1 Verkenning
1.1 VERWARRING 1.1.1 Verwarring over de schepping Dit boek handelt over verwarrende thema's: de schepping, de mens, de zonde. Verwarrend misschien juist wel doordat ze zo fundamenteel zijn. Over fundamentele onderwerpen wordt v~ak weinig gesproken doordat men meent dat die genoegzaam bekend zijn bij het christenvolk In werkelijkheid zijn dit vaak de lastigste thema's juist vanwege hun grondleggende betekenis. Bovendien is elk van deze onderwerpen de laatste honderd jaar in bepaald opzicht alleen maar nóg problematischer geworden. Het thema van de schepping is gecompliceerder geworden door de opkomst van de evolutieleer. Het thema van de mens is gecompliceerder geworden doordat sinds de ondergang van het negentiende-eeuwse cultuuroptimisme de mens zichzelf tot een probleem is geworden. Het thema van de zonde is gecompliceerder geworden door de opkomst van de dieptepsychologie, waardoor veel van wat traditioneel in de 'zondigheid' theologisch werd geduid, vandaag psychologisch wordt geïnterpreteerd. Om met het eerste te beginnen: meermalen ben ik christenen tegengekomen die, als ze het over Gnl hebben, je de indruk geven dat het bij dit hoofdstuk vooral gaat over de vraag of we nu in schepping-in-traditionele-zin of in evolutie moeten geloven, in een jonge aarde of een oude aarde, in een plotseling of een geleidelijk ontstaan van de wereld, in een al of niet dierlijke afstamming van de mens. Of als het over Gn6-8 gaat, geven ze je de indruk dat het daar vooral gaat om de vraag hoe aardlagen en fossielen zijn ontstaan. Decennia lang leken oudtestamentici die commentaren over Gn schreven eerst in het reine te moeten komen met dit soort vragen. Alsof natuurwetenschappers de agenda van de theoloog kunnen bepalen. Vroeger heb ik me ook daardoor laten meeslepen en te veel natuurwetenschap in Gnl-11 ingelezen. Maar ik meen toch ook te mogen zeggen dat ik vanaf mijn eerste boekje over Gnl al beseft heb dat het hier vooral om 'theologische' zaken gaat. 1 Ik schrijf 'theologisch' tussen aanhalingstekens omdat de Bijbel natuurlijk in strikt wetenschapstheoretische zin geen theologie bevat of leert. Wat ik bedoel is dat het in de Bijbel, inclusief Gnl-11, om vraagstukken gaat waar theologen, niet natuurwetenschappers, zich beroepshalve mee bezighouden. Commentatoren die vandaag over Gnl schrijven, vragen zich dan ook niet allereerst af hoe we dit
21
hoofdstuk moeten rijmen met de evolutieleer, maar bijvoorbeeld met welk literair genre we hier te maken hebben, want dat heeft grote consequenties voor de exegese (zie§ 2.2). 2 1.1.2 Verwarring over de mens
In de vorige § wees ik er al op dat sinds de ondergang van het negentiende-eeuwse cultuuroptimisme de mens zichzelf tot een probleem is geworden. Dat is de reden waarom pas in de twintigste eeuw de wijsgerige antropologie zich tot een aparte discipline heeft ontwikkeld. In een lezing gehouden in 1959 heeft de christen-filosoof Herman Dooyeweerd uiteengezet wat in zijn - én onze - tijd het bijzondere is aan de vraag 'Wat is de mens?' 3 Na elke periode in de geschiedenis van het westerse denken waarin alle belangstelling gericht was op de kennis van de kosmos, begon de mens zich onvoldaan te voelen en zijn denkkracht te richten op het centrale mysterie van het menselijk bestaan. Het verschil met vroeger is dat de vraag 'Wat is de mens?' niet langer alleen vanuit theoretisch gezichtspunt wordt gesteld. Het is een vraag van levensbelang geworden vanwege de geestelijke nood van de westerse samenleving en de fundamentele crisis van onze beschaving. 4 Veel christenen hebben in hun antropologische opvattingen met deze ontwikkeling helaas geen gelijke tred gehouden en bleven steken in hellenistische modellen. Toen Dooyeweerd probeerde te breken met de op Plato en Aristoteles teruggaande mensbeelden binnen het calvinisme, kreeg hij van gereformeerde theologen, vooral Valentijn Hepp en Hendrik Steen, naar zijn hoofd dat 'zelfs de heidenen' de verhouding tussen lichaam en ziel beter hadden begrepen dan hij (zie § 7.3). Inderdaad is het antieke dualisme van de onstoffelijke ziel/geest en het stoffelijke lichaam diep doorgedrongen in de christelijke traditie, met alle theologische en praktische gevolgen van dien. Van de weeromstuit kreeg je theologen die uit reactie tegen 'platonische' en 'aristotelische' mensbeelden niet alleen elk dualisme (tegenstelling), maar ook alle dualiteit (tweeheid) van ziel/geest en lichaam ontkenden. Dit bracht sommigen ertoe zelfs het bewust voortbestaan van de mens na de lichamelijke dood te loochenen,5 ondanks de duidelijke uitspraken van de Schrift. 