MER Windpark Bouwdokken
10
133
Wettelijke toetsingskaders natuur
10.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de effecten op de natuur, zoals beschreven in het voorgaande hoofdstuk, getoetst aan het beleid en de wet- en regelgeving voor natuur. De bescherming van natuurlijke en landschappelijke waarden is vastgelegd in het volgende beleid, wet- en regelgeving: Provinciaal • Provinciale Milieu Verordening • Natuurgebiedsplan Zeeland 2005 en Natuurbeheerplan Zeeland 2009 Nationaal • Natuurbeschermingswet 1998 • Flora- en faunawet • Nota Ruimte Internationaal • Vogel- en Habitatrichtlijn In de volgende paragrafen worden de verschillende toetsingskaders toegelicht en wordt de toetsing van de effecten uitgevoerd aan de hand van de geldende toetsingscriteria. In het Natuurgebiedsplan 2005 [Provincie Zeeland, 2005a] wordt het provinciale beleid voor verwerving, inrichting en beheer van de natuurgebieden in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Zeeland beschreven. Het Natuurbeheerplan Zeeland 2009 [Provincie Zeeland, 2009a] is de opvolger van het Natuurgebiedsplan 2005. De gebiedsbescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) is inmiddels geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet), die op 1 oktober 2005 van kracht is geworden. Natura2000-gebieden vallen onder de Natuurbeschermingswet en in het kader hiervan wordt gekeken naar de instandhoudingsdoelstellingen die voor een aantal habitats en soorten zijn vastgesteld. De Nota Ruimte bevat het nationale ruimtelijk beleid. In de Nota Ruimte zijn gebieden met bijzondere natuurwaarden aangewezen. Naast het beleid voor beschermingsgebieden conform de VHR bevat de Nota Ruimte aanvullend beleid voor gebieden, die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). 10.2 Provinciale Milieuverordening Zeeland 10.2.1 Inleiding De Provinciale Milieuverordening Zeeland (PMV) [Provincie Zeeland, 2009b] bevat het algemene provinciale milieubeleid. In deze verordening worden milieubeschermingsgebieden aangewezen. In de Provinciale Milieuverordening zijn onder andere de Oosterschelde en de Voordelta aangewezen als milieubeschermingsgebied.
MER Windpark Bouwdokken
134
10.2.2 Het toetsingskader In een milieubeschermingsgebied worden rust en stilte beschermd. In artikel 5.2.1.2 van de PMV worden richtwaarden voor geluidsbelasting van de milieubeschermingsgebieden gegeven voor activiteiten buiten deze gebieden. In deze PMV staat echter dat concentratielocaties van windenergie zoals benoemd in het Omgevingsplan Zeeland [Provincie Zeeland, 2006] zijn uitgezonderd van geluidsnormen (artikel 5.2.1.1, lid 4). De Oosterscheldekering is een concentratielocatie van windenergie. Er gelden derhalve geen geluidsnormen voor windenergieprojecten op de Oosterscheldekering inclusief het gebied tussen de damaanzet en de N255 op Noord-Beveland. Toetsing van de effecten in het kader van de PMV is niet aan de orde. 10.3 Natuurgebiedsplan Zeeland 2005 en Natuurbeheerplan Zeeland 2009 10.3.1 Inleiding In het Natuurgebiedsplan 2005 [Provincie Zeeland, 2005a] wordt het provinciale beleid voor verwerving, inrichting en beheer van de natuurgebieden in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Zeeland beschreven. De EHS is bedoeld om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Door verbindingen tussen natuurgebieden te maken, kunnen planten en dieren zich gemakkelijker verspreiden over meer gebieden. Hierdoor zijn deze gebieden beter bestand tegen negatieve milieu-invloeden. De Zeeuwse EHS is vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2006 [Provincie Zeeland, 2006]. Op 29 september 2009 is het Natuurbeheerplan Zeeland 2009 vastgesteld [Provincie Zeeland, 2009a]. Dit is de opvolger van het Natuurgebiedsplan Zeeland 2005. In het Natuurbeheerplan 2009 is opgenomen dat ook alle gebieden die aangewezen zijn in de Natuurbeschermingswet onder de EHS vallen. De Oosterschelde en de Voordelta vallen onder de Zeeuwse EHS. Ook delen van het werkeiland Neeltje Jans, waaronder het zanddepot dat aan de Bouwdokken grenst, vallen onder de Zeeuwse EHS (zie figuur 10.1). In dit zanddepot is in de voorkeursvariant Max en alternatief 9x3,6 MW een windturbine gepland (turbine 1).
