V@st&Zeker 10
Inhoudsopgave M@ilbox! De geheime reis Kampdata Leestips Cambodja-m@il! Rooksignalen Knutsel Een dag uit het leven van…
®omeinen Puzzelbox Vragenbox?? K@mpherinneringen! Barnabas de trooster
©olofon winter ‘07/’08
2
V@st&Zeker 10
M@ilbox! Het is koud, ik bibber als ik ’s ochtends vroeg de deur uit stap. Kijk, het heeft gevroren. Oei wat koud. Dat belooft vast een strenge winter te worden, misschien wel met een dik pak sneeuw en flink wat ijs, zodat we eindelijk weer kunnen schaatsen. Aan het eind van de dag, als het al weer donker wordt, kom ik weer thuis. Hé lekker warm, de kachel aan, schemerlampjes aan en wat kaarsjes, dat maakt het extra gezellig in deze koude dagen… Decembertijd, de tijd van koude en donkere dagen, van warme en gezellige huizen met veel lichtjes. Decembertijd is ook de tijd van kerst. Overal zien we het om ons heen, kerstlichtjes, kerstbomen, kerststerren, van alles wat je maar kunt bedenken, heeft te maken met kerst. Tenminste, dat denken we… Weet je ’t zeker? Vier jij dit jaar kerst met kaarsen, gezelligheid, veel licht en lekker eten? Of zie je uit naar de geboorte van de Heere Jezus? Eeuwen geleden kwam Hij op aarde. Niet in een warm huis met veel licht, maar in een oude, donkere beestenstal. Zo wil Hij ook geboren worden in jouw hart, dat donker en koud is van de zonde. Hij kan je hart en je leven vol licht en warmte maken! Ik hoop dat je daar naar uitziet, en dat je daarom kerst viert dit jaar! Geertine
Namens de redactie van V@st&Zeker wens ik jullie gezegende kerstdagen toe, en een voorspoedig 2008! winter ‘07/’08
3
V@st&Zeker 10
De geheime reis
Wat er aan vooraf ging: Boer Lankhorst had de drie vluchtelingen - Bram Snor, Jee-Pee en Babby - veilig in het bos afgeleverd. De Duitsers werden slim om de tuin geleid en zo mocht het drietal kennis maken met de Schuilhut van opa Gait. Deze slimme oude boer heeft een heel goede indruk op de jongens gemaakt. Bram Snor gaat de jongens vergezellen omdat dit voor hen alle drie het beste is. Opa Gait en hij hebben samen een plan gemaakt om de jongens veilig in Friesland te krijgen. Maar soms lopen dingen wel eens anders ... Een speciale opdracht De plaatselijke Duitse commandant van Herftedaele, Fritz von Streutker, is erg ontevreden over zijn mannen. Maar hij was nog bozer op die “vluchtelingen”. Weer waren die domme Hollanders hem te slim af. Twee jongens en een man konden toch zomaar niet in het niets verdwijnen? ‘Der Fritz’, zoals de Herftedaelers hem noemden, nam zijn maatregelen. Overal moest er gezocht worden, zelfs in elke hooiberg in Herftedaele. Hij stuurde al zijn mannen op pad maar ... nergens was er een spoor van de vluchtelingen, gelukkig niet ... we weten inmiddels dat het natuurlijk gaat om oom Jan, Babby en Jee-Pee. De mannen van ‘Der Fritz’ keerden allemaal met schaamte terug van hun speurtocht. Op één na, Dietrich is zijn naam. Hij heeft meer gezien dan eigenlijk goed voor hem was. Toch zei hij niets ... Hoe komt dat? Wel, Dietrich is een christen en bidt en smeekt elke avond voor hemzelf en voor zijn familie in Schwarzwald. Maar hij bidt ook dat de vrede snel komen mag en dat de Heere winter ‘07/’08
hem zal helpen in zijn moeilijke positie temidden van zijn harde kameraden. Ja, Dietrich’s ogen zijn open gegaan door de verschrikkingen, die hij hier allemaal heeft gezien en meegemaakt. Dit hadden ze hem niet verteld toen hij werd opgeroepen voor zijn dienstplicht. In zijn omgeving waar hij woonde - een klein dorpje bij Freudenstadt, dat in het Zwarte Woud in Duitsland ligt - werd heel anders gesproken over het vijandige buurland, Nederland. Nee, er moest tegen deze vijand opgetreden worden. Daarom was Dietrich hier. Maar nu weet hij wel beter door de vele gesprekken die hij al heeft gevoerd met Nederlanders, die hier erg te lijden hebben onder de overheersing door Adolf Hitler. De propagandamachine van deze dictator heeft hem bedrogen. Verder heeft hij grote twijfels over de bedoelingen van deze gevaarlijke man die nu de baas was in hun land. Daarom probeerde Dietrich de bevolking te sparen en deed hij alles om de verkeerde dingen van ‘Der Fritz’ teniet te doen. Dat ziet hij nu 4
V@st&Zeker 10
als zijn voornaamste taak, al beseft hij wel dat dit voor hem heel gevaarlijk is en het zo maar verkeerd zou kunnen aflopen. Dietrich heeft wel gezien wat er op het perron van Herftedaele gebeurde. Hij besloot toen om die man met zijn snor en de twee jongens een handje te helpen, door niet te vertellen wat hij gezien heeft. Hij heeft gezien dat boer Lankhorst de vluchtelingen op zijn hooiwagen nam. Oom Jan zou hem een “goeie Duitser” noemen. De anderen, die het de Nederlandse bevolking moeilijk maakten, noemde hij “Moffen”. Dietrich staat nu voor zijn baas. ‘Der Fritz’ zegt: “Dietrich, ik heb voor jou alleen een speciale opdracht. Jij kunt redelijk goed Nederlands verstaan en zelfs een klein beetje spreken, dat komt nu wel van pas, denk ik. Bovendien ken je de kaart van Nederland goed. Dat heb je al bewezen. Jij moet eerst zoeken ten zuiden van Herftedaele. Als je hen niet vindt, zoek dan verder weg, voor mijn part tot in Friesland. En als je hen vindt, breng ze dan zo snel mogelijk hier. En nu ... rust niet voordat je deze speciale opdracht volbracht hebt, al duurt het ook een hele week. Neem eten en drinken en slaapgoed mee en zoek ... zoek ... zoek ... ga nu, snel alsjeblieft. We móeten die gevaarlijke vluchtelingen vinden!” Wel, dat vindt Dietrich niet zo erg. “Jahwohl, Herr Kommandant”, zegt hij haastig en hij verdwijnt zo snel mogelijk. “Misschien kan ik die boer dan nog waarschuwen dat de Duitsers niet eerder mogen rusten, voordat ze de “vluchtelingen” te pakken hebben. Maar hoe vind ik hem?”, zo vraagt hij zich af. Nu is Dietrich niet bepaald een domme jongen en kan hij heel goed kleine dingen (details) onthouden. Toen hij de vluchtelingen op de boerenhooiwagen zag klimmen, zag hij ook nog iets anders. Op de rand van de hooiwagen stonden de volgende letters in het blauw winter ‘07/’08
geschilderd: “AJL”. Daar moest hij nu opeens aan denken. “Wat betekenen die letters?”, zo mijmert Dietrich. Een poosje staat hij stil. En dan mompelt hij in zichzelf: “Aha, ik denk, dat ik het weet. Dat kunnen wel eens de eerste letters van een naam betekenen. Wel, dan moet ik daar maar eens naar op zoek gaan. Mogelijk vind ik dan die boer”. Dietrich treft zijn voorbereidingen en gaat op stap. Hij mag gebruik maken van de dienstwagen van ‘Der Fritz’, dat is wel een bijzondere meevaller. Dan kan hij ook wat sneller zoeken. Zijn gedachten gaan verder: “Hoe sneller ik die “vluchtelingen” vind, hoe minder gevaarlijk dat voor hen is, want al zijn kameraden moeten ook op zoek naar de vluchtelingen en dat maakt het voor hen extra gevaarlijk. Maar nu kan ik ze waarschuwen en misschien .... o, nu komt er een stout plan in Dietrich op ... misschien kan ik hen zelfs helpen”. Ondertussen is Dietrich al in de dienstauto van “Der Fritz” gestapt en gaat hij in de richting waarheen hij de hooiwagen heeft zien verdwijnen. Een spannende ontmoeting Boer Lankhorst heeft vandaag hard gewerkt. Hij heeft de vluchtelingen in het bos afgezet maar is daardoor wel verlaat met zijn werk. Het hooi moest nog op de hooizolder gebracht worden. Een zwaar werk was dat en hij moest dit altijd alleen doen. Zijn vrouw is ziekelijk en kan dat zware werk niet aan en kinderen hebben ze niet. Nu zitten boer Arend-Jan en boerin Albertje, zijn vrouw, nog lekker samen op 5
V@st&Zeker 10