6 Dit probleem was niet het hoofdthema, maar toch wel een belangrijk neventhema bij de scheuring binnen de gereformeerd-vrijgemaakte kerken in 1967. De kwestie van de zogenoemde status intermedius ('tussentoestand', d.i. tussen sterven en opstanding) en de 'zielenslaap' komt overigens pas in het eschatologische deel nader aan de orde. Naast deze 'monistische' christenen, die van geen tweeheid (ziel/geest vs. lichaam) willen weten en de eenheid van de mens (over)benadrukken, heb je aan het andere uiterste de christenen die erover bakkeleien of de mens nu een tweeheid (dichotomie: ziel/geest - lichaam) of een drieheid (trichotomie: ziel - geest - lichaam) is. Vooral in sommige evangelische kringen is het populair om te zeggen dat de 22
mens een geest heeft, een ziel is en in een lichaam woont. Of dat de ziel ons innerlijke leven is en dat wij door onze geest contact hebben met God en met andere mensen. Of dat de ziel de brug, de tussenschakel, de verbinding is tussen de geest en het lichaam. Bij dit alles worden zij meewarig gadegeslagen door de strikte dichotomisten, terwijl dezen weer hoofdschuddend worden bejegend door de monisten. Hoe vreemd het ook mag klinken, in feite hebben monisten, dicho- en trichotomisten het naar mijn mening in belangrijke opzichten allemaal mis. De laatstgenoemde twee opvattingen gaan uiteindelijk evenzeer op het hellenistische denken terug, terwijl de eerste opvatting een vorm van doorgeslagen reactietheologie is. De boekenmarkt en het internet dragen graag aan de verwarring bij. Er zijn heel wat boekjes op de markt, en tegenwoordig ook heel wat sites op het internet, die in simpele schema's ons vertellen wat ziel, geest en lichaam zijn en hoe ze zich tot elkaar verhouden. Ze doen daarbij een beroep op een (meestal zeer beperkt) aantal bijbelplaatsen, maar wat zij te berde brengen is heidense wijsheid, geen bijbelse. Is er nog een weg uit de verwarring? Ik kan mezelf ook vragen: wie ben ik dat ik mij zou verbeelden de weg uit die verwarring te weten? We zullen zien. 1.1.3 Verwarring over de zonde Meermalen ben ik ook christenen tegengekomen- om het derde grote thema van dit boek te noemen - die er wel heel opmerkelijke ideeën over de zonde op na houden. Enerzijds de - vooral reformatorische - christenen die de zonde tot het hart van hun theologie rekenen. Het draait bij hen allemaal om 'zonde en genade' - alsof er geen andere, veel belangrijkere en veel hogere dingen in de Bijbel aan de orde zijn? Zelfs als zij het over de heiligmaking hebben, gaat het blijkbaar nog steeds vooral om de vraag hoe christenen de zonde eronder moeten krijgen. Dit zijn ook vaak de christenen die de erfzonde tot fundament van hun zondeleer maken, verrijkt met termen als erfsmet en erfschuld- alsof je zondeschuld kunt erven- en met '-ismen' als het realisme en het foederalisme die, mijns inziens beide tevergeefs, proberen te verklaren hoe wij 'in Adam' gezondigd kunnen hebben. Anderzijds kom je - vooral liberale, maar ook evangelische - christenen tegen die juist grote moeite hebben met de notie van de erfzonde. Zij zeggen dat wij schuldig zijn doordat wij zélf zondigen, niet doordat Adam gezondigd heeft. Zonde kun je niet erven, zeggen zij. Wat wij van Adam erven is zijn sterfelijkheid, niet zijn zondigheid. Weer anderen vinden dat er te veel en te eenzijdig over de zondigheid van de mens wordt gepraat en dat de mens daarmee van zijn grootsheid als schepsel van God wordt ontdaan. Zij benadrukken juist die grandeur van de mens, die ook door de zondeval niet teniet is gedaan. Dit hangt samen met de eeuwenoude strijd rond de vraag of de mens ook ná de zondeval nog beeld van God is c.q. het beeld van God vertoont. Zowel wanneer je 'ja' als wanneer je 'nee' op deze vraag antwoordt, lijk je in theologisch drijfzand terecht te komen. In het eerste geval dreigt de leer van de
23
radicaliteit van de zondeval in gevaar te komen, in het tweede geval komt de vraag op hoe de mens, als hij geen beeld van God meer is, nog mens genoemd kan worden. Ook deze vragen komen in dit boek uitvoerig aan de orde.