MER Windpark Bouwdokken
Figuur 10.1
135
Zeeuwse Ecologische Hoofdstructuur te Neeltje Jans
Bron: Provincie Zeeland, www.zeeland.nl, website bekeken op 29-9-2009
10.3.2 Het toetsingskader Het toetsingskader bestaat uit de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet. Deze worden in paragraaf 10.4 en 10.5 behandeld. 10.4 Gebiedsbescherming Vogel- en Habitatrichtlijn en Natuurbeschermingswet 10.4.1 Inleiding De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) [Ministerie van LNV, 1998] bevat het wettelijk beschermingskader voor de aangewezen en aangemelde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (Speciale beschermingsgebieden of Natura2000-gebieden) en de in nationaal kader aangewezen Beschermde en Staatsnatuurmonumenten. Voor deze gebieden zijn specifieke instandhoudingsdoelen opgesteld. De Voordelta is aangewezen als Natura2000-gebied [Ministerie van LNV, 2008]. Ook de Oosterschelde is aangewezen als Natura2000-gbied [Ministerie van LNV, 2009].
136
MER Windpark Bouwdokken
In de volgende paragraaf worden de habitats en soorten besproken waarvoor in deze twee gebieden instandhoudingsdoelen zijn opgesteld. 10.4.2 Habitats en soorten Voordelta In onderstaande tabellen worden de habitats en soorten weergegeven die in de Voordelta beschermd zijn op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. In tabel 10.1 worden de beschermde habitats op grond van de Habitatrichtlijn genoemd, in tabel 10.2 de soorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en in tabel 10.3 de soorten die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn. Ook worden de instandhoudingsdoelen genoemd. Tabel 10.1
Beschermde habitattypen op grond van de Habitatrichtlijn (bijlage I) voor de Voordelta
Habitattype H1110 Permanent overstroomde zandbanken H1140 Slik- en zandplaten H1310 Zilte pionierbegroeiingen H1320 Slijkgrasvelden H1330 Schorren en zilte graslanden H2110 Embryonale duinen
Tabel 10.2
Instandhoudingsdoel Behoud oppervlakte en kwaliteit Behoud oppervlakte en kwaliteit Behoud oppervlakte en kwaliteit Behoud oppervlakte en kwaliteit Behoud oppervlakte en kwaliteit van schorren en zilte graslanden buitendijks (subtype A) Behoud oppervlakte en kwaliteit
Beschermde soorten op grond van de Habitatrichtlijn (bijlage II) voor de Voordelta
Soort H1095 Zeeprik H1099 Rivierprik H1102 Elft H1103 Fint H1364 Grijze zeehond H1365 Gewone zeehond
Instandhoudingsdoel Behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie Behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie Behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie Behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie ten behoeve van een regionale populatie van tenminste 200 exemplaren in het Deltagebied
MER Windpark Bouwdokken
Tabel 10.3
137
Overzicht beschermde soorten en instandhoudingsdoelen in het kader van de Vogelrichtlijn voor de Voordelta
Soort Instandhoudingsdoel* A001 Roodkeelduiker Behoud omvang en kwaliteit leefgebied A005 Fuut 280 A007 Kuifduiker 6 A017 Aalscholver 480 A034 Lepelaar 10 A043 Grauwe gans 70 A048 Bergeend 360 A050 Smient 380 A051 Krakeend 90 A052 Wintertaling 210 A054 Pijlstaart 250 A056 Slobeend 90 A062 Topper 80 A063 Eider 2.500 A065 Zwarte zee-eend 9.700 A067 Brilduiker 330 A069 Middelste zaagbek 120 A130 Scholekster 2.500 A132 Kluut 150 A137 Bontbekplevier 70 A141 Zilverplevier 210 A144 Drieteenstrandloper 350 A149 Bonte strandloper 620 A157 Rosse grutto 190 A160 Wulp 980 A162 Tureluur 460 A169 Steenloper 70 A177 Dwergmeeuw Behoud omvang en kwaliteit leefgebied A191 Grote stern Behoud omvang en kwaliteit leefgebied en behoud populatie A193 Visdief Behoud omvang en kwaliteit leefgebied en behoud populatie * Instandhoudingsdoelen zijn in aantal exemplaren
Oosterschelde In onderstaande tabellen worden de habitats en soorten weergegeven die in de Oosterschelde beschermd zijn op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. In tabel 10.4 worden de beschermde habitats op grond van de Habitatrichtlijn genoemd, in tabel 10.5 de soorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en in tabel 10.6 de soorten die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn. Ook worden de instandhoudingsdoelen genoemd.