de bank voor het huis te genieten van de ondergaande zon. Koeien loeien in de verte en verbreken de heerlijke avondstilte. “Wel, Arend-Jan, wat was je laat terug vanmiddag? Heb je pech gehad met de hooiwagen?”, vraagt zijn vrouw. “Ehhh ...”, hakkelt Arend-Jan, want eigenlijk wilde hij zijn zieke vrouw niet belasten met spannende dingen over de Duitsers. “Nou, zeg het maar ... ik zie het aan je ogen .. heb je oponthoud gehad of hebben de Duitsers je soms aangehouden”. O heden, nu moet ik het haar wel vertellen. “Nou ja, dan moet het maar”, verzucht hij. Dan begint hij te vertellen van zijn avontuur bij het station van Herftedaele met oom Jan en de twee jongens, Babby en Jee-Pee ... van de tocht naar het bos en dat hij hen daar heeft afgezet. Boerin Albertje luistert ademloos en kijkt ondertussen haar man bewonderend aan. “Heb jij dat gedaan? Geweldig, Arend-Jan. Dat jij dit durfde! Geweldig, lieve man. De Heere heeft dit zeker bewerkt dat jij daar net langs moest!” ... en dan krijgt hij pardoes een dikke kus van zijn lieve vrouw. Dat had hij niet verwacht. Eerder een berisping, dat hij niet zulke gevaarlijke dingen mocht doen. Wel, dit is natuurlijk nog veel beter en het bewijst opnieuw hoe geestelijk sterk zijn lieve vrouw is, ondanks haar zwakke lichaam. Dankbaar en blij kijkt hij haar aan. Wat is hij toch gelukkig met haar ... en wat zouden ze samen toch graag ook zulke knapen hebben gehad, zoals Jee-Pee en Babby. Toch weet Arend-Jan dat alles wat de Heere doet - en soms ook onthoudt toch het beste is voor hen, al heeft dat hen beiden veel tranen gekost ... Het wordt stil op de bank en hun beider gedachten gaan naar de vluchtelingen. “Wat een spanning voor ...”, zegt Gerdien, maar ze praat dan niet verder en wijst met verschrikte ogen naar een Duitse dienstauto die snel naderbij komt in de richting van hun huis “Kijk ... dáár Arendwinter ‘07/’08
Jan, een Duitse auto. Wat komt die hier nog zo laat doen?” Arend-Jan’s hart bonst nu van spanning. “Heeft iemand ons dan tóch gezien?”, vraagt hij zich hardop af. Ja, inderdaad, dat was zo, maar dat wist de boer niet. De auto stopt voor het hek aan de ingang van het zandweggetje dat naar hun boerderij loopt. De Duitser stapt uit en loopt naar het hek. Hij had gezien dat daar enkele letters opstonden. Hij kon het eerst niet lezen maar nu ziet hij het al: AJL. Ja, dat is het. Hij heeft beet. “Gelukkig”, mompelt hij, “dat is gelukkig snel gegaan”. Het duurt niet lang of daar rijdt de auto voorzichtig het erf op. Arend-Jan en zijn vrouw zijn inmiddels van de bank opgestaan en wachten af wat er gaat gebeuren Een stil gebed stijgt omhoog uit het hart van de boerin.: “Heere, bewaar en help ons. Uit genade. Amen!” Dan gaat de deur van de auto open en zien ze een Duitser uitstappen. “O, gelukkig, het is er maar één!”, denkt Arend-Jan. “Guden avend, boer und boerin”, klinkt het vriendelijk in gebrekkig Nederlands. “Goeden avond, mijnheer”, antwoorden de boer en de boerin. Even is het stil en soldaat Dietrich - want hij is de late bezoeker - vraagt dan vriendelijk: “kan ick jullie ein moment sprechen?” “Jazeker, mijnheer”, antwoordt de boer. “Oh, ick heiß Dietrich” en wijst met zijn lange vinger op zijn borst. Dan stapt hij op hen toe en geeft hen beleefd een hand. De boer en de boerin worden nu wel iets rustiger. “Normaal blaffen de Duitsers de mensen 6
V@st&Zeker 10
af, maar deze mijnheer kent fatsoen”, denkt Arend-Jan. De boerin wijst de Duitser op de bank voor het huis en vraagt heel vriendelijk: “Wilt u niet even gaan zitten en een kop koffie met ons drinken? Ik heb net gezet, dus ...” “Oh, gerne, danke”,
antwoordt Dietrich. Dan gaan de boer en de late bezoeker op de bank zitten terwijl de boerin een kop koffie gaat zetten. Ja, gastvrij zijn ze hier allemaal in deze streek. Je hoeft niet eens van te voren af te spreken, je kunt altijd zomaar aankomen
Een dag uit het leven van… Een enorm feestelijk begin van een nieuwe rubriek, want…
Twee van onze redactieleden zijn getrouwd! Geertine is getrouwd met Wouter op 20 september! En David trouwde met Christine op 9 november!
winter ‘07/’08
7
V@st&Zeker 10
Deze merkt de zichtbare schrik bij hen beiden en hij weet nu wel helemaal zeker dat hij op het juiste adres is aangekomen… en het liefst via de achterdeur. Daar komt Albertje al aan met enkele mokken koffie. Ze heeft zich gehaast want ze wil het gesprek wel volgen. Haar man verstaat niet zoveel Duits. maar zij wel, dus ... Zodra ze alle drie zitten steekt Dietrich van wal. Eerst vraagt hij naar hun naam, dan weet hij tenminste zeker dat hij hier moet zijn. Daarna stelt hij hen direct gerust, dat hij niet gekomen is met kwade bedoelingen. Vervolgens informeert hij wat over de boerderij en dan vraagt hij plotseling: “Haben sie vandaag nog hooi gehold aus Herftedaele?” Arend-Jan verschiet van kleur en Albertje kijkt nu ook met angstige ogen naar Dietrich. Deze merkt de zichtbare schrik bij hen beiden en hij weet nu wel helemaal zeker dat hij op het juiste adres is aangekomen. Dan antwoordt de boer: “Ja, mijnheer, ik heb vanmiddag hooi gehaald van mijn land in Herftedaele”. “Und, war het viel hooi”, vraagt Dietrich. “Ja, een hele wagen vol!”, is het antwoord. “Aber ... war het allein hooi?”, is de volgende vraag. Nu schrikt de winter ‘07/’08
boer geweldig, maar hij kijkt de Duitser toch rustig aan en vertelt: “Nee, het was niet alleen hooi. Ik heb nog enkele passagiers meegenomen. Ze wilden graag meerijden. Dat kun je toch niet weigeren, mijnheer?” “Nee, natürlik nicht. Und zeker nicht als es twee jongens und ein man sind?”, is het antwoord van Dietrich. “Dan hebt u ons zeker gezien?”, hakkelt ArendJan verschrikt. Dan begint Dietrich eerlijk te vertellen. Alles vertelt hij. “Ik dacht eerst dat Nederland een vijandige staat was, die Duitsland aangevallen had en daarom had ik er geen moeite mee om te dienen in het Duitse leger. Maar nu weet ik wel dat het helemaal niet klopt met de werkelijkheid en nu zit ik eigenlijk vast en mag ik niet naar huis van de legerleiding”. Tranen springen de arme Duitser nu in de ogen, maar toch gaat hij verder: “Darum probier ick zo gut möglick voor de Nederlanders zu sein, aber bringt mich das soms wohl in mühe. Nun ock wieder. Ick müß van mein commandant ‘Der Fritz’ auf zoek gehen nach drie flüchter die dieser dag ontkommen waren auf station Herftedaele” ... even is hij stil en veegt zijn tranen met een vuile zakdoek af. De boer en de boerin kijken elkaar met verbaasde ogen aan. Hier zit een “goeie Duitser”, dat begrijpen ze nu allebei. Dan gaat Dietrich weer verder en vertelt: “Ick habe gezien daß da twee jüngen und ein man auf ein hooiwagen klommen und da gingen sie. Dass muss u dann gewesen sein”. En terwijl hij zijn hand vertrouwelijk op de arm van de boer legt gaat hij verder: “Aber seie u nicht bang, ick sal u nicht verraten. Nein, ick will u juist warnen daß u sorgt daß uw flüchter hier aus der omgebung verschwinden denn ‘Der Fritz’ ist sehr böse und sal alles tun um hen te finden. Mag ick jullie helfen?” Als hij uitgesproken is, kijkt hij de boer vragend aan. Deze wacht een ogenblik maar knikt dankbaar en zegt: 8
V@st&Zeker 10
“Ja, graag, mijnheer. Het klopt, ik was die man met de hooiwagen. Wij stellen het zeer op prijs dat u ons waarschuwt en ons wilt helpen. Maar hoe moet u ons dan helpen?” Alles hadden de boer en de boerin verwacht, maar dit zeker niet. Hun angst maakt nu plaats voor medelijden en dankbaarheid tegelijk. Medelijden met de Duitser en dankbaarheid dat de Heere het toch zo goed maakt. Hij heeft hun gebed verhoord. Er valt een diepe stilte en boerin Albertje haalt nu vlug de koffiepot. Ze voelt dat hier een vriend zit in nood, maar ook een redder in nood, die graag wil helpen. Ook boer Arend-Jan is diep onder de indruk. Terwijl ze rustig koffie drinken, vertelt Dietrich dat hij enkele dagen de tijd heeft om te helpen. “Weet je wat”, zegt nu Arend-Jan, “ik ga eens bij iemand om raad vragen. Misschien kan hij ons helpen. Blijft u hier maar zolang. Binnen een uur ben ik weer terug ...”, en meteen staat hij op en verdwijnt om de hoek. Het duurt maar even of het getrappel van paardenhoeven verraadt hoe de boer reist. Hij vertelde niet waar hij heen gaat. Dat leek hem op dit moment beter van niet . “Albertje begrijpt me wel”, denkt hij “en ik kan haar met een gerust hart even alleen laten met de Duitser. Dat klopt ook inderdaad. Terwijl boerin Albertje met de Duitser achterblijft, verdwijnt hij in de reeds
