het Protocol voorziet in de mogelijkheid een klacht in te dienen over een kinderrechtenschending bij het VN-Kinderrechtencomité. Hiermee heeft ook het IVRK, in navolging van de andere fundamentele mensenrechtenverdragen, een eigen klachtenprocedure. Nederland heeft het Protocol (nog) niet ondertekend of geratificeerd. In dit artikel wordt verkend wat het relatief onbekende derde Protocol betekent voor de praktijk en rechtspositie van het kind.
Inleiding1
O
p 20 november 2014 vierde het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) haar 25e verjaardag. Ook in Leiden, een stad waar veel aandacht wordt besteed aan kinderrechten, werd uitgebreid stilgestaan bij het jubileum. Een gebeurtenis die in Nederland minder aandacht heeft gekregen, maar evengoed als een mijlpaal voor de rechten van het kind kan worden beschouwd, betreft de inwerkingtreding van het Third Optional Protocol to the Convention on the Rights of the Child on a communications procedure op 14 april 2014. Hiermee heeft ook het IVRK, in navolging van de andere fundamentele mensenrechtenverdragen, een eigen klachtenprocedure. Het Comité inzake de Rechten van het Kind (VN-Kinderrechtencomité) beoordeelt zowel individuele als interstatelijke klachten en kan bovendien op eigen initiatief onderzoek verrichten naar ernstige en systematische kinderrechtenschendingen. Een aanzienlijke taakuitbreiding voor het Comité, dat zich naast statenrapportages en alternatieve rapportages van NGO’s en jongeren, ook over casuïstiek gaat buigen.2
In deze bijdrage bespreek ik het verleden, heden en de toekomst van de klachtenprocedure bij het VN-Kinderrechtencomité. Het artikel schetst de achtergrond van totstandkoming en analyseert tekst en inhoud van zowel het derde Facultatief Protocol3 als de aanvullende Rules of procedure4. Met deze verkenning wordt beoogd inzicht
1 2 3 4
20
Met dank aan prof. mr. Ton Liefaard, UNICEF hoogleraar Kinderrechten aan de Universiteit Leiden, voor het meedenken over dit artikel. Artikelen 43 t/m 45 IVRK; zie ook Blaak e.a. (2012), p. 100-101. UN Document A/RES/66/138. UN Document CRC/C/62/3.
te verschaffen in de betekenis van het – in Nederland – relatief onbekende derde Protocol.
Achtergrond Na tien jaar onderhandelen is het IVRK op 20 november 1989 aanvaard door de Algemene Vergadering van de VN. Tijdens het lange onderhandelingsproces is een klachtenprocedure wel voorgesteld, maar wegens een gebrek aan steun niet opgenomen in het Verdrag. Volgens voormalig voorzitter van het VN-Kinderrechtencomité, Yanghee Lee, bleek de alomvattendheid van het IVRK – gezien de sociaaleconomische en culturele rechten die het bevat – een groot obstakel.5 De vraag of dergelijke rechten, zoals het recht op gezondheidszorg (artikel 24 IVRK) en het recht op gebruik van sociale voorzieningen (artikel 26 IVRK) überhaupt inroepbaar zijn laat zich niet eenvoudig beantwoorden. Zeker in de jaren 80 van de vorige eeuw bestond hier bepaald geen consensus over. NGO’s en (leden van) het VN-Kinderrechtencomité, waaronder Yanghee Lee, lieten het er niet bij zitten en bleven de (nood)zaak onder de aandacht brengen. Het belang van een klachtenprocedure voor de rechtspositie van het kind werd tactisch geagendeerd tijdens feestelijke jubileumjaren. Toch heeft het betrekkelijk lang geduurd voordat de voorstanders van het klachtrecht in de feestvreugde konden meedelen. Tien jaar na de inwerkingtreding van het IVRK, in 1999, was er nog onvoldoende consensus – ook binnen het VN-Kinderrechtencomité – over de noodzaak van een dergelijke procedure.6 In de 21e eeuw lijkt een voorzichtige kentering zichtbaar rond 5 6
Lee (2010), p. 569. Lee (2010), p. 569.
