INHOUDSTAFEL 1
KIND IN NOOD ........................................................................................................................................... 3 1.1
EEN STUKJE GESCHIEDENIS .................................................................................................................... 3
1.2
TEAM ..................................................................................................................................................... 3
1.3
OMKADERINGSSTRUCTUUR .................................................................................................................... 4
1.4
DOELGROEP ........................................................................................................................................... 4
1.5
ACCENTEN IN DE WERKING .................................................................................................................... 5
1.5.1
Een actieve opstelling in het toeleiden van cliënten ......................................................................... 5
1.5.2
Samenwerking ................................................................................................................................... 5
1.5.3
Aangepaste methodiek inzake hulpverlening..................................................................................... 6
1.6 2
PRAKTISCHE INFORMATIE....................................................................................................................... 8
OVERZICHT VAN DE WERKING .......................................................................................................... 9 2.1
ZORGPERIODES ....................................................................................................................................... 9
2.2
CONSULTATIEDOSSIERS........................................................................................................................ 10
2.3
WERKING ............................................................................................................................................. 11
2.4
OVERLEG EN SAMENWERKINGSVERBANDEN ........................................................................................ 12
2.4.1
Overleg inhoudelijke werking/netwerking ....................................................................................... 12
2.4.2
Structureel overleg met lokale besturen .......................................................................................... 13
2.5
VORMING PERSONEEL .......................................................................................................................... 14
2.6
INHOUDELIJKE ANALYSE ZORGPERIODES ............................................................................................. 15
2.6.1
Overzicht aantal zorgperiodes per jaar .......................................................................................... 16
2.6.2
Openingsjaar – zorgperiodes .......................................................................................................... 16
2.6.3
Woonplaats...................................................................................................................................... 17
2.6.4
Nationaliteit................................................................................................................................... 18
2.6.5
Origine ............................................................................................................................................ 19
2.6.6
Thuistaal.......................................................................................................................................... 21
2.6.7
Leeftijd kind / jongere ..................................................................................................................... 22
2.6.8
Verwijzer ......................................................................................................................................... 23
2.6.9
Onderwijsniveau ouders .................................................................................................................. 24
2.6.10
Onderwijsniveau kind/jongere .................................................................................................... 25
2.6.11
Schoolse vertraging .................................................................................................................... 26
2.6.12
Hoofdberoep ouders ................................................................................................................... 27
2.6.13
Hoofdinkomsten ouders .............................................................................................................. 28
2.6.14
Leefsituatie van kind/jongere ...................................................................................................... 29
2.6.15
KOPP – kinderen ........................................................................................................................ 30
1
3
2.6.16
Aanmeldingsklachten .................................................................................................................. 31
2.6.17
As 1 diagnose volgens de DSM-IV:............................................................................................. 33
2.6.18
As 2 diagnose volgens de DSM-IV:............................................................................................. 37
2.6.19
As 4 diagnose volgens de DSM-IV:............................................................................................. 38
2.6.20
As 5 diagnose volgens de DSM-IV:............................................................................................. 40
CONCLUSIE 2009 ..................................................................................................................................... 43
2
1 Kind in Nood
1.1 Een stukje geschiedenis ‘Kind in Nood’ is sinds 1997 gekend als een project van het Sociaal Impulsfonds. Dit project werd uitgevoerd door de OCMW’s van Heusden-Zolder, HouthalenHelchteren en de sociale ombudsdienst van Beringen, in samenwerking met het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg West-Limburg (CGG/LITP). Na deze gemeenschappelijke Sif-voorgeschiedenis, sloten de gemeenten HeusdenZolder, Beringen en Houthalen-Helchteren in 2003 een samenwerkingsprotocol af met CGG/LITP vzw Campus West-Limburg om de specifieke dienstverlening t.a.v. kinderen en jongeren die opgroeien in kansarme gezinnen, te continueren In 2007- 2008 werden onderhandelingen gevoerd met de overige gemeenten van West-Limburg : Tessenderlo, Ham, Leopoldsburg en Lummen. Met Tessenderlo, Leopoldsburg en Ham werd een samenwerkingscontract afgesloten. De financiële inbreng van deze gemeenten zorgde voor een uitbreiding van het KIN-team met ½ psycholoog en ½ orthopedagoge De stad Beringen deed
in 2008 een uitbreiding van een halftijdse functie
maatschappelijk werk naar een full-time functie maatschappelijk werk. 2009 is het eerste werkjaar waarin de volledige equipe van KIN in de 6 gemeenten: Houthalen-Helchteren,
Heusden-Zolder,
Beringen,
Ham,
Tessenderlo
en
Leopoldsburg, werkzaam is.
1.2 Team Het team van Kind in Nood bestaat uit (Houthalen-Helchteren),
¾
psychologe
: een full-time maatschappelijk werker (Heusden-Zolder),
1full-time
functie
maatschappelijk werk (Beringen), ½ psychologe en ½ orthopedagoge voor Tessenderlo, Leopldsburg, Ham. 3
Het team wordt inhoudelijk ondersteund door de kinderen - en jongerenequipe van het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg. Doordat gemeenten/OCMW ’s lokalen ter beschikking stellen voor de KIN werking kunnen cliënten in de eigen gemeente gezien worden. Tessenderlo en Leopoldsburg stellen een lokaal in het OCMW ter beschikking voor de KIN-medewerker. In Ham is een lokaal in het gemeentehuis voorzien. In Houthalen werkt de KIN- medewerker vanuit het Sociaal Huis, Dienst Gezin en Kind. In Heusden en Beringen wordt gebruik gemaakt van de huisvesting van het CCG.
1.3 Omkaderingsstructuur In 2009 werd verder inhoud gegeven aan de omkaderingsstructuur van de intergemeentelijke KIN-werking. -
op bestuursniveau : stuurgroep zorgcircuit kinderen en jongeren WestLimburg.
-
op zorginhoudelijk niveau : intergemeentelijk team zorgbeleid
-
op casusniveau : lokaal team patiëntenzorg
-
jaarlijks overleg lokaal bestuur - CGG
1.4 Doelgroep ‘Kind in Nood’ richt zich tot kinderen en jongeren van O tot 21 jaar van de voornoemde
gemeenten
die
opgroeien
in
kansarme
gezinnen
en
ernstige
psychosociale of psychiatrische problemen vertonen of een duidelijk risico lopen op de ontwikkeling van dergelijke problematiek.