schemerende avond. “Opa Gait, dat lijkt winter ‘07/’08
me het beste op dit moment, die weet nog wel eens wat”, overlegt hij bij zichzelf. Dan gaat hij met het paard dwars door de velden om zijn doel snel te bereiken. Een geweldig paard heeft hij, dat zowel springen als trekken kan. De boer heeft hem daar op getraind. Hij wist precies de weg naar opa Gait en hij had deze tocht ook al meermalen gereden op deze manier. Knollie heeft er wel zin in. Hij rent alsof zijn leven er van afhangt en hij is erg blij met dit uitje. Gelukkig is het niet zo ver naar opa Gait. Ze komen nu op een zandweg die naar de boerderij van oom Gait leidt. Het duurt nu niet lang meer of boer Lankhorst komt aan bij de boerderij van opa Gait, die aan de noordkant van het bos ligt, terwijl boer Lankhorst aan de zuidkant woont. Een onthulling en ... een slim maar gevaarlijk plan Boerin Gerdien staat hem in de tuin al op te wachten want zij ziet Arend-Jan in de verte al in vliegende vaart aankomen. “Wat een haast! Zou er wat zijn? Vast en zeker!”, denkt de dappere boerin. Knollie vliegt het schuim langs zijn prachtige lijf. Boer Lankhorst stuift met zijn paard het erf op, zodat de kippen - die hier vrij rond lopen - alle kanten op vliegen en de haan verschrikt kraait: “Kukeleku ... kukeleku”1. De late bezoeker slaat hier natuurlijk geen acht op en roept, “Gerdien, Gerdien” Ondertussen is hij van zijn paard gesprongen en heeft het aan een paal vastgebonden. ...” Helemaal buiten adem vliegt hij naar de tuin, waar hij haar al gezien heeft. “Gerdien loopt hem - zo snel als zij kan - tegemoet en roept: “Waar is de brand, Arend-Jan?” Deze slaat geen acht op wat Gerdien zegt, maar vraagt gehaast: “Waar is Gait?”. “Gait is nog even bij de koeien aan het kijken, die bij het meer grazen, maar ik verwacht hem elk ogenblik terug ... o maar wacht is, ik 9
V@st&Zeker 10
hoor hem al”. En inderdaad, opa Gait komt er net aan. Hij komt terug van zijn tocht, waarbij, hij niet alleen naar zijn koeien heeft gekeken, maar ook de drie ‘vluchtelingen’ in de ‘Schuilhut’ heeft bezocht en geholpen. Ook hίj heeft zojuist de twee vliegende schimmen over de zandweg zien razen. Opa Gait voelde direct aan dat er iets was en haastte zich daarom naar huis. “Wat is er Arend-Jan?” Dan vertelt Arend-Jan kort van zijn vreemde bezoeker - soldaat Dietrich -, en met welke boodschap deze kwam. “Wat moet ik daarmee, Gait?”, besluit hij zijn verslag en kijkt daarbij opa Gait met vragende ogen aan. Dit had opa Gait natuurlijk niet verwacht en terwijl hij met zijn oude rimpelige handen zich door zijn sluike haar strijkt, zegt hij: “Wel, wel, wel ...” en daarna kijkt hij peinzend in de verte. Arend-Jan weet dat hij opa Gait even de tijd moet gunnen., Arend-Jan verwacht veel van zijn oude vriend. Opa Gait is al jaren zijn beste vriend. Je kunt altijd bij hem terecht. Niets is teveel voor hem en hij zal je altijd helpen als hij kan. Nu ook weer ... “Nu, Arend-Jan, om eerlijk te zeggen ... je komt als geroepen, man. Ook ik heb een probleem en als ik jou zo hoor, dan kom jij met de oplossing zonder dat jij het nu weet. Je kunt het ook niet weten, want jij weet niet waar ik vandaan kom. Maar ...” en eventjes zucht de oude man ... - “laten
we even gaan zitten. Dan ga ik jou iets vertellen. Je moet me echter wel beloven dat je dit niet aan iemand anders vertelt, behalve aan Albertje natuurlijk”. Wel, dat wil Arend-Jan maar al te graag beloven en hij kan ook goed zwijgen. Dan gaan ze alle drie op de bank voor het huis van opa Gait en opoe Gerdien zitten. Opa Gait vertelt dan over de drie vluchtelingen: oom Jan, Jee-Pee en Babby en dat deze nu in de Schuilhut zijn en morgen eigenlijk verder moeten, omdat de Duitsers naar hen op zoek zijn. Arend-Jan kijkt vol bewondering naar zijn oude vriend en zegt: “Dat heb jij me nooit verteld, vriend. Wat een slimme onderneming om daar in het bos zo’n Schuilhut in te richten voor vluchtelingen. Dat was en is zeker niet zonder gevaar. Hoe heb jij dat allemaal voor elkaar gekregen, Gait?”, vraagt Arend-Jan “ Wel, dat ga ik je nu niet vertellen, want dat is op dit ogenblik niet zo belangrijk. We moeten direct de drie vluchtelingen daar weghalen. En daarvoor heb ik wel een idee ...”. “O, ja ? Welke dan, Gait?”, vraagt nu de boerin. Het blijkt opnieuw dat opa Gait heel goeie ideeën heeft. Opa Gait staat op en zegt: “Het lijkt me beter dat we onze tijd hier nu niet verdoen, want er is haast bij om onze vrienden in de Schuilhut te helpen. (vervolg op bladzijde 11)
Want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden. winter ‘07/’08
10
V@st&Zeker 10
winter ‘07/’08
11
V@st&Zeker 10
Zij zijn zich van geen gevaar bewust, dus ... vooruit Arend-Jan. Je ziet het straks vanzelf wel welk idee ik heb. Kom op! Is Knollie sterk? Kan hij twee mensen op zijn brede rug hebben?” De boerin kijkt haar man met grote ogen aan en voordat ze iets kan zeggen is opa Gait al weg, gevolgd door Arend-Jan. Terwijl ze naar het paard lopen, horen ze Knollie hinniken alsof hij zeggen wil: “Kom maar gauw. Dit red ik wel”. Eerst klimt Arend-Jan op het paard en met behulp van een oude tafel klimt ook opa Gait achter hem op het paard. Het is net of het paard aanvoelt, dat hij een belangrijke boodschap heeft te brengen, want hij staat heel stil en wacht geduldig op het bevel van Arend-Jan. “Hop Knollie, hop!” roept deze nu en daar gaan ze. Opa Gait moet zich wel goed vasthouden aan Arend-Jan, maar het is niet voor de eerste keer dat hij op een paard zit, hoewel het al een poosje geleden is. Maar met twee grote mannen op één paard, nee dat had zelfs opa Gait nog nooit meegemaakt. Eerst rijden ze voorzichtig aan, maar Knollie kan het makkelijk aan. Als ze eenmaal op de zandweg zijn, roept Arend-Jan “Allee Knollie, allee ...” en maakt dan een klakkend geluid met zijn tong. Dan gaat het paard over in een draf, zodat ze wat harder gaan. Ja, Knollie weet precies wat zijn baas wil. Omdat ze nu niet dwars door de velden kunnen rijden en over de hekken kunnen springen, met z’n tweeën op één paard, moeten ze wel een omweg maken. Toch gaat het vrij snel zonder problemen. Het sterke paard draaft er lustig op los. Zijn manen wapperen vrolijk in de wind. Het duurt niet lang of ze komen aan bij het erf van Arend-Jan. “Ho Knollie, ho!” roept ArendJan. Hier wordt het even wat moeilijk voor opa Gait om van het paard af te komen, winter ‘07/’08
maar de vriendelijke Duitser - die hen in de verte al had zien aankomen - steekt zijn sterke handen uit en helpt zowaar opa Gait van de rug van Knollie. Ja, Dietrich is van huis uit met het boerenleven bekend en dus ook met paarden. Dat komt hem nu goed van pas. Knollie schrikt zelfs niet eens van hem. Dan geeft hij opa Gait een hand en zegt hakkelend: “Guden avend, boer”. “Goedenavond, mijnheer, mijn naam is Gait”, antwoordt deze. “Dietrich heiß ick ...” en hij geeft daarbij opa Gait nogmaals een warme handdruk. “Kom mannen, dan gaan we even op de bank zitten en kunnen we verder praten ...”, zegt ArendJan. Ondertussen loopt hij hen vooruit naar zijn tuin. Daar nemen de mannen plaats en Albertje komt al aangelopen met een dampende pot koffie. Ze weet dat opa Gait dol is op koffie, maar na zó’n tochtje lust hij zeker wel wat. “Het was zeker best een spannende rit, met z’n tweeën op de rug van Knollie?” vraagt Albertje nieuwsgierig. Ze is blij dat het blijkbaar zonder ongelukken verlopen is. Opa Gait antwoordt: “Nou en of, Albertje, maar het was best leuk hoor. We weten waarvoor het was en daarom ...” en hij kijkt haar daarbij veelbetekenend aan. Dan wendt hij zich tot Dietrich en vraagt: “Wel, wat komt u hier nu eigenlijk doen, mijnheer? Arend-Jan heeft mij al het een en ander verteld, maar ik wil graag van u weten hoe ernstig uw waarschuwing is”. Dietrich steekt van wal: “Unser Kommandant, ‘Der Fritz’, ist sehr böse op die flüchtlingen und will so schnell als möglick ist sie fangen ... und ick muß das tun. Drum bin ick hier. Ick 12