SDU / NUMMER 4, JUNI 2015 TIJDSCHRIFT JEUGDRECHT IN DE PRAKTIJK
Klachtrecht bij het VN-Kinderrechtencomité: een verkenning
de internationale opvattingen over sociaaleconomische rechten.7 Tijdens het 20-jarig jubileum in 2009 bleek de tijd dan ook rijp en werd via een resolutie van de Human Rights Council een Open-ended Working group (hierna: Werkgroep) opgericht om een mogelijke klachtenprocedure te onderzoeken.8 In 2010 is de Werkgroep gemandateerd tot het ontwerpen van een tekst voor het derde Protocol.9 Discussie over collectief klachtrecht Aanvankelijk omvatte de ontwerptekst zowel een individueel klachtrecht als een collectief klachtrecht. Voorzien in een collectief klachtrecht zou betekenen dat een klacht over een kinderrechtenschending voorgelegd kan worden aan het VN-Kinderrechtencomité zonder dat er daadwerkelijk een individueel kind of een groep individuele kinderen als slachtoffer betrokken wordt bij de zaak. Zowel het VN-Kinderrechtencomité als de verenigde NGO-groep toonde zich in de ontwerpfase een groot voorstander van het collectieve klachtrecht.10 Dit bleek opnieuw tijdens de laatste Werkgroep meeting. Van groot belang achtten zij dat kinderen anoniem zouden kunnen blijven en dus niet ‘gebruikt’ hoeven te worden om ernstige en systematische kinderrechtenschendingen aan de kaak te kunnen stellen. Benadrukt werd dat het collectieve klachtrecht in veel gevallen een effectievere en toegankelijkere rechtsgang is dan de individuele variant en dus noodzakelijk om de rechtspositie van kinderen daadwerkelijk te verbeteren. Bovendien zou het een efficiëntere manier van werken zijn voor het Comité. Veel staten, daarentegen, bleken huiverig voor het collectieve klachtrecht en uitten bezwaren tijdens de Werkgroep meeting. Om hen tegemoet te komen stelde de Werkgroep een opt-in mechanisme voor. Staten zouden dan zelf kunnen aangeven bij ratificatie of ze al dan niet openstaan voor collectieve klachten. Een aanzienlijk aantal staten was echter nog steeds niet tevreden en vond dat het collectieve klachtrecht ongeacht de vorm geschrapt moest worden. De voorzitter van de Werkgroep voelde zich genoodzaakt om daarin mee te gaan mee en kwam met een ‘take it or leave it’-voorstel waarin het collectieve klachtrecht geheel ontbrak. Tot onvrede van de NGO’s en het VN-Kinderrechtencomité trokken de tegenstanders van het collectieve klachtrecht, waaronder Nederland, aan het langste eind. Het voorstel werd overgenomen.11
7 8 9 10
Zie ook Van Bueren (2011), p. 42. UN Document A/HRC/RES/10/14. UN Document A/HRC/RES/13/3. Zie bijv. UN Document A/HRC/WG.7/2/3, p. 4; Preliminary Joint NGO Submission, p. 2-3, https://www.crin.org/docs/Joint_NGO_Submission_ OP_CRC_OEWG_Feb2011.pdf, geraadpleegd op 26 april 2015. 11 Zie voor het verslag van de Werkgroep meeting: Complaints mechanism: summary of the third and final working group meeting, https://www. crin.org/en/library/publications/complaints-mechanism-summary-finaldrafting-meeting, geraadpleegd op 26 april 2015.
