2011
Inhoud 83e verslagjaar
1
2
3
4
5
Kerngegevens, Profiel en Personalia
4
1.1
Kerngegevens
5
1.2
Profiel
9
1.3
Personalia
13
Verslag College van Beheer
16
Voorwoord
17
2.1
Financiële positie
18
2.2
Beleggingen
21
2.3
Pensioenen
32
2.4
Goed pensioenfondsbestuur
38
2.5
Risicomanagement
41
2.6
Vastgoedfraude
43
2.7
Kosten
45
2.8
Verwachtingen 2012
50
Verantwoording & Intern toezicht
51
3.1
Oordeel Verantwoordingsorgaan
52
3.2
Samenvatting rapport Visitatiecommissie
55
Philips Pensioenfonds in cijfers
57
4.1
Kerncijfers: vijfjarenvergelijking
58
4.2
Ontwikkelingen deelnemers
61
4.3
Pensioenregelingen Philips
62
Jaarrekening
64
5.1
Balans per 31 december 2011
65
5.2
Staat van baten en lasten 2011
66
5.3
Kasstroomoverzicht 2011
67
5.4
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2011
68
5.5
Toelichting op de balans
74
5.6
Toelichting op de staat van baten en lasten
86
5.7
Risicobeheer en derivaten
92
Inhoud
6
7
Overige gegevens
103
6.1
Gebeurtenissen na balansdatum
104
6.2
Financiering en uitvoering
105
6.3
Actuariële verklaring
107
6.4
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
109
English Summary
111
7.1
112
Key Data
Colofon
116
Inhoud
1 Kerngegevens, Profiel en Personalia 2011
1.1 Kerngegevens1 Bedragen in miljoenen euro’s
2011
1.1.1 Financiële positie Eind 2011
Eind 2010
Pensioenvermogen
13.946
13.605
Voorziening pensioenverplichtingen
13.547
12.436
Dekkingsgraad
103%
109%
Vereiste dekkingsgraad
108%
108%
Minimaal vereiste dekkingsgraad
104%
104%
70%
81%
Reële dekkingsgraad
Ontwikkeling dekkingsgraad 2011 115%
5%
110%
4%
105%
3%
Dekkingsgraad
100%
2%
Gemiddelde marktrente
95%
1%
90%
0% Eind Eind Eind Eind Eind Eind Eind Eind Eind Eind Eind Eind Eind dec jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
De dekkingsgraad daalde in het afgelopen jaar van 109% naar 103%. De belangrijkste reden voor de daling van de dekkingsgraad was een stijging van de voorziening pensioenverplichtingen in 2011 als gevolg van een forse daling van de rente. Dit heeft ondanks het matchingbeleid een aanzienlijke invloed gehad op de dekkingsgraad. In paragraaf 2.2.2 ‘Beleggingsbeleid algemeen en resultaten’ wordt hier een toelichting op gegeven.
Herstelplan De dekkingsgraad van Philips Pensioenfonds ligt sinds september 2011 onder de minimaal vereiste dekkingsgraad van 104%. Er is dus sprake van een dekkingstekort. Het Pensioenfonds heeft daarom eind november 2011 bij De Nederlandsche Bank (DNB: de toezichthouder) een herstelplan ingediend om ervoor te zorgen dat de financiële positie weer op orde komt. DNB heeft het plan in januari 2012 goedgekeurd. Meer informatie over het herstelplan is te lezen in paragraaf 2.1 ‘Financiële positie’.
1
Voor een samenvatting van de kerncijfers van 2007 tot en met 2011, zie paragraaf 4.1 ‘Kerncijfers: vijfjarenvergelijking’
Kerngegevens, Profiel en Personalia
5
1.1.2 Beleggingen Verdeling belegd vermogen2
Eind 2011
Eind 2010
Liability matching portefeuille
9.963
9.566
Return portefeuille
3.979
4.044
13.942
13.610
2011
2010
10,2% (12,1%)
4,3% (5,4%)
‐1,4% (‐3,1%)
11,2% (8,2%)
6,7%
6,1%
Totaal
Resultaten beleggingen (resultaat benchmark)3 Liability matching portefeuille Return portefeuille
2011
Totaalrendement
Een toelichting op de hierboven gegeven rendementen wordt gegeven in paragraaf 2.2.2 ‘Beleggingsbeleid algemeen en resultaten’.
Beleggingsbeleid in het kort Om de beleggingsresultaten van het Fonds te beoordelen, moeten deze in samenhang worden bezien met de ontwikkeling van de pensioenverplichtingen. Zowel de waarde van de beleggingen als de waarde van de pensioenverplichtingen zijn namelijk voortdurend in beweging, omdat beide worden vastgesteld op basis van de actuele marktwaarde. De dekkingsgraad van het Fonds geeft deze samenhang weer. Het beleid van Philips Pensioenfonds is gericht op enerzijds het beheersen van risico’s en anderzijds het creëren van middelen om te kunnen indexeren. De liability matching portefeuille is bedoeld om een bepaald percentage van de nominale pensioenverplichtingen4, verhoogd met een inflatieverwachting op lange termijn van 2%, te financieren. Op dit moment is dat percentage 64%. Het doel van de return portefeuille is om voldoende rendement te behalen om het overige deel van de verplichtingen te kunnen financieren en om buffers te creëren om onverwacht hogere inflatie (hoger dan 2%) te financieren. Maar ook voor bijvoorbeeld langlevenrisico en de kosten van het Fonds.
2
Hier is het belegd vermogen vermeld exclusief beleggingen in het beschikbare premiedeel van het Philips Executives Pension Plan en van het Philips flex pensioen (prepensioneringsregeling).
3
Hier zijn de resultaten van de liability matching portefeuille en de return portefeuille weergegeven. Tussen haakjes is het rendement van de desbetreffende benchmarks vermeld.
4
De waarde van deze nominale pensioenverplichtingen is, voor de berekening van het matchingpercentage, vastgesteld op basis van de rentecurve voor euro staatsobligaties (GOV-rentecurve). In het financieringsbeleid van het Fonds wordt deze rentecurve gehanteerd.