V@st&Zeker 10
will die flüchtlingen gerne helfen, mein Herr Gait ...”. Nadat hij alles aan opa Gait heeft verteld , wat hij ook al aan Arend-Jan en Albertje verteld heeft, komt hij met een voorstel. “Ick habe da über nagedacht und ick denke ... ick habe ein auto und ...” Hij stopt even, kijkt zijn luisteraars met een veelbetekenende en vragende blik aan en vervolgt dan: “ick nehme die flüchtlingen mit in mein Auto und bringe sie nach ein Platz in Friesland. Ick verstop sie unter ein kleid. Die Deutse soldaten lassen mir in mein Dienstauto doch gehen, ick kann altijd durchfahren ...”. Stomverbaasd kijken Arend-Jan en Albertje hem aan. Alleen opa Gait kijkt hem aan alsof hij zoiets al verwacht had. Welnu, dat was ook zo! Opa Gait had hetzelfde idee, maar hoefde dit nu niet meer naar voren te brengen. Dit is immers nog veel beter! De Duitser zelf komt er al mee. “Wat een geweldige leiding van de Heere”, weet opa Gait direct. Er stijgt in zijn hart een kort dankgebed naar de Heere omhoog. Dan vraagt Arend-Jan met een schorre stem vol van emotie: “Maar kunt u dat dan zomaar doen? Wat zal ‘Der Fritz’ daarvan zeggen als hij er achter komt? En wat gebeurt er dan met u? Uzelf loopt hiermee wel een heel groot gevaar”. Ja, dat weet Dietrich zelf ook wel, maar ... , zo legt hij verder uit, “ick will u gerne helfen omdat ick weiß dat ick dat an de Heere und aan jullie, unschuldige Holländer, schuldig bin”. Opa Gait is er helemaal ontdaan van. Hier is een ‘goede Duitser’ die de ‘vluchtelingen’ wil helpen. Op deze wijze kunnen deze verder met hun taak. Jan Snor, Babby en Jee-Pee moeten immers juist naar Friesland om daar adressen te vinden voor de onderduikers. Een heel belangrijk werk, weet hij uit ervaring. En tijdens de stilte die nu ontstaan is, schenkt Albertje nog een kop koffie in. Stil slurpen ze nu alle drie aan hun dampende koffie. Maar na enkele minuten staat opa Gait, zo winter ‘07/’08
vlug hij kan, op en zegt tegen Dietrich, terwijl hij zijn oude ruwe handen op diens schouders legt: “Beste vriend, wat geweldig! We nemen jouw aanbod dankbaar aan en gaan direct aan het werk. Ik ga weg en zal de vluchtelingen hier brengen. Met de hulp van de Heere zal het zeker gelukken. Tot straks!” Zonder af te wachten wat Arend-Jan en zijn vrouw er van vinden om op dit late uur nog op pad te gaan, het bos in, verdwijnt opa
“Vertrouw op de HEERE met uw ganse hart, en steun op uw verstand niet. Ken Hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken” Gait snel om de hoek van het huis. “Typisch Gait”, zegt Albertje nu. Arend-Jan is inmiddels ook van de bank opgestaan en wil achter Gait aanlopen. Maar boerin Albertje zegt: “Laat hem nu maar ... hij weet wel wat hij doet en hij is immers heel goed bekend in het bos. Nog veel beter dan jij”. Arend-Jan knikt dan en gaat weer op de bank zitten. “Ja, hij is niet bang op zijn leeftijd”, zegt Arend-Jan. Ook Dietrich kijkt met grote bewondering opa Gait na. “Wat een aardige en geweldig snel begrijpende, maar ook dappere man!” 13
V@st&Zeker 10
denkt hij. En dat klopt als een bus. Een reis door de nacht Dan klinkt er plotseling in de verte het geluid van een auto. Verschrikt kijken de drie mensen op de bank elkaar aan. Tegelijk kijken ze in de richting waar het geluid vandaan komt. Het zal toch niet waar zijn? Nog een Duitse auto? Ja, nog een? Dietrich wordt wit om zijn neus. Dit gaat spannend worden, weet hij uit ervaring. Ongetwijfeld is er iets bijzonders. “Ze hebben zeker mijn auto zien staan”, denkt hij. “Gehe ins Haus, bitte”, vraagt hij aan de boer en zijn vrouw. Ick sal probieren diese Menschen weg zu sturen:” Arend-Jan en Albertje gaan nu met kloppende harten zo snel mogelijk naar binnen. Wat gaat er nu gebeuren? “Is Dietrich wel echt te vertrouwen, vrouw?” vraagt Arend-Jan nu angstig. Albertje antwoordt: “Ik denk het wel hoor. Hij heeft op mij een heel betrouwbare indruk gemaakt, maar ... vertrouw op de Heere Arend-Jan, dan zal Hij ons pad recht maken. Heb jij vanmorgen niet voorgelezen uit Spreuken 3 vers 5 en 6?” “Ja, Albertje, wat stond er ook al weer?” Zij antwoordt dan bescheiden: “Vertrouw op de HEERE met uw ganse hart, en steun op uw verstand niet. Ken Hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken” . Even is zij stil en gaat dan verder: “We moeten dus niet op Dietrich vertrouwen maar op de Heere. En ... de Heere gebruikt Dietrich”. “Ja, Albertje, je hebt gelijk”, zegt ArendJan nu wel een beetje beschaamd. Ze waren opa Gait bijna vergeten, die ondertussen door ‘hoefgetrappel’ verraadt van welk vervoermiddel hij gebruik maakt. Hij heeft zeker haast, want het begint al een beetje donker te worden. Die haast is ook wel geboden. Terwijl opa Gait op zijn paard tussen de bomen verdwijnt, komt een Duitse dienstauto het erf oprijden. Het zweet winter ‘07/’08
staat op zijn voorhoofd. Hoe zal dit aflopen? Het portier van de auto wordt geopend en één van zijn dienstkameraden stapt uit. Soldaat
Het zweet staat op zijn voorhoofd. Hoe zal dit aflopen? Het portier van de auto wordt geopend en één van zijn dienstkameraden stapt uit. Dietrich staat daar al te wachten, want hij wil hen zo snel mogelijk hier weer vandaan zien te krijgen. Het is Adolf. “Gelukkig” denkt Dietrich. In gedachten spot hij met Adolf Hitler, de dictator van zijn vaderland, “Deze Adolf is niet de beroerdste”. “Goedenavond, Dietrich. Ik heb je al een hele poos gezocht, maar eindelijk heb ik je dan gevonden. Ik kom je nog wat brengen. ‘Der Fritz’ laat je nog eens weten dat je niet eerder terug mag komen vóór je de vluchtelingen te pakken hebt. Daarom moet ik je nu ook nog wat eten brengen en wat geld voor de mogelijke kosten van overnachting. Daarnaast heb ik ook nog jouw slaapzak meegenomen. Die zul je ook nog wel nodig hebben. 14
V@st&Zeker 10
Trouwens, wat doe je hier?” De eerste opmerking is voor Dietrich wel fijn. Maar de laatste is wel wat moeilijker voor hem om op te reageren.. Na een korte stilte antwoordt hij: “Dank je wel, Adolf. Fijn dat je dat allemaal voor mij hebt meegenomen. Ik zal mijn best doen wat die vluchtelingen betreft”. Hij vertelt echter niet op welke manier hij zijn best zal doen voor die vluchtelingen. In ieder geval niet om hen te vangen. Dat is duidelijk. “En verder ... ja ik ben deze mensen hier aan het ondervragen. Misschien kunnen zij mij wat verder helpen”, gaat hij dan verder. Ook dat is waar. Alleen, zijn kameraad Adolf begrijpt hieruit, dat Dietrich druk bezig is om de vluchtelingen te vangen. Adolf vraagt gelukkig niet verder en is
blijkbaar tevreden met dit antwoord. Hij wil zeker ook snel terug naar zijn nachtverblijf. “Wel, dan ga ik maar weer en ... veel succes hoor!” zegt hij en stapt weer in de auto. “Ja, dank je wel, Adolf en doe kalm aan op die smalle wegen hier”, zegt Dietrich nog en weg is de auto. “Pf ... pf ...” blaast Dietrich zijn spanning uit en veegt het zweet van zijn voorhoofd. Dat was wel even heel spannend. 1
In het Duits: “Kikeriki ... Kikeriki”; in het Engels: “Cock-a-doodle-doo ... cock-adoodle-doo”. (Wordt D.V. vervolgd). RM
Kampdata van maandag
t/m zaterdag
leeftijd
Kamp 1
7 juli 2008
12 juli 2008
meisjes 10-12 jaar
Kamp 2
14 juli 2008
19 juli 2008
jongens 10-12 jaar
Kamp 3
21 juli 2008
26 juli 2008
meisjes 13-14 jaar
Kamp 4
28 juli 2008
02 aug. 2008
jongens 13-16 jaar
Kamp 5
04 aug. 2008
09 aug. 2008
meisjes 10-12 jaar
Kamp 6
11 aug. 2008
16 aug. 2008
meisjes 15-17 jaar
Kamp 7
18 aug. 2008
23 aug. 2008
jongens 10-12 jaar
winter ‘07/’08
15
V@st&Zeker 10
Cambodja-m@il!
