NIEUWSBRIEF MEI
2013
Inhoud 1. Vennootschapsrecht: verduidelijking bij de voorwaarden tot ontbinding en sluiting van vereffening in één dag 2. Schenking van het familiebedrijf: 7 jaarstermijn – De minister brengt duidelijkheid 3. Vastgoed kopen in Brussel: wijziging van de spelregels rond het fiscaal abattement 4. Private stichting: ook voor u interessant?
1.
Vennootschapsrecht : verduidelijking bij de voorwaarden tot ontbinding en sluiting van vereffening in één dag Sinds 17 mei 2012 is het wettelijk mogelijk om in één en dezelfde notariële akte te beslissen tot ontbinding en invereffeningstelling van een vennootschap én tot de dadelijke sluiting van die vereffening. De weinige voorwaarden zijn vastgelegd in het nieuwe artikel 184, §5 van het Wetboek van vennootschappen. In de praktijk deed de voorwaarde rond de passiva echter heel wat vragen rijzen. Ondertussen nam de minister van Justitie op 12 december 2012 een zeer soepel standpunt in rond de invulling van de term 'passiva'. Vroegere procedure voor ontbinding en vereffening erg omslachtig De procedure voor ontbinding en vereffening bestaat uit verschillende stappen: 1. Het is de algemene vergadering van de vennootschap die kan beslissen tot ontbinding en vereffening. Bij een cvba, een Comm.VA, een bvba, een nv of een Europese (coöperatieve) vennootschap moet die vergadering voor een notaris worden gehouden. In dat geval zijn er 2 elementen van belang: Het bestuursorgaan van de vennootschap moet in een specifiek verslag toelichting geven over de te nemen beslissing tot ontbinding. Bij dat verslag moet een staat van activa en passiva worden gevoegd die niet ouder is dan 3 maanden (vóór de datum van de algemene vergadering). Over die staat moet de commissaris van de vennootschap verslag uitbrengen bij een bedrijfsrevisor of een extern accountant. Alle details vindt u in artikel 181 van het Wetboek van vennootschappen. De algemene vergadering beslist op grond van de verslagen tot ontbinding en invereffeningstelling van de vennootschap. 2. De algemene vergadering stelt één of meer vereffenaars aan. 3. De voorzitter van de rechtbank van koophandel bevestigt of homologeert de benoeming van de vereffenaar(s). 4. De vereffenaar gaat over tot de vereffening van de vennootschap. 5. De rechtbank van koophandel keurt het plan van verdeling van de activa goed.
NIEUWSBRIEF MEI
2013
6. Een nieuwe algemene vergadering kan worden bijeengeroepen om tot de sluiting van de vereffening over te gaan. Procedure vereenvoudigd Deze omslachtige procedure stuitte zeker bij vennootschappen met weinig of geen schuldeisers op verzet. Daarom bood het Wetboek van vennootschappen sinds 17 mei 2012 de mogelijkheid om die procedure te vermijden. Met één akte houdende algemene vergadering kan beslist worden tot ontbinding/invereffeningstelling én sluiting van de vereffening. Dit werd dan ook op gejuich onthaald. Voorwaarden voor ontbinding en vereffening in één akte Het nieuwe artikel 184, §5 van het Wetboek van vennootschappen bepaalt dat een ontbinding en vereffening in één akte slechts mogelijk is indien de volgende voorwaarden cumulatief vervuld zijn: a) Artikel 181 van het Wetboek van vennootschappen en dus de erin voorziene verslaggeving moeten worden nageleefd indien de vennootschap een cvba, een Comm.VA, een bvba een nv of een Europese (coöperatieve) vennootschap is. b) Er mag geen vereffenaar worden aangeduid. Anders moet de bevestigings- of homologatieprocedure doorlopen worden en moet er een verdelingsplan worden voorgelegd. c) Er mogen geen passiva zijn luidens de staat van activa en passiva als bedoeld in artikel 181 Wetboek van vennootschappen. d) Alle aandeelhouders of vennoten moeten op de vergadering aanwezig zijn of geldig vertegenwoordigd zijn en beslissen met eenparigheid van stemmen. e) De terugname van het resterend actief gebeurt door de vennoten zelf. Verduidelijk rond de voorwaarde die passiva verbiedt De voorwaarden a, b, d en e zijn duidelijk en behoeven geen commentaar. Anders is het met voorwaarde c. De staat van activa en passiva waarvan sprake in artikel 181 van het Wetboek van vennootschappen en die, zoals gezegd, niet ouder mag zijn dan 3 maanden op het