TIJDSCHRIFT JEUGDRECHT IN DE PRAKTIJK NUMMER 4, JUNI 2015 / SDU
Formele aspecten Het derde Protocol is aangenomen door de Human Rights Council op 14 juli 2011 en geadopteerd door de Algemene Vergadering van de VN op 19 december 2011.12 Tijdens een ceremonie in Genève op 28 februari 2012 ondertekenden 20 landen het Protocol.13 Op 14 april 2014, drie maanden
Tot onvrede van de NGO’s en het VN-Kinderrechtencomité trokken de tegenstanders van het collectieve klachtrecht, waaronder Nederland, aan het langste eind. nadat Costa Rica het tiende land was dat het Protocol ratificeerde, is het in overeenstemming met artikel 19 lid 1 van het Protocol in werking getreden.14 Stand van zaken Protocol en Nederland Ten tijde van het schrijven van dit artikel, een jaar na inwerkingtreding, is het Protocol ondertekend door 31 landen en geratificeerd door zeventien landen.15 Onder die zeventien landen bevinden zich België en Duitsland. Het Comité heeft tot op heden nog geen klacht in behandeling genomen.16 Of Nederland het voorbeeld van haar buurlanden zal volgen is nog maar de vraag. Hoewel de regering al in 201317 heeft toegezegd een standpunt in te nemen over ondertekening en ratificatie en zowel door het Kinderrechtencollectief18 als de Eerste Kamer19 is aangespoord om (zo snel mogelijk) te ratificeren, is medio 2015 nog altijd onduidelijk of dit zal gebeuren. Nederland heeft het Protocol ondertekend noch geratificeerd en evenmin haar standpunt kenbaar gemaakt.
Bepalingen In deze paragraaf wordt besproken aan welke bepalingen Nederland zich bij ratificatie zoal zou verbinden. Hiertoe worden het derde Protocol (FP-3) en de aanvullende Rules of procedure (procedureregels) geraadpleegd. Algemene bepalingen In de eerste vier artikelen van het Protocol zijn de algemene bepalingen vervat. Artikel 1 FP-3 regelt de bevoegdheid
12 UN Document A/HRC/RES/17/18; UN Document GA/11198. 13 www.ohchr.org/EN/HRBodies/CRC/Pages/OPIC.aspx, geraadpleegd op 16 april 2015. 14 www.childrightsconnect.org/connect-with-the-un-2/op3-crc/, geraadpleegd op 18 april 2015. 15 https://treaties.un.org/pages/viewdetails.aspx?src=treaty&mtdsg_no=iv11-d&chapter=4&lang=en, geraadpleegd op 26 april 2015. 16 Zie http://juris.ohchr.org, geraadpleegd op 26 april 2015. 17 Fourth periodic State report of the Netherlands, UN Document CRC/C/ NLD/C4, par. 27; Kamerstukken II 2013/14, 33826, nr. 1, bijlage Nationaal Actieplan Mensenrechten, p. 18-19. 18 Kinderrechtencollectief (2014), p. 17-18. 19 Kamerstukken I 2013/14, 33750 VI, M (Motie Lid Strik c.s.).
21
van het VN-Kinderrechtencomité. Het moet gaan om een klacht over een (vermeende) kinderrechtenschending in een staat die het Protocol heeft geratificeerd en partij is bij het document waarin het desbetreffende recht is opgenomen. Artikel 2 FP-3 ziet op de algemene principes die het Comité in acht neemt. Het Comité laat zich leiden door het belang van het kind (vgl. artikel 3 IVRK) en hanteert
De vraag dringt zich op in hoeverre een kind überhaupt een effectieve rechtstoegang heeft als zijn of haar wettelijke vertegenwoordiger geen procedure wil voeren. als uitgangspunt dat het kind recht heeft op participatie, door passend belang aan diens mening te hechten, in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en ontwikkeling (vgl. artikel 12 IVRK). Artikel 3 FP-3 bepaalt dat de inmiddels aangenomen procedureregels kindgericht moeten zijn en waarborgen moeten bevatten die voorkomen dat een kind gemanipuleerd wordt door zijn of haar vertegenwoordiger bij het indienen van een klacht. Als dat toch het geval is, moet het mogelijk zijn de klacht te weigeren in het belang van het kind. Procedureregel 13 vult aan dat het indienen van de klacht niet mag voortvloeien uit ongehoorde drukuitoefening of sturing. Uit artikel 4 FP-3 volgt dat lidstaten indien nodig maatregelen moeten nemen om kinderen en vertegenwoordigers te beschermen tegen mensenrechtenschendingen, mishandeling en intimidatie als gevolg van het indienen van de klacht.
