1959
No.67 GOUVERNEMENTSBLAD, VAN SURINAME LANDSVERORDENING van 12 augustus 1959 tot regeling van het recht van onderzoek (enquête). IN NAAM DER . KONINGIN! DE WND. GOUVERNEUR VAN SURINAME,
In overweging genomen hebbende, dat ter uitvoering van artikel 79 van de Staatsregeling van Suriname het recht van onderzoek (enquête) bij landsverordening behoort te worden geregeld; . Heeft de Raad, van Advies gehoord, met gemeen overleg der Staten, vastgesteld onderstaande landsverordening: Artikel 1: 1. Het besluit tot het instellen van een onderzoek (enquête) wordt, nadat het vooronderzoek van het daartoe strekkende voorstel heeft plaatsgehad, in een openbare vergadering van de Staten genomen. 2. Het besluit bevat een nauwkeurige omschrijving van het onderwerp van het onderzoek en houdt tevens in de namen der leden, die tot de commissie van onderzoek zijnbenoemd, alsmede de naam van het lid der commissie, dat tot voorzitter is aangewezen, en de bepaling van het getal der leden, dat minstens tot de afneming van het verhoor van getuigen of desundigen wordt vereist. 3. De griffier van de Staten staat, indien in het besluit geen andere regeling getroffen is, de commissie als secretaris bij. 4. Het besluit wordt in het Gouvernements-Advertentieblad bekend gemaakt evenals eventuele wijziging in de samenstelling alsmede ontbinding van de commissie. Artikel 2. 1. Alle ingezetenen van Suriname en alle andere binnen Suriname verblijfhoudende personen zijn verplicht te voldoen aan de oproepingen tot verhoor, door de commissie uitgevaardigd, en alle openbare ambtenaren gehouden om, in overeenstemming met de bepalingen van de landsverordening, gevolg te geven aan de vorderingen der commissie, die deze tot uitvoering van haar last nodig oordeelt. 2. Van het bepaalde in het eerste lid zijn uitgezonderd de ministers, die slechts kunnen worden ondervraagd op de wijze bij artikel 64 der Staatsregeling voorgeschreven. Artikel 3. 1. De getuigen of deskundigen verschijnen voor de commissie, hetzij vrijwillig op een schriftelijke oproeping, hetzij ingevolge dagvaarding. 2. Dagvaarding van getuigen of deskundigen geschiedt door een deurwaarder, hetzij op rechtstreekse last der commissie, hetzij tengevolge van haar vordering op last van de procureur-generaal met inachtneming van de in het Surinaamsch Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van de oproeping van getuigen of deskundigen voorgeschreven termijnen en formaliteiten. Artikel 4. 1. Het verhoor van getuigen of deskundigeri wordt door de commissie van onderzoek gehouden te Paramaribo in een der vertrekken van het gebouw, waarin de Staten vergaderen, en in de districten buiten Paramaribo in door de commissie aan te wijzen gebouw. 2. De commissie bepaalt de dag en het uur, waarop het verhoor zal plaats vinden. 3. Ingeval de getuigen of deskundigen niet op een dag gehoord kunnen worden, bepaalt de commissie nader dag enuurvoor het verder verhoor en deelt de voorzitter aan de nog te horen getuigen of deskundigen mee, dat zij alsdan zonder nieuwe oproeping moeten verschijnen. Artikel 5. Bij niet-verschijning van een binnen het district, waarin het verhoor gehouden wordt, wonende of 1