moment van de algemene vergadering, mag geen passiva bevatten. Eenieder met ook maar enige kennis van boekhouding, weet dat dergelijke staat altijd passiva bevat. Om de ééndagsprocedure niet meteen te moeten afvoeren, moet er een nuttige invulling aan het begrip passiva worden geheven. Men mag ervan uitgaan dat de wetgever de ééndagsprocedure heeft ingevoerd om er ook gebruik van te maken en dat onder passiva eerder 'schulden' moeten worden verstaan. Federaal Volksvertegenwoordiger Luk Van Biesen vroeg de minister van Justitie of met de voormelde voorwaarde niet louter de schulden ten overstaan van derden worden bedoeld. De minister antwoordde op 12 december 2012 bevestigend. De volgende elementen worden volgens de minister dus niet in beschouwing genomen en verhinderen de ééndagsprocedure niet: passiva als kapitaal en reserves, schulden aan de vennoten,
NIEUWSBRIEF MEI
2013
kosten of provisies en voorzieningen verbonden aan de vereffening zelf (kosten revisor of accountant, kosten notaris om de notulen van de algemene vergadering op te stellen, voorzieningen voor belastingen te betalen omwille van de vervroegde sluiting …). De minister interpreteert dus op de meest ruime wijze. Opkuis van schulden tussen staat en akte volstaat Volgens de minister is trouwens ook aan de voorwaarde voldaan indien de schulden die blijken uit de staat van activa en passiva zijn terugbetaald tussen het opmaken van de staat en de beslissing tot ontbinding van de vennootschap. Dit standpunt lijkt niet te stroken met de tekst van de wet. Daar waar het begrip 'passiva' een interpretatieve invulling vereiste, is dat niet het geval met de verwijzing naar de staat van activa en passiva. Daar is de wet glashelder. Mits een goede voorbereiding van het ontbindingsdossier mag het evenwel geen probleem zijn om een bruikbare staat van activa en passiva op te maken.
NIEUWSBRIEF MEI
2013
2. Schenking van het familiebedrijf: fictiebepaling art. 7 Vlaams Wetboek Successierechten – Verlengde termijn van 7 jaar – De minister brengt klaarheid Sinds 1 januari 2012 kunt u in het Vlaams Gewest bij de schenking van het familiebedrijf onder bepaalde voorwaarden van een 0%-tarief genieten (art. 140bis e.v. Vl.W.Reg.). De maatregel kent sindsdien een groot succes. De Vlaamse regering heeft bij die gelegenheid ook gesleuteld aan de tekst van art. 7 Vl.W.Succ. Krachtens deze bepaling wordt de schenking van roerende goederen die belastingvrij is gebeurd (lees: zonder betaling van schenkingsrechten) als een legaat belast in het successierecht ten nadele van de begiftigde als de schenker binnen de 3 jaar na de schenking overlijdt. Dit kan ondermeer het geval zijn wanneer gebruik wordt gemaakt van de schenkingstechniek van de handgift of wanneer een beroep wordt gedaan op een buitenlandse notaris. De termijn van 3 jaar werd op 7 jaar gebracht wanneer de belastingvrije schenking het familiebedrijf tot voorwerp heeft. Er was echter onduidelijkheid gerezen over welke concrete gevallen voortaan onder deze verlengde termijn van 7 jaar vielen. Zo stelde zich de vraag of dit nu ook gold voor de schenking van patrimoniumvennootschappen. De Vlaamse minister van Financiën heeft recent deze onduidelijkheid opgeheven. Verlengde termijn van 7 jaar bij schenking van familiebedrijf
Met de invoering van het 0%-tarief had de Vlaamse Regering de bedoeling de begunstigden te stimuleren om familiale ondernemingen en vennootschappen via authentieke akte over te dragen. Indien de termijn van het fictielegaat zoals georganiseerd door art. 7 W.Succ. slechts 3 jaar bedraagt, is het gelopen risico van overlijden binnen de 3 jaar volgend op de niet-geregistreerde schenking relatief goedkoop verzekerbaar en gebeuren dus - volgens de Regering - nog veel overdrachten van familiale ondernemingen en vennootschappen zonder dat hierop enig registratierecht wordt betaald. De termijn van 3 jaar werd daarom met ingang vanaf 1 januari 2012 in het Vlaamse Gewest door het Decreet van 23 december 2011 (B.S., 30 december 2011, Ed. 4) verlengd tot 7 jaar indien de kosteloze beschikking “aandelen en activa bedoeld in artikel 140bis W.Reg. betreft”. Er is in de rechtsleer - terecht - felle kritiek gerezen