en effectieve rechtsmiddelen zijn uitgeput, hierover gedetailleerde informatie moet verstrekken. Blijkens artikel 8 FP-3 zal het Comité de lidstaat in kwestie zo snel mogelijk op de hoogte stellen van de ingediende klacht, in elk geval binnen zes maanden. Artikel 9 FP-3 voorziet in de mogelijkheid minnelijk te schikken (friendly settlement). Als de betrokken partijen er samen uit komen, dan wordt de behandeling van de klacht afgesloten. Een ingediende klacht zal zo snel mogelijk in behandeling genomen worden door het Comité, zo bepaalt artikel 10 FP-3. Het Comité behandelt de klacht achter gesloten deuren. Ingeval van klachten over sociaaleconomische of culturele rechten, houdt het Comité rekening met de (financiële) middelen die de lidstaat tot zijn beschikking heeft (conform artikel 4 IVRK). Het Comité kan de betrokken partijen zowel in levenden lijve als via een videoen/of telefoonverbinding horen (procedureregel 19). Het Comité zorgt dat het horen steeds kindgericht plaatsvindt. Na het beoordelen van de klacht zal het Comité haar aanbevelingen zonder vertraging overbrengen aan de betrokken partijen (artikel 10 lid 5 FP-3). Artikel 11 FP-3 ziet op de follow up na afhandeling van de klacht. Nadat het Comité haar aanbevelingen kenbaar heeft gemaakt dienen lidstaten binnen zes maanden in een schriftelijke reactie aan te geven hoe de aanbevelingen van het Comité in acht genomen zijn en/of zullen worden. Het Comité kan eventueel om aanvullende informatie vragen.
De klachtenprocedure
Interstatelijk klachtrecht
Artikel 5 FP-3 bepaalt dat een klacht kan worden ingediend door of namens een individueel kind dan wel een groep individuele kinderen. Het kind heeft geen volwassene nodig om een klacht in te dienen, dat geldt ook als het volgens nationaal recht (nog) niet processueel bekwaam is (proceduregel 13). Een vertegenwoordiger mag geen klacht indienen zonder toestemming van het kind of de groep kinderen namens wie hij optreedt, tenzij daar een rechtvaardiging voor bestaat. Bij gebrek aan bewijs van toestemming kan het Comité beslissen de klacht niet te behandelen (procedureregel 20).
Een lidstaat kan een klacht indienen over een kinderrechtenschending in een andere lidstaat, mits beiden gebruik hebben gemaakt van de opt-in mogelijkheid (artikel 12 FP-3). Oftewel, een lidstaat moet verklaard hebben de bevoegdheid van het Comité inzake interstatelijke klachten te erkennen.
Ingevolge artikel 6 FP-3 kan het Comité in bijzondere omstandigheden een voorlopige voorziening treffen om mogelijk onherstelbare schade voor het slachtoffer te voorkomen. Artikel 7 FP-3 bestaat uit een opsomming van gronden voor niet-ontvankelijkheid. Een klacht is onder meer niet ontvankelijk indien deze anoniem is; niet schriftelijk is; of niet alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, tenzij de nationale rechtsgang onredelijk vertraagd is of geen effectieve uitkomst biedt. In procedureregel 18 lid 8 is opgenomen dat een lidstaat die betwist dat alle beschikbare 22
Inquiry procedure Op grond van artikel 13 FP-3 kan het Comité een inquiry (onderzoek) uitvoeren als het betrouwbare informatie heeft ontvangen over een mogelijk ernstige of systematische kinderrechtenschending in een lidstaat die deze bevoegdheid erkent. Hier geldt een opt-out mechanisme: staten moeten ten tijde van ondertekening of ratificatie verklaren de onderzoeksbevoegdheid van het Comité niet te erkennen. Het Comité zal de betrokken lidstaat uitnodigen om mee te werken en zonder vertraging informatie aan te leveren. In procedureregel 31 staat expliciet dat het Comité ingeval van betrouwbare informatie, op eigen initiatief ernstige of systematische schendingen met betrekking tot een lidstaat die de bevoegdheid erkent, mag onderzoeken. Proceduregels 38 en 39 zien op mogelijkheden voor Comitéleden om de betrokken lidstaat te bezoeken en daar betrokkenen te
SDU / NUMMER 4, JUNI 2015 TIJDSCHRIFT JEUGDRECHT IN DE PRAKTIJK
199. Klachtrecht bij het VN-Kinderrechtencomité: een verkenning
horen, mits de lidstaat daarmee instemt. De afhandeling na beoordeling (artikel 13 lid 4 FP-3) en de follow up (artikel 14 FP-3) zijn vergelijkbaar met de follow up in de klachtenprocedure.
kind is. Enerzijds dreigt bij een algemene formulering als ‘het belang van het kind’ het gevaar van een paternalistische invulling die haaks staat op het uitgangspunt van het IVRK en Protocol, anderzijds biedt een dergelijk criterium de noodzakelijke ruimte voor maatwerk.