verblijfhoudende getuige of deskundige wegens ziekte of ander wettig beletsel, is de commissie bevoegd zich, vergezeld van haar secretaris, naar de woning of verblijfplaats van de niet verschenen getuige of deskundige te begeven ten einde het verhoor af te nemen. Artikel 6. 1. Indien de getuige of deskundige niet woonachtig is of niet verblijf houdt in het district, waarin het verhoor van getuigen of deskundigen wordt gehouden, kan de commissie aan de kantonrechter in burgerlijke zaken van de woon- of verblijfplaats van die getuige of deskundige verzoeken om hem, overeenkomstig de bepalingen dezer verordening, daar ter plaatse en ingeval van ziekte of ander wettig beletsel, in zijn woning te verhoren, welke rechter aan dit verzoek gevolg geeft. 2. Het proces-verbaal wordt met inachtneming van de artikelen 8, 9 en het eerste, tweede en derde lid van artikel 10 opgemaakt en afgesloten en door de kantonrechter en zijn griffier ondertekend. 3. Het proces-verbaal van dit verhoor heeft gelijke kracht als het proces-verbaal van de commissie van onderzoek. Artikel 7. 1. Onverminderd de vervolging wegens de eerste niet-verschijning kan de commissie en, in het in het eerste lid van het vorig artikel bedoelde geval, de kantonrechter een nadere oproeping van dezelfde getuige of deskundige bevelen. Bij herhaalde niet-verschijning zijn de artikelen 11 en 13 mede van toepassing 2. Onverminderd de vervolging wegens herhaalde niet-verschijning is de commissie. en, in het in het eerste lid van het vorig artikel bedoelde geval, de kantonrechter bevoegd te bevelen, dat de getuige of deskundige door de openbare macht voor haar of hem zal worden gebracht op een door haar of hem te bepalen dag en- uur. Artikel 8. 1. De commissie kan het verhoor van een getuige of des kundige - mits deze de ouderdom van vijftien jaren vervuld heeft en hij niet terzake van onnozelheid, krankzinnigheid of razernij onder curatele is gesteld of zich te dier zake in verzekerde bewaring bevindt - onder ede doen plaats hebben. 2. Onder ede gehoord wordende, zweert (belooft), op de wijze zijner gods-dienstige gezindheid: a: de getuige „de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen"; b. de deskundige „zijn verslag naar eer en geweten, en overeenkomstig zijn beste wetenschap, te zullen uitbrengen". Artikel 9. 1. Iedere getuige of deskundige wordt afzonderlijk gehoord. 2. De getuige legt zijn verklaring af zonder zich van een opstel te mogen bedienen. 3. De voorzitter van de commissie is echter bevoegd om wegens bijzondere redenen aan de getuige toe te staan bij het afleggen van zijn verklaring van die geschriften of schriftelijke aantekeningen het gebruik te maken, dat hij veroorloven zal. Artikel 10. 1. Van het verhoor van de getuigen of deskundigen maakt de secretaris proces-verbaal op, bevattende de vermelding van de opgaven, aflegging van de eed of de belofte en de verklaringen van de getuigen of deskundigen in haar geheel. 2. Dit proces-verbaal wordt aan iedere getuige of deskundige voorgelezen voor het gedeelte, hetwelk hem betreft. Hij mag, daarin zodanige veranderingen en bij-voegingen laten maken als hem goeddunkt. Deze veranderingen en bijvoegingen worden onder of op de kant van de verklaringen opgeschreven. Ook deze worden aan hem voorgelezen. 3. De getuige of deskundige moet zijn verklaring alsmede de kanttekeningen, vervolgens elk apart ondertekenen. Indien hij niet ondertekenen kan, wordt daarvan melding in het proces-verbaal gemaakt. 4. Het proces-verbaal wordt wijders afgesloten en - evenals de kanttekeningen - ondertekend door de aanwezige leden' der commissie en de secretaris.