138
MER Windpark Bouwdokken
Tabel 10.4
Beschermde habitattypen op grond van de Habitatrichtlijn (bijlage I) voor de Oosterschelde
Habitattype H1160 Grote, ondiepe kreken en baaien H1310 Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutminnende planten H1320 Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae) H1330 Atlantische schorren (GlaucoPuccinellietalie maritimae) H7140 Overgangs- en trilveen
Tabel 10.5
Instandhoudingsdoel Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit Uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit zilte pionierbegroeiingen, zeekraal (subtype A) Behoud oppervlakte Behoud oppervlakte en kwaliteit schorren en zilte graslanden, buitendijks (subtype A) en uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit schorren en zilte graslanden, binnendijks (subtype B) Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit van overgangs- en trilvenen, veenmosrietlanden (subtype B)
Beschermde soorten op grond van de Habitatrichtlijn (bijlage II) voor de Oosterschelde
Soort H1340 Noordse woelmuis H1365 Gewone zeehond
Instandhoudingsdoel Uitbreiding verspreiding, omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie ten behoeve van een regionale populatie van ten minste 200 exemplaren in het Deltagebied
139
MER Windpark Bouwdokken
Tabel 10.6
Overzicht beschermde soorten en instandhoudingsdoelen in het kader van de Vogelrichtlijn voor de Oosterschelde
Soort* A132 Kluut (b) A137 Bontbekplevier (b) A138 Strandplevier (b) A191 Grote stern (b) A193 Visdief (b) A194 Noordse stern (b) A195 Dwergstern (b) A004 Dodaars (nb) A005 Fuut (nb) A007 Kuifduiker (nb) A017 Aalscholver (nb) A026 Kleine zilverreiger (nb) A034 Lepelaar (nb) A037 Kleine zwaan (nb) A043 Grauwe gans (nb) A045 Brandgans (nb) A046 Rotgans (nb) A048 Bergeend (nb) A050 Smient (nb) A051 Krakeend (nb) A052 Wintertaling (nb) A053 Wilde eend (nb) A054 Pijlstaart (nb) A056 Slobeend (nb) A067 Brilduiker (nb) A069 Middelste zaagbek (nb) A103 Slechtvalk (nb) A125 Meerkoet (nb) A130 Scholekster (nb) A132 Kluut (nb) A137 Bontbekplevier (nb) A138 Strandplevier (nb) A140 Goudplevier (nb) A141 Zilverplevier (nb) A142 Kievit (nb) A143 Kanoet (nb) A144 Drieteenstrandloper (nb) A149 Bonte strandloper (nb) A157 Rosse grutto (nb) A160 Wulp (nb) A161 Zwarte ruiter (nb) A162 Tureluur (nb) A164 Groenpootruiter (nb) A169 Steenloper (nb)
* **
Instandhoudingsdoel 2.000 paren 100 paren 220 paren 4.000 paren 6.500 paren 20 paren 300 paren 80 370 8 360 20 30 Behoud omvang en kwaliteit leefgebied 2.300 3.100 6.300 2.900 12.000 130 1.000 5.500 730 940 680 350 10 1.100 24.000 510 280 50 2.000 4.400 4.500 7.700 260 14.100 4.200 6.400 310 1.600 150 580
(nb)= niet-broedvogel; (b)= broedvogel Instandhoudingsdoelen zijn in aantal exemplaren, tenzij anders aangegeven
MER Windpark Bouwdokken
140