Gevolgen bevindingen Comité Klacht indienen zonder toestemming kind Ten aanzien van zowel het klachtrecht als de inquiry procedure geldt dat de bevindingen van het Comité tot niet-bindende aanbevelingen leiden. Het Comité is niet bevoegd om bindende uitspraken te doen. Staten willen echter geen gezichtsverlies lijden binnen de internationale gemeenschap en blijken de evenmin bindende aanbevelingen van het Comité in het kader van rapportageprocedures in het algemeen niet zomaar naast zich neer te leggen. Zo gaf Nederland gevolg aan herhaalde aanbevelingen van het Comité om een Kinderombudsman in het leven te roepen.
Betekenis van het Protocol De betekenis van het Protocol kan niet zonder meer afgeleid worden uit de hiervoor besproken bepalingen. Voor de concrete betekenis van kinderrechten is van belang hoe het Comité deze zal interpreteren. Daarnaast hangt veel af van staten. Het behoeft geen betoog dat het Protocol met 100 ratificaties een grotere rol van betekenis zal spelen dan met 25. Evenwel gaat het niet alleen om het aantal ratificaties, maar is ook de vraag of en zo ja wat de toegetreden staten daarbij verklaren, zeer relevant. Deze paragraaf bespreekt de betekenis van het Protocol aan de hand van voorgaande en andere factoren. Ruimte voor interpretatie De tekst van het Protocol en de Rules of procedure laat op onderdelen ruimte voor interpretatie. Soms zal de praktische betekenis van daarin opgenomen normen pas blijken als het Comité zich erover buigt. Hiervan geef ik een aantal, in mijn optiek, essentiële voorbeelden. Belang van het kind als niet-ontvankelijkheidsgrond Van de algemene bepalingen roept artikel 3 lid 2 FP-3 de meeste vragen op. Hoe stelt het Comité vast dat een kind gemanipuleerd wordt en het in behandeling nemen van een klacht niet in zijn of haar belang is? Impliceert dit niet te veel vrijheid voor het Comité om het belang van het kind in te vullen, met het risico dat het kind onterecht toegang wordt ontzegd tot het klachtrecht? Procedureregel 13 biedt weinig aanknopingspunten. Het stelt dat het indienen van een klacht niet het resultaat mag zijn van ongehoorde drukuitoefening of sturing door de vertegenwoordiger van het kind. Waar de grens ligt tussen ‘gepaste’ en ‘ongehoorde’ vormen van sturing zal vaak moeilijk vast te stellen zijn, evenals de vraag of de vergaande consequentie die daaraan verbonden wordt (wel of niet ontvankelijk) daadwerkelijk in het belang van het
TIJDSCHRIFT JEUGDRECHT IN DE PRAKTIJK NUMMER 4, JUNI 2015 / SDU
Op het eerste oog doet het merkwaardig aan: de mogelijkheid een klacht in te dienen zonder (bewezen) toestemming van het kind. Toch staan artikel 5 FP-3 en procedureregel 20 dit toe. Hoewel dit mogelijk misbruik van recht door volwassenen in de hand werkt, is een dergelijke uitzonderingsgrond noodzakelijk voor (zeer) jonge of beperkte kinderen die feitelijk niet in staat zijn om toe te stemmen.20 Anders zou immers de onwenselijke situatie ontstaan dat schending van de rechten van deze kinderen nooit gecompenseerd kan worden, enkel vanwege hun leeftijd of