Kerngegevens, Profiel en Personalia
6
1.1.3 Pensioenen Aantal deelnemers Pensioenopbouwers -
Philips flex pensioen
-
Philips eindloonregeling
-
Philips Executives Pension Plan
2011
Pensioenontvangers
Eind 2011
Eind 2010
15.969
16.467
14.553
14.787
1.091
1.361
325
319
59.886
60.131 39.652 18.694
-
Ouderdomspensioen
39.578
-
Nabestaandenpensioen
18.667
-
Wezenpensioen
-
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Houders premievrije polissen Totaal
373
415
1.268
1.370
32.520
33.018
108.375
109.616
Ontwikkelingen deelnemersbestand en overige gegevens Het aantal medewerkers dat pensioen opbouwt bij Philips Pensioenfonds is in 2011 afgenomen: van 14.271 eind 2010 naar 14.213 eind 2011. Het totaal aantal pensioenopbouwers van het Fonds bedroeg eind 2011 15.969. Tot de categorie pensioenopbouwers behoren ook ex-Philipsmedewerkers die vanwege arbeidsongeschiktheid of een vertrekregeling recht hebben op voortzetting van hun pensioenopbouw. De arbeidsongeschikten zijn naast pensioenopbouwer ook pensioenontvanger; zij ontvangen immers een arbeidsongeschiktheidspensioen van het Fonds. In onderstaande tabel is de uitsplitsing van de pensioenopbouwers weergegeven. Aantal pensioenopbouwers Philips Pensioenfonds
7
Eind 2011
Eind 2010
14.213
14.271
486
826
1.270
1.370
15.969
16.467
2011
2010
196
167
Werkgever koopsommen
1
3
Werknemers pensioenregeling
‐
‐
Werknemers vrijwillige verzekeringen
1
1
198
171
Philips-medewerkers Ex-Philips-medewerkers met een vertrekregeling Ex-Philips-medewerkers die arbeidsongeschikt zijn Totaal
Premies Werkgever
Totaal
Kerngegevens, Profiel en Personalia
Uitkeringen
2011
2010
722
728
Afkopen
1
0
Waardeoverdrachten individueel
3
3
Waardeoverdrachten collectief
‐
‐
726
731
2011
2010
Pensioenopbouwers
0,00%
1,00%
Pensioenontvangers en houders premievrije polissen
0,00%
0,68%
Pensioenuitkeringen
Totaal
2011
Indexaties
8
Kerngegevens, Profiel en Personalia
1.2 Profiel 1.2.1 Doelstelling Stichting Philips Pensioenfonds is belast met de uitvoering van de pensioenregelingen die gelden voor Philips-werknemers in Nederland. Dit houdt in: het administreren van pensioenrechten en -aanspraken en uitbetalen van pensioenen en het op solide wijze beleggen en beheren van de betaalde pensioenpremies en het overige vermogen van het Fonds.
2011
1.2.2 Structuur
9
Op de website van Philips Pensioenfonds (www.philipspensioenfonds.nl/organisatiestructuur) is meer informatie te vinden over de structuur van het Fonds. Hier vindt u bijvoorbeeld een beschrijving van de diverse betrokken partijen bij het Fonds en de personalia van het College van Beheer. Tevens kunt u de volledige statuten van Philips Pensioenfonds downloaden onder het kopje ‘Handige downloads’.
Kerngegevens, Profiel en Personalia
College van Beheer Philips Pensioenfonds wordt bestuurd door het College van Beheer. Het College is verantwoordelijk voor het beleid van het Fonds en de uitvoering ervan.
2011
Samenstelling en besluitvorming Het College van Beheer bestaat uit twaalf leden: vier leden van werkgeverszijde (leden A), benoemd door Koninklijke Philips Electronics N.V., vier leden van werknemerszijde (leden B) en vier leden uit de kring van gepensioneerden (leden C). Het College van Beheer vergadert ten minste viermaal per jaar. In deze vergaderingen hebben werkgeversleden ieder twee stemmen zodat zij in totaal evenveel stemmen kunnen uitbrengen als de niet-werkgeversleden. Geldige besluiten kunnen alleen worden genomen met een meerderheid van ten minste drievierde van het totaal aantal stemmen dat in een vergadering van het College van Beheer kan worden uitgebracht. In aanvulling daarop is vereist, dat ten minste twee leden A, twee leden B en twee leden C voor het desbetreffende voorstel hebben gestemd. Adviseur Het College van Beheer laat zich bij de uitvoering van zijn taken bijstaan door een juridisch adviseur. Commissies De beleidsvoorbereiding vindt voor een belangrijk deel plaats binnen de zes statutaire commissies van Philips Pensioenfonds. Deze commissies zijn samengesteld uit leden van het College van Beheer aangevuld met één of meer externe deskundigen (met uitzondering van de Klachtencommissie en de Governancecommissie). Daarnaast worden de commissies aangevuld met adviseurs vanuit het Directiebureau. Deze adviseurs bestaan uit de directeur van het Fonds en/of een (namens de directeur afgevaardigd) lid van het management team en eventueel betrokken medewerkers van het Directiebureau. De commissies hebben de volgende taken: -
-
-
-
De Beleggingscommissie adviseert het College over het strategische beleggingsbeleid, alsmede over de uitbestedingspartners voor het vermogensbeheer. De Pensioencommissie is belast met de strategische advisering van het College van Beheer op pensioengebied. De Klachtencommissie neemt namens het College van Beheer besluiten over schriftelijke bezwaren van belanghebbenden tegen beslissingen van het Fonds in het kader van de uitvoering van de pensioenreglementen. De Communicatiecommissie is belast met het ontwikkelen en implementeren van het strategisch communicatieplan en het in hoofdlijnen begeleiden van een aantal communicatiemiddelen (o.a. jaarverslag, Generaties, brochures en website). De Auditcommissie oordeelt en adviseert over de opzet en werking van de risico- en controlesystemen waarmee het College van Beheer werkt voor de financiële verantwoording en rapportage, alsook de controle ervan. Ook adviseert de Auditcommissie het Fonds over het budget en het jaarverslag. De Governancecommissie is belast met het adviseren over en waar nodig het doen van voorstellen omtrent (aanpassingen in) de pension fund governance (goed pensioenfondsbestuur) van het College van Beheer met inbegrip van het ingaan op vragen rond de taakafbakening van verschillende organen, commissies en adviseurs, informatiestromen en rapportagelijnen en de beheersbaarheid en praktische uitvoerbaarheid van een en ander.
Kerngegevens, Profiel en Personalia
10
Naast de zes statutaire commissies was er in 2011 een ad-hoc commissie actief: het zogenoemde Special Committee. -
Het Special Committee is ingesteld om de besluitvorming van het College van Beheer rond de vastgoedfraude voor te bereiden. Dit betekent onder meer dat de commissie is belast met het begeleiden van de periodieke rapportages aan het College.
2011
Directie/Directiebureau Het College van Beheer laat zich in de uitoefening van zijn taken bijstaan door het Directiebureau onder leiding van een directeur. De directeur wordt benoemd door het College van Beheer. Behalve met de leiding van het Directiebureau is de directeur belast met de externe vertegenwoordiging van het Fonds. Het Directiebureau heeft de volgende hoofdtaken: de beleidsvoorbereiding ten behoeve van het College van Beheer en zijn commissies; de operationele uitvoering van het beleid; de uitbesteding van werkzaamheden aan derden en het toezicht daarop; het beheersen van de risico’s van het Fonds. Met het Directiebureau heeft het College van Beheer de beschikking over een eigen, onafhankelijke staf van 27 medewerkers. Dit is de stand per eind 2011. De directeur en de medewerkers van het Directiebureau zijn in dienst van het Fonds. Verantwoording & Intern toezicht
Verantwoordingsorgaan Het College van Beheer legt verantwoording af aan het Verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd. Het Verantwoordingsorgaan is bevoegd daarover een oordeel te geven. Het Verantwoordingsorgaan bestaat uit zes leden: twee werkgeversleden, twee werknemersleden en twee gepensioneerdenleden. Gedurende het verslagjaar is de samenstelling van het Verantwoordingsorgaan gewijzigd. Dit vanwege het terugtreden van verschillende leden en het overlijden van de heer Ruizendaal op 1 december 2010 (voor personalia, zie paragraaf 1.3). In de statuten van Philips Pensioenfonds, en in het reglement van het Verantwoordingsorgaan, zijn de taken en bevoegdheden van het Verantwoordingsorgaan beschreven. De statuten van het Fonds zijn via www.philipspensioenfonds.nl/downloads in te zien.
Vergadering van Aangeslotenen Het College doet in de jaarlijkse Vergadering van Aangeslotenen verslag van de gang van zaken in het afgelopen boekjaar en legt het jaarverslag ter goedkeuring voor. Het Verantwoordingsorgaan geeft tijdens de Vergadering van Aangeslotenen een toelichting op het oordeel van het Verantwoordingsorgaan over het gevoerde beleid.