op de onderstaande passage die in Voorbereidende Werken voorkomt: “Vermits de uitgebreide verdachte periode betrekking heeft op aandelen en activa bedoeld in artikel 140bis van het Vlaams wetboek der registratierechten worden ook bevoordelingen die niet van de vrijstelling genieten omdat ze expliciet van de vrijstelling worden uitgesloten, onderworpen aan de uitgebreide verdachte periode van zeven jaar, uiteraard voor zover deze akte niet werd geregistreerd. Op die manier worden bevoordelingen die niet in lijn zijn met het ingevolge artikel 140bis van het Vlaams Wetboek der registratierechten nagestreefde beleid, eveneens onder het toepassingsgebied van artikel 7 van het Vlaams Wetboek der successierechten gebracht.
NIEUWSBRIEF MEI
2013
Voormelde patrimoniumvennootschappen zullen bijvoorbeeld onderworpen worden aan de verdachte periode van zeven jaar, uiteraard voor zover deze akte niet werd geregistreerd”. 1 Volgens ons is de tekst van het decreet steeds zonneklaar geweest. Art. 7, 1ste lid, in fine Vl.W.Succ. heeft het duidelijk over aandelen en activa bedoeld in art. 140bis. Daaruit kan niet anders dan redelijkerwijze besloten worden dat enkel die bedrijfsschenkingen die normaal wel van de Vlaamse vrijstelling hadden kunnen genieten wanneer men ze had gerealiseerd via in België verleden authentieke akte geviseerd zijn door de verlengde verdachte periode van 7 jaar wanneer men - om welke reden ook - deze schenking toch realiseert via een niet verplicht te registreren schenkingstechniek. Komen op het ogenblik van de schenking de activa of aandelen echter niet in aanmerking voor de Vlaamse vrijstelling en schenkt met deze via een niet verplicht registreerbare schenkingstechniek (bijvoorbeeld via Nederlandse notaris), dan geldt slechts de 3 jaarstermijn van art. 7 Vl.W.Succ. Een passage in de Voorbereidende Werken (niet eens onderdeel van de Toelichting bij het Decreet) vermag naar ons oordeel geen andere betekenis te geven aan een glasheldere en niet voor interpretatie vatbare wettekst. Minister maakt einde aan het debat! Intussen heeft Vlaams minister van Financiën Muyters klaarheid gebracht. In zijn antwoord van 11 januari 2013 op een parlementaire vraag van Mevrouw Griet Smaers nr. 146 van 29 november 2012 heeft de Minister het volgende gesteld: “De passage uit de circulaire dient te worden geïnterpreteerd in die zin dat artikel 7 Vl.W.Succ. de termijn tot 7 jaar verlengt indien aan alle voorwaarden van artikel 140bis Vl.W.Reg. voldaan is. Artikel 7 Vl.W.Succ. stelt uitdrukkelijk dat de termijn van drie jaar op zeven jaar wordt gebracht indien het gaat om de aandelen en activa bedoeld in artikel 140bis Vl.W.Reg. Uit artikel 7 Vl.W.Succ. blijkt dan ook dat de betreffende aandelen aan alle voorwaarden van artikel 140bis Vl.W.Reg. dienen te voldoen, opdat de uitbreiding van termijn kan gebeuren. De schenking van aandelen van een vennootschap die wel voldoet aan de participatievoorwaarde, maar die geen nijverheids-, handels-, ambachts-, of landbouwactiviteit of een vrij beroep uitoefent, zal niet onder de verlengde termijn van artikel 7 Vl.W.Succ. vallen. Zij voldoet immers niet aan alle voorwaarden van artikel 140bis Vl.W.Reg. en kan bijgevolg niet genieten van een vrijstelling van registratierechten. Indien aan de voorgaande voorwaarden wel voldaan is, maar er geen reële economische activiteit is, zal de schenking om dezelfde reden evenmin onder de verlengde termijn van artikel 7 Vl.W.Succ. vallen. De omzendbrief vormt een toelichting van voormelde regelgeving, zonder uiteraard afbreuk te doen aan deze regelgeving.” De Minister brengt dus duidelijkheid en interpreteert ons inziens volkomen wetsconform. Besluit: case closed! Verlenging niet van toepassing op vorderingen Het spreekt voor zich dat wanneer vorderingen samen met de familiale onderneming of de familiale vennootschap worden meegeschonken via niet-geregistreerde schenking, de verlenging van de verdachte periode tot 7 jaar niet op de aldus meegeschonken vorderingen betrekking kan hebben omdat dergelijke vorderingen nooit van de vrijstelling kunnen genieten. Bovendien kan dit ook 1
Amendement nr. 17, Parl. St. Vl. Parl., 2011-12, nr. 1326 /6, 25.