4
1.5 Accenten in de werking Het toegankelijk maken van hulpverlening binnen de geestelijke gezondheidszorg voor deze doelgroep impliceert:
1.5.1 Een actieve opstelling in het toeleiden van cliënten Binnen ‘Kind in Nood’ wordt op een actieve manier geïnvesteerd in het bereiken van de doelgroep door bekendmaking, contacten met sleutelfiguren en welzijnswerkers, inbrengen van eigen expertise binnen lokale werkingen. Het spreekt voor zich dat dit in de nieuw aangesloten gemeenten een extra punt van aandacht was. De uitbouw van wekelijkse spreekuren in de gemeenten zelf werkt hierin faciliterend.
1.5.2 Samenwerking De problematiek van de doelgroep maakt samenwerking met andere betrokken actoren essentieel. Deze samenwerking wordt enerzijds structureel ingebouwd en bestaat anderzijds uit ad hoc cliëntoverleg. Binnen Kind in Nood zijn er gesystematiseerde consultatiemomenten en overleg met de medewerkers van het OCMW van Heusden-Zolder, het Sociaal Huis in Houthalen-Helchteren, het OCMW van Leopoldsburg, Tessenderlo en Ham. Gesystematiseerd cliëntoverleg waaraan een personeelslid van KIN participeert, is georganiseerd in Heusden-Zolder en Beringen. Er zijn contacten met HouthalenHelchteren om dergelijk overleg op te starten. Bij complexe dossiers waar er nood is aan zorgafstemming tussen verschillende diensten wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van een therapeutisch project of lokaal cliëntoverleg.
5
Op vraag van welzijnswerkers kunnen begeleidings- en vormingsactiviteiten samen opgezet worden. In 2009 participeerde we in: -
Vorming BKO Leopoldsburg
-
Huisbezoek samen met OCMW-medewerker op vraag van OCMW
-
Medewerking studiedag LOP
-
Spel wegwijs in de hulpverlening- georganiseerd door het CAD en stad Beringen voor alle leerlingen van het vierde jaar secundair onderwijs
-
….
1.5.3 Aangepaste methodiek inzake hulpverlening De werking van Kind in Nood sluit aan bij de multidisciplinaire werking van het kinderen- en jongerenteam van het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg. Voor elke zorgperiode gebeurt de diagnose – en indicatiestelling en het uitzetten van de behandelingslijnen in overleg met het kinderen- en jongerenteam (psychiater, psycholoog, maatschappelijk werker) van het CGG. Om tegemoet te komen aan de specifieke noden van de doelgroep, worden een aantal accenten gelegd die afwijken van de klassieke CGG-werking. Wat betreft de individuele begeleidingen/ therapieën zien we dat de frequentie van contacten met de
cliënten
hoger
ligt
dan
bij
de
reguliere
C.G.G.-werking.
Vanuit de Kind in Nood werking wordt er outreachend en aanklampend gewerkt. Dit vertaalt
zich
concreet
in
huisbezoeken,
overlegmomenten
op
school,
cliëntgesprekken op school, meegaan naar intake (psychiatrisch ziekenhuis), kennismaking
kinderopvang, meegaan naar oudercontact op school, aanmelding
comité bijzondere jeugdzorg, … . We spelen snel in op de vraag door een intake te organiseren maximum 2 weken na de aanmelding. De intake vindt plaats in de betreffende gemeente. Daarnaast hanteren we een flexibele opstelling bij crisis. Dossiers binnen het project vragen meer teamoverleg omwille van de complexiteit van de problematiek. Regelmatige contacten met hulpverleners, welzijnswerkers en sleutelfiguren zijn zeer belangrijk. De methodiek binnen de groepsbegeleidingen is eveneens aangepast.
Kinderen
worden , indien nodig, voor de groepstrainingen opgehaald en thuisgebracht door de hulpverleners. De frequentie van de opeenvolgende sessies van de sociale 6
vaardigheidstrainingen
en
de
groepstherapie
voor
kinderen
in
moeilijke
echtscheidingssituaties kunnen afhankelijk van de noden van de groep wekelijks ingepland worden. De terugkoppeling van het groepsprogramma naar de ouders gebeurt frequenter zodat overdracht naar concrete situaties vlotter verloopt.
7
1.6 Praktische informatie Adres:
( gegevens 2010 )
Kind in Nood Pastoor Grausstraat 14 3583 Paal-Tervant Tel : 011 42 49 31 E-mail :
[email protected] We zijn telefonisch te bereiken elke werkdag van 9 tot 17 uur. Er wordt steeds op afspraak gewerkt. Alle cliënten kunnen binnen de eigen gemeente gezien worden. Er is mogelijkheid tot avondconsultatie en huisbezoek. Voor de cliënten is alle hulpverlening gratis. geldende nomenclatuur ( remgeld)
Consultatie bij de psychiater: volgens de
Personeelsleden: Heusden - Zolder :
consultatie CGG Noordberm 65, 3550 Heusden-Zolder
Els Claes: klinisch psychologe (28,5u), Tel : 011 42 49 31;
[email protected] Beringen : consultatie CGG Pastoor Grausstraat 14, 3583 Paal-Tervant Karolien Morelli: maatschappelijk assistente (19u),
[email protected] Carina Kverh : maatschappelijk assistente (19u),
[email protected] Tel : 011 42 49 31 Houthalen-Helchteren: consultatie Sociaal Huis Houthalen-Helchteren Nancy Warson maatschappelijk assistente (38u), Tel : 011 66 89 71;
[email protected] Tessenderlo : Consultatie OCMW Tessenderlo : dinsdagnamiddag Karolien Vanderputte , klinisch psychologe en Ine Louwies , orthopedagoge Tel: 013 66 17 50
[email protected],
[email protected] Ham : consultatie gemeentehuis Ham , maandagnamiddag, Ine Louwies, orthopedagoge Tel : 011 42 49 31,
[email protected] Leopoldsburg : Consultatie OCMW Leopoldsburg :maandagnamiddag Karolien Vanderputte ,klinisch psychologe Tel :011 53 98 10
,
[email protected]
Coördinator: Andrea Dierckx, klinisch psychologe ( CGG/LITP )
[email protected] Tel: 011 42 49 31
8
2 Overzicht van de werking Registratiegegevens zijn de basis om de concrete werking van Kind in Nood in beeld te brengen. In de patiëntenregistratie maken we een onderscheid tussen zorgperiodes en consultatiedossiers.