Intern toezicht Waar het Verantwoordingsorgaan een oordeel geeft over de beleidskeuzes en de uitvoering van het beleid, is het intern toezicht gericht op het beoordelen van procedures en processen, de wijze van aansturing van het Fonds en het beheersen van risico’s op de langere termijn. Philips Pensioenfonds heeft gekozen voor een visitatiecommissie als vorm van intern toezicht. Op grond van de wet is bepaald dat minimaal eens per drie jaar visitatie moet plaatsvinden. De Visitatiecommissie bestaat uit minimaal drie onafhankelijke deskundigen. Over de samenstelling van de Visitatiecommissie wordt steeds besloten voorafgaande aan het verlenen van de visitatieopdracht. Voor personalia van de leden van de Visitatiecommissie, zie paragraaf 1.3 ‘Personalia’.
Kerngegevens, Profiel en Personalia
11
De Visitatiecommissie heeft over de periode januari 2010 tot eind 2011 een rapport uitgebracht. Een samenvatting van dit rapport, en de reactie van het College hierop, is opgenomen in paragraaf 3.2 ‘Samenvatting rapport Visitatiecommissie’ van dit verslag.
2011
Accountant/Actuaris Philips Pensioenfonds heeft Ernst & Young Accountants LLP als externe accountant aangesteld en Towers Watson als externe actuaris. Uitbesteding De uitvoerende werkzaamheden voor het pensioen- en vermogensbeheer zijn uitbesteed. Aon Hewitt (voorheen Hewitt Associates Outsourcing B.V.) geeft uitvoering aan het pensioenbeheer. BlackRock (Netherlands) B.V. (kortweg ‘BlackRock’) draagt zorg voor de uitvoering van het vermogensbeheer, met uitzondering van de beleggingen in onroerend goed. Aviva Investors Global Services Limited (kortweg ‘Aviva’) beheert de indirecte nietbeursgenoteerde onroerendgoedportefeuille. De direct onroerendgoedportefeuille wordt door het Fonds zelf beheerd. In het contract met de pensioenbeheerder Aon Hewitt is een Service Level Agreement (SLA) opgenomen. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de te leveren prestaties bij een groot aantal processen dat Aon Hewitt uitvoert voor Philips Pensioenfonds. Het Fonds wordt periodiek geïnformeerd over de realisatie van de SLA-afspraken. Daarnaast vindt er frequent overleg plaats over allerlei lopende zaken. De door de vermogensbeheerder BlackRock gerealiseerde beleggingsrendementen worden vergeleken met een benchmark. Het Fonds wordt periodiek door de vermogensbeheerder geïnformeerd over de gerealiseerde beleggingsresultaten. Daarnaast vindt er frequent overleg plaats over allerlei lopende zaken. De werkzaamheden en resultaten van de verschillende uitbestedingspartners van Philips Pensioenfonds worden periodiek geëvalueerd. Koepelorganisatie Philips Pensioenfonds is aangesloten bij de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF). Stichting OPF is een koepelorganisatie die opkomt voor de belangen van ondernemingspensioenfondsen in Nederland en Europa. De directeur van het Fonds is lid van het algemeen bestuur van Stichting OPF. Indirect is Philips Pensioenfonds ook aangesloten bij de Pensioenfederatie. De Pensioenfederatie wordt namelijk gevormd door de koepels voor bedrijfstak- (VB), beroeps- (UvB) en ondernemingspensioenfondsen (OPF). De directeur van het Fonds is als afgevaardigde van Stichting OPF lid van het bestuur van de Pensioenfederatie.
Kerngegevens, Profiel en Personalia
12
Governancecommissie
V
Auditcommissie
Klachtencommissie
V
Communicatiecommissie
Pensioencommissie
Beleggingscommissie
1.3 Personalia
College van Beheer Philips Pensioenfonds
Leden benoemd door Koninklijke Philips
2011
Electronics N.V. (leden A) Drs. H.J.G. Hendriks
Voorzitter
Mr. E.P. Coutinho
Vice-voorzitter
Drs. P.J.W.M. Warmerdam
Penningmeester
V
V
Ir. J.A.M. van Leeuwen RC
L
V
Leden benoemd door de aangeslotenen (leden B) Ing. P. Breimer
Secretaris
L
A.W.P. Louws
L L
E.J.H.M. Spijkers BSc. MM Drs. E.M.M. Thoolen
L
V L
L
L
Gepensioneerdenleden (leden C) P.J.M. Ekelschot
L
A.P.A. van Geloven
L
Ir. M. van Herk
L
Drs. ing. J.H. Scholing
L L
L L
L
Leden Verantwoordingsorgaan
Werkgeversleden Drs. R.M. Dierick Drs. P. van der Steen MFE
Werknemersleden R.J. Doves MSc RA Drs. R.J.V.M. Poulssen RC
Kerngegevens, Profiel en Personalia
13
Auditcommissie
Governancecommissie
Communicatiecommissie
Pensioencommissie A
Klachtencommissie
Beleggingscommissie A
A
A
Gepensioneerdenleden Drs. P.E.J. Boost Mr. drs. W.F. van Rappard
2011
Directeur Philips Pensioenfonds Mr. J.B.J. Kemme
Directiebureau Philips Pensioenfonds M.J. Dogge RA
Hoofd Accounting & Reporting
A
J.A. Kuijsten AAG
Hoofd Pensioenen
Mr. drs. R.J. Schreur
Hoofd Beleggingen
J.L. van Herwaarden
Pensioencommunicatie
A
S.J.M.A. Scheepers
Pensioencommunicatie
A
A
A
A
A 14
Juridisch adviseur Prof. dr. A.F. Verdam
A
Actuaris Towers Watson
Accountant Ernst & Young Accountants LLP
Visitatiecommissie
Netwerk Visitatiecommissie Pensioenfondsen, Akkermans & Partners Groep A.M.J.de Bekker AAG M.G. Leenstra Mr. A.J.E.M. Vollenbroek
Kerngegevens, Profiel en Personalia
Governancecommissie
Auditcommissie
Communicatiecommissie
Klachtencommissie
Pensioencommissie
Beleggingscommissie Vertegenwoordiging commissies namens werkgeversleden Drs. H.G. van Diepen AAG (1)
A
2011
Externe deskundigen Drs. F.A.M. ten Brink (2) Drs. G.W. Euverman (3)
A A
Drs. H. Kapteijn RA (4)
A
A.J.M. Kool MCC (5)
A
(1) adviseur pensioenzaken Philips Electronics Nederland B.V. (2) voormalig directeur beleggingen Pensioenfonds Provisum (C&A Nederland) (3) voormalig lid maatschap Watson Wyatt Brans & Co. (4) zelfstandig gevestigd adviseur (5) communicatiestrateeg Towers Watson Nederland De deelname aan commissies zoals hier weergegeven, is de indeling op 31 december 2011. Op de website van Philips Pensioenfonds (www.philipspensioenfonds.nl/organisatiestructuur) vindt u de actuele indeling en is meer informatie opgenomen over de leden van het College van Beheer. Hier zijn onder andere de toetredingsdatum en de benoemingstermijn vermeld.