NIEUWSBRIEF MEI
2013
afgeleid worden uit art. 7 W.Succ. dat het uitsluitend heeft over 'aandelen' en 'activa' en niet over vorderingen. Eventuele toepassing gunstregime in successierecht Onderstrepen we tot slot nog dat indien een niet-geregistreerde bedrijfsschenking plaatsvond in de verdachte periode en de schenker overlijdt, deze schenking zal onderworpen worden aan successierechten bij toepassing van art. 7 Vl.W.Succ. Wanneer echter in geval de onderneming of de vennootschap op het ogenblik van het overlijden voldoet aan de voorwaarden bepaald in art. 60/1 e.v. Vl.W.Succ., hebben de erfgenamen de mogelijkheid om een attest aan te vragen bij de Vlaamse Belastingdienst met het oog op de toepassing van het verminderd Vlaams successietarief van 3% of 7% dat geldt bij overdracht van familiale ondernemingen en vennootschappen (voorzover uiteraard het lokalisatiecriterium in het successierecht het Vlaams Gewest als bevoegd aanwijst).
NIEUWSBRIEF MEI
2013
3. Vastgoed kopen in Brussel: wijziging van de spelregels rond het fiscaal abattement. Als u een appartement of een woning gelegen in het Brusselse Gewest aankoopt, hebt u recht op een vermindering van de verkooprechten (ook 'abattement') als voldaan wordt aan enkele voorwaarden. Sinds 1 januari 2013 is één van die voorwaarden gewijzigd. Voortaan moet u 5 ononderbroken jaren in het gekochte goed blijven wonen. Het Brusselse abattement Natuurlijke personen hebben recht op een vermindering van de verkooprechten bij de aankoop van een appartement of een woning. Het financiële voordeel kan oplopen tot € 7.500 of zelfs tot € 9.375 indien het goed in een specifieke zone is gelegen. De voorwaarden zijn de volgende: De koper of kopers moeten natuurlijke personen zijn. Vennootschappen, verenigingen, stichtingen en dergelijke meer zijn dus uitgesloten. b. De koper mag niet voor het geheel een andere woning of appartement in eigendom hebben. Het doet er daarbij niet toe in welk land of werelddeel die andere woning of dat andere appartement gelegen is. Zijn er verschillende kopers, dan mag elke koper afzonderlijk niet voor het geheel een andere woning of appartement in eigendom hebben. Bovendien mogen alle kopers samen evenmin voor het geheel een andere woning of appartement in eigendom hebben. c. Het aangekochte goed moet een woning, appartement of een appartement op plan of in aanbouw zijn gelegen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Uitgesloten zijn dus de bouwgrond en de woning op plan of in aanbouw. Een gebouw dat op het moment van de aankoop nog niet voor bewoning kan worden gebruikt, maar zal worden omgebouwd tot woning of appartement, is daarentegen niet uitgesloten. d. Alle kopers moeten hun hoofdverblijfplaats vestigen op het adres van het aangekochte goed binnen een termijn van 2 jaar te rekenen vanaf de registratie van de notariële aankoopakte of vanaf de registratie van het verkoopcompromis. In Brussel wordt men geacht zijn hoofdverblijfplaats te hebben op een bepaald adres vanaf het moment van inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister. Bij aankoop van een appartement op plan of in aanbouw wordt de termijn van 2 jaar waarvan hiervoor sprake opgetrokken naar 3 jaar. e. De koper of minstens één van de kopers moet zijn hoofdverblijfplaats behouden op het adres van het aangekochte goed gedurende een ononderbroken periode van 5 jaar te rekenen vanaf de datum van de vestiging van de hoofdverblijfplaats in de aangekochte woning of het aangekochte appartement, dus vanaf het moment van inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister. Deze voorwaarde is van toepassing voor alle verkopen vanaf 1 januari 2013. Voordien was de voorwaarde soepeler: het volstond om zijn hoofdverblijfplaats te behouden gedurende de termijn van 5 jaar waarvan hiervoor sprake in één van de 19 gemeenten van a.
