12 mei 1940. Een achterhoedegevecht op de Sloef in Sint-Oedenrode Harry van Kuijk Op het kerkhof achter de St. Martinuskerk in Sint-Oedenrode ligt het graf van Josef Schrijnemaekers. Hij sneuvelde in de voormiddag van 12 mei 1940 op de Sloef in Sint-Oedenrode, tijdens een gevecht tussen Nederlandse en Duitse troepen. Soldaat Josef Schrijnemaekers werd op 2 juli 1906 geboren in Oberhausen (Duitsland). Zijn ouders waren rond 1900 naar Grafsteen. het Ruhrgebied getrokken, daar was in die tijd een groot aanbod aan werk. Josef Schrijnemaekers had een broer die actief lid was van de Kommunistische Partei Deutschlands, KPD. Die KPD werd door de nazi’s, vooral na de Rijksdagbrand van 27 februari 1933, fel bestreden. Josef, zelf geen lid van de partij, hielp zijn broer bij het ophangen van aanplakbiljetten voor de KPD. Bij een van die acties werden zij door de nazi’s gearresteerd en gevangen gezet. Zij konden aan langdurige gevangenschap ontkomen vanwege hun Nederlandse nationaliteit, maar moesten dan Duitsland onmiddellijk verlaten. Hun ouders bleven achter in Oberhausen. In 1939 woonde Josef Schrijnemaekers in Amsterdam en was van beroep kraandrijver. Hij was getrouwd met Klara Miketta , een Duitse. Zij hadden twee zonen. Josef Schrijnemaekers met zijn zonen.
In de Peel-Raamstelling Bij de voormobilisatie in april 1939 werd Josef opgeroepen om ons land te verdedigen tegen zijn geboorteland. Hij was ingedeeld bij het legeronderdeel III-27 R.I., dat werd ingekwartierd bij De Rips, in het vak Bakel van de Peel-Raamstelling, tussen het Defensiekanaal en het Koordekanaal. Dit onderdeel van ongeveer 1000 manschappen kreeg de opdracht om loopgraven, prikkeldraadversperringen, mijnenvelden, geschutsopstellingen, schuilplaatsen enz. aan te leggen. Ook werd tussentijds geoefend in het bevoorraden en bemannen van de stellingen en kazematten. En dat allemaal onder zeer moeilijke omstandigheden, vooral in de winter 1939-1940; er waren in dit
1.
Stafkaart 1943 van de omgeving De Rips.
Aanleg van loopgraven.
2.
gebied maar een paar verharde wegen en bovendien wist de legerleiding geen goede raad met het, in die tijd, moerassig gebied. Op 7 mei 1940 werden alle verloven ingetrokken en ging het bevel uit om de stellingen te bemannen en te bevoorraden met munitie, voedsel en water. Na de Duitse inval op 10 mei en de doorbraak in de verdediging bij Mill en bij Meijel bleef het verder rustig in het vak Bakel. Nu en dan werd er zonder veel succes geschoten op overvliegende Duitse vliegtuigen. Over de toestand in de stellingen schrijft de Commandant, Kapitein Aerden, in zijn later uitgebracht rapport: “Ik heb mij persoonlijk in de loop van vrijdag 10 mei overtuigd van den toestand der stelling en de gemoedstoestand van de bezetting. Dit bezoek aan een ieder over het geheele front maakte diepen indruk op mij, omdat ik overal dezelfde vastberadenheid aantrof, welke zich in velerlei vormen uitte; bij sommigen door eene ruwe uitdaging van den tegenstander, op wien reeds zo lang te vergeefs was gewacht maar die nu het volle pond zou krijgen, bij anderen door een van vroomheid getuigend berustend aanvaarden van het noodlot dat over ons gekomen was, doch bij allen vond ik eene volkomen eensgezinde, ernstige bereidheid, om vaarwel te zeggen aan alles wat dierbaar was in deze wereld en ter plaatse te blijven tot het bittere einde. Ik verklaar hier gaarne ,dat, in weerwil van de reeds doorstane lichamelijke vermoeidheid als gevolg van het driedaags verblijf in de stelling, de geest van den troep voortreffelijk was: bij sommigen bepaald vechtlustig, bij verreweg de meesten eenvoudig vastberaden ter volbrenging van den opgelegden zwaren vaderlandschen plicht”.
