Rapport 1994/198, Nationale ombudsman, 7 april 1994 Klacht
1
Achtergrond
2
Onderzoek
3
Bevindingen
3
Beoordeling en conclusie
5
KLACHT Op 31 augustus 1993 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Kielwindeweer, ingediend door mr.\R. van Asperen, advocaat te Groningen, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Groningen. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd: Verzoeker klaagt erover dat de Belastingdienst/Particulieren Groningen het beslag op zijn RWW-uitkering heeft laten uitstrekken over zijn volledige vakantietoeslag. Verzoeker is van mening dat het vakantiegeld moet worden beschouwd als een nabetaling als bedoeld in artikel 475b, derde lid, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en dat het derhalve slechts naar evenredigheid van de periode waarop het beslag op de uitkering heeft gelegen, onder het beslag valt.
www.schuldinfo.nl
1
ACHTERGROND 1. Invorderingswet 1990 (Wet van 30 mei 1990, Stb. 221) Artikel 19, lid 1: "1. Een derde die: (...) b. uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook; (...) verschuldigd is aan een belastingschuldige, is op vordering van de ontvanger verplicht de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen, voor zover één en ander vatbaar is voor beslag." 2. Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) Artikel 475b, lid 1 en 3: "1. Beslag onder een derde op een of meer vorderingen van de schuldenaar tot periodieke betalingen waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is slechts geldig voor zover een periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. (...) 3. Beslag op nabetalingen is niet verder geldig dan indien de betaling gedurende het beslag tijdig was geschied." 1 3.1. Bijstandsbesluit landelijke normering, zoals dat gold tot 1\januari 1993 (Besluit van 3 juli 1974, Stb. 418; Bln) Artikel 6: "1. Voor elke week of maand gedurende welke een uitkering als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 5 is toegekend, bestaat aanspraak op vakantieuitkering. (...) 2. De vakantie-uitkering, waarop aanspraak bestaat in de periode van 12 maanden aanvangend op 1 juni van een kalenderjaar, wordt uitbetaald in de maand juni van het volgende kalenderjaar..." 3.2. In het Sociaal memo 2 (uitgave januari 1992) staat vermeld dat de vakantie-uitkering wordt uitbetaald in de maand mei, over de voorafgaande twaalf maanden.
www.schuldinfo.nl
2
ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Particulieren Groningen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te zenden van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd betrokkene in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Zowel verzoeker als de Belastingdienst/Particulieren Groningen deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
BEVINDINGEN De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt: 1. De feiten 1.1. De Belastingdienst/Particulieren Groningen (hierna: de Belastingdienst) heeft met ingang van 1 mei 1992 beslag gelegd op de RWW-uitkering van verzoeker ter zake van een belastingschuld. Het beslag werd gelegd onder de uitkerende instantie, de Gemeentelijke Sociale Dienst (hierna: GSD) te Hoogezand. In mei 1992 heeft de GSD naast het maandelijks vastgestelde bedrag tevens de volledige vakantietoeslag ten bedrage van f 795,68 aan de Belastingdienst afgedragen. 1.2. Naar aanleiding van de afdracht van de volledige vakantietoeslag wendde de advocaat van verzoeker zich op 25 november 1992 tot de Belastingdienst. Hij stelde zich in deze brief op het standpunt dat de vakantietoeslag moest worden beschouwd als een nabetaling als bedoeld in artikel 475b, lid 3, Rv (zie ACHTERGROND ) en als zodanig slechts naar evenredigheid van de periode gedurende welke de RWW-uitkering was beslagen kon worden afgedragen. De volledige afdracht aan de Belastingdienst had tot gevolg dat
www.schuldinfo.nl
3
