Antoine Bevort LISE-CNAM-CNRS, Parijs Leven als God in Frankrijk, werken als God in Nederland? Het gezegde “Leven als God in Frankrijk” is in Nederland bekend, maar vreemd genoeg, kennen de Fransen deze uitdrukking niet. Het is trouwens moeilijk vertaalbaar en zegt vermoedelijk meer over de Nederlanders dan over de Fransen. Kan men op dezelfde manier vanuit Frankrijk “Werken als God in Nederland” zeggen ? Om uiteen te zetten in hoeverre men op deze wijze het poldermodel kunnen beschrijven, zal ik het op drie manieren benaderen: ten eerste enkele Nederlandse en Franse sociaal economische gegevens vergelijken; ten tweede, proberen de verschillen tussen op het gebied van arbeidsverhoudingen te typeren; ten derde ondervragen hoe het model stand houdt in de huidige crisis.
1. Vergelijking van de sociaal-economische resultaten in Nederland en Frankrijk De statistieken zeggen niet alles, zowel de begrippen als de rekenmethodes komen niet altijd overeen, zoals bijvoorbeeld het geval is voor de AOW en wat men in Frankrijk het “pension minimum vieillesse” noemt. Ondanks dat, geven de volgende indicatoren met betrekking tot werk, sociale uitkeringen en arbeidsverhoudingen toch een goede schatting van de sociaal-economische resultaten van de twee landen. En de meeste cijfers blijken nogal pijnlijk voor Frankrijk vergeleken met de polder…
1
1. Tabel. Vergelijkende sociaal-economische prestaties in Nederland en Frankrijk
Nederland Bruto minimum loon per maand (1-1-2010) Netto minimum loon per maand Netto minimum loon per uur Netto Arbeidsparticipatie, 15-64 jaar, 2009, Eurostat Wettelijke (F) of gemiddelde (NL) Arbeidsduur per week Gemiddelde arbeidsduur per jaar (2007) Percentage werkeloosheid, juni 2010, Eurostat Percentage deeltijds werkende, 2008, Eurostat Maximale WW-uitkering per maand Sociaal minimum/Revenu Minimum (RMIRSA) Alleenstaande Alleenstaande met 1 kind Gehuwden met 2 kinderen Armoederisico percentage AOW per jaar, Minimum vieillesse Organisatie graad vakbonden (NL: 2008, CBS, Frankrijk, 2008, OECD) Stakingsdagen 1995-2004 promille werknemers Percentage werknemers onder een CAO, (Taux de couverture Convention collective) Vertrouwen in de medemens, 2008, CBS
Frankrijk
1416 1143 6,60 77
Verschil NL/F in % 1343,8 5,37 1055,42 8,30 6,95 -5,04 64,2
35
37
1413 4,4 % 47,3 2 887,80 €
1559 10 % 16,9 5 642,90 €
652,19 913,19 1304 11 % 11793,57 21%
460,09 690 1012 13% 8507,89 7,7 %
18,19
91,37
79 %
98 %
64 %
29 %
41,75 32,35 28,85 38,62
2
Werken in Nederland en Frankrijk De arbeidsindicatoren geven een gecompliceerd beeld van de verschillen tussen Frankrijk en Nederland. Het lijkt erop dat je beter in Nederland kan gaan werken of werk zoeken. Het minimum loon is een goede 8 % hoger, en vooral, de werkeloosheid is veel lager. De geharmoniseerde cijfers van Eurostat geven een mooier beeld dan de statistieken van CBS, maar zelfs vergeleken met de laatste cijfers van het CBS (5,7%) blijft de Nederlandse werkeloosheid beduidend lager dan in Frankrijk. De Fransen zullen misschien verwijzen naar het lager Nederlands minimum