NIEUWSBRIEF MEI
2013
het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dus niet per se in het aangekochte goed zelf. Compromissen die dateren van einde 2012 vallen nog onder die oude soepele voorwaarde, tenzij ze werden getekend onder een opschortende voorwaarde (bijvoorbeeld het bekomen van een krediet) die pas in 2013 zou zijn vervuld. Sancties Volgende sancties zijn voorzien indien bepaalde voorwaarden niet werden gerespecteerd: a. Blijkt de koper of één van de kopers toch voor het geheel een andere woning of appartement in eigendom te hebben, dan moet men het verkregen voordeel teruggeven met daarbovenop een boete van de helft van het verkregen voordeel. Als er bedrog in het spel is, dan is de boete gelijk aan het verkregen voordeel. In de regel zal men dus € 7.500 + € 3.750 aan de fiscus moeten betalen. b. Gaan alle kopers of de enige koper niet over tot de tijdige vestiging van de hoofdverblijfplaats in het aangekochte goed, dan moet men het verkregen voordeel teruggeven met daarbovenop een boete van een derde van het verkregen voordeel. Als er bedrog in het spel is, dan is de boete gelijk aan het verkregen voordeel. Kan overmacht bewezen worden, dan is er helemaal geen boete verschuldigd. In de regel zal men dus € 7.500 + € 2.500 aan de fiscus moeten betalen. Wordt er aangekocht door meer dan één persoon en is er bijvoorbeeld slechts één van de drie kopers die zijn hoofdverblijfplaats niet tijdig vestigt, dan zal hij het voordeel dat hij heeft gekregen (bijvoorbeeld één derde of € 2.500) moeten teruggeven en een boete van één derde op dat bedrag moeten betalen. c. Indien de koper of minstens één van de kopers zijn hoofdverblijfplaats niet lang genoeg behoudt in het aangekochte goed, dan moet enkel het verkregen voordeel volledig worden terugbetaald zonder dat er daar nog een boete bovenop komt. Kan overmacht worden bewezen, dan mag het voordeel behouden blijven.
NIEUWSBRIEF MEI
2013
4. Private stichting: ook voor u interessant? Koningin Fabiola kwam recent in het nieuws met de oprichting van een private stichting genaamd 'Fons Pereos'. Daarin bracht ze een deel van haar vermogen onder met de bedoeling om aan mecenaat te doen ten gunste van een aantal 'goede doelen' en tegelijk het welzijn en de opleiding van haar (klein)neven en nichten op lange termijn veilig te stellen. Is een dergelijk vehikel ook voor u (fiscaal) voordelig? Belangeloos doel over de dood heen De private stichting kwam in België tot stand binnen de vernieuwde vzw-wet van 2 mei 2002. Onze wetgever heeft de private stichting in het leven geroepen om onze bedrijfsleiders, naar Nederlands voorbeeld, toe te laten in het kader van een bedrijfsopvolgingscenario een opsplitsing te maken tussen enerzijds de juridische en anderzijds de economische eigendom van de aandelen van een handelsvennootschap, de zgn. 'certificering' van aandelen. Geheel buiten de certificeringscontext kan een private stichting echter ook nuttig zijn voor tal van andere doelstellingen in het kader van successieplanning. De oprichting van een private stichting laat immers toe om een patrimonium af te zonderen met een concreet (belangeloos) doel voor ogen en dit over de dood heen. Onze wetgever heeft zelf in het kader van de parlementaire voorbereiding van de wet op de stichting volgende voorbeelden gegeven:
het handhaven van een collectie kunstwerken; de steun aan de ontwikkeling van een regio; het creëren van een (wetenschappelijke/culturele) prijs of van een werk; het toekennen van studietoelagen aan kinderen en toekomstige kleinkinderen of het toekennen van studiebeurzen in het kader van wetenschappelijk of medisch onderzoek; het behoud van de integriteit van elementen van het patrimonium (zoals het instandhouden en restaureren van een historisch/cultureel waardevol, maar vervallen kasteel met park).