1.2 B EGRIPPENLEER 1.2.1 Theologische begrippen Heel veel theologische thema's in dit én in het volgende deel houden rechtstreeks verband met filosofische vraagstukken. Wat dit deel betreft gaat het met name om de cultuurfilosofische aspecten van de bezinning op de schepping en de scheppingsopdracht en de wijsgerig-antropologische achtergronden van de theologische mensleer. Achter dit soort vraagstukken schuilt steeds weer het wijsgerig probleem van de verhouding tussen begrippen, ideeën en metaforen. Voor goed begrip van het vervolg van mijn betoog is het van essentieel belang eerst een uiteenzetting te geven over die verhouding. 8 Het kan zijn dat de rest van dit hoofdstuk door de ingewikkeldheid van de wijsgerige terminologie en problematiek een ontmoediging voor sommige lezers betekent. Laten zij dit deel van het boek dan gerust overslaan, en eventueellater erop terugkomen. De in Nederland werkende Zuid-Afrikaan Vincent Brümmer is een van de weinige auteurs die zich met de filosofische kwestie van begrippen en begripsvorming in de theologie hebben beziggehouden.9 Andere relevante auteurs, van Herman Dooyeweerd tot Daniel F.M. Strauss, zullen we hieronder tegenkomen. In het alledaagse leven, inclusief het bijbels spraakgebruik, hebben begrippen vaak een enorme verscheidenheid aan betekenissen. Ik zal in § 6.3 daarvan frappante voorbeelden geven, vooral wat betreft de bijbelse begrippen 'ziel' en 'geest'. In de psychologie, de antropologie of de theologie zouden wij met zulke begrippen niet kunnen werken. Wetenschappelijke termen zijn veel 'armer' dan alledaagse termen doordat zij slechts één, welomschreven betekenis (behoren te) hebben. Alle mogelijke nuances en connotaties in de alledaagse begrippen zijn ervan geabstraheerd tot één welbepaalde betekenis is overgebleven. Al de verschillende aspecten van het menselijk bestaan die in de vele bijbelse betekenissen van 'ziel' en 'geest' uitgedrukt worden, moeten op een of andere manier hun plaats krijgen in de theologische antropologie. Dit moet gebeuren in een ondubbelzinnige, welgedefinieerde, abstracte terminologie. Daarbij hebben theologische begrippen nog eens deze bijzonderheid dat zij weliswaar behoren tot het theoretisch-abstracte denken binnen onze tijdelijke ervaringshorizon, maar tegelijk verwijzen naar bijbelse begrippen. Dat zijn begrippen die binnen onze immanente werkelijkheid de expressie vormen van het transcendente Woord van God, en wel in de rijkgeschakeerde taal van de alledaagse ervaring, niet de strikt afgebakende taal van het theoretische denken. Zoals Brunner het zegt: 10 'Hoe doordachter de theologische begrippen worden, des te abstracter worden zij, 24
des te minder lijken zij op de levensvolle aanschouwelijkheid van de bijbelse leerwijze, vooral de leerwijze van Jezus zelf. In dezelfde mate echter waarin dat gebeurt, benadert de theologische begripsvorming en leerwijze de wetenschappelijke. Zij deelt daarmee het streven naar precisie van de begrippen en naar een streng logische samenhang van de gedachten. De begrippen worden door definitie eenduidig vastgelegd en verliezen die met de dichterlijke taal verwante veelduidige vloeiendheid die het onmiddellijke