loon voor jongeren onder de 23 jaar, maar daar tegenover staat een nog grotere werkeloosheid voor de jongste werknemers in Frankrijk. Maar als je het minimum loon per uur uitrekent, is de vergelijking in het voordeel van Frankrijk. De arbeidsduur is een ingewikkeld gegeven. In Frankrijk genieten de werknemers met een volle baan van een 35-urige werkweek, tegenover een gemiddelde werkweek van 37 uur in Nederland. Maar per jaar werken de Nederlanders gemiddeld toch bijna 10 % minder uren. Zoals bekend speelt het hoge aantal deeltijdbanen een grote rol voor de relatief lage arbeidsduur. De keuze voor deeltijd werken is een belangrijk element van het polder model. Het schijnt de arbeidsparticipatie te bevorderen, en de werkeloosheid in te dammen. Het lijkt alsof de verdeling van het werk beter slaagt door de Nederlandse contractuele (?) keuze voor deeltijdarbeid dan door de Franse wettelijke korting van de werkweekduur. Natuurlijk zullen Fransen altijd onderstrepen dat de deeltijd vooral voor de vrouwen geldt. Sociale uitkeringen Het is makkelijker om de sociale uitkeringen in de twee landen met elkaar te vergelijken en het resultaat is opmerkelijk! De reeks cijfers van de sociale inkomsten zijn zonder twijfel in het voordeel van Nederland. De verschillen zijn zelfs verrassend groot: het verschil loopt op tot meer dan 40 % voor het sociaal minimum van alleenstaande; en de AOW valt 38 % hoger uit dan het Franse “minimum vieillesse”. In de polder ging het debat over een verhoging van het leeftijdspensioen van 65 naar 67 jaar, en in Frankrijk gaat het over een verhoging van 60 tot 62 jaar. Daar wordt natuurlijk wederzijds met argusogen naar gekeken. Het is voor Nederlanders onvoorstelbaar dat de Fransen weigeren om de pensioensleeftijd van 60 jaar tot 62 jaar te brengen in 2018, en het is voor Fransen onbegrijpelijk dat de Nederlanders hebben geaccepteerd om deze leeftijd op 66 jaar te brengen vanaf 2020. Het pensioendebat in Europa onderstreept vaak de verschillen van de pensioenleeftijd, maar het koppelt dit niet aan de hoogte van de pensioenen... Een opmerkelijk gegeven in deze reeks is het plafond van de werkloosheidsuitkering. In Nederland is dat een maximum van 2887,80 euro, in Frankrijk kan dat oplopen tot 5642,90 euro per maand. Dat is natuurlijk een voordeel voor de hogere lonen. De ontslagdeal die in Nederland door de sociale partners is afgesproken in 2008 staat lijnrecht tegenover deze keuze: wie meer dan 75.000 euro per jaar verdient, krijgt bij ontslag maximaal een jaarsalaris mee.
3
Dit is een goede weerspiegeling van twee sociaal-politieke systemen. In Frankrijk : aan de ene kant, lagere minima voor de lagere inkomens, aan de andere kant hoger plafond voor beter betaalde als ze in problemen komen. Dat lijkt me zeer tekenend voor de verschillen met het poldermodel. De corporatistische trekken van het Bismarckiaans welvaartsysteem zijn in Frankrijk veel sterker dan in Nederland. In Frankrijk wordt veel gewag gemaakt van het solidariteitsprincipe, maar dit beginsel pakt blijkbaar in Nederland beter uit.