2.1 Zorgperiodes Voor het jaarverslag van 2009 maken we voor de eerste keer gebruik van de gegevens zoals ze door het elektronisch patiëntendossier (EPD) aangeleverd worden. Het registratiesysteem vertrekt van zorgperiodes en niet van dossiers. Een zorgperiode is een periode waarin er face to face contacten zijn tussen de hulpverlener en de cliënt en/of zijn omgeving. De zorgperiode start bij intake en stopt bij de afsluiting van het dossier. Wanneer er een heraanmelding is binnen de 6 maanden na afsluiting van het dossier, blijft de zorgperiode dezelfde. Wanneer er later, na 6 maanden na de afsluiting, opnieuw een aanmelding is wordt er een nieuwe zorgperiode geopend voor dezelfde cliënt. Afgelopen werkjaar werkten we binnen Kind in Nood met 305 zorgperiodes. Hiervan zijn er 185 geopend in 2009, de overige 120 zorgperiodes werden overgedragen van voorgaande werkjaren. Om opgenomen te worden binnen de werking van Kind in Nood moet het gaan om kinderen/jongeren van Heusden-Zolder, Beringen, Houthalen-Helchteren, Ham, Tessenderlo
en
Leopoldsburg,
die
opgroeien
in
kansarme
gezinnen
en
problematisch functioneren op diverse terreinen: school, thuis, vrije tijd, … . Voor de bepaling van kansarmoede worden de zes criteria gehanteerd van ‘Kind en Gezin’, en wordt een zevende criterium, de sociale en culturele participatie, toegevoegd.
9
Criteria: -
Maandinkomen van het gezin
-
Opleidingsniveau ouders
-
Ontwikkelingsstimulatie van de kinderen in het gezin
-
Arbeidssituatie van de ouders
-
Huisvesting
-
Gezondheid
-
Sociale en culturele participatie
Een gezin dat aan 3 of meer criteria beantwoordt, wordt als kansarm beschouwd.
2.2 Consultatiedossiers Een consultatiedossier is een dossier dat tot stand komt door participatie aan bestaande werkingen of door samenwerking met andere diensten. Het gaat dan om cliëntsituaties die één of meerdere keren besproken worden zonder dat de cliënt een face to face contact met de KIN-medewerker heeft. We bereiken hierdoor een aantal kinderen, jongeren en ouders wiens persoonlijke gegevens niet verder verwerkt worden in de registratie, daar ze geen eigen zorgperiode kregen binnen de werking. Consultatiedossiers kunnen komen vanuit: -
Sociaal Huis Houthalen-Helchteren
-
OCMW Heusden-Zolder, Ham, Leopoldsburg, Tessenderlo
-
Samenwerkingsverband Beringen
-
CLG - CRMW –team Heusden
-
In consultatie gevraagd bij overleg
-
C.G.G. volwassenteam
-
Sociale ombudsdienst Beringen
-
Werking OpStap
-
Straathoekwerk
-
…
10
2.3 Werking Elke nieuwe cliëntsituatie wordt na intake besproken op het multidisciplinaire CGG intaketeam.
Na
de
diagnosevorming
behandelingslijnen vastgelegd.
en
indicatiestelling
worden
de
Afhankelijk van de problematiek maken we de
afweging om met het kind/jongere, de ouders en/of het gezin te werken hetzij in een begeleidings-
of
therapeutische
context.
Indien
nodig
verzorgen
we
de
doorverwijzing en toeleiding naar aanvullende of meer gepaste hulpverlening. Afgelopen werkjaar vonden volgende groepen plaats: -
Sociale vaardigheden: 7 kinderen hebben deelgenomen aan de groep sociale vaardigheden, voor kinderen van de lagere school gedurende 10 sessies. De groep is toegankelijk voor kinderen van de zes verschillende gemeenten.
-
KOPP-groep: in 2009 werd het programma voor groepsgericht werken met kinderen tussen 9 en 12 jaar die opgroeien in een gezincontext waar één of beide ouders kampen met een psychiatrische problematiek, verder uitgewerkt. De eerste groep ging van start met 4 kinderen.
-
Echtscheidingsgroep: 3 kinderen hebben het groepsaanbod gevolgd voor kinderen van echtgescheiden ouders. Dit programma bestaat uit tien sessies voor de kinderen en vier sessies voor de ouders, twee voor de vaders en twee voor de moeders.
-
Pubergroep: het bestaande programma van de pubergroep werd gebruikt en aangepast aan de specifieke noden van de groep. 7 pubers namen deel aan deze groep.
-
Observatiegroep: cliënten vanuit de Kind in Nood werking kunnen in functie van hun noden ook aansluiten bij de bestaande groepen binnen de reguliere CGG werking.
In 2009 namen 15 kinderen deel aan de observatiegroep, hiervan
waren 7 kinderen, kinderen vanuit de Kind in Nood werking. Deze groep, met als doelstelling diagnostische uitklaring en indicatiestelling voor therapie, wordt begeleid door één psychologe vanuit de reguliere CGG werking en één psychologe uit de Kind in Nood werking.