Kerngegevens, Profiel en Personalia
15
2 Verslag College van Beheer 2011
Voorwoord
2011
Het jaar 2011 was voor Philips Pensioenfonds een bewogen jaar, waarin veel werk is verzet door het College van Beheer, het Directiebureau en de uitbestedingspartners van het Fonds. Alle inspanningen ten spijt, hebben wij in maart van het verslagjaar helaas moeten besluiten de pensioenen niet te indexeren. Wij realiseren ons terdege dat niet-indexeren koopkrachtverlies betekent voor onze aangeslotenen. Maar gezien de financiële positie van het Fonds vonden wij indexeren niet verantwoord. Doordat Philips Pensioenfonds door velen werd gezien als een bastion van zekerheid, kwam dit besluit voor velen als een schok. 2011 was ook het jaar waarin het nieuwe Philips flex pensioen werd geïntroduceerd. Deze nieuwe pensioenregeling is per 1 april 2011 van kracht geworden. Voor deelnemers die met deze wijziging te maken hadden, heeft een uitgebreid communicatietraject plaatsgevonden. Deelnemers hebben zo inzicht gekregen in wat de wijzigingen voor hun persoonlijke situatie betekenen. Daarnaast is de gehele website vernieuwd en is een serie boekjes samengesteld met informatie over het Philips flex pensioen. Het College van Beheer wil tot slot een woord van dank uitspreken aan iedereen die zich in het afgelopen jaar voor Philips Pensioenfonds heeft ingezet. Wij hebben grote waardering voor de inzet en toewijding van alle betrokkenen.
17
Verslag College van Beheer
2.1 Financiële positie Eind 2011
Eind 2010
Pensioenvermogen
13.946
13.605
Voorziening pensioenverplichtingen
13.547
12.436
Dekkingsgraad
103%
109%
Vereiste dekkingsgraad
108%
108%
Minimaal vereiste dekkingsgraad
104%
104%
70%
81%
2011
Reële dekkingsgraad
De dekkingsgraad daalde in het afgelopen jaar van 109% naar 103%. De belangrijkste reden voor de daling van de dekkingsgraad was een stijging van de voorziening pensioenverplichtingen in 2011 als gevolg van een forse daling van de rente. De tabel hieronder laat zien welke aspecten invloed hebben gehad op de dekkingsgraad en de mate waarin (uitgedrukt in dekkingsgraadpunten). Dekkingsgraadanalyse5 Dekkingsgraad per eind 2010
109,4%
Liability matching portefeuille
7,4%
Return portefeuille
‐0,6%
Benodigde rentetoevoeging
‐1,4%
Wijziging rentecurve
‐12,8%
Salaris-/indexatieontwikkeling
0,0%
Gehanteerde kanssystemen
0,6%
Premie
0,1%
Kosten
0,0%
Aanpassing levensverwachting Overig
‐ 0,2%
Dekkingsgraad per eind 2011
102,9%
Reële dekkingsgraad De dekkingsgraad waarbij alleen rekening wordt gehouden met de opgebouwde pensioenuitkeringen, noemen we de ‘nominale’ dekkingsgraad. Het is ook mogelijk om de dekkingsgraad te berekenen waarbij er rekening mee wordt gehouden dat de pensioenen in de toekomst worden verhoogd met de stijging van de prijzen. Philips Pensioenfonds berekent ook deze dekkingsgraad, omdat het Fonds ernaar streeft om de pensioenen jaarlijks te verhogen indien er sprake is van een stijging in de consumentenprijzen. We spreken dan over de ‘reële’ dekkingsgraad. 5
Percentages zijn afgerond op 1-decimaal nauwkeurig.
Verslag College van Beheer
18
2011
Om de reële dekkingsgraad te bepalen, moet een inschatting worden gemaakt van de toekomstige prijsstijgingen, de inflatie. Hiervoor wordt het percentage gebruikt dat uitgaat van de marktverwachtingen voor de Europese inflatie. Dit percentage wordt ook wel de ‘break-even inflatie’ genoemd. Deze marktverwachtingen komen voort uit vraag en aanbod op de beurs. De reële dekkingsgraad op basis van de break-even inflatie, bedroeg eind 2011 70% (eind 2010: 81%). De reële dekkingsgraad is sneller gedaald dan de nominale dekkingsgraad. De verklaring hiervoor is dat de marktverwachtingen voor de Europese inflatie gestegen zijn. Aangezien het vermogen niet evenredig is toegenomen, is de dekkingsgraad door deze stijging van de verplichtingen gedaald. Herstelplan Voor de dekkingsgraad van Philips Pensioenfonds gelden twee wettelijk voorgeschreven grenzen: De vereiste dekkingsgraad is voor Philips Pensioenfonds 108%. Als de dekkingsgraad van het Fonds onder dit niveau ligt, spreekt men van een reservetekort. Het Fonds heeft daarom een langetermijnherstelplan gemaakt. De hoogte van de vereiste dekkingsgraad verschilt per pensioenfonds en is vooral afhankelijk van het beleggingsbeleid. De minimaal vereiste dekkingsgraad is voor Philips Pensioenfonds 104%. Als de dekkingsgraad van het Fonds ook onder dit niveau ligt, is sprake van een dekkingstekort. Het Fonds heeft daarom ook een kortetermijnherstelplan gemaakt. De dekkingsgraad van Philips Pensioenfonds ligt sinds september 2011 onder de minimaal vereiste dekkingsgraad van 104%. Er is dus sprake van een dekkingstekort. Eind 2009 en 2010 heeft het Fonds, net als andere pensioenfondsen, de stijgende levensverwachting mee moeten nemen in de berekening van de verplichtingen. Dit heeft een sterk negatieve invloed gehad op de financiële positie van het Fonds. De hoogte van de pensioenverplichtingen van het Fonds (alle nu en in de toekomst uit te keren pensioenen) is hierdoor in korte tijd met bijna € 1 miljard toegenomen. De dekkingsgraad daalde hierdoor in 2009 met circa 3 procentpunten en in 2010 met circa 5 procentpunten. Ook ontwikkelingen in de rente hadden in 2010 een negatieve invloed op de dekkingsgraad. Welke factoren invloed hebben gehad op de dekkingsgraad in 2011 is aan het begin van deze paragraaf toegelicht. Vanwege het dekkingstekort per september 2011 heeft het Pensioenfonds eind november 2011 bij De Nederlandsche Bank (DNB: de toezichthouder) een herstelplan ingediend om ervoor te zorgen dat de financiële positie weer op orde komt. DNB heeft het plan in januari 2012 goedgekeurd.
Inhoud herstelplan De kern van het herstelplan is dat Philips Pensioenfonds door voortzetting van het huidige beleid de financiële positie van het Pensioenfonds in principe moet kunnen verbeteren. Wel is duidelijk dat het indexeren (verhogen) van pensioenen de financiële herstelkracht van het Pensioenfonds sterk vermindert. Het College van Beheer heeft daarom besloten het indexatiebeleid van het Pensioenfonds uit te breiden met een aanvullende maatregel. Deze maatregel houdt in dat indexatie pas kan plaatsvinden als de dekkingsgraad zich boven het niveau van de vereiste dekkingsgraad bevindt (eind december: 108%). Tot nu toe hanteerde het Fonds hiervoor de grens van 105%. Mocht de financiële situatie van het Pensioenfonds verder verslechteren of onvoldoende herstellen, dan zal het College van Beheer andere maatregelen moeten overwegen. Denk daarbij aan verhoging van de premie (indien de onderneming daarmee instemt) of zelfs het verlagen van de pensioenen.