geloofsgetuigenis eigen is.' De openbaring van God in de Schrift met betrekking tot onderwerpen als schepping, zonde, verkiezing, verlossing, voleinding overstijgt alle menselijke begripsvorming, want zij is van een bovenrationeel - niet te verwarren met irrationeel! - karakter. Zoals Herman Dooyeweerd het stelt in zijn discussie met Cornelius Van Til:11 'Dat de Woordopenbaring vanaf het begin aan de mens bemiddeld werd door menselijke taal is natuurlijk ontwijfelbaar. Maar dat verbale taal noodzakelijk begripsmatige gedachteninhouden zou aanduiden is een rationalistisch vooroordeel dat in strijd is met de werkelijke standen van zaken. Door middel van taal kunnen wij symbolisch niet alleen begripsmatige gedachteninhouden aanduiden, maar alle soorten inhouden van ons bewustzijn, zoals subjectieve stemmingen en emotionele gevoelens, wilsbeslissingen in een concrete situatie, ons geloof in Jezus Christus, voortheoretische esthetische en morele ervaringen, dikwijls uitgedrukt in korte uitroepen als "Wat prachtig!" of "Schaam je!" enzovoort, die zeker geen uitdrukking geven aan begripsmatige kennis van de betrokken ervaringswijzen.' We moeten zorgv uldig letten op wat Dooyeweerd in dit artikel zegt: (a) verbale taal, inclusief de bijbelse taal, houdt veel meer in dan alleen begripsmatige ged achteninhouden, 12 en (b) de Bijbel ontwikkelt of behandelt geen 'theologische' begrippen als zodanig. Dooyeweerd ontkent niet dat begrippen ook in de praktische taal voorkomen, want dat doen ze. Er z ijn echter praktische en theoretische begrippen. Taal is alleen mogelijk doordat taaluitingen verweven zijn met logisch-distinctieve acten (geestesverrichtingen). Als spreker en luisteraa r de gebruikte woorden logisch-begripsmatig niet op min of meer dezelfde wijze zouden verstaan, zou taal onmogelijk zijn. Zelfs als ik zeg: 'Schaam je!', zal mijn boodschap de luisteraar alleen 'berei ken' als hij /zij min of meer hetzelfde begrip va n schaa mte heeft als ik c.q. inzicht in of besef va n mijn begrip van schaamte heeft. Als we in het alledaagse leven du s over de schepping, de zondeval, de verkiezing of de verlossing spreken, gebruiken we noodza kelijk 'begrippen'. Als wij de schepping of de zondeva l niet op min of meer dezelfde wijze als de Bijbel 'begrepen', zou h et onmogelijk zijn de bijbelse boodschap aa ngaande de schepping resp. de zondeva l te verstaan. Wij zo uden d aa rbij echter - en dit is wat Dooyeweerd denk ik bedoelt- minstens drie essentiële dwalingen kunnen begaan: (a) een rationalistische dwaling, en wel het reduceren van de bijbeltaal, of trou we ns élke taal, tot niets anders dan een geheel va n logische begrippen en proposities; 13 (b) een sciëntistische dwaling, en wel het beschouwen va n deze bijbelse begrippen als theoretische begrippen va n dezelfde aard als die va n de systematische theologie; (c) een immanentistische dwaling, en wel het miskennen va n de primair transcendente openbaringsbetekenis van bijbelse begrippen als verw ijzend naar God en zijn transcendente relatie met de mens. In deze zin gaat het niet om gewone begrippen, maar veeleer om ' boven-' of 'meta-' of 'grensbegrippen', oftewel 'ideeën' (zie§ 1.3).