Naar Beek en Donk Laat op de avond van 10 mei volgde, zonder ook maar de vijand te hebben gezien, het bevel zich terug te trekken en stellingen in te richten ten westen van de Zuid-Willemsvaart bij Beek en Donk. Dit met achterlating van de helft van de kazemat-bezetting, die tot 4 uur stand moest houden voor rugdekking van de aftocht. Het hoofdkwartier werd overgeplaatst van Deurne naar Lieshout. Het gevolg was een chaotische terugtocht, mede door het verschillende tempo van de onderdelen: sommige met personenwagens, motorrijwielen, andere met fiets of lopende. En dat alles ook nog eens midden in de nacht. De commandant schrijft hierover in een later uitgebracht rapport: “Reeds aanstonds zou blijken hoezeer de orders voor den terugtocht tot een inzinking van het morele peil van den troep zou leiden. Nu in weerwil van de vroeger bij herhaling uitdrukkelijk gegeven verklaring, dat nimmer tot een terugtocht zou worden overgegaan, toch de terugtocht moest worden ondernomen en wel op het middernachtelijke uur, terwijl niemand van het bataljon ook maar één tegenstander had gezien, doch iedereen ook wist, dat noordelijk en zuidelijk van ons de strijd met verlies werd gestreden, begonnen de zenuwen velen parten te spelen. Het verzamelen ging weinig ordelijk. De zenuwachtigheid van den troep was vooral merkbaar toen het voorste gedeelte van het bataljon kon plaats nemen in beschikbaar gekomen voertuigen en aan de overige werd medegedeeld, dat deze voertuigen zouden terugkeeren om de inmiddels afmarcheerenden onderweg op te nemen. Er was een drang naar de voertuigen, die duidelijk aantoonde, dat bij velen opnieuw ontstond het streven naar behoud van het leven, dat nog geen 24 uur geleden onvoorwaardelijk was ingezet”. Al vóór de aankomst van de achterblijvers werden bij Beek en Donk de bruggen opgeblazen. De stellingen bij Beek en Donk waren ongunstig gelegen vanwege bebouwing aan de oostzijde van het kanaal die het uitzicht belemmerde.
3.
Naar Sint-Oedenrode Rond 3 uur in de namiddag van 11 mei werden ook deze stellingen opgegeven en het hoofdkwartier verplaatst naar Tilburg. Het legeronderdeel kreeg het bevel zich terug te trekken op Sint-Oedenrode en ter bescherming hiervan mitrailleur-posten op te stellen langs de weg van Lieshout naar Nijnsel, tussen Ginderdoor en Weieven. Via Mariahout trok men, in de namiddag en avond, naar Nijnsel. Onderweg voegden zich manschappen bij hen die verdreven waren bij Zijtaart. De voorhoede, met voertuigen en fietsen, kreeg in Nijnsel de opdracht direct door te gaan naar Tilburg. Omdat zij op de hoogte waren van gevechten tussen de Koevering en Sint-Oedenrode, kozen zij de zandweg over Vernhout naar Best. Er werden ordonnansen teruggezonden om de achterblijvers op de hoogte te brengen van het gewijzigde bevel en er werd getracht autobussen te charteren voor de soldaten die te voet terugtrokken. Het gewijzigde bevel en ook de autobussen bereikten de achterhoede echter niet.
4.