Verslag College van Beheer
19
Evaluatie herstelplan op 31 december 2011 De toezichthouder stelt pensioenfondsen verplicht om jaarlijks, met de stand van 31 december, te toetsen hoe de ontwikkeling van de dekkingsgraad verloopt in vergelijking met het zogenoemde ‘herstelpad’ dat in het herstelplan is gedefinieerd. De dekkingsgraad van Philips Pensioenfonds per 31 december 2011 lag met 103% boven het herstelpad (102%).
Meer informatie over het herstelplan
2011
Op de website van Philips Pensioenfonds wordt meer informatie gegeven over het herstelplan. Deze informatie is te vinden op www.philipspensioenfonds.nl/financielepositie. Op deze website is ook het volledige herstelplan te downloaden.
20
Verslag College van Beheer
2.2 Beleggingen 2.2.1 Algemene ontwikkelingen op beleggingsgebied
2011
Algemene economische ontwikkelingen hebben directe invloed op de beleggingen van Philips Pensioenfonds. Daarom wordt hier eerst een beeld geschetst van de algemene ontwikkelingen op beleggingsgebied in het jaar 2011. Aanhoudende onzekerheid en volatiliteit 2011 was vanuit macro-economisch, financieel en beleggingsoogpunt een moeilijk jaar met een overvloed aan ontwikkelingen en aanhoudende onzekerheid. Net als in 2010 was de Europese schuldencrisis in 2011 het overheersende thema. Daarnaast werd de onzekerheid op de financiële markten in 2011 gevoed door verschillende (geo)politieke ontwikkelingen zoals de protesten in de Arabische wereld en de politieke strijd tussen Democraten en Republikeinen in de Verenigde Staten. De Japanse tsunami en nucleaire ramp drukten de wereldwijde economische groei. Wijzigingen in economische groei- en inflatieverwachtingen volgden elkaar over het gehele jaar snel op en ook de verschillen in economische groeivooruitzichten tussen landen en regio’s namen toe. Bij centrale banken leidde dit soms tot snelle omschakelingen in het gevoerde monetaire beleid. Meer fundamenteel stond de economische groei in 2011 onder druk door het streven van Westerse overheden om hun begroting op orde te brengen en door terughoudende Europese consumenten. Robuuste bedrijfsresultaten boden in veel sectoren een lichtpunt. Door onzekerheid over de economie vertaalde dit zich niet in bedrijfsinvesteringen. Al deze ontwikkelingen resulteerden in een verhoogde maar ook sterk wijzigende volatiliteit op de financiële markten. Impact op financiële markten Het grote verschil met 2010 was dat de Europese schuldencrisis, vooral vanaf de tweede helft van 2011, niet werd gecompenseerd door economische groei en stimuleringsmaatregelen van overheden en centrale banken. Ook verschillende schokken en de sterk gestegen olieprijs hadden een negatief effect op het vertrouwen van financiële markten. Lichtpunt was de Amerikaanse economie waar zich gedurende 2011 geleidelijk aan een herstel begon af te tekenen. Ook nam aan het einde van het jaar het vertrouwen in een goed einde van de Europese schuldencrisis voorzichtig toe.
Aandelen Aandelenmarkten begonnen het jaar goed gestemd onder invloed van een redelijk macroeconomisch klimaat en robuuste bedrijfsresultaten. De tsunami in Japan zette de Aziatische aandelenmarkten vanaf maart onder druk. Opvallend was dat de opkomende markten ook de eerste helft van het jaar slecht presteerden vanwege de angst voor oplopende inflatie en de directe gevolgen van de tsunami in Japan en de overstromingen in Thailand. Door de escalatie van de Europese schuldencrisis en angst voor een wereldwijde economische recessie nam de risico-aversie vanaf de zomer wereldwijd sterk toe. De aandelenmarkten in Europa en de opkomende landen hadden hiervan het meest te lijden terwijl traditionele ‘veilige havens’ als Japan en de Verenigde Staten zich relatief goed hielden. Vanaf september hervonden beleggers enig vertrouwen in een goede oplossing van de Europese schuldencrisis en waren er vooral in de Verenigde Staten toenemende tekenen van economisch herstel. Gesteund door aantrekkelijke waarderingen vond er wereldwijd een sterke rally plaats op de aandelenmarkten. De Amerikaanse aandelenmarkt uitgezonderd, was dit herstel echter onvoldoende om de verliezen voor het hele jaar goed te maken.
Verslag College van Beheer
21
2011
Staatsobligaties Aanwijzingen voor een economisch herstel en oplopende inflatiedruk leidden ertoe dat de kapitaalmarktrentes van de belangrijkste kernlanden van de Europese Unie (Duitsland, Frankrijk en Nederland) begin 2011 vanaf een laag niveau verder opliepen. Deze trend werd gekeerd toen vanaf het einde van het tweede kwartaal de risico-aversie bij obligatiebeleggers toenam en het wereldwijde economische beeld verslechterde. Dit leidde tot een daling van vooral het korter lopende eind van de Nederlandse en Duitse kapitaalmarktcurve. Het renteverschil met staatsleningen van zwakke landen uit de periferie van Europa nam door het uitblijven van een oplossing voor de Europese schuldencrisis intussen steeds verder toe. De downgrade in de zomer door rating bureau Moody’s van Griekse staatsleningen tot ‘junk status’ vormde de aanleiding voor een sterke toename van de risicoaversie bij obligatiehouders. Angst voor besmetting zette een vlucht van Spaanse en Italiaanse staatsleningen naar veilig geachte Duitse en Amerikaanse staatsleningen op gang. In dit klimaat daalde de twintigjaars rente op Duitse staatsleningen tot 2% en liep de Italiaanse tienjaars rente op tot boven de 7%. Het laatste kwartaal zag een beperkte afname van de risico-aversie en een bescheiden stap richting normalisatie van de renteniveaus. Een lichte verbetering van de vooruitzichten voor de wereldwijde economische groei, het aantreden van de regering Monti in Italië en de zeer ruime kredietfaciliteit voor banken ter beschikking gesteld door de Europese Centrale Bank waren hiervoor de belangrijkste aanwijsbare oorzaken.
Grondstoffen De volatiliteit op de grondstoffenmarkten was hoog. De Europese schuldencrisis en de zorgen over het wereldwijde economische herstel maakten beleggers risico-avers. Hierdoor daalden de prijzen en namen de correlaties met de aandelenmarkten toe. Na de scherpe dalingen van de grondstoffenmarkten in het tweede en derde kwartaal, volgde licht herstel aan het eind van het jaar.
Overige beleggingen Bedrijfsobligaties waren in 2011, vergeleken met aandelen en staatsobligaties, een relatief stabiele beleggingscategorie. Binnen de categorie bedrijfsobligaties liepen de rendementen weliswaar sterk uiteen. Maar de diversificatie tussen sectoren beperkte de volatiliteit. Obligaties in opkomende markten fungeerden tevens als meer stabiele categorie en lieten per saldo een positief verloop zien.
Valuta De Euro begon het jaar sterk ten opzichte van de Amerikaanse dollar. Ondanks de Europese schuldencrisis lag de focus van beleggers op de toegenomen waarschijnlijkheid van een renteverhoging door de Europese Centrale Bank. Ook in het tweede kwartaal was het belangrijkste thema de appreciatie van de euro. Echter, vanaf de zomer begon de euro scherp in waarde te dalen ten opzichte van de Amerikaanse dollar en Japanse yen. Valuta van opkomende markten bleven redelijk stabiel in juli en augustus, maar in september daalden ze scherp ten opzichte van de Amerikaanse dollar, gedreven door de toegenomen risico-aversie van beleggers. De euro verzwakte verder aan het eind van het jaar, terwijl de valuta van opkomende markten enigszins stabiliseerden.