11
2.4 Overleg en samenwerkingsverbanden 2.4.1 Overleg inhoudelijke werking/netwerking Heusden – Zolder -
OCMW consultatie
-
Netwerk opvoedingsondersteuning
-
CLG – CRMW team: dit team fungeert ook als regionaal netwerkteam van de integrale jeugdhulpverlening
Beringen -
Samenwerkingsverband Beringen; dit team fungeert netwerkteam van de integrale jeugdhulpverlening
-
Lokaal Overlegplatform
-
Team sociale ombudsdienst
-
Participatie aan de werking ‘Opstap’
-
Overleg met buurtopbouwwerk
-
Drie maandelijks overleg SOD
ook
als
regionaal
Houthalen – Helchteren -
Wijkteam Houthalen–Oost
-
Wijkteam De Standaard
-
Wijkteam Meulenberg
-
Sociaal Huis: team
-
Periodiek overleg met Kind & Gezin
Ham -
Consultatief overleg
-
Stuurgroep Opvoedingsondersteuning
Tessenderlo -
Wekelijks consultatie uurtje
Leopoldsburg -
Wekelijks consultatie uurtje
12
2.4.2 Structureel overleg met lokale besturen Heusden – Zolder -
3- maandelijks overleg: diensthoofd sociale dienst, hoofdmaatschappelijk werker OCMW
-
Voorstelling jaarverslag op Vast Bureau
-
Jaarlijks beleidsoverleg
Beringen -
3 maandelijks overleg: diensthoofd sociale ombudsdienst, hoofdmaatschappelijk werker
-
Jaarlijks beleidsoverleg
Houthalen – Helchteren -
2- maandelijks overleg: diensthoofd sociaal huis
-
Voorstelling jaarverslag voor OCMW – raad
-
Jaarlijks beleidsoverleg
Ham -
Jaarlijks beleidsoverleg
Tessenderlo -
Jaarlijks beleidsoverleg
Leopoldsburg -
Jaarlijks beleidsoverleg
13
2.5 Vorming personeel De multidisciplinaire samenstelling van de KIN-equipe en de inbedding binnen de CGG werking geeft een constante mogelijkheid tot intervisie en van mekaar leren. Daarnaast werden er voor 2009 door de verschillende leden van het team volgende vormingen gevolgd:
-
Drie maandelijkse intervisie vanuit gedragstherapie in CGG Hasselt
-
Maandelijkse intervisie bij Annemie Reyssen, kindertherapeute
-
5 – daagse vorming rond hechting
-
Langdurige opleiding Bachelor Geestelijke gezondheidszorg
-
24.04.2009: vorming gedragsstoornissen
-
15.05.2009: Studiedag:De Axenroos: Meer dan kinderspel
-
08.05.2009: informatie voormiddag rond hechtingsproblematieken bij kinderen en jongeren
-
10 en 11.09.2009 Vlaams congres kinder en jeugdpsychiatrie en psychotherapie
-
18.09.2009: Studiedag Geduldig Gereedschap: de relatie als drager van Psychodynamisch proces
-
29.09.2009: studiedag ‘niet gemotiveerd voor hulpverlening’, studiedag voor medewerkers CGG en CAW
-
13.10.2009: uistap met de welzijsdienst, bezoek aan de opvoedingswinkel Hasselt en de Marokkaanse Moskee
-
26.11.2009: studiedag: wat je altijd al had willen weten over de ocmw’s en de geestelijke gezondheidszorg
-
11.012.2009 Mindfulness voor kinderen en jongeren
14
2.6 Inhoudelijke analyse zorgperiodes Voor de inhoudelijke analyse van de zorgperiodes, vertrekken we van de registratiegegevens van de zorgperiodes . We selecteerden dezelfde grafieken als de voorgaande jaren. - grafiek 1: overzicht aantal zorgperiodes per jaar - grafiek 2: woonplaats - grafiek 3: nationaliteit - grafiek 4: origine - grafiek 5: thuistaal - grafiek 6: leeftijd kind - jongeren - grafiek 7: verwijzer - grafiek 8: onderwijsniveau ouders - grafiek 9: onderwijsniveau kind/jongere - grafiek 10: schoolse vertraging - grafiek 11: hoofdberoep ouders - grafiek 12: hoofdinkomsten ouders - grafiek 13: leefsituatie kind/jongere - grafiek 14: KOPP - kinderen - grafiek 15: aanmeldingsklacht - tabel 16: As 1: klinische stoornissen - tabel 17: As 2: persoonlijkheidsstoornissen - tabel 18: As 4: psychosociale en omgevingsproblemen - tabel 19: As 5: niveau van functioneren
15
2.6.1 Overzicht aantal zorgperiodes per jaar
In 2009 werkten we met 305 zorgperiodes. 2009 was een werkjaar waarin alle gemeenten, ook de nieuwe gemeenten Ham, Leopoldsburg en Tessenderlo een volledig werkjaar gekend hebben. Dit kan de stijging ten dele verklaren. Anderzijds kenden ook de bestaande gemeenten een groei. Dit zou verklaard kunnen worden door: -
De publiciteit van Kind in Nood naar aanleiding van de start in de nieuwe gemeenten.
-
De inbedding in de gemeenten waardoor verwijzing vlotter loopt.
-
De toename van maatschappelijk kwetsbare gezinnen ten gevolge van de economische crisis.
2.6.2 Openingsjaar – zorgperiodes In 2009 zijn er 185 nieuwe zorgperiodes ingestroomd en waren er 120 overgedragen zorgperiodes.
16
2.6.3 Woonplaats
Voor de drie nieuw toegetreden gemeenten zien we dat Leopoldsburg in 2009 het grootst aantal zorgperiodes kende (25). De gemeenten Ham (19) en Tessenderlo (18) hebben een vergelijkbaar aantal zorgperiodes waarmee gewerkt werd. De gemeente Lummen heeft na een periode van beraad besloten om niet toe te treden tot KIN. Tijdens de periode van beraad werden de aanmeldingen van Lummen, die hiervoor in aanmerking kwamen, behandeld volgens de specifieke KIN-methodiek. Zodra de definitieve beslissing van de gemeente Lummen duidelijk was, werd er geen KIN-service meer verleend voor nieuwe dossiers. De gemeenten Beringen, Houthalen-Helchteren en Heusden-Zolder zetten de trend van de voorbije jaren verder en kenden een toename van zorgperiodes.
17
2.6.4 Nationaliteit
Wat betreft de nationaliteit stellen we vast dat 291 cliënten ( 95% ) Belg zijn.
18
2.6.5 Origine
155
81
16
12
8
5
5
2
2
2
2
2
2
2
1
1
1
In 2009 zijn 155 cliënten van Belgische origine (51%),
1
1
1
1
1
1
150 cliënten zijn van
vreemde origine (49%).
Belgische origine
Vreemde origine
2002
65%
35%
2003
67%
33%
2005
62%
38%
2006
49%
51%
2007
43%
57%
2008
46 %
54%
2009
51%
49%
Origine : rechtstreekse bloedverwant in eerste, tweede of derde lijn van iemand die een vreemde nationaliteit heeft of heeft gehad.
19
In 2009 zien we een toename van het aantal cliënten van Belgische origine. We hebben hier geen sluitende verklaring voor. Mogelijks zou dit enerzijds verklaard kunnen worden door de populatie van de nieuw toegetreden gemeenten. Gezien deze gemeenten geen mijnverleden hebben, zijn er minder inwoners van vreemde origine. Anderzijds zouden we deze cijfers kunnen verklaren vanuit de economische recessie. Er zijn meer cliënten van Belgische origine die voldoen aan de criteria van KIN.