beperking. Per geval zal beoordeeld moeten worden of een ingediende klacht namens een kind dat zich hierover niet uit kan spreken, in zijn of haar belang is. Een behoorlijk gecompliceerde taak. Uitputten nationale rechtsmiddelen Artikel 7 sub e FP-3 bepaalt dat indieners die niet alle beschikbare en effectieve nationale rechtsmiddelen hebben uitgeput, niet ontvankelijk zijn in hun klacht. Dit is een gebruikelijke niet-ontvankelijkheidsgrond in klachtenprocedures bij verdragen, maar behoeft evenwel nadere bespreking. Het gaat immers om kinderen, die normaliter processueel onbekwaam zijn en een vertegenwoordiger nodig hebben om in rechte op te kunnen treden. De vraag dringt zich op in hoeverre een kind überhaupt een effectieve rechtstoegang heeft als zijn of haar wettelijke vertegenwoordiger geen procedure wil voeren.21 Hoe zit het bijvoorbeeld bij een belangenconflict tussen kind en ouders, dat het kind niet zelfstandig kan voorleggen aan de rechter? Dit
Slechts één van de 48 landen, dwergstaat Monaco, heeft verklaard de eigen onderzoeksbevoegdheid van het Comité niet te erkennen. wordt wel geïnterpreteerd als een zwakte van het Protocol, omdat een kind de nationale rechtsmiddelen niet uit zou kunnen putten en dus onmogelijk een klacht kan indienen bij het Comité.22 Echter kan ook beargumenteerd worden dat er in deze gevallen dus geen effectieve rechtsmiddelen voorhanden zijn, waardoor de rechtsgang via het Protocol juist direct openstaat. Procedureregel 18 lid 8 impliceert dat het dan aan de lidstaat is het tegendeel te bewijzen. In dit kader verdient ook de positie van de Kinderombuds20 Zie ook Smith (2013), p. 314. 21 Zie hierover ook Liefaard & Doek (2015), par. 3.4. 22 Smith (2013), p. 313.
23
man bespreking. In Nederland kunnen kinderen sinds 1 april 2011 een klacht indienen bij de Kinderombudsman, zonder daarbij een volwassene nodig te hebben. De Kinderombudsman ziet vervolgens toe op de afhandeling van klachten door (andere) instanties, maar neemt ook zelf klachten in behandeling.23 Beide gevallen leiden echter tot adviezen en niet tot juridisch bindende oordelen. Of
Of het Protocol daadwerkelijk een rol van betekenis zal spelen voor kinderen en hun rechten, hangt voor een groot deel af van de welwillendheid van staten. deze route aan te merken is als een effectief nationaal rechtsmiddel en/of een kind eerst langs de Kinderombudsman moet voordat het Protocol in beeld komt, zal de praktijk moeten uitwijzen. Rol van staten bij betekenisgeving Protocol • Interstatelijk klachtrecht Artikel 12 FP-3 biedt lidstaten de mogelijkheid om te klagen over vermeende kinderrechtenschendingen in een andere lidstaat. Het ligt echter niet in de lijn der verwachting dat het interstatelijk klachtrecht een rol van betekenis zal spelen in de praktijk. Momenteel erkennen slechts vijf van de 48 staten die het Protocol ondertekend of geratificeerd hebben, waaronder overigens België en Duitsland, het interstatelijke klachtrecht.24 Ook de geschiedenis van andere klachtenprocedures leert dat het middel niet of nauwelijks gebruikt wordt.
