EXAMEN MODERNE LITERATUREN …/100 HERKENNING (+1 / -0,33) 20ptn.
.../25 => .../20
1. Welk werk werd geschreven in de 17de eeuw? a. La nausée (fout, interbellum) b. Madame Bovary (fout, 2de helft 19de eeuw) c. La Gerusalemme Liberata (fout, 16de eeuw) d. Don Quichote (juist) 2. Georges Rodenbach schreef zijn werken … a. in de 1ste helft v/d 19de eeuw b. in de 2de helft 19de eeuw (juist) c. 20ste eeuw, in het interbellum d. 20ste eeuw, na de tweede wereldoorlog 3. Wie schreef geen sentimentele zedenroman? a. Henry Fielding (juist) b. Abbé Prevost c. Samuel Richardson d. Lawrence Sterne 4. “The Sound and the fury” is een roman van … a. Virginia Woolf b. William Faulkner (juist) c. Thomas Stearns Eliot d. James Joyce
5. Pierre De Ronsard schreef zijn oeuvre in de … a. 14de eeuw b. 15de eeuw c. 16de eeuw (juist) d. 17de eeuw
1
6. Welke auteur stamt niet uit de 1ste helft van de 19de eeuw? a. August Strindberg (juist) b. Alfred De Musset c. Honoré de Balzac d. Heinrich Heine 7. “Manhattan Transfer” werd geschreven … a. in de 2de helft v/d 19de eeuw b. 20ste eeuw, voor WO I c. 20ste eeuw, tijdens het interbellum (juist) d. 20ste eeuw, na WO II 8. Wie hoort niet thuis in het rijtje? a. Ivan Toergenjev b. Gerhart Hauptmann (juist, want hij schreef drama, geen romans) c. Emile Zola d. Charles Dickens 9. In de … eeuw werd de burgerij de nieuwe cultuurdrager. a. 15de b. 17de c. 18de (juist) d. 19de 10. Situeer Georg Heym: a. 2de helft 19de eeuw b. 20ste eeuw, voor WO I (juist) c. 20ste eeuw, in het interbellum d. 20ste eeuw, na WO II 11. Rainer Maria Rilke is een vertegenwoordiger van … a. het symbolistisch theater b. de voorlopers van het symbolisme c. het hyper-estheticisme d. de symbolistische dichters (juist)
2
12. Het einde van de hoog-middeleeuwse literatuur situeert zich in de … a. 10de eeuw b. 11de eeuw c. 12de eeuw d. 13de eeuw (juist) 13. Welke auteur is een vertegenwoordiger van het surrealistisch theater? a. Luigi Pirandello b. Bertolt Brecht c. Antonin Artaud (juist) d. Samuel Beckett 14. Wiens werken werden er niet gestuurd door religieuze motieven? a. Coleridge b. Goethe c. Lamartine d. Shelley (juist) 15. Filippo Marinetti is een pionier van a. het futurisme (juist) b. het expressionisme c. het surrealisme d. het dadaïsme 16. Het oeuvre van Lev Toltoj situeert zich in de a. 17de eeuw b. 18de eeuw c. 1ste helft 19de eeuw d. 2de helft 19de eeuw (juist) 17. In welke roman wordt het gedachtegoed van de Verlichting NIET weerspiegeld? a. Het leven en de opvattingen van de heer Tristram Shandy b. Robinson Crusoe
3
c. Tom Jones d. Childe Harold (juist, romantiek) 18. Wie maakte geen deel uit van een avant-gardebeweging? a. Gottfried Benn b. Louis Aragon c. Henry James (juist) d. Tristan Tzara 19. Welk werk is niet van de hand van Emile Zola? a. Le roman expérimentale b. L’éducation sentimentale (juist, Gustave Flaubert) c. La bête humaine d. Les Rougon-Macquart 20. Lamartine behoorde tot deze stroming: a. realistische romantiek b. naturalisme c. romantiek (juist) d. realisme 21. In welke periode worden de belangrijkste werken van Eugène Sue gesitueerd? a. 18de eeuw b. 1ste helft 19de eeuw (juist) c. 2de helft 19de eeuw d. 20ste eeuw, voor WO I
22. Welk van deze werken is van Abbé Prevost? a. Huis Clos (FOUT, Sartre) b. Bruges-la-morte (FOUT, Rodenbach) c. Manon Lescaut (juist) d. Floire et Blancheflor (FOUT, auteur onbekend)
4
23. Welk van deze werken is van Anton Tsjechov? a. Spoken b. Vaders en Zonen c. Oom Vanja (juist, drama) d. De vader 24. De fabel Van den vos Reynaerde werd geschreven in de … a. 11de eeuw b. 12de eeuw c. 13de eeuw (juist) d. 14de eeuw 25. De middeleeuwse dichtvormen van François Villon dateren uit de … a. 13de eeuw b. 14de eeuw c. 15de eeuw (juist) d. 16de eeuw
DETAILVRAGEN (+1 of + 2 / -0) 35 ptn.