Onderhandelen en staken Om deze eerste benadering af te ronden, enkele cijfers betreffende de arbeidsverhoudingen die een idee geven van de manier waarop deze resultaten tot stand komen. Het lijkt, volgens de cijfers, alsof er in Frankrijk meer wordt onderhandeld (?)en gestaakt, ondanks een lagere organisatiegraad. Inderdaad vallen bijna alle werknemers in Frankrijk onder een CAO, tegen maar 80 % in de polder, maar het Franse cijfer is een beetje bedrieglijk. De inhoud van de Franse CAO’s stelt eigenlijk niet veel voor in vergelijking met de Nederlandse CAO’s. Om het kort te houden: zo zijn bijvoorbeeld de minima’s van ongeveer 25 % van de Franse CAO’s onder het wettelijk Frans minimum loon… Er wordt trouwens bijna niet gepraat over de CAO’s in de Franse media, de begrippen voorjaars- en najaarsonderhandelingen bestaan niet. Het verschil in het aantal stakingsdagen is erg groot. Men staakt bijna vijf maal zoveel in Frankrijk als in Nederland. Men kan het op twee manieren becommentariëren. Enerzijds, lijkt het staken weinig effectief, gemeten naar de resultaten, anderzijds is het een begrijpelijke reactie als je naar de cijfers hierboven kijkt… Enfin, de organisatiegraad van de vakbonden gaat misschien achteruit in Nederland, maar hij blijft drie maal zo hoog als in Frankrijk. Maar het interessantste is dat het Franse cijfer maar een ruwe schatting is. De vakbondsleden getallen zijn namelijk een groot geheim in Frankrijk, de vakbonden geven hun ledentallen niet vrij, vermoedelijk omdat de waarheid nog lager is dan deze schattingen. De conclusie van deze eerste benadering van de vergelijking bevestigt de opinie van Hans van den Akker. Zoals de voorman van de metaalwerkgevers het samenvat: “In Nederland is het welvaartsniveau goed, hebben wij prima sociale verzekeringen en hebben wij de arbeidsrust. Die combinatie van verworvenheden, wie ter wereld kan ons dat nazeggen?” De Fransen niet, lijkt het. Een nadere vergelijking van de arbeidsverhoudingen maakt het duidelijk wat de kern van het verschil is tussen de twee landen. 2. Vergelijkende arbeidsverhoudingen
4
De centrale instellingen van het Nederlandse overlegsysteem, de Stichting van de Arbeid en de SER, de CAO onderhandelingen, en de rol van de overheid staan in sterk contrast met het Franse systeem van arbeidsverhoudingen.
Stichting van de Arbeid versus CNCC Eigenlijk bestaat er in Frankrijk geen instelling als de Stichting van de Arbeid. Dat wil zeggen een onafhankelijk autonome instelling van de sociale partners die een grote invloed uitoefent op zowel de inhoud als op de procedures van de arbeidsverhoudingen. Wat er in Frankrijk het dichtst bijkomt, is de “Commission Nationale de la Négociation Collective” (CNCC), de nationale commissie van collectieve onderhandelingen, die zijn oorsprong vindt in 1946. De samenstelling is driedelig : 18 vertegenwoordigers voor de werkgever- en werknemersorganisaties elk en 3 zetels voor de drie ministers (of hun vertegenwoordigers) van Arbeid, Landbouw en Economie, plus een vertegenwoordiger van de Raad van State. De CNCC geeft advies over de wetten die de collectieve onderhandelingen betreffen en over het algemeen bevoegd verklaren van de CAO. Het lijkt dus op de Stichting van de Arbeid, maar het gehoorzaamt niet aan dezelfde principes. De overheid is in de minderheid maar de Minister van Arbeid (of zijn vertegenwoordiger) presideert de commissie. De adviezen van de CNCC hebben heel weinig invloed op de wetten, en de CAO’s worden bijna automatisch algemeen bindend verklaart. De CNCC is noch een belangrijk arena voor het publieke debat, noch een belangrijk orgaan in de beslissingsprocedure. Deze samenstelling en de bescheiden rol van de commissie hebben natuurlijk veel te maken met de beperkte rol van de CAO’s en de onderhandelingen in het algemeen in Frankrijk. SER versus CES In tegenstelling met de Stichting van de Arbeid, bestaat er wél een SER in Frankrijk, met dezelfde benaming: CES, of wel “Conseil Économique et Social”, wat dus Sociaal Economische Raad betekent. Bij de benaming houdt eigenlijk de gelijkenis op. Tegenover de tripartiete SER van 33 leden staat een multipartiete CES van 233 leden, waarvan 69 vertegenwoordigers van de vakbonden en 65 van de werkgevers, maar de CES telt ook vertegenwoordigers van 16 andere groeperingen en 70 van zijn raadsleden worden direct benoemd door de regering. De Franse SER is tekenend voor de tegenstelling tussen de breedvoerigheid van de « overleg » instellingen en de woordenvloed over participatie en overleg enerzijds, en de zeer gelimiteerde inbreng van de sociale partners, anderzijds. De CES speelt een veel grotere rol dan de CNCC, het is een van de arena’s van het publieke debat in Frankrijk, maar de debatten en adviezen hebben veel minder invloed dan die van de SER. De rol van de Franse Sociaal Economische Raad is erg symbolisch, en in geen enkele mate vergelijkbaar met de rol van de SER. Men is zich in Frankrijk ervan bewust dat dit orgaan een ineffectieve instelling is en er worden regelmatig hervormingen voorgesteld. De SER heeft als voorbeeld gestaan in
5
een zeer kritisch rapport van 2006 over het Franse overlegsysteem om de CES te hervormen. Maar de hervorming van een dergelijke instelling is erg moeilijk. Veel groeperingen zijn erg gehecht aan een vertegenwoordiging in de CES en het ontbreekt aan politieke wil om zo een hervorming door te voeren. De verschillen tussen de twee overlegsystemen weerspiegelen zich in de rol van de overheid.