volgens verzoeker te veel aan vakantietoeslag was ingehouden. Bij brief van 4 december 1992 berichtte de Belastingdienst aan verzoekers advocaat dat het standpunt werd gehandhaafd dat de vakantietoeslag volledig vatbaar was voor beslag. Deze opvatting werd volgens de Belastingdienst landelijk gehanteerd. 2. Het standpunt van verzoeker Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder KLACHT 3. Het standpunt van de Belastingdienst/Particulieren Groningen In reactie op de klacht van verzoeker deelde de Belastingdienst onder meer het volgende mee: 1 "...De klacht ziet op de uitleg van artikel 475b lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. (Verzoekers advocaat; N.o.) is van mening dat het vakantiegeld moet worden gezien als een nabetaling in de zin van artikel 475b lid\3. Dit uitgangspunt is naar mijn mening onjuist. Van een nabetaling is sprake als het betreft bedragen waarvan uitbetaling had moeten plaatsvinden voor beslaglegging; er moet sprake zijn van te late betaling. Bij vakantiegeldaanspraken is daarvan geen sprake. De vakantiegelduitkeringen bij uitkeringen op grond van de sociale zekerheidswetten vallen volledig, net als bij vorderingen op "echt" loon, onder de vordering als bedoeld in artikel 19 van de Invorderingswet 1990. Zo er al sprake mocht zijn van nabetaling dan nog heeft het beslag effect, omdat het moment van nabetaling en opeisbaarheid ligt na het doen van de vordering. Ik ben dan ook van mening dat er op geen enkele wijze sprake kan zijn van onbehoorlijk handelen van de zijde van de belastingdienst..." 4. De reactie van verzoeker Naar aanleiding van het standpunt van de Belastingdienst deelde verzoekers advocaat mee dat het geschil inderdaad de uitleg van artikel 475b, lid 3, Rv betreft. Hij was van mening dat de Belastingdienst die uitleg dient te volgen
www.schuldinfo.nl
4
die voor de belastingplichtige zo gunstig mogelijk is. In verzoekers geval werd zonder nadere motivering gekozen voor de voor de Belastingdienst meest welgevallige uitleg. 5. Het standpunt van de staatssecretaris van Financiën In het kader van het onderzoek werd ook het standpunt van de staatssecretaris van Financiën gevraagd ten aanzien van de uitleg van artikel 475b, lid 3, Rv. De staatssecretaris deelde onder meer het volgende mee: "...Het standpunt dat is verwoord in de brief van de Belastingdienst/Particulieren Groningen van 21 oktober 1993 spoort met mijn uitleg van artikel 475b, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Een uitzondering moet ik maken voor de - enigszins verwarrende - zin "Zo er al sprake mocht zijn van nabetaling dan nog heeft het beslag effect, omdat het moment van nabetaling en opeisbaarheid ligt na het doen van de vordering.". Artikel 475b, derde lid, Rv regelt dat, indien tussen het uiterste moment waarop een schuld nog tijdig kan worden betaald en het moment waarop daadwerkelijk wordt betaald, beslag wordt gelegd, die te late betaling (nabetaling) niet onder het beslag valt en derhalve betaling aan de rechthebbende rechtsgeldig kan plaatsvinden. Overige na de beslagdatum plaatsvindende betalingen vallen wel onder het beslag en kunnen derhalve niet aan de beslaglegger worden tegengeworpen..."
BEOORDELING EN CONCLUSIE 1. De Gemeentelijke Sociale Dienst te Hoogezand heeft in mei 1992 verzoekers volledige vakantietoeslag over 12\maanden ten bedrage van f 795,68 aan de Belastingdienst/Particulieren Groningen afgedragen. Verzoeker is van mening dat de Belastingdienst zich ten onrechte op het standpunt blijft stellen dat ook de vakantietoeslag onder het door de Belastingdienst gelegde beslag valt. Verzoeker stelt in dat verband dat de vakantietoeslag dient te worden
www.schuldinfo.nl
5
beschouwd als een nabetaling als bedoeld in artikel 475b, lid 3 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (zie ACHTERGROND onder 2.) en als zodanig slechts naar evenredigheid van de periode gedurende welke zijn uitkering was beslagen onder het beslag valt. 2. Nabetaling, zoals bedoeld in artikel 475b, lid 3, Rv veronderstelt een betaling die rechtens al op een eerder tijdstip had moeten plaatsvinden. Ingevolge artikel 6, van het Bijstandsbesluit landelijke normering (zie ACHTERGROND onder 3.1.) dient de vakantietoeslag te worden uitbetaald in de maand juni. Gebruikelijk is overigens dat de vakantietoeslag wordt uitbetaald in de maand mei, over de voorafgaande twaalf maanden. Slechts indien de uitbetaling van de vakantietoeslag niet in mei zou plaatsvinden maar op een later tijdstip zou kunnen worden gesproken van een nabetaling. Verzoekers betoog dat vakantietoeslag die wordt uitbetaald op het daarvoor geldende moment dient te worden beschouwd als een nabetaling kan in zijn algemeenheid derhalve niet worden gevolgd. Voorts is door verzoeker niet aangevoerd, noch is daarvan tijdens het onderzoek gebleken dat de vakantietoeslag niet tijdig is uitbetaald. De klacht is niet gegrond. OORDEEL De onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, is behoorlijk.
www.schuldinfo.nl
6