../35
1. Welk kenmerk is NIET van toepassing op “La Princesse de Clèves” van Mme. de la Fayette? (2ptn) a. eerste psychologische roman van Frankrijk b. liefdesgeschiedenis c. de nakende Franse Revolutie (juist) d. destructieve werking van de liefde 2. Welk kenmerk past NIET bij deze afbeelding? (1pt)
5
a. Skopen b. functioneel rijm c. jongleurs (juist; geen kenmerk van de Germaanse verhaalcultuur, maar van de chasons de geste = Karolingische renaissance) d. volksverhuizingen 4. Wie was GEEN gids in Dantes ‘Divina Commedia’? (1pt) a. Bernardus van Clairvaux b. Lucifer (juist) c. Beatrice d. Vergilius 5. Welke term hoort NIET bij de Verlichting? (1pt) a. gezond verstand b. encyclopedie c. deïsme d. sentimentalisme (juist, preromantiek) 6. Welk kenmerk hoort NIET huis bij Erasmus’ “Laus Stultitiae”? (2ptn)
6
a. moderne devotie b. declamatio c. maatschappijkritiek d. intellectualisme (juist, anti-intellectualisme) 7. Welk begrip hoort bij de Byronic Hero? (2ptn) a. moreel zelfbeeld b. manifest c. creatio d. mal du siècle-gevoel (juist) 8. Welk begrip hoort NIET thuis bij Cervantes’ “Don Quichote”? (2ptn) a. materialisme b. sotternijen (juist, hoort bij Rabelais) c. dynamische hoofdpersonages d. einde van de ridderroman 9. Wat is GEEN kenmerk van de realistische roman? (1pt) a. doorbreking van het lineaire verhaalverloop b. taboedoorbreking c. escapisme (juist) d. impassibilité 10. Wat hoort NIET thuis in het maniërisme? (1pt) a. ontvluchten van het alledaagse b. vitalisme c. burgerlijke smaak (juist, barok) d. cultuurpessimisme 11. “Il Decamerone” kenmerkt zich NIET door (1pt) a. verheerlijking van de goddelijke liefde (juist, aardse liefde) b. anekdotes c. maatschappelijke satire d. een kaderverhaal
7
12. De 16de en 17de eeuw worden getypeerd door culturele ontreddering. Welk cultuurhistorische feit/begrip kan hiermee NIET verbonden worden? (1pt) a. de reformatie (juist, contrareformatie) b. einde van de synthese tussen geloof, moraal en wetenschap c. heliocentrisme d. sociale onrust 13. Welk kenmerk hoort NIET thuis in het symbolisme? (1pt) a. impressionistische stijl b. decadentisme c. magie d. moralisme (juist) 14. Welk kenmerk hoort NIET bij de aristocratische cultuur? (1pt) a. hoofs liefdesideaal b. troubadours c. fabels d. vaganten (juist, hoort bij burgerlijke cultuur) 15. Wat hoort NIET thuis bij het pseudoclassicisme? (1pt) a. melancholie (juist, rococo) b. restoration comedy c. stereotiep stramien d. liefdesmotief
16. Welk kenmerk past NIET bij de ‘metaphysical poets’? (1pt) a. intellectualisme b. pessimisme c. persoonlijke reflectie d. goddelijke, vitalistische inslag (juist, wereldse inslag)
8
17. Welk kenmerk hoort NIET thuis bij deze afbeelding? (1pt)