10.4.3 Het toetsingskader Met de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de beschermingsformules van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) wettelijk verankerd. Hieruit vloeit voort de verplichting tot het aanvragen van een vergunning voor die activiteiten als gevolg waarvan negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten. Het toetsingskader van de Natuurbeschermingswet 1998 kent de volgende procedure varianten: 1. Er is met zekerheid geen kans op negatieve effecten: geen vergunningplicht. 2. Er is een kans op negatieve effecten, maar zeker niet significant: vergunningaanvraag op grond van een verslechterings- en verstoringstoets. 3. Er is een kans op significante negatieve effecten: vergunningaanvraag op grond van een passende beoordeling. 10.4.4 Toetsing van de effecten Voordelta Effecten op de op grond van de Habitatrichtlijn beschermde habitats genoemd in tabel 10.1 worden uitgesloten. Op de locatie van het windpark komen de genoemde habitats niet voor. Op grond van de NB-wet en de Vogelrichtlijn kon op voorhand niet worden uitgesloten dat significante effecten optreden. Daarom is een passende beoordeling uitgevoerd [Baptist, 2010] (bijlage 3). Uit de passende beoordeling blijkt dat significante effecten op soorten kunnen worden uitgesloten. Oosterschelde Effecten op de op grond van de Habitatrichtlijn beschermde habitats genoemd in tabel 10.4 worden uitgesloten. Op de locatie van het windpark komen de genoemde habitats niet voor. Bij aanleg van een 150 kV kabel door de Oosterschelde wordt het habitattype H1160 Grote ondiepe kreken en baaien beïnvloed. De aanleg en verwijdering van de kabel heeft lokaal en tijdelijk een geringe verstoring tot gevolg. De aanwezigheid van de kabel heeft geen effect. Er is een passende beoordeling uitgevoerd. Effecten op habitattype H1160 Grote ondiepe kreken en baaien zijn niet significant [Baptist, 2010]. Op grond van de NB-wet en de Vogelrichtlijn kon op voorhand niet worden uitgesloten dat significante effecten optreden. Daarom is een passende beoordeling uitgevoerd [Baptist, 2010] (bijlage 6). Uit de passende beoordeling blijkt dat significante effecten op soorten kunnen worden uitgesloten. Zanddepot in de Bouwdokken Het zanddepot dat aan de Bouwdokken grenst, is onderdeel van de aanwijzing van de Oosterschelde als Natura2000-gebied [Ministerie van LNV, 2009]. Het betreft een wijziging van de oorspronkelijke aanwijzingen van meer dan 11 hectare. Op kaartblad 1-4 van de aanwijzing is de uitbreiding wel aangegeven; in de tekst wordt deze uitbreiding niet genoemd, laat staan gemotiveerd. Het is enkel als Vogel- en Habitatrichtlijngebied aangewezen, zodat de grens van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied langs de dijk loopt [Ministerie van LNV, 2009, pagina 9]. Plaatsing van een windturbine op deze locatie heeft geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Oosterschelde. Voor Windpark Bouwdokken is stap 3 uit het toetsingskader gevolgd. Dit betekent dat een Natuurbeschermingswetvergunning zal worden aangevraagd bij de Provincie Zeeland.