20
2.6.6 Thuistaal
Sinds 2009 registreren we de variabele thuistaal. We stellen vast dat er in 171 (56%) gezinnen Nederlands gesproken wordt. Dit is een opvallend gegeven in verhouding tot het aantal origines (155 Belgen). Daarnaast stellen we vast dat in 83 gezinnen (27%) Turks de thuistaal is. In 22 gezinnen spreekt men een andere taal dan Nederlands, Turks, Marokkaans of Italiaans.
21
2.6.7 Leeftijd kind / jongere
We bereiken in 2009 een grotere groep kinderen in de leeftijdscategorie van 0-6 jaar, namelijk 18%. In vergelijking met vorig jaar is dit een stijging van 11%. Kinderen in de lagere schoolleeftijd (7-12j.) vormen nog steeds de grootste groep namelijk 40%. Het aantal pubers dat we bereiken, kinderen van 12-15 jaar, is 19 %. We zien voor de adolescenten en de jong volwassenen een daling ten opzichte van 2008. Het aantal adolescenten is 17 %. Het aantal jong volwassenen is 5 %.
22
2.6.8 Verwijzer
Ook in 2009 komen, net als in de voorgaande jaren, de meeste verwijzingen vanuit de eerstelijns hulpverlening, nl. vanuit de huisartsen, de CLB’s en de sociale diensten. Een andere belangrijke groep zijn de cliënten die op eigen initiatief komen of op aanraden van iemand uit hun directe omgeving. In vergelijking met vorig jaar neemt deze groep toe met 7%.
23
2.6.9 Onderwijsniveau ouders
We zien dat zowel bij vaders als bij moeders een groot aantal enkel lager onderwijs volgde. Dit is meer uitgesproken bij de moeders (13%). Binnen het secundair onderwijs vormen de beroepsrichtingen nog altijd de grootste groep (vaders: 31%, moeders: 38%). Het blijft opvallend dat veel ouders hun eigen onderwijsniveau en/of dat van de (ex) partner niet kunnen benoemen (vaders: 21%, moeders: 12%). Tenslotte waren er 11 zorgperiodes waarin de vader overleden is en 4 waarin de moeder overleden is. Er zijn 19 zorgperiodes niet ingevuld. Dat kan verklaard vanuit de registratie van het computersysteem. Wanneer een jongere ouder dan 18 jaar aangemeld wordt, vraagt het registratiesysteem deze gegevens niet meer.
24
2.6.10
Onderwijsniveau kind/jongere
In het totaal zitten 134 (44%) kinderen in het lager onderwijs. Waarvan 113 (84 %) in het gewoon lager onderwijs en 21 (16 %) in het bijzonder lager onderwijs. Dit betreft toch een aanzienlijk aantal.
Bij deze kinderen is er sprake van een
leerachterstand. Taalproblemen kunnen hier een meespelende factor zijn. Binnen het secundair onderwijs volgen 54 jongeren (18%) het beroeps onderwijs (BSO), en 19 jongeren (6%) volgen het bijzonder secundair onderwijs. Dit is een bevestiging dat de meerderheid van de doelgroepkinderen vooral terug te vinden zijn in de lagere scholingsgraden. De lage scholingsgraad bij de kinderen en jongeren, vinden we ook bij de ouders terug. (zie tabel 2.4.8)
25
2.6.11 Schoolse vertraging De moeilijke schoolloopbaan van de kinderen uit onze gezinnen vertaalt zich ook in een schoolse vertraging.
Niet ingevuld; 27
Vertraging 1 jaar: 72
Zitten op leeftijd; 177
Niet op leeftijd 93
Vertraging 2 jaar: 17 Vertraging 3 jaar: 3 Vertraging 4 jaar: 1
Binnen de 305 zorgperiodes waar er in 2009 mee gewerkt werd, zaten 177 kinderen op leeftijd, 58%. 93 Kinderen zaten niet op leeftijd, 30%. Hier zien we dat 72 kinderen een achterstand hebben van 1 jaar, 17 kinderen hebben een achterstand van 2 jaar.
26
2.6.12 Hoofdberoep ouders
Bekijken we de werksituatie van de vaders dan valt op dat 53 (17%) vaders niet beroepsactief zijn ( werkloos, geen). 131 (43%) Vaders zijn tewerkgesteld als arbeider. Van 34 (11%) vaders is het beroep niet gekend. Bij de moeders valt de grote groep niet – beroepsactieven op nl.148, (48,5%) Van de moeders die werken, werkt het grootste aantal als arbeidster 89 (29%). Bij 2% van de moeders is het beroep niet gekend. Bij de vaders is 5% en bij de moeders is 10% tewerkgesteld als bediende.
27
2.6.13 Hoofdinkomsten ouders
Wanneer we de inkomens bekijken zien we dat 130 (43%) vaders en 98 (32%) moeders een inkomen uit arbeid hebben. Een
tweede
item
dat
opvalt
zijn
het
groot
aantal
vervangingsinkomens
(Invaliditeit/ziekte, werkloosheidsuitkering en pensioen). We zien 65 (21%) vaders met een vervangingsinkomen en 85 (28%) moeders met een vervangingsinkomen. Opvallend is ook de grote groep moeders die voorziet in een inkomen via de partner 45. (15%).
28
2.6.14 Leefsituatie van kind/jongere
De groep van kinderen en jongeren die opgroeien in een kerngezin bedraagt slechts 35%. 65 % groeit op in een gezinssituatie die afwijkt van het traditioneel kerngezin. Het aantal alleenstaande moeders, 38%, is een opvallend gegeven.
29
2.6.15 KOPP – kinderen Binnen de werking van Kind in Nood worden we vaak geconfronteerd met de psychische kwetsbaarheid van ouders.
Om hier een beter zicht op te krijgen
scoorden we het aantal gezinnen waarvan wij inschatten dat één of beide ouders een dermate ernstige psychiatrische problematiek of persoonlijkheidsstoornis vertoont dat het functioneren als ouder hierdoor beperkt wordt. We weerhielden bij 37% van de vaders en bij 43% van de moeders een psychiatrische problematiek.
Cijfers van de voorgaande jaren geven eenzelfde beeld. Bij de moeders vallen hier vooral de persoonlijkheidsstoornissen en depressies op, bij de vaders is het een eerder divers beeld : persoonlijkheidsstoornissen, depressie, verslavingsproblematiek , ASS ....