25
Dooyeweerd zegt in dit verband: 14 'Deze openbaringsbetekenis transcendeert elk menselijk begrip aangezien zij van bovenrationele aard is. Bovenrationeel mag op geen enkele wijze verward worden met irrationeel. Het is niet zoals dit laatste het tegenovergestelde, maar de vooronderstelling van het rationele, net zoals de menselijke zelfheid [het Ik] voorondersteld is in elke menselijke gedachte en elk menselijk begrip.' Dat wil zeggen: zoals het hart de rede - die slechts een van de vele immanente functies is die van het transcendente hart uitgaan - tebovengaat, zo gaat het spreken van de Schrift uit boven het rationele, inclusief het theoretisch-wetenschappelijke spreken (dat op zijn beurt wel op het schriftuurlijk spreken gebaseerd moet zijn). De transcendente openbaringsterminologie van de Schrift gaat het immanente rationele denken, theoretische begripsvorming en dus ook de systematische theologie verre te boven. Dit zal duidelijker worden als we het onderscheid tussen begrip en idee behandelen (§ 1.3).
1.2.2 Begrippen en abstractie Laten we nu proberen begripsvorming nader te verstaan in termen van abstractie. Henk van Riessen heeft de (moderne) wetenschappelijke methode beschreven als 'de methode van analyse en abstractie'. 15 Wat betekent dit? De Latijnse termen abstrahere en abstractum zijn waarschijnlijk in de filosofie ingevoerd door Boëthius (480-525), maar de idee gaat terug op Aristoteles. 16 Analyse (Gr.) of abstractie (Lat.) is naar haar aard een puur logische handeling, en wel een waarbij bepaalde eigenschappen 'uit elkaar gehaald' worden (analyse) oftewel bepaalde eigenschappen 'afgescheiden' (geabstraheerd) worden van andere. In deze handeling kunnen twee zuiver logische principes worden onderscheiden. Dat is ten eerste bepaalde eigenschappen identificeren als relevante eigenschappen, en ten tweede relevante eigenschappen onderscheiden van irrelevante eigenschappen. De twee hangen uiteraard nauw met elkaar samen. Identificatie is ook de kern van de begripsvorming (conceptualisatie), want door een bepaald gegeven te identificeren worden alle (universele) eigenschappen die de aard ervan bepalen, in een begripsmatige eenheid samengebracht. Onderscheiding speelt een even belangrijke rol doordat de relevante eigenschappen die gevonden zijn, worden vergeleken met die van andere zaken en de overeenkomsten en verschillen worden vastgesteld. Een eenvoudig voorbeeld kan de functie van identificatie en onderscheiding illustreren. Als men bijvoorbeeld een logisch beeld wil vormen van wat de Bijbel verstaat onder een engel, zullen de volgende logische processen plaatsvinden: • Identificatie. Door middel van schriftonderzoek identificeert men relevante eigenschappen van een engel: geschapen, ongeslachtelijk, rationeel, hemels, onstoffelijk (geestelijk) wezen zijn en een boodschapper (dienaar) van God zijn. Irrelevante (willekeurige) eigenschappen: vleugels hebben, vurig zijn, een zwaard dragen, enzovoort. • Onderscheiding. Een engel komt hierin overeen met de mens dat beiden schepselen en rationele wezens zijn, en zij verschillen hierin dat engelen onstoffelijke, ongeslachtelijke, hemelse, en mensen stoffelijke, geslachtelijke, aardse wezens zijn.
26
Engelen komen met God hierin overeen dat deze ook onstoffelijk, ongeslachtelijk, hemels is; maar zij verschillen van God hierin dat zij schepselen zijn en God hun Schepper is, en dat zij dienaren zijn en God hun Meester is. We kunnen nu tot een begrip (of concept) van een engel komen, dat we uitdrukken in een definitie: 'een engel is een redelijk, onstoffelijk, ongeslachtelijk, hemels schepsel'. In deze definitie kan 'redelijk schepsel' in aristotelische zin beschouwd worden als het genus proximum, dat is de naastbij gelegen hogere systematische eenheid. Tot dit genus behoort ook de mens. De engel onderscheidt zich van de mens door de accidentia 'onstoffelijk, ongeslachtelijk, hemels'. In een andere benadering kan men denken aan het genus proximum 'redelijk, onstoffelijk, ongeslachtelijk, hemels wezen' waartoe ook God behoort. De engel onderscheidt zich van God door het accidens 'schepsel zijn', waarin 'onderworpen aan God zijn' geïmpliceerd is. 1.2.3 Ordening van begrippen? Het is een grote vergissing de Bijbel te beschouwen als een verzameling 'begrippen' die erop wachten door de systematische theologen 'eruit