2
Artikel 11. 1. Indien de behoorlijk gedagvaarde getuige of deskundige niet verschijnt, wordt daarvan een procesverbaal opgemaakt, hetwelk tevens een nauwkeurige omschrijving der acte van dagvaarding behelst en door de aanwezige leden en de secretaris der commissie of, in het geval van het eerste lid van artikel 6, door de kantonrechter en zijn griffier wordt ondertekend. 2. Dit proces-verbaal wordt door de commissie, wanneer zij het nodig oordeelt, in handen van de procureur-generaal gesteld. 3. Het in het eerste lid van dit artikel bedoeld proces-verbaal levert, behoudens tegenbewijs, het volledig bewijs op van hetgeen daarin vermeld staat. Artikel 12. Indien een getuige of deskundige weigert de eed of de belofte dan wel een verklaring of te leggen of weigert zijn in ar tikel 10 lid 3 bedoelde verklaring te ondertekenen, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, hetwelk de redenen van weigering, indien, die gegeven zijn, inhoudt en door de aanwezige leden der commissie en de secretaris van de commissie en in het geval, bedoeld in het eerste lid van artikel 6, door de kantonrechter en zijn griffier wordt ondertekend. Dit proces-verbaal bezit de bewijskracht in artikel 11 lid 3 omschreven. Dit procesverbaal wordt door de commissie indien zij dit nodig, oordeelt, in handen van de procureur-generaal gesteld. Artikel 13. 1. De vervolging van de getuige of deskundige die, behoorlijk gedagvaard zijnde, niet is verschenen, die weigert de eed of belofte of te leggen, die weigert een verklaring af te leggen, of die weigert zijn verklaring te ondertekenen, staat ter kennisneming van de burgerlijke rechter en geschiedt, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, op de wijze voor strafzaken voorgeschreven. 2. De bepalingen van de veertiende titel van het Surinaamsch Wetboek van Strafvordering zijn ten deze van toepassing. Artikel 14. 1. De kantonrechter kan op vordering der commissie de gijzeling gelasten van de getuige of deskundige die de volle ouderdom van zeventig jaren nog niet bereikt heeft en weigert de eed of belofte af te leggen, een verklaring af te leggen of zijn verklaring te ondertekenen; deze gijzeling wordt voor een tijdvak van zes maanden uitgesproken, doch houdt op wanneer de getuige of deskundige eerder aan zijn verplichting mocht hebben voldaan. 2. Op de vordering der commissie, gelast de kantonrechter de dadelijke gijzeling van de weigerachtige getuige of deskundige. De getuige of deskundige kan inmiddels tot de uitspraak van de kantonrechter, op last der commissie, binnen het lokaal, waar de commissie verhoren afneemt, of binnen een andere ruimte in hetzelfde gebouw, in bewaring worden gehouden; het door de kantonrechter af te geven bevel vermeldt de gedane vordering, benoemt de deurwaarder met de overbrengng belast en wijst de plaats der voorlopige gijzeling aan. 3. Van de in -gijzelingstelling wordt een acte opgemaakt, waarin het bevel tot gijzeling wordt aangehaald en waarvan onmiddellijk een afschrift aan de gegijzelde wordt overhandigd 4. De voorlopige gijzeling houdt op zodra de getuige of deskundige voldoet aan de vroeger geweigerde verplichting, en vervalt van rechtswege, indien de bekrachtiging daarvan niet binnen acht dagen bij de rechter is gevraagd 5. De bij vonnis bevolen of bekrachtigde gijzeling is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of hoger beroep. 6. Onverminderd het bepaalde in de voorafgaande leden van dit artikel, zijn de vijfde titel van het tweede boek van het Surinaamsch Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zomede daarmede samenhangende uitvoeringsvoorschriften van overeenkomstige toepassing. Artikel 15. Niemand kan genoodzaakt worden als getuige of deskundige de geheimen van enig handwerk, bedrijf of nering bloot te leggen, die door hem of de zijnen wordt uitgeoefend, noch andere soortgelijke bijzondere belangen te openbaren.