30
2.6.16 Aanmeldingsklachten Met betrekking tot de redenen om te consulteren maken we een duidelijk onderscheid tussen de aanmeldingsklacht en de diagnose. De aanmeldingsklacht is de reden waarom de cliënten en/ of de ouders zich in eerste instantie bij ons aanmelden.
De diagnose is de benoeming die we zelf als hulpverleners aan de
problematiek toekennen.
Deze kan verschillend zijn van de oorspronkelijke
aanmeldingsklacht van de cliënt of de ouders
Per dossier kunnen meerdere aanmeldingsklachten geregistreerd worden. Vaak geregistreerde aanmeldingsklachten zijn relatie – of opvoedingsmoeilijkheden, gedrags – en verwerkingsproblemen.
112 Interactieproblemen Verwerkingsproblemen Gedragsproblemen
Psychische problemen Ontwikkelingsprobleem
55
Slachtofferschap
46
32
Maatschappelijke problemen / sociale inschakeling
32
Specifieke modaliteit 10
8
Klachten mbt lichamelijk functioneren
6
4
31
Tabel 14-18: Diagnose DSM Verduidelijking bij de DSM-IV classificatie Binnen een CGG worden diagnoses gesteld volgens het DSM classificatie systeem. Vanuit dit systeem wordt elke cliënt beoordeeld op 5 assen: As 1: Klinische stoornissen As 1 geeft een omschrijving van de klinische stoornis of een andere aandoening die een reden van zorg kan zijn . As 2: Persoonlijkheidsstoornissen – mentale handicap Op
de
tweede
as
beoordelen
we
onze
cliënten
m.b.t.
een
persoonlijkheidsstoornis of m.b.t. eventuele mentale handicap. As 3: Somatische aandoeningen Indien de cliënten aan een somatische aandoening lijden die invloed heeft op het functioneren dan krijgt dit een score op As 3. As 4: Psychosociale en omgevingsproblemen Cliënten staan vaak ook onder stress. Dit geven we dan aan via As 4 waar we de aard en de ernst van de stressoren benoemen. As 5: Inschatting van het niveau van het functioneren Op As 5 geven we aan, via een cijfer van 1 tot 100, hoe onze cliënten op dit moment in het dagelijkse leven functioneren. Code 100 betekent dat de betrokkene uitstekend functioneert bij een groot aantal activiteiten, code 1 geeft aan dat de betrokkene een voortdurend ernstig gevaar is voor zichzelf en anderen.
32
2.6.17 As 1 diagnose volgens de DSM-IV: Klinische stoornissen, andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn
As 1 diagnose Niet Ingevuld leerstoornissen
Totaal 56
18,36%
1
0,33%
Rekenstoornis Pervasieve ontwikkelingsstoornis
1 11
3,61%
Autistische stoornis
1
Stoornis van Asperger
1
Pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO (met inbegrip van atypisch autisme)
9 33
Aandachtstekortstoornissen en gedragsstoornissen
10,81%
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerde type
6
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerde type, Gedeeltelijk in remissie
1
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend onoplettendheid type
1
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend onoplettendheid type, Gedeeltelijk in remissie
2
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend hyperactief-impulsief type, Gedeeltelijk in remissie
2
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit NAO
7
Gedragsstoornis: Type beginnend op kinderleeftijd
1
Gedragsstoornis: Type beginnend in de adolescentie
2
Gedragsstoornis: begin niet gespecificeerd
1
Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis
6
Gedragsstoornis NAO
4
33
Tic - stoornissen
1
Chronische motorische of vocale tic-stoornis Stoornissen in de zindelijkheid
0,33% 1
5
1,64%
Encopresis zonder obstipatie en overloop incontinentie
2
Enuresis (niet door een somatische aandoening). Specificeer type: Alleen 's nachts/Alleen overdag/ 's nachts en overdag
1
Enuresis (niet door een somatische aandoening): Alleen 's nachts
2
Overige stoornissen op zuigelingenleeftijd, kinderleeftijd of in de adolescentie
5
1,64%
Separatieangststoornis. Vroeg begin
2
Reactieve hechtingsstoornis (geremde type) op zuigelingen- of vroege kinderleeftijd.
2
Reactieve hechtingsstoornis (ongeremde type) op zuigelingen- of vroege kinderleeftijd.
1
Depressieve stoornissen
12
3,93%
Depressieve eenmalige episode. Licht, zonder melancholische (vitale) kenmerken
1
Depressieve eenmalige episode. Matig, zonder melancholische (vitale) kenmerken
2
Depressieve eenmalige episode. Gedeeltelijk in remissie, zonder melancholische (vitale) kenmerken
1
Depressieve episode, recidiverend. Matig, zonder melancholische (vitale) kenmerken
1
Dysthyme stoornis. Vroeg begin.
1
Depressieve stoornis NAO
6
stemmingsstoornissen
1
Stemmingsstoornis NAO Angststoornissen
0,33% 1
17
5,57%
Specifieke fobie. Specif.: Diertype/Natuurtype/Bloed-injectieverwonding type/Situationeel type/Overig type
1
Sociale fobie. Specificeer indien: Gegeneraliseerd
4
Sociale fobie. Gegeneraliseerd
1
Posttraumatische stress-stoornis. Specif. als: Acuut/Chronisch. Specif. als: verlaat begin
1
34
Posttraumatische stress-stoornis. Acuut
3
Posttraumatische stress-stoornis. Chronisch
3
Gegeneraliseerde angststoornis
1
Angststoornis NAO
3
Eetstoornissen
1
Bulimia nervosa. Specificeer type: Purgerende type/Niet purgerende type Stoornissen in de impulsbeheersing, niet anderszins omschreven
1 1 0,33%
Trichotillomanie Aanpassingsstoornissen
0,33%
1 26
8,52%
Aanpassingsstoornis. Met depressieve stemming, Acuut
2
Aanpassingsstoornis. Met depressieve stemming, Chronisch
3
Aanpassingsstoornis. Met angst
1
Aanpassingsstoornis. Met gemengd angstige en depressieve stemming. Acuut.
2
Aanpassingsstoornis. Met een stoornis in het gedrag. Acuut
1
Aanpassingsstoornis. Met een stoornis in het gedrag. Chronisch
2
Aanpassingsstoornis. Met een gemengde stoornis van emoties en gedrag
3
Aanpassingsstoornis. Met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Acuut.