De private stichting wordt in sommige omstandigheden ook gezien als een geschikte rechtsfiguur om na het overlijden van de ouders de zorgverstrekking van een gehandicapt kind in stand te houden. Juridische steekkaart De private stichting kan bij leven van een persoon opgericht worden via authentieke akte. Men kan er ook voor opteren om ze pas tot stand te laten komen op zijn sterfdag, dus via een testament. Ook dat testament moet door een notaris opgesteld worden. Essentieel is dat de stichting geen'’stoffelijk voordeel’ mag verschaffen aan de stichters, de bestuurders of aan gelijk welke andere persoon. Hieronder wordt een 'materieel voordeel' verstaan. Het is een ruim begrip en slaat op elk direct vermogensvoordeel. Een private stichting mag ook geen enkele winst uitkeren. Er bestaat wel een belangrijke uitzondering op deze regel, namelijk als het uitkeren van gelden aan een derde persoon precies het doel op zich is van de stichting. Denk bijvoorbeeld aan de private stichting die opgezet wordt om in het levensonderhoud van een (gehandicapt) kind te voorzien, of - zoals deels het opzet is van de Fabiola-stichting - om tot het welzijn en de opvoeding te strekken van bepaalde familieleden. Een private stichting heeft geen leden of vennoten. Er is bijgevolg ook geen algemene ledenvergadering zoals in een vennootschap of zoals in een vzw. Er is alleen een raad van bestuur die uit minstens 3 moet bestaan. De oprichting van een stichting gaat principieel samen met het ter beschikking stellen
NIEUWSBRIEF MEI
2013
van een vermogen. De wet legt geen drempel op en eist dus bij de oprichting van de stichting geen minimumvermogen. Belangrijk is dat de stichter, in aanwezigheid van reservataire erfgenamen (zoals de echtgeno(o)t(e), kinderen, ouders), in principe slechts ten kosteloze titel over een gedeelte van zijn patrimonium kan beschikken, te weten het zogenaamd vrij beschikbare gedeelte. Wie dus niet gehuwd is en bovendien kinderloos is, zoals alleenstaande suikertante/nonkel, en bijgevolg geen reservataire erfgenamen heeft (tenzij de ouders of één van hen nog in leven is), kan over zijn gehele vermogen beschikken en kan dit in zijn totaliteit onderbrengen in een stichting als hij/zij dit wenst. Wie gehuwd is of kinderen heeft, kan dit enkel ten belope van het beschikbare deel.