van de 48 landen, dwergstaat Monaco, heeft verklaard de eigen onderzoeksbevoegdheid van het Comité niet te erkennen.26 Hoewel de 31 staten die het Protocol alleen nog ondertekend hebben dat alsnog kunnen verklaren bij ratificatie, stemmen de verhoudingen positief. De stand van zaken laat zien dat de inquiry procedure wel eens een grote rol van betekenis zou kunnen gaan spelen. Verhouding Protocol tot andere klachtenprocedures Gesteld wordt wel dat het Protocol geen meerwaarde vertegenwoordigt ten opzichte van andere klachtenprocedures bij verdragen, die immers ook voor kinderen openstaan.27 Dat argument gaat echter voorbij aan het gebrek aan kindgerichtheid in die andere klachtenprocedures en het ontbreken van unieke kinderrechten in dergelijke verdragen, die wel vervat zijn in het IVRK en de Facultatieve Protocollen.28 Vermeende schending van unieke kinderrechten, van het recht op vrije tijd (artikel 31 IVRK) tot het recht om niet betrokken te worden bij een gewapend conflict (artikel 38 IVRK en het eerste Facultatief Protocol), evenals specifieke beginselen als ‘het belang van het kind’ (artikel 3 IVRK), vraagt om een belangenafweging door een ervaren en deskundig orgaan. Ook procedures moeten omkleed zijn met extra, kindgerichte waarborgen, gebaseerd op de onderliggende algemene beginselen van het IVRK en de Protocollen. Zo dient naast het belang van het kind rekening gehouden te worden met het kindspecifieke recht op participatie (artikel 12 IVRK) dat om een andere benadering vraagt dan het gebruikelijke recht om gehoord te worden. Het Protocol voorziet, in tegenstelling tot andere klachtenprocedures, in die waarborgen. Implementatie van kinderrechten
• Inquiry procedure De verwachtingen liggen anders met betrekking tot de onderzoeksprocedure op eigen initiatief van het Comité (artikelen 13 en 14 FP-3). Gezien het schrappen van het collectieve klachtrecht uit het Protocol, is de inquiry procedure van essentieel belang om toch ernstige en systematische kinderrechtenschendingen voor te kunnen leggen, zonder dat individuele kinderen ‘gebruikt’ hoeven te worden in het proces. Hier geldt in tegenstelling tot het interstatelijk klachtrecht een opt-out procedure, waarbij staten dus actief moeten verklaren de bevoegdheid niet te erkennen. Terecht stelde Charlotte Phillips (2012) dan ook dat de betekenis van het Protocol mede afhankelijk is van het al dan niet erkennen van deze bevoegdheid.25 De tussenstand, een jaar na inwerkingtreding, laat een duidelijk beeld zien. Slechts één 23 Zie artikel 11b lid 2 van de Wet Nationale Ombudsman. 24 https://treaties.un.org/pages/viewdetails.aspx?src=treaty&mtdsg_no=iv11-d&chapter=4&lang=en, geraadpleegd op 26 april 2015. 25 Phillips (2012), p. 95.
24
Mensenrechten, dus ook kinderrechten, krijgen pas concrete betekenis als ze ingeroepen kunnen worden via een individueel klachtenmechanisme.29 Kwalitatief hoogwaardige aanbevelingen van het ervaren en deskundige Comité naar aanleiding van ingediende klachten komen begrip en implementatie van kinderrechten ten goede. Door case law te creëren heeft een succesvolle klacht niet alleen effect op nationaal niveau, maar zullen ook andere lidstaten hier rekening mee moeten houden in wet- en regelgeving, om vergelijkbare klachten te voorkomen.30 Opmerking verdient dat het niet aannemelijk is dat het Comité een stortvloed aan klachten in behandeling zal nemen en de omvang van case law niet overschat moet worden.31 Echter kan één klacht al een grote impact hebben
26 https://treaties.un.org/pages/viewdetails.aspx?src=treaty&mtdsg_no=iv11-d&chapter=4&lang=en, geraadpleegd op 26 april 2015. 27 Zie hierover Lee (2010), p. 573.. 28 Van Bueren (2011), p. 39-47; Lee (2010), p. 573-580. 29 Lee (2010), p. 576; OHCHR (2002), p. 1. 30 Van Bueren (2011), p. 42. 31 Zie ook Smith (2013), p. 320.
SDU / NUMMER 4, JUNI 2015 TIJDSCHRIFT JEUGDRECHT IN DE PRAKTIJK
Klachtrecht bij het VN-Kinderrechtencomité: een verkenning
– nationaal en internationaal – op begrip en implementatie van het kinderrecht dat in het geding is.