3
Artikel 16. Zij die uit hoofde van hun stand, beroep of wettige betrekking. tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen. zich verschonen getuigenis of te leggen, doch alleen en bij uitsluiting nopens hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd. Artikel 17. 1. De gevoelens, door de leden van colleges bij de behandeling van zaken ter vergadering geuit, en de deswege plaats gehad hebben beraadslagingen mogen nimmer een onderwerp van verhoor of ondervraging uitmaken. 2. De verschoning van verplichte geheimhouding door landsdienaren, burgerlijke rijksambtenaren en militairen of door personen die als zodanig zijn werkzaam geweest in genoemde kwaliteit ingebracht, moet insgelijks worden aangenomen indien zij berust op het beweren dat de verlangde openbaarmaking wordt geoordeeld in strijd te zijn met het belang van het Koninkrijk, van Suriname of van een der andere landen van het Koninkrijk of van Nederlands Nieuw-Guinea of op de stellige last hunner meerderen, dezelfde grond van verschoning aanduidende. 3. De Staten kunnen echter op het verslag van de commissie van onderzoek verlangen, dat de gegrondheid der ingebrachte verschoning, voorzover het een landsdienaar betreft, door de betrokken minister nader wordt bevestigd. Artikel 18. De betrokken minister of de Raad van Ministers bewilligt op schriftelijk verzoek van de commissie de inzage van stukken die op zijn departement respektievelijk bij de Raad voorhanden zijn, wanneer de Minister respektievelijk de Raad van Ministers mocht oordelen dat de inzage geschieden kan zonder schade voor de belangen van het Koninkrijk, van Suriname of van een der andere landen van het Koninkrijk of van Nederlands Nieuw Guinea. Artikel 19. Bij de toepassing der bepalingen, in de twee voorgaande artikelen en in artikel 20 vervat, op leden van bij resolutie of ministeriele beschikking ingestelde colleges of landsdienaren, wier werkkring hen niet rechtstreeks onder enig departement van algemeen bestuur rangschikt, zal de machtiging tot of weigering van inzage van stukken, of de. bevestiging als bedoeld in artikel 17 lid 3, worden gegeven door de minister van het departement tot welks Werkkring de behandelde zaken eigenaardig behoren, of door de Raad van Ministers. Artikel 20. 1. Wanneer de commissie van. onderzoek het nodig acht buiten Suriname vertoevende personen als getuigen of deskundigen te horen, kan zij van de vragen waarop antwoord verlangd wordt in geschrift mededeling doen aan de minister-president casu quo betrokken minister, die de voldoening daarvan bevordert. 2. Indien de medegedeelde vragen door een landsdienaar moeten worden beantwoord en de minister onder wie de betrokken landsdienaar ressorteert, van oordeel is, dat het belang het Koninkrijk, van Suriname of een der andere landen van het Koninkrijk of van Nederlands-Guinea, de beantwoording niet toelaat, wordt daarvan aan de commissie kennis gegeven. 3. Het derde lid van artikel 17 is ten deze van toepassing. Artikel 21. Behalve in de gevallen voorzien in artikel 259 van het Surinaams Wetboek van Strafrecht en in artikel 13 dezer landsverordening kunnen processenverbaal door de commissie van onderzoek, of krachtens de bepalingen dezer landsverordening, door de kantonrechter opgemaakt, nimmer als bewijsmiddel worden gebezigd, hetzij tegen degene door wien zij afgelegd zijn, hetzij tegen derden. Artikel 22. 1. De getuigen en deskundigen ontvangen, desverkiezende, schadeloosstelling door de commissie, of in het geval van artikel 6 door de kantonrechter, op vertoon der, schriftelijke oproeping dan wel van een
4
verklaring vanwege de voorzitter der commissie of van de griffier van het betrokken kantongerech overeenkomstig het bepaalde omtrent getuigen en deskundigen bij het tarief van gerechtskosten en salarissen in burgerlijke zaken, te begroten. 2. De deurwaarders, tolken, translateurs en eedafnemers ontvangen dezelfde vergoedingen als voor burgerlijke zaken bepaald. Artikel 23. 1. De bevoegdheid en de werkzaamheden ener commissie worden door de sluiting van de zitting der Staten niet geschorst 2. In geval van ontbinding der Staten houdt die bevoegdheid op, en worden de werkzaamheden gestaakt op hetzelfde ogenblik, waarop het besluit van ontbinding ter kennis der Staten gebracht wordt. De nieuw verkozen Staten kunnen in het in artikel 1 bedoelde besluit bepalen dat van de reeds verrichte werkzaamheden volledig of gedeeltelijk gebruik zal worden gemaakt. 3. Gegijzelde getuigen of deskundigen worden bij ontbinding der Staten terstond ontslagen. Artikel 24. Deze landsverordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar afkondiging. Gegeven to Pararmaribo, de 12e augustus 1959. C. NAGTEGAAL De Minister van Justitie en Politie, H. SHRIEMISSIER. Uitgegeven te Paramaribo, de 12e augustus 1959. De Minister van Binnenlandse Zaken, S. D. EMANUELS
5