gelicht' te worden. Nog één stap, en de Bijbel wordt beschouwd als een chaotische begrippenbrei, die pas door de systematische theoloog netjes en systematisch geordend wordt. De uiterste consequentie van deze opvatting is de idee dat de systematische theologie in zekere zin ordelijker en systematischer, en dus impliciet verhevener dan de Schrift zelf is. Natuurlijk zal elke theoloog die dicht bij het bijbelse spreken wil blijven, op grond van zijn gezonde geloofsintuïtie voor een dergelijke conclusie terugdeinzen. Maar logisch lijkt het moeilijk die te vermijden zodra men meent 'begrippen' of 'modellen' in de Bijbel te ontdekken. Een voorbeeld. Klaas Schilder beweert dat de dogmatiek de taak heeft de kerkelijke dogma's uit te werken en uit te stijgen boven het voorlopige karakter van hun symbolische formulering via een scherpere omschrijving, dat is: via een wetenschappelijk correctere formulering van de dogma'sY Schilders opvatting is gebaseerd op de misvatting dat de theologie een 'wetenschappelijker, systematischer en nauwkeuriger' vorm van kennis is dan niet-theologische geloofskennis, zoals deze vervat is in de Schrift of in de kerkelijke belijdenissen. Dit blijkt heel duidelijk uit zijn bewering dat, als God zich geopenbaard heeft, de systematische theoloog kan komen en het gelezene kan ordenen. 18 Blijkbaar is de wetenschappelijke orde van de dogmatiek 'ordelijker' dan de Schrift zelf. Zo niet, waarom zou men de inhoud van Gods openbaring willen 'ordenen'? Is zij niet ordelijk genoeg van zichzelf? 19 De 'orde' van de dogmatiek is niet 'ordelijker' dan die van de Schrift, maar van een wezenlijk andere aard. Systematische theologen 'halen' geen theologische concepten 'uit' de Bijbel - zij vormen deze zelf. Theologische begrippen en theorieën zijn naar hun aard menselijke artefacten net als alle theoretische begrippen en theorieën in alle wetenschappen. 20 27
In de ideale situatie vormen theologen deze onder de overheersende invloed van het schriftuurlijk grondmotief, 2 1 en dan kan men ervan uitgaan dat hun resultaten een redelijk betrouwbare benadering van de bijbelse waarheid vormen. Maar zelfs dan blijven zij altijd feilbaar, gebrekkig mensenwerk. Een systematische theoloog kan nooit een status van gezag, laat staan van onfeilbaarheid claimen - hetzij voor zijn eigen werk of voor dat van hoog gerespecteerde kerkvaders of hervormers e.d. - omdat zijn stellingen zijn 'afgeleid uit de Schrift' of 'slechts eenvoudig de Schrift naspreken'Y Dit is niets anders dan sciëntistisch zelfbedrog alsook zelfoverschatting, hetzij uit naïviteit of uit hybris (overmoed jegens God). De Schrift kent geen 'theologische begrippen' of 'dogma's, en dus kunnen die er ook niet uit 'afgeleid' worden. Er kunnen zelfs geen 'voortheoretische begrippen' of 'dogma's' uit afgeleid worden. Zelfs al zou iemand een lijst van bijbelverzen opstellen en die aan ons overhandigen om ons vat:t zijn opvatting te overtuigen in de mening zo 'alleen de Schrift te laten spreken', vergist hij zich. Blijkbaar begrijpt hij niet dat zijn selectieve keuze en aaneenrijging van bijbelverzen en de leerstellige suggestie die van zijn selectie uitgaat, niets anders dan zijn eigen gebrekkige mensenwerk zijn. Eén gevolg hiervan is dat systematische theologen ons nooit kunnen voorschrijven wat wij hebben te geloven. 23 Het rijke transcendent-religieuze geloof van het hart gaat de immanente, abstract-rationele begrippen en gedachtenstelsels van de systematische theologie verre te boven. Ze kunnen bijzonder nuttig zijn om ons geloof te verdiepen en op te helderen, en als zodanig nemen niet-theologische christenen dankbaar kennis van de resultaten van het systematisch-theologisch onderzoek. Ook in deze resultaten kunnen wij vaak duidelijk de leiding van de Heilige Geest herkennen, die ons 'in de hele waarheid leiden' zal (Jh16:13). Maar nooit kan een systematische theologie gelijkgesteld worden met onze geloofsinhoud, want het geloof gaat altijd alle systematisch-theologische verworvenheden te boven. Wij geloven niet in een bepaald credo en ook niet in een of ander systematisch-theologisch stelsel, hoe briljant en 'bijbelgetrouw' ook, maar in het Woord van God en in de Christus der Schriften. Het is niet zo dat wij primair 'geloven dat' (dit of dat waar is), maar wij 'geloven in' (iemand die we kennen als de waarheid).