Verslag College van Beheer
22
2.2.2 Beleggingsbeleid algemeen en resultaten
2011
De beleggingen van Philips Pensioenfonds zijn onderverdeeld in de liability matching portefeuille en de return portefeuille. Deze verdeling heeft als doel enerzijds het beheersen van risico’s en anderzijds het creëren van middelen voor een zo goed mogelijk indexatiebeleid. Liability matching portefeuille De liability matching portefeuille is bedoeld om een bepaald percentage van de nominale pensioenverplichtingen6, verhoogd met een inflatieverwachting op lange termijn van 2%, te financieren. De strategische omvang van de liability matching portefeuille is afhankelijk van de waarde van de geïndexeerde verplichtingen. Dit zijn de nominale verplichtingen, opgehoogd met de periodiek vast te stellen langetermijninflatieverwachting (voor 2011: 2%), waarbij waardering plaatsvindt op basis van een rentetermijnstructuur voor euro staatsobligaties. Op lange termijn streeft het Fonds naar een matchingpercentage van 70%. Door de aanpassingen in de sterftegrondslagen per ultimo 2009 en 2010 is het daadwerkelijke matchingpercentage gedaald naar ongeveer 64%. Op dit moment acht het College van Beheer het niet wenselijk om het matchingpercentage op te hogen. Dit zou namelijk ten koste gaan van de return portefeuille, met als gevolg dat de kansen op toekomstige indexatie en herstel van de dekkingsgraad kleiner worden. Minimaal jaarlijks en eveneens bij grote veranderingen van de dekkingsgraad, wordt via een ALM-analyse bekeken of het strategisch matchingpercentage kan worden opgehoogd richting 70%. Bij de start (in 2004) heeft het Fonds ervoor gekozen in de liability matching portefeuille met name te beleggen in staatsobligaties. Op dat moment werden ook de pensioenverplichtingen nog vastgesteld op basis van een rentecurve voor staatsobligaties. De beleggingen en de verplichtingen werden met een vergelijkbare rentecurve gewaardeerd. Dit betekende dat bij een daling van de rente, de stijging van de verplichtingen die daarvan het gevolg is, gecompenseerd zou worden door eenzelfde stijging van de waarde van de beleggingen en andersom (uitgaande van een dekkingsgraad van 100%). Vandaar de naam: matching portefeuille. Toen in 2006 in het FTK ervoor werd gekozen de pensioenverplichtingen te waarderen op basis van een swapcurve en niet op basis van een curve voor staatsobligaties, had het Fonds ervoor kunnen kiezen het beleggingsbeleid aan te passen door veel meer in swaps te gaan beleggen. Op die manier zou worden vastgehouden aan het tot dan toe geldende uitgangspunt, dat in het kader van de waardering aan beide zijden van de balans een vergelijkbare curve werd gehanteerd. Daarvoor is niet gekozen, omdat de waardering van de beleggingen op basis van de curve voor staatsobligaties prudenter was. De staatscurve lag op dat moment immers onder de swapcurve. Na verloop van tijd is echter de situatie ontstaan, dat de swapcurve onder de staatscurve is beland. De afgelopen twee jaar is de swapcurve steeds verder onder de staatscurve komen te liggen. Desondanks heeft het Fonds er vooralsnog niet voor gekozen substantieel meer in swaps te gaan beleggen. Hierdoor werd en wordt het risico gelopen, dat de swaprente en rente op staatsobligaties zich niet of niet in gelijke mate in dezelfde richting bewegen, waardoor de verplichtingen harder kunnen stijgen dan de waarde van de beleggingen (het zogenaamde ‘swapspread’-risico). Dit heeft zich in het afgelopen jaar voorgedaan en heeft geleid tot een aanzienlijke daling van de dekkingsgraad.
6
De waarde van deze nominale pensioenverplichtingen is vastgesteld op basis van de rentecurve voor euro staatsobligaties (GOVrentecurve). In het financieringsbeleid van het Fonds wordt deze rentecurve gehanteerd.
Verslag College van Beheer
23
De reden waarom het College van Beheer er tot nu toe niet voor heeft gekozen dit risico te mitigeren door veel meer in swaps te gaan beleggen, is dat dit nieuwe risico’s zou hebben geïntroduceerd, die vooralsnog niet acceptabel worden geacht. Hieronder wordt toegelicht om welke risico’s het gaat.
2011
Ten eerste heeft het Fonds als beleidsuitgangspunt dat, indien belegd wordt in renteswaps, er ook liquiditeiten moeten worden aangehouden ter grootte van de nominale waarde van de swapposities. Hoe groter de swapportefeuille, hoe meer liquiditeiten moeten worden aangehouden. Deze liquiditeiten dienen dan een rendement, Libor geheten, te genereren om de verplichtingen van het Fonds uit hoofde van de aangegane swaps te voldoen. Hiertoe dienen deze liquiditeiten belegd te worden in zogenaamde cashproducten en kortlopende staatsobligaties. Aan het beleggen in deze producten kleven risico’s, zoals duidelijk is gebleken in de financiële crisis in 2008. Ten tweede zijn swaps zogeheten Over The Counter-producten die buiten de beurs om worden verhandeld. Dit betekent dat het Fonds risico’s loopt bij een eventueel faillissement van een wederpartij. Weliswaar kunnen deze risico’s voor een deel worden weggenomen door onderpand (zogenaamd collateral) te vragen, maar er blijven aanzienlijke restrisico’s bestaan. Tot deze risico’s behoort het risico dat het Fonds niet of slechts tegen veel slechtere voorwaarden de swappositie, die is weggevallen door het faillissement, weer met een andere wederpartij aan kan gaan. Uiteraard zal het College van Beheer de marktontwikkelingen kritisch blijven volgen en het beleid aanpassen indien het daartoe aanleiding ziet. Return portefeuille Het doel van de return portefeuille is om voldoende rendement te behalen om het overige deel van de verplichtingen te kunnen financieren en om buffers te creëren om onverwacht hogere inflatie (hoger dan 2%) te financieren. Maar ook voor bijvoorbeeld langlevenrisico en de kosten van het Fonds. Het vermogen dat nodig is om 64% van de geïndexeerde verplichtingen te matchen, maakt deel uit van de liability matching portefeuille. Het overige vermogen wordt belegd in de return portefeuille. Het beleggingsbeleid van het Fonds is dus dynamisch, in die zin dat er geen sprake is van een vaste allocatie naar vastrentende en zakelijke waarden, maar van een strategie waarin een matchingpercentage wordt nagestreefd. Het matchingpercentage bepaalt de omvang van de liability matching portefuille en de return portefeuille. Hierdoor neemt het beleggingsrisico toe of af naarmate de financiële positie sterker respectievelijk zwakker is. Deze dynamiek wil het Fonds voortzetten. Effect beleggingsbeleid op dekkingsgraad In het verleden bewogen de rentes van de verschillende eurolanden en de FTK (swap)rente doorgaans in dezelfde richting. Onder invloed van de schuldencrisis in Europa die sinds begin 2009 heerst, zijn de verschillende rentes echter steeds verder uit elkaar gaan lopen. De grafiek op de volgende pagina laat dit zien. Hierdoor beweegt de waarde van de beleggingen in staatsobligaties steeds minder mee met de voorziening pensioenverplichtingen. De keuze van het Fonds om verplichtingen zoveel mogelijk zeker te stellen door te beleggen in staatsobligaties