a. allegorie b. identiteitscrisis c. getal 9 als stijlfiguur (juist, getal 3 als stijlfiguur) d. eschatologie 18. Welk paar klopt NIET? (1pt) a. Proust – symbolistisch drama (juist) b. Baudelaire – voorloper symboliek c. Rilke – symbolistisch dichter d. D’Annunzio - hyperestheticisme 19. Welk begrip hoort NIET thuis in de Renaissance? (1pt) a. stilistische schoonheid b. vermenging van hoge en lage cultuur c. politieke functie van de vrouw (juist, liefde voor concrete, zintuiglijke vrouwfiguur) d. antropocentrisme 20. Wat is GEEN kenmerk van de historische avant-gardebewegingen? (1pt) a. sonoriteit b. artistieke subculturen c. kunst als spel d. schoonheidsideaal (juist)
9
21. In welke stroming doorbrak de ‘écriture automatique’ de conventionele communicatie? (1pt) a. futurisme b. surrealisme (juist) c. expressionisme d. dadaïsme 22. Welke literaire vormen horen thuis in de vierde fase van Shakespeares artistieke evolutie? (1pt) a. blijspelen met wrange humor b. tragikomedies (juist) c. sonnetten d. epische gedichten 23. Welk kenmerk hoort NIET thuis bij Dante Aleghieri? (1pt) a. mystiek b. stadspolitiek c. Laura (juist, hoort bij Petraraca) d. scholastiek 24. Welk thema komt NIET voor in de preromantiek? (1pt) a. het angstaanjagende b. liefdesideaal (juist) c. nostalgie naar het verleden d. cultus van het ongerepte
25. Welke term hoort NIET thuis bij deze afbeelding? (1pt)
10
a. individualisme b. realistische beschrijvingen c. satire d. amadische roman (juist) 26. Welk paar klopt NIET? (2ptn) a. futurisme – Zaumtaal b. expressionisme – apocalyps c. dadaïsme – primitieve naïviteit d. surrealisme – simultaneïteitstechniek (juist, techniek hoort bij expressionisme) 27. Wie schreef GEEN existentialistische probleemroman? (1pt) a. Kafka b. Camus c. Woolf (juist) d. Sartre
28. Wat is GEEN kenmerk van het postmodernisme? (2ptn)
11
a. stereotypen b. fictionaliteit c. condition humaine (juist, modernisme) d. onmacht 29. In het 20ste-eeuwse theater duiken heel wat vernieuwende Ibsenianen op. Wie hoort NIET bij deze vernieuwers? (1pt) a. De Ghelderode (juist, surrealistisch theater) b. Albee c. Miller d. O’Neill
OVERZICHTSVRAGEN (+3 / -0)
../45
1. Welke stelling is FOUT? a. De Karolingische Renaissance vormde de basis van de middeleeuwse eenheidscultuur, waarin het antieke cultuurideaal en de christelijke levensbeschouwing centraal stonden. b. Bourdieu baseerde zijn interpretatie van het begrip ‘habitus’ op een lezing van Erwin Panofsky. c. De amadische roman en de novelle droegen bij aan de totstandkoming van de moderne roman in de 15de eeuw. (fout, 16de eeuw) d. In de regelpoëtica van het classicisme speelt ‘vraisemblance’ een belangrijke rol. Deze term duidt op de wet van de 3 eenheden: plaats, handeling en tijd.