Dag allemaal! Wat doet Mirjam daar nou op de foto? Je zult wel denken: Zijn jullie in Cambodja om rijst te verbouwen?! Nee hoor. Anders zouden we weinig tijd over hebben voor andere dingen. Mirjam wilde ook eens een stukje oogsten om te weten hoe dat voelt. De afgelopen maanden hebben de Koeimensen gehoopt op wat vandaag op de velden staat: een goede oogst. We hebben gezien hoe het elk jaar weer spannend voor ze is. Zal het dit jaar goed gaan? Vorig jaar waren de regens te vroeg opgehouden en was de oogst slecht. Dit jaar was er voldoende regen en is de oogst goed. Zo zijn de Koei erg afhankelijk van de 'grillige' natuur en 'onberekenbare' geesten, die ze vereren. Te weinig rijst betekent te weinig eten. Dan moeten er varkens of kippen verkocht worden om elders rijst te kopen. De mensen vragen zich wel eens af hoe dat nu zit bij ons. We werken met papier, woorden en computers en toch hebben we elke dag te eten! Wij hopen op een andere oogst. Ook wij ploegen, zaaien en oogsten. Op dit moment zijn we nog aan het ploegen: de Koeimensen leren kennen, hun taal leren, een alfabet maken enzovoorts. En ploegen is zwaar werk! Op goede stukjes grond kunnen we al wat inzaaien. Dat zijn onze Koeivrienden, die van God willen leren. We hopen op een grote oogst. Natuurlijk is het God die de groei geeft. We zijn afhankelijk van zijn zegen! Kennen jullie het verhaal van Naomi en Ruth? Twee arme weduwen, die samen teruggingen naar het land Israël. Een aantal jaren was er hongersnood geweest, maar nu waren de oogsten weer goed. De weduwen hadden letterlijk geen mankracht om zelf graan te verbouwen. Dus ging Ruth op de velden nazoeken wat de winter ‘07/’08
16
V@st&Zeker 10
maaiers hadden achtergelaten. Dat alles om slechts te kunnen overleven. Armoe troef! Ruth had ook een ander graantje opgepikt. Ondanks alle ellende, had ze in Moab toch de echtheid van het geloof van Naomi gezien. En daaraan hield ze zich vast - door dik en dun. En wat met een enkel ‘graantje’ begon, groeide uit tot een koninklijk verhaal! Lees het maar na. Twee weken geleden hadden wij een jaarlijkse bijeenkomst met collega’s in dit land. We hebben toen ook nagedacht over Ruth, om onszelf geestelijk te voeden. We willen namelijk onder de Koei ook de echtheid van het geloof laten zien. Zodat ook de Koei zullen zeggen: Jullie God is onze God!
Rooksignalen
Als God anders verhoort Als enige overlevende van een schipbreuk spoelde hij aan op het strand van een onbewoond eiland. Hij bad God om redding uit zijn benarde positie en zocht elke dag de horizon af, hopend op een teken van leven. Toen er een paar dagen niks gebeurde, bouwde hij van drijfhout een kleine hut ter bescherming tegen regen en wind. Op een dag nadat hij op het eiland naar iets eetbaars had gezocht, kwam hij terug en zag zijn hut in lichterlaaie staan. Grote rookwolken stegen omhoog. Ontzet staarde hij naar de asresten. Verdrietig en woedend riep hij naar God: “Waarom hebt u mij dit aangedaan?” Toen viel hij in slaap. De volgende morgen werd hij wakker van de scheepstoeter van een schip dat naar het eiland toe voer. Het kwam om hem te
winter ‘07/’08
redden. “Hoe wist u dat ik hier was?” vroeg hij verward. “We zagen je rooksignalen,” antwoordden ze. Dankbaar erkende hij: Ook in de donkerste uren van het leven helpt God. Als onze ‘hut’ afbrandt – als er iets onbegrijpelijks gebeurt – laten we er dan aan denken dat het rooksignalen van de genade van God kunnen zijn.
17
V@st&Zeker 10
“Als ik Uw hemel aanzie, het werk Uwer vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt; Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt?” Wanneer wij met ons blote oog in een heldere nacht naar de hemel kijken zien we enorm veel sterren. Naarmate we langer kijken zien we er meer. Het schijnt, dat we met het blote oog 5000 tot 7000 sterren kunnen zien! Maar dat zijn niet alle sterren. Kijken we met een grote telescoop, dan zien we er wel honderd miljoen of meer. Dit betekent, dat waar wij 1 ster zien met de telescoop wel 20.000 sterren zijn te ontwaren! En die beschrijven allemaal hun eigen baan! Wel eens nagedacht over afstanden in het heelal? Stel een kanonskogel vliegt 1 km per seconde. Zouden we die naar de maan kunnen schieten, dan zou die na 4 ½ dag daar aankomen. Om bij de zon te komen zou die kogel onafgebroken ongeveer 5 jaar moeten doorvliegen met dezelfde snelheid. Om de planeet Neptunus te bereiken, zou die kogel 46 jaar nodig hebben! En dan te bedenken dat er zeer veel zonnestelsels zijn! Zoals bekend drukken sterrenkundigen afstanden in het heelal uit in lichtjaren. Dat is dus de afstand, die een lichtstraal aflegt in 1 jaar. Wanneer we bedenken, dat het licht een snelheid heeft van 300.000 km per seconde (dat is dus 7½ keer rondom de aarde!), dan wordt de afstand tot de zon (147.000.000 km) in lichtjaren winter ‘07/’08
uitgedrukt: 7 minuten en 40 seconden. In een jaar legt het licht een afstand af van bijna tien miljoen maal miljoen km! De dichtst bij staande ster bevindt zich op een afstand van 4½ lichtjaar! De sterren, die samen de melkweg vormen, bevinden zich binnen een afstand van 6000 tot 8000 lichtjaren. We zien dus niet de sterren, maar het licht, dat lang geleden daarvan is weerkaatst. Wanneer bijvoorbeeld vandaag de Poolster zou ophouden te schijnen, dan zou die nog 40 jaar bij ons te zien zijn! En dan te bedenken dat de Melkweg slechts één van de vele sterrenstelsels in het heelal is. En telkens, wanneer betere telescopen gemaakt worden, ontdekken we meer van het (kleine stukje van) het heelal, maar wel slechts gezien vanuit onze gezichthoek: de door ons mensen bewoonde planeet, die aarde heet! Er zijn vandaag de dag veel mensen, die zeggen, dat God niet bestaat. Ook in de Bijbel vinden we de uitspraak “er is geen God”. Er staan nog wel een paar woorden voor die uitspraak, waaraan je wel aandacht moet geven : “De dwaas zegt in zijn hart” (zie Psalm 14: 1).