Verslag College van Beheer
24
in plaats van in swaps heeft ertoe geleid dat de verplichtingen harder zijn gestegen dan het pensioenvermogen. De pensioenverplichtingen worden namelijk volledig op basis van de FTK (swap)rente vastgesteld en de swaprente is sneller gedaald dan de rente op de staatsobligaties in onze portefeuille. Immers: hoe lager de rente, hoe hoger de verplichtingen. Het rendement van de return portefeuille heeft de stijging van de marktwaarde van de verplichtingen door de daling van de swaprente niet kunnen opvangen. Een gevolg van het feit dat de pensioenverplichtingen harder zijn gestegen dan het pensioenvermogen, is dat de dekkingsgraad is gedaald. Renteontwikkeling 10-jaars staatsrente en swaprente 6.0% 5.0%
3.0%
GOV-curve FTK-curve
2.0% 1.0% 0.0% dec 2007 feb 2008 apr 2008 jun 2008 aug 2008 okt 2008 dec 2008 feb 2009 apr 2009 jun 2009 aug 2009 okt 2009 dec 2009 feb 2010 apr 2010 jun 2010 aug 2010 okt 2010 dec 2010 feb 2011 apr 2011 jun 2011 aug 2011 okt 2011 dec 2011
2011
4.0%
Portefeuilleverdeling
29%
Liability matching portefeuille (71%) Return portefeuille (29%)
71%
Verslag College van Beheer
25
Portefeuilleverdeling liability matching portefeuille 6% 16% Renteswap-portefeuille (6%)
7%
Inflatieprotectie-portefeuille (16%) Core matching portefeuille - ZuidEuropese staatsobligaties (7%) Core matching portefeuille overige beleggingen (71%)
2011
71%
Verdeling return portefeuille 5%
1% 3%
Aandelen (53%) Onroerend goed (17%)
10%
Obligaties in opkomende markten (11%) Hoogrenderende obligaties (10%) 11% 53%
Grondstoffen (5%) Private equity (1%) Hedgefondsen (3%)
17%
Cash (0%) Overig (0%)
Strategische verdeling return portefeuille 5%
5%
10%
Aandelen (55%) Onroerend goed (15%) Obligaties in opkomende markten (10%)
10% 55%
Hoogrenderende obligaties (10%) Grondstoffen (5%)
15%
Private equity (5%)
Verslag College van Beheer
26
Rendementen Philips Pensioenfonds heeft over 2011 een totaalrendement behaald van 6,7% (2010: 6,1%). In de volgende tabel is weergegeven hoe dit rendement is opgebouwd. Totaalrendement
Rendement (%)
Benchmark (%)
Liability matching portefeuille
10,2
12,1
Return portefeuille
‐1,4
‐3,1
Gewogen totaalrendement
6,7
geen
Portefeuille-
Benchmark (%)
Rendement liability matching portefeuille
2011
rendement (%) 7
Core matching portefeuille
10,8
12,7
Renteswap-portefeuille
19,0
geen
5,0
geen
10,2
12,1
Inflatieprotectie-portefeuille Liability matching portefeuille totaal
Het grootste deel van de liability matching portefeuille is belegd in de core matching portefeuille. In deze portefeuille wordt hoofdzakelijk in euro staatsobligaties belegd. Zowel in de benchmark van de core matching portefeuille als in de core matching portefeuille van het Fonds is gedurende het verslagjaar de weging van landen met een lage kredietwaardigheid verlaagd. Door de turbulentie op de euro obligatiemarkten in de zomer en de dalende koersen van staatsobligaties van Zuid-Europese landen bleef het rendement van de core matching portefeuille achter bij de benchmark. In de benchmark was de weging van deze landen lager. In de turbulente marktomstandigheden van 2011 heeft de core matching portefeuille een rendement behaald van 10,8% versus 12,7% voor de benchmark. Het grootste gedeelte van het verschil in rendement wordt veroorzaakt door een aanpassing van de benchmark. De belangrijkste wijziging in de benchmark was de verlaging van de weging van de Zuid-Europese landen. Deze wijziging is, gelet op de turbulentie op de financiële markten slechts geleidelijk overgenomen in de portefeuille van het Fonds. Daardoor bevatte de portefeuille gedurende enige tijd na de benchmarkwijziging meer – over de betreffende periode – slecht renderende obligaties van deze landen dan de benchmark. De renteswap-portefeuille bestaat hoofdzakelijk uit renteswaps met een lange looptijd. Omdat de swaprente flink gedaald is in 2011 behaalde deze portefeuille een rendement van 19%. De inflatieprotectie-portefeuille bestaat hoofdzakelijk uit Franse Index Linked obligaties. Dit zijn reële obligaties, die zowel meebewegen met de rente- als de inflatieontwikkelingen in de markt. In 2011 is de reële rente gedaald, wat een positief effect had op het rendement van de inflatieprotectie-portefeuille.
7
Tot augustus 2011 werd als benchmark voor de core matching portefeuille de contante waarde van de geïndexeerde pensioenverplichtingen afgezet tegen een custom Europese staatsobligatie curve waarin Griekenland, Portugal en Ierland zijn uitgesloten en waarin de weging van Italië en Spanje gedurende 2011 is gereduceerd. Vanaf augustus 2011 bestaat de benchmark voor de core matching portefeuille uit de iBoxx Euro Sovereign AAA landen, met een resterende looptijd langer dan 15 jaar met daarbij opgeteld 40 basispunten op jaarbasis.
Verslag College van Beheer
27
Daar stond echter tegenover dat door toegenomen onzekerheid over de kredietwaardigheid van Frankrijk de risicopremie op Franse obligaties is gestegen, wat een negatief effect had op het rendement. Per saldo is er een rendement voor de inflatieprotectie-portefeuille van 5%. De drie portefeuilles samen hebben een totaalrendement van 10,2% voor de liability matching portefeuille opgeleverd ten opzichte van 12,1% rendement op de benchmark. Dit komt enerzijds omdat de inflatieprotectie-portefeuille een relatief laag rendement behaalde en anderzijds door de turbulentie op de euro obligatiemarkten. Rendement return portefeuille
Portefeuille-
Benchmark (%)8
2011
rendement (%) Aandelen
‐5,0
‐5,3
Onroerend goed
10,4
6,5
Obligaties in opkomende markten
5,8
5,6
Hoogrenderende bedrijfsobligaties
7,8
6,3
Grondstoffen
‐9,4
‐9,8
Private equity
7,8
‐5,0
Hedgefondsen
2,1
4,7
Cash
‐2,1
‐1,0
Return portefeuille (gewogen) totaal
‐1,4
‐3,1 28
De benchmark van de return portefeuille is een verzamelindex die is samengesteld op basis van de strategische gewichten voor de diverse delen van de return portefeuille. De return portefeuille behaalde een rendement van -1,4% tegen -3,1% voor de benchmark. In absolute zin waren het vooral de aandelen en beleggingen in grondstoffen die te lijden hadden onder de grote onzekerheden op financiële markten gedurende 2011. Onroerend goed, obligaties, hedgefondsen en private equity daarentegen boden een solide tegenwicht en leverden een positief absoluut rendement. In relatieve zin presteerde de return portefeuille 1,7% beter dan de samengestelde benchmark. Vooral de meer defensieve positionering van de portefeuille hoogrenderende bedrijfsobligaties en de performance van onroerend goed alsmede private equity droegen hieraan bij. Het rendement op hedgefondsen bleef gedurende 2011 achter bij de benchmark. Dit had vooral te maken met het feit dat de aan hedgefondsen gealloceerde middelen een deel van het jaar gedeeltelijk in cash belegd zijn geweest.