1.3 IDEEËNLEER 1.3.1 Theologische ideeën Eén bijzonder aspect van begripsvorming (conceptualisatie) is het onderscheid tussen (gewone) begrippen (concepten) en grens- of metabegrippen of -concepten, oftewel ideeën. 24 Ik gebruik het liefst deze laatste term omdat 'grens-' of 'metabegrip' suggereert dat ideeën een bijzondere vorm van begrippen zijn. Natuurlijk hangt dit af van de omschrijving van 'begrip'. Maar het lijkt mij nuttig de term 'begrip' te bewaren voor die zaken die 'gedefinieerd' (van Lat. fini s, 'grens', dus: 'begrensd,
28
omgrensd') kunnen worden. Ideeën zijn niet een bijzonder soort begrippen, maar transcenderen het gewone begrip 'begrip'. Als men de relatie met 'begrip' toch zou willen vasthouden, zou ik de voorkeur geven aan een term als 'meta-' of 'bovenbegrip', vergelijkbaar met 'bovenrationeel, boventheoretisch, boventijdelijk', dat is: het rationele, theoretische, tijdelijke overstijgend. Tegelijk is het belangrijk al direct aan het begin te benadrukken dat niet alleen begrippen, maar ook ideeën behoren tot onze rationele kennis. Het onderscheid tussen begrippen en ideeën is óf verwaarloosd, óf misverstaan in de systematische theologie. Onnoemelijk veel verwarring, zoals tussen Gods raad en Gods wegen, goddelijke verkiezing en verwerping, goddelijke voorbeschikking en menselijke wilsvrijheid (zie deel 4 van deze reeks), is hieraan te wijten. Immers, alleen dat wat behoort tot onze tijdelijke, immanente werkelijkheid, dat waarop de logische denkact zich richt, kan in een 'begrip' worden 'gevat'. 25 Wanneer het menselijk denken zich echter richt op de boventijdelijke, transcendente werkelijkheid, kan het zich daarvan alleen een 'idee' (Gr. idea) vormen. Ideematige kennis, dat is kennis in de vorm van 'ideeën', is ook kennis, zelfs rationele kennis, maar een vorm van kennis die begripsmatige kennis transcendeert. Voor de systematische theologie is het van het grootste belang te beseffen dat er logische objecten in de theologie zijn waarvan geen theoretische begrippen kunnen worden gevormd. Een systematische theologie die daar anders over denkt valt ten prooi óf aan onwetendheid, óf aan hybris. Enkele voorbeelden van zulke logische objecten (voorwerpen van het logische denken} zijn God; 26 de transcendent-religieuze betekenis van de Schrift, dat is het eeuwige Woord van God/7 het hart van de mens in zijn theologische betekenis; de transcendent-religieuze relatie tussen dit hart en God (e.g. de afgoden}; de Gemeente in haar transcendente volheid en eenheid; en verder vele zaken die rechtstreeks met het werk van God te maken hebben: schepping, onderhouding, raad, verkiezing, voorbestemming, verzoening, verlossing, voleinding, enzovoort, alsook eigenschappen van God: gerechtigheid, liefde, goedheid, enzovoort. Over zulke transcendente zaken kunnen wij alleen spreken met termen die verwijzen naar begrippen die behoren tot onze immanente ervaringshorizon. Zo kennen we termen als schrift, hart, gemeente, raad, verkiezing enzovoort ook allemaal in een gewone, immanente, begripsmatige betekenis. Diezelfde termen nu worden óók gebruikt in een óngewone, transcendente, ideematige betekenis; we kunnen zelfs niet anders dan zulke termen gebruiken, eenvoudig omdat we nu eenmaal geen andere kénnen. 28 In zulke gevallen fungeren de desbetreffende begrippen als grens- of boven- of metabegrippen doordat zij verwijzen naar zaken die de grenzen van onze immanente werkelijkheid te boven gaan. Ook zulke primair immanente noties als harmonie, gerechtigheid, liefde en goedheid fungeren binnen de theologie niet als begrippen, maar als ideeën.