18
V@st&Zeker 10
Beseffen we dat dat onmetelijke heelal door God, de machtige Schepper gemaakt is? En dat we aan Hem verantwoording schuldig zijn? Dat Hij onze nietigheid zo verwoordt: “Zie volken zijn geacht als een druppel aan de emmer en als een stofje aan een weegschaal” (Jes. 40: 15). Toch gaat Zijn liefde naar mensen uit! God zond Zijn Zoon Jezus Christus om ons weer met Zich in contact te brengen. Hij wilde zelfs Zijn Zoon de
straf laten dragen van allen, die Hem vertrouwen! Wees geen dwaas, maar lees de Bijbel, Gods Woord, en kom met David tot de uitroep:
“De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen”!
De volgende V@st&Zeker komt als de Heere het wil eind maart!
®omeinen
Lees aandachtig Romeinen 3 vers 9 tot en met 20.
heeft ontzenuwd, komt Paulus met vers 9 terug op vers 1, waar hij schreef over het voorrecht van de Jood.
Niemand is rechtvaardig Nadat hij in de verzen 3 tot en met 8 de boze tegenwerpingen van het ongeloof
winter ‘07/’08
Nu gaat hij aantonen dat alles waarop de Joden zich beroemden tegen hen getuigde. Waren de woorden van God
19
V@st&Zeker 10
hun toevertrouwd? Wel, in de woorden van God werd duidelijke taal gesproken over wat de mens van nature en in de praktijk is. De Jood is dan niet uitnemender dan de Griek. De beschuldiging dat allen onder de zonde zijn, wordt krachtig onderbouwd door uitspraken uit het Oude Testament. Als een spiegel wordt hen (en jou) een beschrijving voorgehouden waarin zij zichzelf (en jij jezelf) zult moeten herkennen. Geen rechtvaardige, geen verstandige, geen zoeker naar God. Dat was waar van jou. Je hebt dat erkend. Je dacht misschien wel van jezelf dat je recht handelde en verstandig was, maar toen God je tegenkwam, bleek dat je voor jezelf leefde. Je was afgeweken van het doel dat God met je leven had en je was onnut, nutteloos, geworden. Je vond jezelf misschien wel een nuttig mens voor je omgeving, maar toen God je tegenkwam, bleek dat je niet voor Hem leefde. Daarom deed jij ook geen goed, op hoeveel goede daden jij je misschien ook beroemde. Goed is alleen dat wat je doet uit liefde tot God. Wat er innerlijk aanwezig is, komt door je lichaam tot uiting, door je woorden en daden.
In vers 13 tot en met 18 lezen we daarvan enkele voorbeelden. Keel, tong, lippen en mond, het staat allemaal met dood en verderf in verbinding. De woorden die wij spraken toen we met God nog geen winter ‘07/’08
rekening hielden, waren woorden waarin het leven ontbrak. Zo beluister je dat nog steeds in wat de mensen om ons heen zeggen. Bij ons hoort dat niet meer zo te zijn. Van onze voeten en wegen, zoals wij die voor onze bekering gebruikten, moet echter hetzelfde worden gezegd. De weg van de vrede was ons ‘onbekend’. We waren er snel bij om iemand, die ons iets in de weg legde, een lesje te leren. Misschien hebben we geen moord gepleegd, maar wel iemand eens goed te grazen genomen, met of zonder letterlijk bloed te vergieten. Bloed vergieten wil zeggen, iemand het leven onmogelijk maken. Op onze wegen hebben we een spoor van vernieling en ellende achtergelaten. Hoeveel kwaad hebben we niet gedaan door ons goddeloos gedrag? Het kwam allemaal doordat de ‘vrees voor God’ ons niet voor ogen stond. We lieten ons door onze eigen begeerten en belangen leiden. We leefden voor onszelf. Totdat God ons tegenkwam en ons deze spiegel voorhield. We herkenden onszelf daarin. Niet dat we ons allemaal in dezelfde mate schuldig hebben gemaakt aan deze gedragingen. Maar bij ons leefde dit alles (en leeft dit van nature nog steeds) in ons hart. De voorgaande Schriftverzen werden in de eerste plaats tegen de Joden aangevoerd, om hen vanuit hun eigen Geschriften, waarop ze zich beroemden, van hun zonden te overtuigen. Toch zal ieder mens, die zichzelf eerlijk aan de hand van deze beschrijving toetst, erkennen dat deze verzen ook op hem van toepassing zijn. In vers 19 komt dan een conclusie. Deze conclusie slaat niet alleen op de verzen die we nu onder onze aandacht hebben, 20
V@st&Zeker 10
maar heeft betrekking op het hele gedeelte, vanaf hoofdstuk 1 vers 18 tot hier. De conclusie luidt: elke mond, zowel van de heiden als ook van de Jood, wordt gestopt en de hele wereld wordt strafschuldig voor God. Op geen enkele wijze is het mogelijk gebleken door eigen inspanning Gods goedkeuring over ons handelen te krijgen. De wet maakt duidelijk dat we gezondigd hebben, omdat we die hebben overtreden.
God gericht, deed alles voor Hém. Hij is dan ook Gods Antwoord op alle zonde en schuld waaronder de mens zichzelf had bedolven en waarvan hij zichzelf niet kon bevrijden. Daarover gaat het in het volgende gedeelte. Lees nu nog eens rustig en ontspannen Romeinen 3 vers 9 tot en met 20. Op welke manier kun je nu wel nuttig zijn voor God?
Er is één mens op wie het voorgaande niet van toepassing is. Dat is de Mens Christus Jezus. Hij was in Zijn hele leven volledig op
Lees ontspannen en aandachtig Romeinen 3:21–31 Rechtvaardiging door geloof Na de donkere beschrijving van de mens die voor zichzelf leeft, zoals jij en ik ook deden, breekt in deze verzen het licht door. God gaat in dit gedeelte vertellen wat Hij gedaan heeft om de in zonden gevallen mens te maken tot iemand die zonder vrees bij Hem mag zijn. De mens is een totaal hopeloos geval gebleken, waar God niets mee kon beginnen. God heeft voor dit probleem Zijn eigen oplossing gezocht en gevonden. Hij kan de zondaar namelijk rechtvaardig verklaren, wanneer deze gelooft in Jezus Christus. Dat geldt zonder onderscheid voor iedereen. Iedereen heeft toch gezondigd? Daardoor blijft iedereen ook ver verwijderd van de heerlijkheid van God. En God wil zo graag winter ‘07/’08
mensen in Zijn heerlijkheid hebben. Wat ieder mens daarom nodig heeft, is: verlossing van zijn zonden, dat zijn de boze daden die hij gedaan heeft. God kan in Zijn tegenwoordigheid geen enkele zonde toelaten. Die verlossing heeft Christus Jezus bewerkt. ‘Hem heeft God gesteld tot een genadetroon.’ Bij een troon denk je aan regering en aan oordeel. Vanaf een troon wordt recht gesproken. God moest de zonden oordelen. Maar het geweldige is, dat Hij de zonden oordeelde in Zijn Zoon, toen Deze aan het kruis hing. Nu is de oordeelstroon een genadetroon geworden voor ieder die in geloof deze verlossing uit Gods hand aanneemt. Het bloed van Christus is voor God de enig juiste grond om de zonden te vergeven. In Hebreeën 9:22 staat: ‘Want zonder bloedstorting is er geen vergeving.’ God neemt de zondaar niet aan door de zonden door de vingers te zien. Hij heeft jou alleen rechtvaardig kunnen verklaren, omdat er aan Zijn heilige en rechtvaardige eisen is voldaan. Dat geeft jou de zekerheid van de vergeving van je zonden. Het gaat niet om wat jij ervan 21
V@st&Zeker 10
vindt, maar het gaat erom hoe God het ziet. Omdat God al in het Oude Testament vooruit zag naar het werk van Christus, kon Hij aan de zonden van de gelovigen die toen leefden, voorbij gaan. Nog eens: Hij zag ze niet door de vingers, maar Hij handelde rechtvaardig als Hij ze vergaf, omdat Hij wist dat Christus daarvoor Zijn bloed zou laten vloeien. Voor de tegenwoordige tijd geldt hetzelfde. Voor ons die leven in de tijd van het Nieuwe Testament, geldt dat het werk van Christus achter ons ligt. Het klinkt misschien een beetje vreemd, maar omdat God Zelf rechtvaardig is, kan Hij niet anders, dan iedereen, die gelooft, als een rechtvaardige zien. Het bloed van Christus is immers gestort!? God kent de waarde ervan, namelijk dat het zonden uitdelgt. God ziet dus geen zonden meer bij iemand die heeft erkend, dat Christus ook voor hem of haar Zijn bloed stortte. De zonden bestaan niet meer. Ze zijn voor eeuwig weg. Zo iemand is voor God geen zondaar meer, maar iemand die bij God hoort en die Hij dicht bij Zich wil hebben. God heeft van jou een rechtvaardige gemaakt. Een rechtvaardige is iemand die door God gezien wordt, niet meer in zijn vroegere leven van zonden, maar helemaal los van zijn zondige leven en die nu lijkt op Hemzelf. Wat een verandering! Elke roem voor jezelf is hierbij uitgesloten, dat begrijp je nu wel. Alles is van God uitgegaan en door Hem bewerkt. Het enige wat jij moest en kon doen was: geloven. Door het geloof en niet door eigen werken heb je de verlossing, de vergeving van je zonden en de rechtvaardiging ontvangen. God is niet alleen de God van de Joden maar ook van de volken, want God ziet
winter ‘07/’08
alle mensen als zondaars, omdat ze allen gezondigd hebben. Voor allen geldt, dat iemand alleen door geloof gerechtvaardigd kan worden. Hoe zit het dan met de wet? Wordt die helemaal buiten werking gesteld? Nee, de wet blijft in zijn volle kracht bestaan. Als wij de wet bezien, zien we al snel dat wij zondaren zijn, omdat wij de wet niet konden houden. Door de wet bleek dat wij zondaren waren en dat wij onmachtig waren onszelf van de vloek van de wet te bevrijden. Wanneer we dat erkennen, bevestigen wij dus juist het gezag van de wet. Dat betekende dus voor ons, dat wij onder de vloek van de wet vielen. Maar gelukkig, Christus heeft ons bevrijd van de
vloek van de wet door voor ons de vloek van de wet op het kruis te ondergaan (Gal. 3:13). Op die manier heeft Hij ten volle het gezag van de wet bevestigd. Lees nu nog eens Romeinen 3:21–31. Verwerking: Wat betekent voor jou ‘de heerlijkheid van God’?