2. Welke uitspraak is FOUT?
12
a. Classicisme en preromantiek verschillen in hun voorliefde voor respectievelijk orde en spontaneïteit. b. Classicisme en preromantiek verschillen in hun voorliefde voor respectievelijk de actuele westerse beschaving en de oudere westerse beschavingen. (fout) c. Classicisme en preromantiek verschillen in hun voorliefde voor respectievelijk het majestatische en het frivole. d. Classicisme en preromantiek verschillen in hun voorliefde voor respectievelijk het getemde en het ongetemde. 3. Welke uitspraak is FOUT? a. Cervantes brak in “Don Quichote” volledig met de middeleeuwse verhaalkunst. Zijn hoofdpersonage Don Quichote is een hedonistisch figuur die gekenmerkt wordt door existentiële vertwijfeling. (fout, idealistisch figuur) b. Als reactie op de rococo ontstond er bij de progressieve burgerij in de 18de eeuw het neoclassicisme. c. Zowel in het realisme, de romantiek en het symbolisme speelt individualisme een doorslaggevende rol. Deze waarde werd overgedragen door de burgerlijke cultuur. d. In de Hoog-middeleeuwse literatuur verschenen de eerste vormen van burgerlijke cultuur. 4. Welke stelling is FOUT? a. In de profane ‘Theaterwelt’ van de rococo maakt men gebruik van enkele gesofistikeerde technieken: een proloog, een sentimentele setting en anakreonitische poëzie. b. Het pessimistisch fatalisme van de romantici staat in schril contrast met het vooruitgangsoptimisme van de realisten. c. In de hoofse ridderroman komen 3 types helden voor. Eneide is een held in de oosterse ridderroman. (fout, Eneide = klassieke ridderroman) d. Rabelais schreef de 5-delige ontwikkeling “Gargantua et Pantagruel”. Hij hanteerde in dit werk groteske verhaalvormen en een epicuristische thematiek. 5. Welke stelling is JUIST?
13
a. De vaganten bekwaamden zich in burgerlijk kortproza. (FOUT, vagantenlyriek) b. Bovennatuurlijke en angstaanjagende thema’s kwamen duidelijk naar voren in de preromantische gothic novel. (juist) c. Stéphane Mallarmé was één van de voorlopers van het naturalisme. (FOUT, van het symbolisme) d. De oudgermaanse literatuur valt in de periode van de vroegmiddeleeuwse literatuur. (FOUT, niet volledig, want de oudgermaanse literatuur loopt nog verder door) 6. Duid de FOUTIEVE stelling aan. a. In “La Vita Nuova” van Dante zijn zowel middeleeuwse als renaissancistische kenmerken terug te vinden. b. De kunstsociologische situatie in de barok is ambigu. Enerzijds groeit de invloed van de kerk en de aristocratie. Anderzijds wordt de onafhankelijkheid van de kunstenaar groter. c. Coleridge en Heine leggen de nadruk op de verstaanbaarheid van hun werken. Zo nam Coleridge de conversatiestijl als basis van zijn werken. d. Jonathon Swift schreef filosofisch geïnspireerde literatuur in de Verlichting. (fout, burgerlijke zedenroman) 7. Welke uitspraak is FOUT? a. De novelle is een anekdotisch verhaal dat tot doel had de stedelijke burgerij te verstrooien. Thematiek en taalgebruik kenmerken zich door alledaagsheid en zijn in die zin aangepast aan de noden van de burgerij. b. De realistische roman uit de 18de eeuw staat in het teken van de Verlichtingsideeën en vermijdt typisch preromantische kenmerken zoals sentimentaliteit en subjectiviteit. (fout; beide stromingen hebben invloed op de 18de-eeuwse roman) c. Samen met de dierenfabel en de ridderroman vormt de troubadourslyriek een derde vorm van hoogmiddeleeuwse aristocratische literatuur. d. De renaissance is een culturele stroming waarin de literatuur wordt gedomineerd door een streven om de kunst van de klassieke oudheid te imiteren, maar ook door een grote aandacht voor hedonistische motieven.
14
8. Welke stelling is JUIST? a. Voltaire was een enorme bewonderaar van Richardsons sentimentele thema’s. (fout, Diderot) b. Dante schreef verscheidene didactische werken over taal. Hierin besteedde hij veel aandacht aan de herkomst en waarde van het Latijn. (fout, het Italiaans) c. De voorkeur voor kleinere genres, melodrama en het ‘genre mêle’ is typisch voor het neoclassicisme. (fout, rococo) d. In de werken van Calderon de la Barca speelt het thema van de ijdelheid een belangrijke rol. (juist) 9. Welke stelling is FOUT? a. William Faulkner zorgde voor thematische vernieuwingen in de modernistische roman. b. In Italië begon de Renaissance al tijdens de late middeleeuwen. c. Het “Chanson de Roland” was een lofzang waarin trouw aan de heer werd bezongen. Hieruit blijkt de systeembestendigende functie van het chanson de geste. d. In de Renaissance gaf de goddelijke orde eenheid aan de cultuur van de mens. (fout, middeleeuwen) 10. Welke stelling is FOUT? a. Maniëristische literatuur wordt gekenmerkt door de ‘stilus ornatus’, een stijl die gericht is op hoogdravende effecten. b. Vele werken uit verscheidene stromingen worden gekenmerkt door een kaderverhaal, onder andere “The Canterbury Tales” van Chaucer en “Utopia” van Thomas Morus. c. De vlucht naar het verleden wordt in Scotts “Ivanhoe” realistischer en nauwkeuriger uitgewerkt dan in de preromantiek. d. Rousseau stelt intellectuele vooruitgang gelijk aan morele vooruitgang. (fout, morele achteruitgang) 11. Welke stelling is FOUT? a. In het 17de-eeuwse Frankrijk blijft barok marginaal, maar is er wel een enorme bloei van het classicisme.