Hoe het een deel van deze achterhoede verging lezen we in een rapport d.d. 1 juli 1940 van compagniecommandant H. van Leeuwen: “ Ik probeerde in een dorp nog telefonisch mijn bataljonscommandant te bereiken die vermoedelijk wel een commandopost in Sint-Oedenrode zal hebben (ik heb namelijk tot dan geen bericht van eigen troep of vijand). Dit gelukt echter niet en marcheeren door naar Mariahout. Als ik daar aankom vind ik daar niets. De compagnie opgesteld en een ordonnans weggestuurd naar de bataljonscommandant richting Sint-Oedenrode, dat ik op de aangegeven plaats ben aangekomen met verzoek mij te berichten wat nu moet gebeuren. Als na lang wachten de ordonnans niet terugkeert nog een ordonnans weggezonden. Wij hooren echter niets meer, het wordt al donker en besluiten dan maar hier niet te blijven. Vóór ons is totaal niets, naast ons en achter niets. Wij liggen daar volkomen van iedereen verlaten. Er is echter een comp. van den kapitein van Oorschot langs ons gekomen die ook in de richting van Sint-Oedenrode is gegaan, en op een half uur afstand volgen wij deze comp. hopende het verband met het bataljon te kunnen herstellen. Na geruime tijd gemarcheerd te hebben halen wij de de comp. van kapt. Van Oorschot in. Als ik naar voren ga om te zien waarom deze comp. niet verder gaat verneem ik dat men van burgers vernomen heeft dat er Duitschers in het voorterrein zijn waargenomen. De kapitein van Oorschot verzocht mij een sectie van mijn comp. naar rechts te zenden om daar het boschterrein te verkennen. Daar het donker is doe ik dit echter niet. Ik spreek de mannen toe. Zeg hen dat wij vooruit moeten willen wij het verband nog herstellen. Dat wij nu met een paar honderd man zijn en dus niet voor een paar Duitschers bevreesd behoeven te zijn. Aan het hoofd van deze comp. zijn twee groepen vooruitgeschoven en met deze ga ik verder, terwijl ik naar achter doorgeef dat alles moet volgen. Op weg naar de Dommel gebeurt er echter niets. Alleen veel lichtsignalen, vooral in zuidelijke richting, zijn waar te nemen. Bij de Dommel aangekomen blijkt de brug vernield. Geen andere mogelijkheid ziende, worden enkele telefoonpalen afgezaagd en hierover moet man voor man over klimmen. Op deze tocht hebben vele soldaten al een en ander afgedaan en langs den weg gesmeten, en bij deze overtocht blijft nog meer achter.
1940.Sloop van de restanten van de Nijnselse brug. 5.
Om ongeveer 1 uur in de nacht komen wij voor Sint-Oedenrode, waar ik lt. Westers per rijwiel het dorp in zend om te verkennen of eigen troepen daar te vinden zijn en waar wij gelegenheid hebben om de totaal vermoeide troep onder te brengen. Van lt. Westers verneem ik dan dat Sint-Oedenrode door Duitschers bezet is. Van burgers vernemen wij dat onze troep naar Best is gegaan. Buiten het dorp vinden wij een bosch (Diependaal H.v.K.) waar alles in gaat. Tegen den morgen (dat is dus 12 Mei) te ongeveer half vier brengen wij de troep onder in boerderijen. De luitenant Leicher met 60 man in twee boerderijen, het restant bij mij en den luitenant Westers. Hier kan gerust worden en zullen wij proberen voedsel te vinden, om dan te zien wat verder gedaan kan worden”.