22
V@st&Zeker 10
Leestips “Onesimus de weggelopen slaaf”, geschreven door Patricia St. John Een geweldig vertelde geschiedenis uit het nieuwe testament. Het verhaal bereikt een dramatisch dieptepunt wanneer Onésimus als gladiator in Rome onverwacht tegen zijn enige vriend moet vechten en hem moet doden. Patricia St. John beschrijft hoe Onesimus Paulus ontmoet en hoe die hem vertelt van de Bevrijder. Een echte aanrader dit boek! Ook om een beetje de tijd van Paulus te leren kennen. Vanaf 12 jaar.
Puzzelbox
winter ‘07/’08
23
V@st&Zeker 10
…Ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere
Vragenbox?? “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.” Dit vers uit Johannes 3 : 16 vind ik heel mooi. Maar ik begrijp het niet. Waarom schiep God de aarde en de mensen, terwijl Zijn Zoon later voor die mensen moest sterven? Hier wordt een vraag gesteld die waarschijnlijk nooit iemand helemaal zal kunnen beantwoorden. Want wie begrijpt zo’n liefde? God die Zijn Zoon gaf om te sterven voor zondaars? ……… Toch willen we proberen iets meer hierover te zeggen. In Genesis 1 : 31 staat: “En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.” Het was goed, heel goed. Er was geen kwaad op de aarde. Maar waarom had God de aarde gemaakt en de mensen? Lees maar eens voor je zelf Efeze 1. In vers 4 lezen we: “Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem voor de winter ‘07/’08
grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde.” Al voordat God de aarde schiep, dacht Hij aan ons, aan jou en aan mij. Hij had een plan met ons. Is dat niet bijzonder? Hij wil ons graag bij zich hebben. Je ziet dat ook in Genesis. God wandelde op aarde. Hij zocht contact met Adam en Eva. “Adam, waar ben je?” vraagt Hij. En zo wil Hij ook contact met jou. Gemeenschap, noemt de bijbel dat. Waar ben jij? Geef je antwoord op Gods vraag? Of verstop je je voor God net zoals Adam?
24
V@st&Zeker 10
Nou, zal je misschien denken. Waarom maakte God ons dan niet meteen zo dat
Al voordat God de aarde schiep, dacht Hij aan ons, aan jou en aan mij. we in de hemel konden komen? Waarom moeten we eerst op de aarde leven? Wist God niet dat wij zouden zondigen? Had Hij dat niet kunnen voorkomen? God gaf de mensen verantwoordelijkheid (‘Vervult de aarde en onderwerpt haar.’ Genesis 1 : 28) en een eigen wil. Adam en Eva konden er voor kiezen om niet te eten van de boom der kennis des goeds en des kwaads. Als de mensen niet met een wil geschapen waren, dan zouden ze robots zijn geweest. God wil graag dat mensen ook gemeenschap met Hem willen. Met een robot kan je geen gemeenschap hebben. Helaas, we weten het allemaal: De aarde die zeer goed geschapen is, is niet meer goed, maar slecht. Wij kozen ervoor om naar de satan te luisteren. Nu staat de zonde tussen God en ons in. Adam en Eva
winter ‘07/’08
konden niet in het paradijs blijven wonen, waar ze met God konden wandelen en spreken. Ze moesten daar weg, want God is een heilige God. Toch wil God nog steeds gemeenschap met ons hebben. Hij wenst nog steeds dat wij bij Hem zullen wonen in de hemel. Waarom? “Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid.” Het gaat om Zijn eer en heerlijkheid.
Waarom? “Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid.” Dat is de reden dat de Heere Jezus naar de aarde gekomen is. Hij wilde voor zondaars sterven, zodat we (als we Zijn offer aannemen) weer gemeenschap kunnen hebben met God. Zodat er in de hemel een groot koor zal komen van mensen die Hem aanbidden. Wat een liefde!
Wat een liefde! Heb je ook een vraag waar je al langer mee zit? Of wil je hier graag over door praten? Mail dan naar
[email protected] of schrijf naar Asmond en Eunice Luimes De Pas 62 7123 AG Aalten
25
V@st&Zeker 10
K@mpherinneringen! In tegenstelling tot veel kappies die als jongetje elk jaar al naar het kamp gingen ben ik maar 2 keer in het kamp in Laag Soeren geweest. In het voorjaar werd door iemand aan mij gevraagd of het niet leuk was om een keer kappie te zijn, en toen ik hier over nadacht leek me dit erg leuk! Ik heb me toen aangemeld, en zowaar er was nog een plaatsje voor me vrij in het 10-12 jongenskamp. Omdat het mijn eerste keer was mocht ik meedraaien als hulpkappie bij Michel van Rosbergen in de tent. Hij gaf mij als goed advies voor de kampweek: kijk mee en geniet, en dat is wat ik gedaan heb! Na een kampvergadering en later nog een bespreking, komt het kamp dan eindelijk dichterbij, en met het kamp komt ook de spanning een beetje, hoe zou het zijn zo’n eerste keer als kappie? En de maandagochtend dat alle kinderen kwamen was toch wel heel spannend! Toen begon een week vol sport en spel, mooie bijbelverhalen en héél weinig slaap! Ondanks dat was het enorm gaaf om een week lang met de jongens op te trekken, en hun lekker uit te sloven (en zij mij!) Halverwege de week vonden een paar kappies het leuk om mij en nog een andere kappie en kokkie te ontgroenen, omdat wij als eerste keer in de kampleiding zaten. Het was dolle pret toen we nat werden gegooid, wat we uiteraard niet op ons lieten zitten en wat eindigde in een groot watergevecht waar niemand droog bleef! Wat ik het mooiste van het kamp vind is dat iedereen te horen krijgt, wat ik zelf ook ervaren heb, namelijk, dat de Heer Jezus voor al onze verkeerde dingen gestorven is, en dat als je de deur van je hart openzet voor de Heer Jezus dat Hij in je hart komt wonen, en je Heer wil zijn! Volgend jaar hoop ik weer van de partij te zijn! Peter Bus (Helaas.. we zijn door onze kampherinneringen heen.. maar we kunnen ons toch niet voorstellen dat jullie het kamp alweer vergeten zijn! Stuur daarom je kampherinnering naar:
[email protected]) winter ‘07/’08
26
V@st&Zeker 10
Barnabas de trooster
Het is druk in Jeruzalem. Door de smalle straten loopt een man. Hij lijkt iemand te zoeken. Speurend kijkt hij om zich heen. Ineens loopt hij regelrecht op een kleine man af. “U moet Saulus zijn.” zegt hij. “Dat
“Daarna kon ik Hem bedanken dat Hij voor mijn zonden gestorven is en dat ze nu vergeven zijn! Ik ben zo blij, Barnabas!” klopt.” antwoordt de kleine man. “Ik ben Barnabas,” zegt de man. “Welkom in Jeruzalem. Hij geeft hem een kus op de wang. “U bent mijn gast. Komt u alstublieft winter ‘07/’08
met mij mee.” Wat beduusd loopt Saulus achter Barnabas aan. ‘Hoe kan deze man mij kennen?’ denkt hij. Dan wordt hij verdrietig. Wie kende hem niet in Jeruzalem? Hij had de discipelen van de Heere vervolgd. Alle discipelen waren bang voor hem. Dat heeft hij hier in Jeruzalem ook weer gemerkt. Ze kunnen niet geloven dat hij nu ook een discipel van de Heere is. Saulus begrijpt het wel een beetje. Het is ook zo’n verandering: Eerst vervolgde hij de discipelen en stopte ze in de gevangenis. Hij heeft zelfs goedkeurend toegekeken toen ze stenen naar Stefanus gooiden net zolang tot hij stierf. Maar nu heeft hij de Heere leren kennen. Daarom probeert hij nu al een paar dagen contact te zoeken met de apostelen hier in Jeruzalem. Maar de apostelen geloven hem niet. Ze willen niet dat hij bij hen komt. Maar deze man, deze Barnabas, komt zomaar naar hem toe en neemt hem mee. Saulus moet vlug lopen om hem bij te kunnen houden. Voor een huis staan ze stil. “Kom binnen.” zegt Barnabas tegen Saulus. Nadat ze hun voeten gewassen hebben, gaan ze aan tafel liggen om wat te eten. “Hartelijk bedankt voor uw gastvrijheid,” zegt Saulus. “Dat is toch logisch, broeder.” antwoordt 27