15
b. In de preromantiek worden afwijkingen van de esthetische norm aangemoedigd. c. Michel de Montaigne was een kritisch denker. Zo schemerde zijn no nonsensementaliteit door in “Essais”. Zo uitte hij zich sceptisch tegenover beschrijvingen van de ‘ideale’ maatschappij. d. In het psychologische realisme vanaf de 2de helft van de 19de eeuw treedt de sociale analyse op de voorgrond. (fout, achtergrond) 12. Welke stelling is FOUT? a. In de preromantiek ontdekte Herder de volksziel. Dit ging gepaard met het succes van volksliederen. b. In het maniërisme en de barok werd geopteerd voor verschillende genres. In de barok vinden we vooral het epos en lyriek terug; in het maniërisme zien we vooral drama en kleinere epiek. (fout: barok = epos + drama; maniërisme = lyriek + kleinere epiek) c. Tijdens het classicisme maakte Perrault deel uit van de Rubinisten. In ‘la querelle des anciens et des modernes’ maakte hij deel uit van ‘les modernes’. d. Lope de Vega, Boccaccio, Cervantes en Rabelais verwerkten elementen uit zowel de hoge als de lage cultuur in hun werken. 13. Welke stelling is FOUT? a. De Spaanse mantel- en degenstukken en de mirakel- en mysteriespelen liggen aan de basis van het renaissancistisch drama. b. Petrarkisme en Marinisme zijn overdreven gekunstelde literaire vormen waarin de stijl van respectievelijk Petrarca en Marino nagebootst wordt. c. Gustave Flaubert is de theoreticus van het naturalisme. Hij wees op erfelijkheid als een deterministische factor. (fout, Zola) d. Het symbolisme werd sterk beïnvloed door de gevoelsesthetica van de preromantiek.
14. Welke stelling is FOUT?
16
a. In de Verlichting en de preromantiek staat de burgerlijke mentaliteit centraal. De Verlichting cultiveert het rationalisme, de preromantiek het subjectivisme. b. De koningsdrama’s horen thuis in de derde fase van Shakespeares artistieke evolutie. (fout, tweede fase) c. De determinering van de mens door zijn sociale en psychologische context vervangt het noodlot in het klassieke drama. d. De Franse maniëristische cultuur werd ten volle beleefd in literaire salons. Aristocraten kwamen in deze salons samen om zich bezig te houden met literatuurkritiek. 15. Welke uitspraak is FOUT? a. In de Renaissance komt opnieuw aandacht voor de materiële wereld. De empirische ingesteldheid van Aristoteles bijvoorbeeld kent grote navolging. Aan de Italiaanse universiteiten doceert men in zijn spoor natuurwetenschappen. b. Het werk van de gezusters Brontë bevat naast heel wat romantischrealistische elementen ook exclusief realistische motieven. c. Via de (late) Italiaanse variant beïnvloedde troubadourslyriek Petrarca’s visie op Laura, die voorgesteld wordt als het toonbeeld van onbereikbare, morele perfectie. (fout; geen invloed van troubadourslyriek) d. De romantische dichter wil geen ‘vakman’ (poeta faber) zijn, maar een buitengewone, geniale persoonlijkheid die het publiek in contact brengt met geestverruimende, bovenpersoonlijke ervaringen. Hij wil poeta vates zijn: een bezield, geïnspireerd dichter met profetische allures; hij bemiddelt tussen het alledaagse en een bijzondere, bovenpersoonlijke waarheid.
17