Op de Sloef De in het verslag genoemde boerderijen waren: nu, Sloef 6 van de familie van Acht, Sloef 11, “Kromstreep”, van de familie van de Ven en de boerderij van de familie Oppers op de hoek van de Sloef en de Hoogstraat. Bij de familie van de Ven kwam de inkwartiering slecht gelegen, daar was de dag ervoor het eerste kind, zoon Jan, geboren. De commandant zette wachten uit en men ging slapen. Hun aanwezigheid op de Sloef was waarschijnlijk verraden. De in Sint-Oedenrode aanwezige Duitsers stuurden in de ochtend van 12 mei (1e Pinksterdag) een verkenningseenheid naar de Sloef, die werd opgemerkt door de wacht. Er brak een gevecht uit, hoofdzakelijk rond de boerderij van van Acht, dat ongeveer anderhalf uur duurde. Hierover schrijft commandant H. van Leeuwen op 1 juli 1940: “Om acht uur in de morgen wordt door de buitenstaande post bericht De Sloef, situatie 1940. dat er een vijandelijke patrouille aankomt. Met enkele soldaten naar buiten gaande blijkt dit maar al te waar. Het vuur wordt geopend, allen in groepen naar buiten, rond de boerderij, want van verschillende kanten wordt op ons gevuurd. Ik stuur luitenant Westers met een paar man in de richting van de boerderij waar luitenant Leicher zit. Als hij deze kan bereiken kan misschien van dien kant wat gedaan worden. Dit gaat echter niet meer. Na een moeilijke tocht keert deze na een half uur terug met achterlating van een doode en deelt mede dat het onmogelijk is de andere te bereiken. Bij mij op de boerderij zijn intusschen ook enkele dooden en gewonden, het vuur van den vijand wordt steeds zwaarder, het regent kogels op de boerderij, terwijl de luitenant Jansen van de zware mitrailleurs mij eerst daar mededeelt dat zijn stukken onderweg zijn achtergebleven en wij dus geen mitrailleurvuur kunnen afgeven. Als ik dan verneem dat ook nog een klein stuk geschut aan de andere zijde van de boerderij door den vijand wordt opgesteld besluit ik, waar uitbreken onmogelijk is, en het verdedigen niet lang meer kan worden voortgezet door gebrek aan munitie, niet meer slachtoffers op te offeren en geven wij ons daar dan over. Daar ik van den Duitschen officier geen toestemming kreeg dooden en gewonden te verzorgen, is het mij onmogelijk de namen of het aantal hiervan op te geven, maar is dit toch zeer gering gebleven. Het is dan ongeveer 10 uur in de morgen als wij als krijgsgevangenen worden afgevoerd”. 6.
De boerderij, Sloef 6, van de familie van Acht. In een vervolgrapport schrijft H. van Leeuwen: “ Zoals ik in mijn rapport mededeel heb ik de Duitsche officier gevraagd dooden en gewonden te mogen verzorgen, maar werd ik hiertoe niet in de gelegenheid gesteld, en zo spoedig mogelijk weggevoerd, terwijl luitenant Westers medegenomen werd naar de andere boerderijen. Een man, die naast mij viel, meende lt. Westers te zijn de soldaat Schreinemacher, terwijl een andere die wij met een gasmasker onder het hoofd bij de boerderij neerlegden, misschien bekend zal zijn aan den sergeant Stikkelorum, die daar bezig was met de reparatie van een mitrailleur. Ook van de man die lt. Westers tijdens zijn patrouillegang verloor is mij de naam onbekend. Een gewonde (arm schot) is met ons mede gegaan en door de Duitsche dokter verder behandeld. Verder is niet bekend of er een of meer mannen op de zolder zijn achtergebleven, het dak werd doorzeefd met schoten. (F), Deze man had een schot door de longen en was stervende. De luitenant Westers heeft deze man ook gezien, maar wist de naam ook niet, terwijl ik sergeant Stikkelorum niet meer weet te bereiken). Daar ik persoonlijk steeds buiten de boerderij was en mij met het gevecht bezig hield, heb ik niet alles wat er gebeurd is kunnen nagaan, daar ik niet meer in de boerderij terug mocht, en er uit de geruchten der mannen niet veel was op te maken en menigeen die als gevallen werd beschouwd, later present bleek te zijn. Gevallen van mannen die zich bijzonder hebben onderscheiden zijn mij niet bekend”. Het gezin van van Acht dat uit 10 personen bestond, was gevlucht naar een schuilkelder op het erf, die zoon Jan dagen ervoor had gemaakt, op aanwijzingen van zijn leraar op de landbouwschool in Schijndel. Van de Ven had zijn vrouw en pasgeboren zoon naar de kelder gedragen. Na de overgave moesten de Nederlandse militairen hun uitrusting verzamelen en zich opstellen op de weg. De boerderijen werden door de Duitsers minutieus doorzocht. Verschillende Nederlandse militairen waren gevlucht, wat bleek uit de later in de velden gevonden uitrustingstukken. De krijgsgevangenen werden naar een plaats bij de Poolse grens overgebracht. Na ruim zes weken mochten zij weer naar huis. Er waren vijf doden en een zwaar gewonde, allen rond de 30 jaar. De zwaar gewonde,
7.