MER Windpark Bouwdokken
141
10.5 Flora- en faunawet 10.5.1 Inleiding De Flora- en faunawet regelt de individuele soortenbescherming. Hierin is de soortenbescherming van de VHR geïmplementeerd. Van de circa 40.000 planten- en diersoorten in Nederland vallen er circa 1.000 onder de Flora- en faunawet [Baptist, 2010]. 10.5.2 Het toetsingskader Om de duurzame instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, zijn een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen als verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet opgenomen [Ministerie van LNV & Ministerie van Justitie, 1998]: • Het is verboden beschermde planten te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8); • Het is verboden beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9); • Het is verboden beschermde dieren opzettelijk te verontrusten (artikel 10); • Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11); • Het is verboden eieren van beschermde dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen (artikel 12). Bij de beoordeling van effecten moet onderscheid gemaakt worden tussen streng beschermde soorten en andere beschermde soorten. De strikt beschermde soorten, ook tabel 3 soorten genoemd, zijn: • alle soorten die in de Europese Habitatrichtlijn in Bijlage IV staan vermeld; • alle vogels aangewezen onder de Europese Vogelrichtlijn; • bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen inheemse dier- en plantensoorten. De overige beschermde soorten, ook tabel 2 soorten genoemd, zijn alle andere soorten die als beschermde soort zijn aangemerkt in de Flora- en faunawet en de regelingen die daarbij horen. Voor deze soorten geldt een reeks van vrijstellingen. De algemene soorten, ook tabel 1 soorten genoemd, vallen onder een groot aantal vrijstellingsregelingen. [Baptist, 2010] Niet elke aantasting van (het leefgebied van) een soort leidt tot significante negatieve effecten op de duurzame instandhouding van die soort. Drie aspecten zijn hierbij van belang: de populatieomvang, het verspreidingsgebied en de natuurlijkheid van de situatie [Baptist, 2010]. Wanneer de populatieomvang en het verspreidingsgebied niet significant afnemen en wanneer de soort op een natuurlijke manier kan overleven, kan een ingreep worden toegestaan. Er moet dan wel eerst een ontheffing verleend worden [Baptist, 2010]. 10.5.3 Toetsing van de effecten Voor de zilvermeeuw, die als lokale broedvogel een extra risico loopt, wordt in Baptist [2010] een sterfte berekend die ligt op ongeveer 1% van de natuurlijke sterfte voor de Deltapopulatie. De gunstige staat van instandhouding van deze soort zal hierdoor echter niet in gevaar worden gebracht [Baptist, 2010]. De plaatsing van windturbines kan worden opgevat als een dwingende reden van groot openbaar belang met een effect dat voor het milieu gunstig is. Er kan dus eventueel ontheffing worden verleend. De noodzaak voor ontheffing is ter beoordeling van het bevoegd gezag [Baptist, 2010].
MER Windpark Bouwdokken
142
10.6 Nota Ruimte 10.6.1 Inleiding Met de vaststelling en inwerkingtreding van de Nota Ruimte [Ministerie van VROM et al. 2006] zijn het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) en de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra komen te vervallen. De beschermingsformule uit het SGR met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur is overgenomen in de Nota Ruimte. 10.6.2 Het toetsingskader De beschermingsformule in de Nota Ruimte is gebaseerd op het “nee, tenzij"-principe. Dit houdt in dat wanneer sprake is van significante aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden de ingreep niet is toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang. Eventuele effecten dienen te worden gemitigeerd en de resterende significante effecten gecompenseerd. De beschermingsformule van de Nota Ruimte komt in hoofdlijnen overeen met de stappen van de beschermingsformule van de Vogel- en Habitatrichtlijn en Natuurbeschermingswet 1998. De bescherming op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn is echter sterker: • In de Vogel- en Habitatrichtlijn wordt gesproken van “dwingende redenen van groot openbaar belang” in plaats van “redenen van groot openbaar belang”. • De beoordeling van negatieve effecten is strenger. • Voor VHR-gebieden is financiële compensatie niet mogelijk. 10.6.3 Toetsing van de effecten In het kader van de Nota Ruimte dienen de effecten te worden getoetst op de significante aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden van de gebieden met bijzondere ecologische waarden. Deze wezenlijke kenmerken en waarden worden gevormd door vogels en onderwaterleven. Omdat significante effecten bij voorbaat niet uitgesloten konden worden, is een passende beoordeling opgesteld [Baptist, 2010]. Uit deze passende beoordeling blijkt dat significante effecten op de Voordelta en de Oosterschelde kunnen worden uitgesloten. Een en ander betekent dat in het licht van dit afwegingskader compensatie niet aan de orde is. 10.7 Conclusie toetsing van de effecten Windpark Bouwdokken past binnen het provinciale natuurbeleid, dat is vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening [Provincie Zeeland, 2009b] en het Natuurbeheerplan Zeeland 2009 [Provincie Zeeland, 2009a]. Gedurende de aanleg en het gebruik van Windpark Bouwdokken worden in het kader van de gebiedsbescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijn geen significante effecten verwacht op kwalificerende soorten of habitats voor de Voordelta en de Oosterschelde. Er zal in het kader van stap 3 uit het toetsingskader van de Natuurbeschermingswet 1998 een vergunning aangevraagd worden bij de Provincie Zeeland. Tevens zal worden nagegaan of een Flora- en faunawet ontheffing voor de zilvermeeuw nodig is.