De rol van de overheid Zoals in de jubileumbundel van de Stichting van de Arbeid staat : “Het akkoord (van de coalitie partijen) is pas een akkoord als werkgevers en vakcentrales zich erin kunnen vinden” Dat staat pal tegenover een diepgewortelde Franse traditie die denkt dat de politieke instellingen de leidende rol hebben op alle terreinen, en dat de meerderheid van het Parlement altijd zijn wil kan opleggen aan de minderheid. Zo is de hervorming van de werkinstellingen in Frankrijk doorgevoerd tegen de unanieme wil van de sociale partners in. Men vraagt zich zelden af of er een draagvlak bestaat voor een politieke beslissing. Zeer tekenend is het begrip “draagvlak” heel moeilijk vertaalbaar in het Frans. Zoiets als het akkoord van Wassenaar (1982) is ondenkbaar in Frankrijk. De een jaar later (1983) besloten economische ommezwaai van de eerste regering van President Mitterrand was een beslissing van de regering van Mauroy en Delors, zonder enige steun te zoeken bij de vakbonden. Die hebben dan slechts de keus of zich erbij neer te leggen, of tevergeefs te protesteren, wat ze ook doen, het doet af aan hun geloofwaardigheid. De analyses van Arendt Lijphart leveren een goede typering op van het verschil tussen de Franse meerderheidsdemocratie en de Nederlandse consensus democratie. Het poldermodel met zijn meerpartijenstelsels, coalitiekabinetten, evenredige vertegenwoordiging en sociale dialoog, kenmerkt zich door verdeling van de macht tussen de verschillende instellingen van het politieke stelsel en gedeelde macht tussen verschillende sociale groepen. De Franse meerderheidsdemocratie kenmerkt zich door centralisatie van de macht op het nationale niveau, de superioriteit van de uitvoerende macht, het recht van de meerderheid en een zwakke sociale dialoog. De manier waarop over het pensioenvraagstuk wordt onderhandeld, is typerend voor de verschillen. Het is in Nederland een moeilijke situatie geweest maar in juni is toch een akkoord tussen de Sociale partners over flexibel pensioen en AOW tot stand gekomen.
6
In Frankrijk staat de hervorming van het pensioenregeling nummer één op de agenda van de overheid en de sociale partners. Maar de regering heeft duidelijk zowel het initiatief als de uiteindelijke beslissing in handen. De Franse minister van Arbeid pleegt wel wat in het Frans “concertation” wordt genoemd, wat ondanks de woordenboeken niet veel met het Nederlandse begrip en vooral praktijk “overleg” gemeen heeft. Het komt er op neer dat de regering het advies van de sociale partners vraagt. Zij observeert verder goed de stakingsacties en de manifestaties en weegt zorgvuldig de opinie peilingen af. Men weet sinds juli dat de belangrijkste maatregelen al vast staan, en dat het Parlement het wetvoorstel van de regering in het najaar zou aannemen. Noch de commissie van de CAO’s, noch de Conseil Économique et Social spelen enige rol in het politieke beslissingsproces. Het is op zulke hete onderwerpen ondenkbaar dat de sociale partners tot een akkoord kunnen komen. Vanuit Frankrijk gezien, is wat dat betreft het poldermodel dus volkomen onbegrijpelijk, zoals vanuit Nederland gezien, het Franse pensioendebat onbegrijpelijk is.