V@st&Zeker 10
Barnabas. De tranen springen Saulus in de ogen. “Wat fijn dat u me broeder noemt.” zegt hij. “Ik ben zo dankbaar dat u de Heere ook hebt leren kennen.” zegt Barnabas. “Toen ik hoorde dat u in Jeruzalem was, besloot ik u op te zoeken. Kunt u iets vertellen over uw ontmoeting met de Heere?” “O zeker!” zegt Saulus. “Ik was op weg naar Damascus en opeens was er een groot licht uit de hemel. Ik viel op de grond en hoorde een stem die zei: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?’ Ik wist niet van wie die stem was en vroeg: ‘Wie bent u Heere?’ En Hij zei: ‘Ik ben Jezus, die jij vervolgt.’ Ik schrok hier zo van, Barnabas. Al die tijd had ik de Heere zelf vervolgd! Wat erg! Drie dagen lang heb ik niks gegeten en gedronken. En toen heb ik mijn zonden aan de Heere verteld. Daarna kon ik Hem bedanken dat Hij voor mijn zonden gestorven is en dat ze nu vergeven zijn! Ik ben zo blij, Barnabas!” Barnabas kijkt ook blij. “Wat fijn broeder, we zullen de Heere hiervoor bedanken.” Allebei sluiten ze even hun ogen. Dan zegt Barnabas: “Ik zal u bij de apostelen brengen.” “Echt, wilt u dat voor mij doen?” vraagt Saulus. “Zullen we dan meteen gaan?” Dat vindt Barnabas goed en al gauw lopen Saulus en Barnabas samen door de straten van Jeruzalem. ‘Barnabas heeft zijn naam niet voor niks gekregen,’ mijmert Saulus. ‘Zijn naam betekent ‘zoon van de vertroosting’. Nou, hij troost mij echt doordat hij dit voor mij doet.’ Het duurt niet lang voor ze bij het huis komen waar de apostelen zijn. Saulus ziet dat de apostelen schrikken als hij binnen komt. Maar Barnabas zegt: “Broeders, ik heb Saulus meegenomen. Hij heeft onderweg naar Damascus de Heere gezien. En in Damascus heeft hij ook van de Heere verteld.” De apostelen schuifelen wat onrustig heen en weer. Als Barnabas het vertelt, zal het vast geen valstrik zijn. Barnabas heeft echt een hart voor de Heere. Ze weten allemaal nog heel goed winter ‘07/’08
dat Barnabas een tijdje geleden zijn akker verkocht had. Al het geld dat hij daarmee
verdiend had, bracht hij bij de apostelen. Als Barnabas Saulus vertrouwt, dan kunnen de apostelen hem ook vertrouwen. Dus zo gebeurt het dat Saulus bij de apostelen in Jeruzalem kon komen, dank zij de hulp van Barnabas. Het is een hele tijd later als Barnabas op reis gaat naar Antiochië. De gemeente in Jeruzalem heeft gehoord dat daar veel mensen zijn gaan geloven en zich bekeerd hebben. Daarom hebben ze Barnabas gestuurd om door het land te reizen en deze gelovigen op te zoeken. Barnabas is heel blij als hij ziet dat door Gods genade zoveel mensen in de Heere zijn gaan geloven. Hij zegt tegen hen: “Neem jezelf in je hart voor om bij de Heere te blijven.” Barnabas is namelijk een goede man, vol van de Heilige Geest en van geloof. Hij moet wel over de Heere praten en wil de mensen graag bemoedigen in hun geloof. 28
V@st&Zeker 10
Hij denkt: ‘Ik moet Saulus opzoeken. Die zou mij hier in Antiochië kunnen helpen.’ En dat doet hij ook. Voor de tweede keer zoekt hij Saulus op en neemt hem mee. Een jaar lang blijven Saulus en Barnabas in
Als je zo’n trooster bent voor de mensen om je heen, kan de Heere je gebruiken in Zijn dienst. Antiochië en komen er in de gemeente. Ze leren de gemeente allerlei dingen. De mensen in Antiochië die niet in de Heere geloven, weten er ook allemaal van. Ze zeggen: “Die mensen daar, dat zijn christenen.” Dat is voor het eerst dat gelovigen ‘christenen’ (mensen die bij Christus horen) worden genoemd. Dat is een groot compliment! De Heere ziet ook dat Barnabas en Saulus echt Hem willen dienen. En Hij kan hen gebruiken. Op een dag als de gemeente in Antiochië bij elkaar is om de Heere te dienen en om te vasten, zegt de Heilige Geest: “Geef Barnabas en Saulus vrij om het werk te doen waarvoor ik hen geroepen heb.” Dat
winter ‘07/’08
is wat! Maar de broeders weten dat het de wil van de Heere is. Ze bidden en vasten, leggen Barnabas en Saulus de handen op en laten hen gaan. Zo beginnen ze aan een reis om het woord van God te vertellen. Later wordt deze reis de eerste zendingsreis van Paulus genoemd. Wat een bijzonder verhaal, het verhaal van Barnabas. Het begint met een heel gewoon iemand, zo iemand als jij en ik. Maar hij geeft alles wat hij heeft aan de Heere. Doe jij dat ook? Geef je je geld, je tijd, je leven aan de Heere? Dat maakt de Heere heel blij. En Hij kan het ook gebruiken. Kijk maar naar Barnabas. Hij geeft niet alleen alles, maar hij zorgt ook voor de mensen om hem heen. Hij is een troost voor Saulus en waarschijnlijk voor meer mensen. En jij? Ben jij iemand die andere mensen troost? Misschien door eenzame mensen een bezoekje te brengen. Of door die klasgenoot die er eigenlijk niet bij hoort eens uit te nodigen. Of door een kaartje te sturen naar iemand die het moeilijk heeft. Of door een praatje te maken met die jongen die (of dat meisje dat) bij de gemeente meestal alleen staat. Het lijken zulke kleine dingen. Maar de Heere ziet ze. Als je zo’n trooster bent voor de mensen om je heen, kan de Heere je gebruiken in Zijn dienst. Nu al. Maar misschien later ook nog voor een grotere dienst, zoals Barnabas. Wil jij een Barnabas zijn?
29
V@st&Zeker 10
©olofon V@st & Zeker: Gratis voor de kampeerders van de Vast & Zeker kampen in Laag-Soeren en voor ieder die het wil ontvangen. Verzending: Heb je een email-adres, dan ontvang je V&Z per e-mail, anders per post. Wanneer: V&Z eind maart, eind juni, eind september en eind december. Aanmelden: Als je lid wilt worden van V&Z surf dan naar www.christelijkejeugdkampen.nl of stuur een bericht naar de administratie. Adreswijzigingen: Als je verhuist of een ander e-mailadres krijgt, dan horen wij dat graag van je. V@st&Zeker digitaal ontvangen scheelt verzendkosten. Bovendien is V@st&Zeker digitaal in kleur! Administratie: V@st & Zeker De Pas 62 7123 AG Aalten Redactie: David Damminga, Geertine de Bree, Andries Loos, Maaike Loos, Asmond Luimes, Eunice Luimes.
(WIL JE JE MAILADRES DOORGEVEN ALS DAT KAN? DIGITAAL IS V@ST&ZEKER IN KLEUR! VERGEET JE NIET DE PAPIEREN VERSIE AF TE MELDEN? DANK JE WEL!) --------------------------------------------0 Ja, ik wil V@st&Zeker graag per post ontvangen! Ik heb geen mogelijkheden om V&Z via de e-mail te ontvangen. 0 Ja, ik wil V@st&Zeker graag per email ontvangen! Ik ontvang het blad nu per post. Voornaam: _________________________ jongen/meisje Achternaam: ___________________________________ Straat: ___________________________________ Postcode: ___________________________________ Plaats: ___________________________________ Emailadres: ___________________________________ Geboortedatum: ___________________________________ Hoe vaak heb je in Laag Soeren gekampeerd? __________ keer. Stuur deze bon in een envelop met postzegel naar: Administratie V@st&Zeker De Pas 62 7123 AG Aalten winter ‘07/’08
30