De schuilkelder van de familie van Acht. Wouter Dijkhuizen, werd naar een ziekenhuis in Neubrandenburg gebracht, waar hij op 15 juni 1940 overleed. Hij werd geboren in Scheveningen en begraven op de erebegraafplaats Loenen. Van de vijf doden kregen er drie, onder wie Josef Schrijnemaekers, bij van Acht in de boomgaard een veldgraf. Later zijn ze overgebracht naar het kerkhof achter de Sint Martinuskerk. Dat waren: Adraan Doolaard die werd geboren in Goudswaard en herbegraven in Oud Beijerland; Jan Mourik, geboren in Krimpen aan de IJssel en daar herbegraven en Cornelis Schoone, die werd geboren in Standdaarbuiten en herbegraven op de erebegraafplaats op de Grebbeberg; als ook tenslotte Cornelis van ’t Hof, die werd geboren in Heinenoord en daar herbegraven. Josef Schrijnemaekers bleef als enige achter in Sint-Oedenrode. De tekst op zijn grafsteen “gevallen voor het vaderland” geeft te denken. Zijn graf wordt blijvend verzorgd door de Oorlogsgravenstichting. Sinds 1960 ligt in de hal van de Tweede Kamer der Staten Generaal de Erelijst van Gevallenen 19401945. Dit document bevat de namen van degenen die in de Tweede Wereldoorlog als militair of als verzetsstrijder voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn gevallen. Iedere dag wordt door een medewerker van de Tweede Kamer een pagina omgeslagen, zodat voor het publiek nieuwe namen te zien zijn. In deze Erelijst vinden we, op pagina 1411, ook de naam van Josef Schrijnemaekers.
8.
Veldgraf van Josef Schrijnemaekers op de Sloef, bij van Acht in de boomgaard.
Graf van Josef Schrijnemaekers op het kerkhof achter de Sint Martinuskerk.
Afwikkeling Over het opmaken van overlijdensakten van gesneuvelde militairen ontstond in het land heel veel commotie. Sommige ambtenaren van de burgerlijke stand, ook in Sint-Oedenrode, waren van mening dat zij krachtens artikel 3 van het K.B. 1909 niet bevoegd waren voor het opmaken van deze aktes. Daarvoor waren volgens hen de officieren van de militairen te velde belast. De ambtenaar in Sint-Oedenrode ging te rade bij de officier van justitie maar een reactie bleef uit. Nog op 3 september 1940 vroeg een ambtenaar van de burgerlijke stand in Amsterdam aan zijn collega in SintOedenrode, namens de weduwe Schrijnemaekers, om een overlijdensakte van haar man, welke zij moest overleggen voor een uitkering. Op 5 september werd de akte opgemaakt. De familie Schrijnemaekers De oorlogsweduwe Klara Schrijnemaekers- Miketta bleef met haar twee zoons achter in Amsterdam. Om het graf van haar man te bezoeken kon zij, een maal per kwartaal, met kinderen ouder dan 10 jaren in aanmerking komen voor een reisvergoeding in de laagste klasse van het openbaar vervoer. Zij moest hiervoor via de burgemeester een aanvraag indienen bij het ministerie van defensie en na de reis, met een specificatie van de reiskosten, via de burgemeester declareren bij het ministerie. Als Duitse vrouw had de weduwe van Schrijnemaekers een moeilijk leven in oorlogstijd, zeker in de Hongerwinter 1944-1945. Zij en haar kinderen bleven in leven door de hulp die zij kreeg van haar broer Herbert die diende bij de Luftwaffe. Sindsdien was oom Herbert de held in de familie. 9.