29
Zulke termen hangen nauw sa men met de zinkernen van bepaalde modale aspecten in dooyeweerdiaanse zin. 29 Ook van z ulke zinkernen kunnen wij ons slechts een idee vormen, geen begrip, doordat zij niet gedefinieerd kunnen worden. De reden is dat elke definitie verwijst naar een genus proximum (zie§ 1.2.2), dat in het geval van de zinkernen per definitie ontbreekt. Zij zijn zelf genera ultima (zeg: 'hoogste categorieën'). Daardoor kunnen wij ons niet alleen van Gods (transcendente) almacht, maar zelfs van alledaagse (immanente) macht alleen een idee vormen, doordat 'macht' de zinkern van de historisch-formatieve modaliteit is. Als zodanig kan zij niet 'gedefinieerd' worden. Als een genus proximum voor 'macht' kon worden aangewezen, zo u dit eenvoudig het einde betekenen van het historisch-formatieve als afzonderlijk zijnsaspect van de immanente werkelijkheid. Hetzelfde geldt voor al de andere z inkernen. Een begrip is een zekere analytische figuur, bepaald door logische normen. In zo'n begrip zijn bepaalde eigenschappen opgenomen als constitutieve begripsmatige eigenschappen, dat wil zeggen: gegevens die (a) logisch geobjectiveerd zijn, dat is: via identificatie en onderscheid ing tot logisch object zijn gemaakt, en (b) uiteengehaald kunnen worden in logische oordelen (proposities). Ideeën echter gebruiken termen d ie verwijzen óf naar de zinkernen van de modaliteiten zoals zojuist uiteengezet (immanente ideeën), óf naar bovenmodale zaken (transcendente ideeën).30 Dit zijn zaken die wij alleen kunnen kennen in termen die logisch objectiveerbaar zijn, maar die zelf logische objectivering overstijgen. Dit betreft zaken die alleen benaderd kunnen worden door een logische objectiveringsact, die leidt tot een idee dat van verwijzende (regulerende) aard is. Reeds in de continentaal-rationalistische traditie van Gottfried W. Leibniz, Christian Wolffen Immanuel Kant spraken filosofen van God, kosmos en ziel als 'regulatieve ideeën'. Ten eerste echter zag Kant zich er niet toe in staat zich te uiten over de ontische status van zulke ideeën, en ten tweede bestaan er veel meer ideeën dan deze drie.
1.3.2 Voorbeelden Laten we een paar voorbeelden nemen om deze ingewikkelde opmerkingen over begrippen en ideeën op zo eenvoudig mogelijke wijze te illustreren. Met betrekking tot de essentie van zowel de mens als God verwijzen we bijvoorbeeld naar de 'transcendentie' van God. Nu betekent transeendere letterlijk 'klimmen (stijgen) over, of boven'. Wanneer wij spreken over 'stijgen boven, overstijgen' in strikt kinematische (=fysische bewegings-) zin, hebben we te maken met een kinematisch begrip in die zin dat dit begrip kinematische kenmerken omvat die fungeren binnen de grenzen van het kinematische zijnsaspect. Dezelfde gedachte wordt als volgt uitgedrukt door Paul Tillich (ook al verwart hij, zoals te doen gebruikelijk, de logische term 'idee' met de linguale term 'metafoor' 31; zie onder): 32 'termen die wijzen op dat wat aan de rede "voorafgaat" hebben een metaforisch karakter. "Voorafgaan" is zelf metaforisch. Dit is noodzakelijk het geval, omdat als de termen gebruikt werden in hun eigenlijke zin, zij tot de rede zouden behoren en niet aan deze zouden voorafgaan.' 'Voorafgaan' is als zodanig een kinematische term, die hier verwijst naar dat wat het kinematische in strikt modale zin transcendeert. Voor 'verwijzen' en 'transcenderen' geldt trouwens hetzelfde principe, en zo ad infinitum. 'Stijgen boven' en 'voorafgaan' zijn dus primair bewegingen in de oorspronkelijke kinematische betekenis. Deze kinematische termen kunnen echter ook gebruikt
30