3. Het poldermodel in de crisis Het interessantste van een model is niet zozeer zijn functioneren bij goed weer maar meer hoe het stand houdt bij slecht weer. Hoe reageert het poldermodel op de financiële en economische crisis van de laatste jaren? Hoe pakt het model de groeiende kloof tussen de insiders en de outsiders op de arbeidsmarkt aan ? De tijd mist om hier uitvoerig op in te gaan, maar toch twee opmerkingen. In Nederland zowel als in Frankrijk, treden (de groep) mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt weinig naar buiten, ondanks de problemen die deze werknemers tegenkomen. Duizend schoonmakers hebben negen weken moeten staken voordat een akkoord bereikt werd over een nieuwe CAO. In Nederland, zoals in Frankrijk worden de immigranten geconfronteerd met misverstanden, zoals de Nederlandse arbeidsinspectie in juni op grote schaal fraude en onderbetaling in de champignonteelt heeft gemeld. Een van de moeilijkste debatten aangaande de pensioenhervormingen betreft de behoefte van een zware-beroepen regeling, zowel in Frankrijk als in Nederland. In het laatste Nederlandse akkoord wordt de AOW en pensioensleeftijd gekoppeld aan de levensverwachtingen, maar deze zijn erg verschillend. Men schijnt tot de conclusie te zijn gekomen dat het niet nodig is een apart zware beroepenregeling te voorzien. De keuzevrijheid maakt het mogelijk dat mensen met een zwaar beroep er desgewenst voor kunnen kiezen met 65 jaar te stoppen. Men laat het aan specifieke afspraken in sectoren en bedrijven over om regelingen te maken voor mensen die een lang arbeidsverleden hebben of een zwaar beroep hebben. In hoeverre zullen aparte afspraken worden gemaakt voor deze groepen? Deze problematiek staat centraal in de weigering van de Franse vakbonden van de pensioenleeftijdverhoging. Al blijft de Nederlandse organisatiegraad van de vakbonden drie maal zo hoog als in
7
Frankrijk, ontkomt Nederland niet aan een daling van het aantal vakbondsleden. Wat wordt het poldermodel als de werkgevers geen sterke partner meer hebben?
8
Conclusie Waarom zulke verschillende modellen in Frankrijk en Nederland? Waarom geldt: “Strijd als het kan, eenheid als het moet”, (de titel van de inleiding van het jubileumbundel) in Nederland, en is het vermoedelijk precies omgekeerd in Frankrijk : “Eenheid als het kan, strijd als het moet”? Er bestaat veel litteratuur om deze verschillen te verklaren. De ene verwijst naar de culturen, de andere legt de nadruk op de geschiedenis. De vergelijking met het Franse model onderstreept de rol van het overleg systeem en van de overleginstellingen. Een instelling als de Stichting van de arbeid bevordert beslissingsprocedures die een beter draagvlak garanderen, vertrouwen scheppen en meer legitimiteit aan de politieke keuzes geven. De Fransen zullen vermoedelijk nooit zoiets als Werken als God in Nederland zeggen, maar ze zouden er goed aandoen om zich te verdiepen in de geschiedenis van de Stichting van de Arbeid en zich daarop te inspireren om de CNCC te hervormen, zodanig dat het een organisatie wordt die echt meetelt. Hartelijk gefeliciteerd met deze verjaardag. 65 jaar is een mooie leeftijd en wat de Stichting van de Arbeid betreft niet om met pensioen te gaan.
9