Definitief afstand doen van uw vermogen Wie een stichting opricht, moet beseffen dat zij/hij op definitieve wijze afstand doet van het vermogen dat zij/hij daartoe aanwendt. Zodra de stichting is opgericht, verlaten de aan de stichting voorbestemde vermogensbestanddelen definitief het patrimonium van de oprichter en worden deze exclusief aangewend om de gekozen belangenloze doelstelling te verwezenlijken. Bovendien is de ontbinding van een private stichting een exclusieve bevoegdheid van de rechterlijke macht. De stichters noch de bestuurders kunnen tot ontbinding besluiten zonder de tussenkomst van een rechter. De verklaring hiervoor is dat de rechtbanken op die manier controle kunnen uitoefenen op de bestemming van het vermogen bij ontbinding. Bij de ontbinding van de stichting en de daarop aansluitende vereffening is er namelijk geen uitkering van een liquidatiesaldo. Er zijn immers geen leden. Na de vereffening moet het eindvermogen aan een belangeloos doel - dat in de statuten opgegeven moet worden - geschonken worden. Een belangrijke uitzondering is echter voorzien in art. 28,6° van de wet op de private stichting. Dit artikel voorziet immers in de mogelijkheid van een terugnamerecht in het voordeel van de stichters of, na zijn dood, van zijn rechtsopvolgers. Dit terugnamerecht kan betrekking hebben op een bedrag (in geld) gelijk aan de waarde van de goederen die overblijven na de ontbinding of op de resterende goederen zelf. Opdat het terugnamerecht uitgeoefend zou kunnen worden, moet aan de volgende voorwaarden cumulatief voldaan zijn: a) Enkel de goederen die de stichter zelf aan de verwezenlijking van het doel van de stichting besteed heeft, kunnen teruggenomen worden (dus de goederen die zij/hij bijvoorbeeld bij de oprichting heeft ingebracht of later geschonken heeft). b) Het belangeloze doel van de stichting moet verwezenlijkt zijn. c) De statuten moeten uitdrukkelijk voorzien in de terugnamemogelijkheid (het zogenaamde 'elastiekbeding’). Fiscaal interessant De private stichting biedt op het vlak van het schenkingsrecht en het successierecht een aantal voordelen wat haar in bepaalde gevallen zeer interessant maakt in het kader van successieplanning. Het zeer gunstig fiscaal klimaat van de private stichting werd niet zo lang geleden trouwens nog in de verf gezet door een Voorafgaande Beslissing van de Rulingcommissie binnen de FOD Financiën (Voorafgaande Beslissing nr. 2011.275 van 29 november 2011, www.fisconetplus.be; Rec.gén.enr.not., 2012, afl. 4, nr. 26.376). Wie de feiten aandachtig leest die aan de basis liggen van deze fiscale beslissing, zal vaststellen dat deze verrassend sterk gelijken op de Fabiola-case …
NIEUWSBRIEF MEI
2013
Schenken aan de stichting Met uitzondering van de handgift en de bankgift is voor elke gift (zowel van roerende als onroerende goederen en zowel onder levenden als bij testament) aan een stichting een machtiging door de minister van Justitie of zijn vertegenwoordiger vereist. Als de minister binnen een termijn van 3 maanden vanaf het verzoek tot machtiging niet gereageerd heeft, wordt deze gift geacht gemachtigd te zijn. De machtiging is niet vereist voor giften waarvan de waarde niet hoger is dan 100.000 euro. En wat met de fiscaliteit van de schenking aan een stichting? Wanneer een persoon (een natuurlijk persoon of een rechtspersoon) overgaat tot een inbreng 'om niet', lees 'gratis' (naar aanleiding van de oprichting of later) in een private stichting of tot een schenking aan een private stichting, dan bedraagt het schenkingsrecht slechts 7% (zowel in Vlaanderen als in Brussel en Wallonië). Dit tarief geldt zowel voor roerende als voor onroerende goederen. Als gevolg van het feit dat er 7% schenkingsrechten worden betaald, zal de fictiebepaling van art. 7 W.Succ. niet spelen als de schenker binnen de 3 jaar volgend op de schenking zou overlijden. Er zijn dan geen successierechten meer verschuldigd. Wie schenkingsrechten van 7% nog te veel vindt, kan er voor de schenking van roerende goederen voor opteren om te werken via een hand- of bankgift of via een schenking via een buitenlandse notaris. Een dergelijke schenking kan vrij van schenkingsrechten gebeuren. Echter, als de schenker in dat geval binnen de 3 jaar overlijdt, moet er op het geschonken bedrag nog wel successierecht betaald worden door de stichting bij toepassing van art. 7 W.Succ. (maar deze vallen best mee, zie verder). De