Conclusie
Gebruikte literatuur •
Met de inwerkingtreding van het derde Protocol is, in ieder geval op papier, een historische stap gezet voor kinderen en hun rechten. Immers heeft ook het IVRK, het meest geratificeerde verdrag ter wereld, eindelijk een eigen klachtenprocedure. Toch zijn in de onderhandelingen over de tekst van het Protocol concessies gedaan die voor sommigen moeilijk te verkroppen zijn. Met name het schrappen van het (anonieme) collectieve klachtrecht was volgens hen een gemiste kans om ernstige en systematische kinderrechtenschendingen effectief aan de kaak te kunnen stellen. Deze schendingen kunnen echter ook via de inquiry procedure aangepakt worden. Het feit dat een jaar na inwerkingtreding slechts één van de 48 staten die het Protocol ondertekend of geratificeerd hebben, de eigen onderzoeksbevoegdheid van het Comité niet erkent, stemt hoopvol.
•
Kinderen zouden niet afhankelijk moeten zijn van volwassenen om hun recht te halen. De praktijk zal moeten uitwijzen of kinderen het Comité – op eigen houtje – weten te vinden. Toch is er genoeg aanleiding om nu al een meerwaarde te zien in het Protocol. Het voorziet in bepalingen en procedureregels die toegespitst zijn op de specifieke behoeften van het kind. Beoordeling door een ervaren en deskundig Comité op het gebied van kinderrechten is van essentieel belang. Met kwalitatief hoogwaardige aanbevelingen van het Comité wordt case law ontwikkeld die de implementatie van kinderrechten zowel op nationaal als internationaal niveau ten goede komt.
•
Na deze verkenning concludeer ik dat het derde Protocol niet alleen op papier een belangrijke stap vooruit is, maar nog wel in de kinderschoenen staat. Of het daadwerkelijk een rol van betekenis zal spelen voor kinderen en hun rechten, hangt voor een groot deel af van de welwillendheid van staten. Het is dus hoog tijd dat Nederland het voorbeeld van haar buurlanden volgt en laat zien hart voor kinderrechten te hebben.
•
•
•
•
•
Blaak M., Bruning M.R., Eijgenraam M., Kaandorp M. & Meuwese S. (red.) (2012). Handboek Internationaal Jeugdrecht. Leiden: Defence for Children. Kinderrechtencollectief (2014). Vierde NGO-rapportage aan het VN Kinderrechtencomité. Via www.kinderrechten.nl/images/16/433.pdf, geraadpleegd op 20 april 2015. Lee, Y. (2010), ‘Communications procedure under the Convention on the Rights of the Chid: 3rd Optional Protocol’, International Journal of Children’s Rights no. 18 (2010), p. 567-583. Liefaard, T. & Doek, J.E. (2015), ‘Kinderrechten in de rechtspraak: een internationaal perspectief’, FJR 2015/20. Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights (OHCHR) (2002). Fact Sheet No. 7/ Rev.1, ‘Complaints procedure’. Via www.ohchr.org/ Documents/Publications/FactSheet7Rev.1en.pdf, geraadpleegd op 20 april 2015. Phillips, C. (2012), ‘Klachtrecht bij het Comité inzake de Rechten van het Kind’, FJR 2012/4. Smith, R. (2013), ‘The Third Optional Protocol to the UN Convention on the Rights of the Child? – Challenges Arising Transforming the Rhetoric into Reality’, International Journal of Children’s Rights no. 21 (2013), p. 305-322. Van Bueren, G. (2011), ‘Multigenerational Citizenship: The Importance of Recognizing Children as National and International Citizens’, Annals of the American Academy of Political and Social Science vol. 633 (2011), p. 30-51.
Over de auteur Timo Veldman is masterstudent Jeugdrecht aan de Universiteit Leiden en werkzaam als stagiair Kinderrechten & Jeugdrecht bij Defence for Children.
OPROEP De redactie van de JIP zoekt gastauteurs (bijvoorbeeld advocaten) die (eenmalig) een opiniestuk of column willen schrijven met hun visie op een actueel jeugd(straf) rechtelijk onderwerp, nieuwe of aankomende
TIJDSCHRIFT JEUGDRECHT IN DE PRAKTIJK NUMMER 4, JUNI 2015 / SDU
wetgeving of een bijzondere casus uit hun jeugdrechtpraktijk. Dus zoekt u een podium om uw inzichten met uw beroepsgroep en andere spelers in het jeugdrecht te delen, mail dan de redactie via
[email protected].
25