5
Aanpassingsstoornis. Met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Chronisch.
2
Aanpassingsstoornis. Niet gespecificeerd. Specific. indien: Acuut/Chronisch
1
Aanpassingsstoornis. Niet gespecificeerd. Acuut.
3
Aanpassingsstoornis. Niet gespecificeerd. Chronisch.
1
Relationele problemen
104
34,09%
Relationeel probleem gebonden aan een psychische stoornis of een somatische aandoening
23
Ouder-kind relatieprobleem
65
35
Relatieprobleem tussen de kinderen
8
Relatieprobleem NAO
6
Parent-Child Relational Problem (if focus of attention is on child)
2
Problemen in verband met misbruik of verwaarlozing
3
Slachtoffer seksueel misbruik (kind) Bijkomende problemen die een reden voor zorg kunnen zijn
0,98% 3
7
2,29%
Antisociaal gedrag bij een kind of adolescent
1
Rouwreactie
3
Levensfaseprobleem
3
Bijkomende codes
21
6,88%
Niet gespecificeerde psychische stoornis (niet-psychotisch)
1
Diagnose of aandoening op As I uitgesteld
4
Traumatische stressstoornis
2
Stoornis in relatie en communicatie
10
Te veel betrokken Totaal
4 305
In het elektronisch patiëntendossier registeren we een hoofddiagnose en een behandeldiagnose. In bovenstaande tabel geven we de hoofddiagnose weer om een globaal beeld weer te geven van het functioneren van de cliënt. Dit wil zeggen dat we slechts 1 diagnose per kind/jongere weergeven, hoewel er in de praktijk vaak meerdere diagnoses voorkomen. Binnen onze 305 zorgperiodes zien we een belangrijke groep kinderen en jongeren met als diagnose relationele problemen (104). Daarnaast zien we ook een belangrijke groep kinderen en jongeren met als hoofddiagnose Aandachtstekort- en gedragsstoornissen (33), emotionele stoornissen (30) en de aanpassingsstoornissen (26).
36
2.6.18 As 2 diagnose volgens de DSM-IV: Persoonlijkheidsstoornissen, mentale handicap
AS 2 diagnose Geen diagnose op as 2
265
Uitgestelde diagnose
161
Zwakbegaafd
37
Licht zwakzinnigheid
15
Matige zwakzinnigheid
2
Zwakzinnigheid niet gespecifieerd
1
Borderline Persoonlijkheidsstoornis NAO
12 1
Bij 161 (53%) van onze cliënten werd de diagnose uitgesteld. Het gaat hier om kinderen en jongeren met een duidelijk vermoeden dat er een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling is. Cognitieve beperkingen die mee de problematiek kleuren werden bij 55 cliënten vastgesteld ( 18%).
37
2.6.19 As 4 diagnose volgens de DSM-IV: Psychosociale en omgevingsproblemen Aard : A. Binnen primaire steungroep
305
B. Problemen gebonden aan de sociale omgeving
43
C. Opvoedingsproblemen
158
D: Werkproblemen
13
E. Woonproblemen
40
F. Financiële problemen
126
H. Problemen met justitie/politie of misdaad
4
I. Andere psychosociale en omgevingsproblemen
15
Onvoldoende gegevens
10
Ernst : Licht
59
Matig
222
Ernstig
322
Extreem
96
Catastrofaal Onvoldoende gegevens
5 10
38
Elke hulpverlener van de Kind in Nood werking heeft voor zijn dossiers een score gegeven op ‘ problemen binnen de primaire steungroep (305). Voorgaande jaren scoorden we deze stressoren handmatig en scoorden we bijgevolg alleen de twee probleem domeinen waarop de nadruk lag. Vanuit het elektronisch scoren kunnen we een completer beeld weergeven en kunnen alle probleem domeinen van een kind in beeld gebracht worden. Naast het domein ‘problemen binnen de primaire steungroep’, valt ook de hoge score op binnen het domein opvoedingsproblemen en financiële problemen. Een grote groep van de kinderen groeit op in ernstige tot extreme stresssituaties.
39
2.6.20 As 5 diagnose volgens de DSM-IV: Algehele beoordeling van functioneren Huidig functioneren: GAF 40 enige beperkingen GAF 42 ernstige symptomen GAF 43 ernstige symptomen GAF 44 ernstige symptomen GAF 45 ernstige symptomen GAF 46 ernstige symptomen GAF 47 ernstige symptomen GAF 48 ernstige symptomen GAF 49 ernstige symptomen GAF 50 ernstige symptomen GAF 51 matige symptomen GAF 52 matige symptomen GAF 53 matige symptomen GAF 54 matige symptomen GAF 55 matige symptomen GAF 56 matige symptomen GAF 57 matige symptomen GAF 58 matige symptomen GAF 59 matige symptomen GAF 60 matige symptomen
4 7 1 2 12 2 5 5 9 19 31 17 15 15 29 7 13 18 12 46
40
GAF 61 enkele lichte symptomen GAF 62 enkele lichte symptomen GAF 63 enkele lichte symptomen GAF 64 enkele lichte symptomen GAF 65 enkele lichte symptomen GAF 66 enkele lichte symptomen GAF 67 enkele lichte symptomen GAF 68 enkele lichte symptomen GAF 69 enkele lichte symptomen GAF 70 enkele lichte symptomen GAF 71 verwacht/voorbijgaande symptomen GAF 72 verwacht/voorbijgaande symptomen GAF 73 verwacht/voorbijgaande symptomen GAF 75 verwacht/voorbijgaande symptomen GAF 76 verwacht/voorbijgaande symptomen GAF 78 verwacht/voorbijgaande symptomen GAF 79 verwacht/voorbijgaande symptomen GAF 80 verwacht/voorbijgaande symptomen GAF 81 geen minimale symptomen GAF 89 geen minimale symptomen GAF 90 geen minimale symptomen GAF 95 geen symptomen Onvoldoende gegevens
22 12 4 8 25 7 10 9 11 17 11 6 3 11 1 4 1 1 1 1 1 2 52
41
Vanaf code 70 en minder wordt gesteld dat kinderen en jongeren op één of meerdere terreinen (school, vrije tijd, thuis) beginnen te disfunctioneren. Naarmate de codes dalen is het disfunctioneren sterker. Score 00 wordt gegeven als er nog te weinig informatie is om een juiste inschatting te maken.