stichting als erfgenaam Een stichting kan perfect erfenissen in ontvangst nemen. Legaten boven de 100.000 euro zijn net zoals schenkingen onderworpen aan een voorafgaandelijke ministeriële machtiging. In Vlaanderen bedraagt het successietarief 8,8%. In Brussel geldt 25% als basistarief. Wanneer de private stichting een rechtspersoon is die de federale erkenning verkregen heeft, bedoeld in de artikelen 104 en 110 van het Wetboek Inkomstenbelastingen (bevoegdheid om fiscale attesten uit te reiken bij giften), dan geldt in Brussel een tarief van 12,5%. In Wallonië geldt een successietarief van 7%. Deze lage successietarieven openen interessante perspectieven. De kinderloze suikertante/nonkel kan bijvoorbeeld bij leven een private stichting oprichten met een zeer beperkt vermogen. Ondertussen blijft zij/hij tijdens haar/zijn leven op haar/zijn financiële middelen 'zitten' en kan zij/hij deze naar goeddunken besteden. Hij/zij hoeft zich dus niet uit te kleden voor het slapengaan, zoals bij een schenking onder levenden. Wanneer de suikertante/nonkel tegelijk een testament maakt en daarin de private stichting aanwijst als algemeen legataris zal deze later haar/zijn vermogen op haar/zijn sterfdag erven aan de hierboven vermelde goedkope successietarieven en zal het bestuur van de stichting er zorg voor dragen dat dit vermogen zijn gewenste bestemming krijgt (zoals uitkering aan de begunstigde neven of nichten, instandhouding of onderhoud van een familiaal onroerend patrimonium, besteding aan één of meer 'goede doelen' enz.). Uitkeringen aan de begunstigden Uitkeringen tijdens het leven van de stichter door de private stichting aan de in statuten aangewezen begunstigden, geven geen aanleiding tot heffing van schenkingsrechten. Immers, de raad
NIEUWSBRIEF MEI
2013
van bestuur van de stichting voert gewoon uit wat er in de oprichtingsakte (lees: de statutaire doelomschrijving) van de stichting staat en handelt dus niet uit begiftigingsoogmerk. En wat met uitkeringen door de stichting aan begunstigden na het overlijden van de stichter? Zijn daar successierechten op verschuldigd? Neen, zo stelt de Rulingcommissie in haar voormelde beslissing van 29 november 2011! Ze is van mening dat de fictiebepaling van art. 8 W.Succ, dat zogenaamde 'bedingen ten behoeve van een derde' principieel belastbaar stelt in het successierecht, niet van toepassing is op dergelijke uitkeringen door private stichtingen. Er wordt geoordeeld dat de toepassing van art. 8 W.Succ. een contract veronderstelt. De begunstigden van een private stichting verkrijgen evenwel naar aanleiding van een eenzijdige akte (de oprichtingsakte) en niet ingevolge een contract dat is gesloten door de oprichter of inbrenger, zodat art. 8 W.Succ. niet van toepassing is. Er kunnen enkel successierechten om de hoek komen kijken als de stichter inbrengen of schenkingen aan de stichting heeft gedaan die niet aan het schenkingsrecht werden onderworpen (zoals bankgiften of handgiften) en vervolgens binnen 3 jaar na een dergelijke belastingvrije schenking is overleden. Dan speelt immers de fictiebepaling van art. 7 W.Succ. die dergelijke schenking als een legaat belast in het successierecht. Ontbinding van de stichting met terugname van goederen Zoals gemeld kunnen de statuten van de private stichting voorzien dat de oprichter of zijn rechtsopvolgers de in de private stichting ingebrachte goederen of de tegenwaarde hiervan kunnen terugnemen als de private stichting haar doel heeft gerealiseerd. De Rulingcommissie is van oordeel dat een terugname door de stichter zelf, dus tijdens haar/zijn leven, geen aanleiding geeft tot enige belastingheffing. De teruggenomen goederen zullen wel tot de nalatenschap van de stichter behoren en later belast worden met successierecht, tenzij de stichter daar ondertussen anders over beschikt. Stel dat de terugname van de ingebrachte goederen na het overlijden van de stichter gebeurt door haar/zijn rechtsopvolgers. In dat geval zijn deze laatsten gehouden tot de indiening van een bijvoeglijke aangifte van nalatenschap van de oprichter bij toepassing van artikel 37, 2° W.Succ. en zullen er bijkomend successierechten verschuldigd zijn.
Opmerking: wenst u na het lezen van deze tekst meer concrete informatie? Jammer genoeg kan Berquin Notarissen cvba u niet via e-mail adviseren. U kunt eventueel wel telefonisch een afspraak maken met één van onze juristen of notarissen.