Overlijdensakte van Josef Schrijnemaekers (*) De aangever in de overlijdensakte, Gerardus J.P. Boumans, werd op 16 september 1944 gefusilleerd in kamp Vught. De twee zonen van Josef Schrijnemaekers emigreerden naar Brazilië, waar nu zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen leven. Familie Ketelaars- van den Burgt Bij een bezoek aan het graf van haar man heeft Mevr. Schrijnemaekers kennis gemaakt met Willem Ketelaars, karrenmaker op de Nijnselseweg. Die kennismaking kwam waarschijnlijk tot stand omdat Willem het houten grafkruis voor Josef Scrhijnemaekers had gemaakt en Willem een bijzondere belangstelling had voor het leger en oorlog; hij was sergeant geweest. Mevr. Klara SchrijnemaekersMiketta kwam nadien jaarlijks, in mei, met haar twee zonen Josef (* 1933) en Erno (* 1935), vanuit Amsterdam, een paar dagen logeren bij de fam. Ketelaars. In die tijd sprak zij nog een mengsel van Duits en Nederlands. Rond 1955 kwamen de zonen Schrijnemaekers niet meer mee naar Rooi en kwam aan het jaarlijkse bezoek een einde.
10.
In 1953 gemaakte foto bij de karrenmakerij van Willem Ketelaars aan de Nijnseseweg. Van links naar rechts: Willem Ketelaars; Gerarda Wijn-de Greef; Erno Schrijnemaekers; Hanneke Ketelaars- van den Burgt; Klara Scrijnemaekers- Miketta; Gerard Wijn; Dora Ketelaars.
Dit artikel en het daaraan voorafgaande onderzoek kwam mede tot stand naar aanleiding van de vraag van de familie Schrijnemaekers in Brazilië: “Waarom is het graf van Grootvader achtergebleven in Sint-Oedenrode en is hij niet, zoals de anderen, herbegraven in zijn voormalige woonplaats, of op een erebegraafplaats?” De reden daarvoor is niet gevonden. Waarschijnlijk hechtte de weduwe Klara Schrijnemaekers- Miketta sterk aan haar jaarlijks bezoek aan het graf van haar man en aan de fam. Ketelaars in Sint-Oedenrode.
11.
Achtergebleven sporen Bij het springen van de Nijnselse brug vlogen twee betonballen, die aan de Lieshoutse kant op de brugleuning stonden, in de richting van “De Spank”. Bertus van de Ven, bewoner van “De Spank”, raapte ze op en legde ze naast zijn oprit. Daar, bij de Lieshoutseweg 58, liggen ze nu nog.
Twee ballen die vroeger op de leuningen van de Nijnselse brug stonden. Bij de boerderij van de familie van Acht, Sloef 6, zitten nog tientallen kogelgaten in de gevels als gevolg van het gevecht op 12 mei 1940. Die worden op verzoek van wijlen Karel van Acht in stand gelaten.
Nog aanwezige kogelgaten in de eindgevel van de boerderij van de familie van Acht. 12.
Bronnen: BHIC 7635-521. BHIC 7635-rooidoc. 0292. Nederlands Instituut Militaire Historie (NIMH). Archief oorlog 1940: mappen 525016; 525017 en 525020. Beschikbaar gesteld door Wim Hermans, Doc. Groep Volkel. Eindhovens Dagblad 10 mei 1980. www.zuidfront-holland www.ogs.nl Oorlogsgravenstichting. Familie Schrijnemaekers in Brazilië. Jan van Acht. (Sloef) Jan van de Ven (Spank) Hannes van de Ven (Kromstreep) Jos Wijn Mevr. van Geffen-Ketelaars Archief heemkundige kring “De Oude Vrijheid”. Heemkundige kring “Den blikken emmer” De Rips. Harry van Kuijk. Email:
[email protected]
13.