42
3 Conclusie 2009 De intergemeentelijke werking van KIN blijft een waardevol gegeven. Deze geeft immers de mogelijkheid om een team samen te stellen dat, ingebed in de bestaande CGG – werking, een eigen expertise kan ontwikkelen ten behoeve van de doelgroep. 2009 is het eerste werkjaar met een volledige werking in de 6 participerende gemeenten : Houthalen-Helchteren , Heusden-Zolder , Beringen , Ham, Tessenderlo, Leopoldsburg. Klemtoon werd gelegd op outreachend werken en het realiseren van consultatiepunten in elke deelnemende gemeente. Cliënten kunnen hierdoor in de eigen gemeente gezien worden . Een wekelijks consultatief overlegmoment voor hulpverleners van de gemeente is overal uitgebouwd. We werken met een aandacht- en aanspreekpersoon per gemeente . Daar deze deel uitmaakt van een KIN en CGG team blijft de mogelijkheid terug te vallen op dit team en de meest aangewezen persoon in te zetten op een specifiek dossier. Dit blijft een moeilijke evenwichtsoefening en zal verder punt van aandacht zijn in het volgende werkjaar. Er
werd
verder
inhoud
gegeven
omkaderingsstructuur van KIN . kansarmoede
de
intergemeentelijke
Het intergemeentelijk team zorgbeleid
kwam 4 keer samen en besprak de garantiemodel,
aan
inhoudelijke thema’s
criteria,
vormgeving
: zorg
lokaal
team
patiëntenzorg, caseload en de zorg om de KIN methodiek te kunnen blijven garanderen. De stuurgroep zorgcircuit kinderen en jongeren West-Limburg opgericht vanuit
KIN,
fungeerde
als
hefboom
voor
de
uitbouw
van
de
opvoedingswinkel West-Limburg. In 2009 werkten we met 305 zorgperiodes. Daarnaast werd consultatie aangeboden aan hulpverleners, welzijnswerkers, sleutelfiguren. Regelmatig overleg met betrokken hulpverleners / welzijnswerkers met betrekking tot een cliëntsituatie blijft een aandachtspunt. Deelname aan
43
lokaal
cliënt
overleg,
therapeutische
projecten
,
gemeentelijk
georganiseerde overleg - en samenwerkingsverbanden is hierin belangrijk. De cijfergegevens van 2009 geven een beeld dat voorgaande jaren.
vergelijkbaar is met
De blijvende toename van zorgperiodes zet wel druk op
de specifieke KIN methodiek . Dit is een punt van zorg : op welke manier kunnen we de specifieke KIN accenten in de werking in kaart brengen en opvolgen,
hoe kunnen we de hulpverlening organiseren en de werklast
hanteerbaar houden, waar liggen grenzen …? Ongeveer de helft van de 305 zorgperiodes
betreft cliënten van een
vreemde origine. Geen of onvoldoende kennis van het Nederlands is een sterk belemmerende factor in het organiseren van de hulpverlening en beperkt bovendien ook de kansen binnen het onderwijs. Naast de sterke vertegenwoordiging van onze kinderen en jongeren binnen het bijzonder onderwijs, toont de registratie van de schoolse achterstand aan hoe moeizaam de schoolloopbaan van maatschappelijk kwetsbare jongeren is. 30 % zit niet op leeftijd. KIN blijft dan ook sterk betrokken op de werking van OPSTAP en Hupsakee. Beide initiatieven hebben vanuit hun ontwikkelingsstimulerend en opvoedingsondersteunend werken een sterk preventief karakter. Uit onze cijfergegevens komen vooral de moeders als duidelijk kwetsbare groep
naar
voor:
21
%
volgde
enkel
lager
onderwijs,
45
%
beroepsonderwijs, 43 % is niet beroepsactief waarvan 39 % geen uitkering heeft en afhankelijk is van het inkomen van de partner en 12 % leefloon ontvangt. 38% van de moeders zijn bovendien alleenopvoedend. Het lijkt ons belangrijk na te gaan op welke manier maximale psychosociale ondersteuning kan uitgebouwd worden voor deze kwetsbare groep.
Een mogelijke piste is het uitbouwen van groepswerking voor
alleen opvoedende moeders. Naast de reeds bestaande groepsprogramma’s ( sociale vaardigheden, pubergroep, werkjaar
observatiegroep,
echtscheidingsgroep
)
werd
afgelopen
een groepsprogramma uitgewerkt voor KOPP kinderen.
eerste groep
ging ook van start.
Een
De inhoud en werkvorm van het 44
programma werd positief geëvalueerd , de toeleiding van kinderen naar deze groep is niet zo evident en blijft een verder aandachtspunt. In het werken met KOPP kinderen komt de psychiatrische problematiek en kwetsbaarheid van ouders sterk in beeld. Zorg in deze gezinnen betekent vaak een samengaan van de expertise van een kinder- jongerenteam en een volwassenteam. Dit geeft bijkomende druk op het V-team van het CGG,
dat
niet
kan
terugvallen
op
extra
personeel
vanuit
een
projectwerking. Samenvattend kunnen voor 2010 volgende doelstellingen vooropgesteld worden : 1. Er wordt voor 2010 een jaarverslag opgemaakt dat gebruikt wordt voor een interne evaluatie van de werking en tevens een vertrekpunt is om in dialoog te gaan met andere diensten die betrokken zijn op kansarme
gezinnen
en
dit
zowel
op
gemeentelijk
als
op
intergemeentelijk niveau. 2. Vastleggen en afspraken maken rond parameters om de specifieke accenten van de KIN-werking in kaart te brengen en op te volgen. 3. Zowel op team als op inhoudelijk beleidsniveau op zoek gaan naar een efficiënte organisatie van de zorg om enerzijds om te gaan met de stijgende caseload en anderzijds de intensieve KIN werking te blijven garanderen. 4. Uitwerken van een plan van aanpak om de toeleiding van kinderen naar de KOPP groep te faciliteren
en dit voor zowel interne als
externe verwijzing. 5. Specifieke aandacht voor de groep van alleenstaande moeders : mogelijkheden van groepswerking nagaan en uitwerken. 6. Naast deze algemene doelstellingen de ruimte behouden om in overleg met de specifieke gemeenten , gemeente eigen accenten te leggen waar aangewezen.
45