8
De benchmark voor de return portefeuille is samengesteld uit 14,9% Custom Europe ex UK aandelen, 4,5% Custom UK aandelen, 21,4% Costum North America aandelen, 4,2% Custom Japan aandelen, 2,1% Custom Pacific ex Japan aandelen, 8% MSCI Global Emerging Markets aandelen, 3% JPM EMBI Global Index, 7% JPM GBI EM Global Diversified USD (unhedged), 10% ML Global HY Contrained Index, 5% DJ UBS Commodity index TR, 5% ML 3month Euribid CMS, 5,3% IPD Nederland OG, 4,9% IPD Europa ex Nederland OG, 2,4% IPD Noord Amerika en 2,4 IPD Azië. De custom aandelen benchmarks zijn gebaseerd op de standaard MSCI benchmarks, met inachtneming van de door het Fonds gehanteerde lijst van uitgesloten ondernemingen.
Verslag College van Beheer
De reden hiervoor was het besluit een eerder ontslagen hedgefund manager niet te vervangen. Dit besluit is genomen, anticiperend op de aanpassingen van het strategisch beleid van de return portefeuille(zie paragraaf 2.2.3 ‘Strategische heroriëntatie van de portefeuilles’). Het rendement op de cash portefeuille bleef 1,1% achter bij de benchmark. De belangrijkste reden hiervoor is de negatieve performance van de Global Tactical Asset Allocation (GTAA) portefeuille, welke onderdeel uitmaakt van de cash portefeuille.
2.2.3 Strategische heroriëntatie van de portefeuilles
2011
Liability matching portefeuille Het risicoprofiel van de liability matching portefeuille is gedurende 2011 verder verlaagd. Dit beleid was al in 2010 ingezet met de verwijdering van Griekenland en Portugal uit de benchmark. In 2011 heeft het College van Beheer additionele maatregelen genomen.
Genomen besluit In het begin van het verslagjaar is besloten om het gewicht in staatsobligaties van landen met een lage kredietwaardigheid te verlagen. Daarna is in de zomer een nieuwe benchmark geïmplementeerd, die nog slechts bestaat uit staatsobligaties van landen met de hoogste kredietwaardigheid. Return portefeuille In 2011 is de strategische verdeling van de return portefeuille veranderd. De vorige aanpassing van de strategische verdeling dateert uit 2008. Sindsdien hebben verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden. Er heeft ondertussen een ingrijpende financiële crisis plaatsgevonden. Daarnaast is de macro-economische omgeving veranderd en wordt sinds 2010 door het Fonds passief belegd in aandelen in ontwikkelde markten. Ten slotte zijn er recent nieuwe inzichten ontstaan in de toegevoegde waarde van verschillende beleggingscategorieën. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot het opnieuw bekijken van de strategische verdeling van de return portefeuille.
Genomen besluit Na een uitvoerige analyse heeft het College van Beheer in 2011 besloten om het strategisch beleid van de return portefeuille aan te passen. Concreet houdt dit in dat besloten is om geen nieuwe investeringen meer te doen in private equity. Daarnaast is een besluit genomen om niet meer te investeren in zogenaamde hedge fund of funds. Dit zijn beleggingsfondsen die op hun beurt doorbeleggen in meerdere onderliggende hedgefondsen. Deze twee beleggingscategorieën worden uit de strategische verdeling van de return portefeuille gehaald. In paragraaf 2.2.2 ‘Beleggingsbeleid algemeen en resultaten’ is dit te zien in het sectordiagram.
Looptijd beleggingen Beleggingen in zowel private equity als in hedgefondsen zijn minder liquide dan bijvoorbeeld beleggingen in aandelen. Dit betekent dat Philips Pensioenfonds zich niet op korte termijn terug kan trekken uit deze beleggingen. De komende 3 tot 5 jaar zijn de bestaande beleggingen in private equity nog zichtbaar in de werkelijke verdeling van de return portefeuille (zie paragraaf 2.2.2 ‘Beleggingsbeleid algemeen en resultaten’). De bestaande beleggingen in hedge fund of funds zijn het komende jaar nog zichtbaar in de portefeuilleverdeling.
Verslag College van Beheer
29
Herverdeling beleggingen Op het moment dat de investeringen uit private equity en hedge fund of funds beschikbaar komen, worden deze investeringen vooral herbelegd in de categorieën ‘Aandelen in opkomende markten’, ‘Obligaties in opkomende markten’ en ‘Grondstoffen’. Hiermee wordt de verschuiving van beleggingen in ontwikkelde landen naar opkomende markten onderstreept.
2011
2.2.4 Direct en indirect onroerendgoedportefeuille Gedurende het verslagjaar is de bestaande direct onroerendgoedportefeuille verder afgebouwd. Verschillende (onderdelen van) objecten zijn in 2011 verkocht en geleverd. Ter vervanging van direct onroerend goed gaat het Fonds beleggen in indirect, niet-beursgenoteerd onroerend goed. Aviva Investors Global Services Limited (Aviva) voert sinds februari 2011 het mandaat voor de indirecte niet-beursgenoteerde onroerendgoedportefeuille uit. Gedurende het verslagjaar is er ongeveer € 50 miljoen belegd in onroerendgoedfondsen voor institutionele beleggers. Dit is ongeveer 8% van de beoogde portefeuilleomvang.
2.2.5 Ontwikkelingen ESG-beleid Het ESG-beleid van Philips Pensioenfonds houdt in het kort in dat het Fonds bij zijn beleggingsbeslissingen rekening houdt met milieu (environment), sociale (social) en goed ondernemingsbestuur (governance) aspecten. Daarnaast wenst Philips Pensioenfonds niet te beleggen in bedrijven die betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens. Dit zijn wapens die geen onderscheid maken tussen militaire en civiele doelen en vaak vele jaren na afloop van het conflict nog slachtoffers maken. Ten slotte volgt het Fonds het landen uitsluitingsbeleid van zijn uitvoerders, BlackRock en Aviva, op basis waarvan niet wordt belegd in staatsobligaties van landen waartegen internationale sancties zijn afgekondigd. Stembeleid Het Fonds is van mening dat het voorop stellen van het financiële belang van de deelnemers prima samengaat met het integreren van ESG-aspecten in het beleggingsbeleid. Zo bevindt Philips Pensioenfonds zich als langetermijnbelegger in een uitstekende positie om een dialoog aan te gaan met ondernemingen die, naar de mening van het Fonds, achterblijven op ESGgebied. Dit wordt in de praktijk gebracht door de vermogensbeheerders, BlackRock en Aviva. Alle aandelen, bedrijfsobligaties en indirect onroerendgoedfondsen van Philips Pensioenfonds worden periodiek onderworpen aan een zogenoemde ‘ESG-scan’. Vervolgens gaan de beheerders in voorkomende gevallen de dialoog aan met ondernemingen die duidelijk achterblijven op basis van de door het Fonds gehanteerde ESG-criteria. Deze dialoog kan vervolgens worden ondersteund door gebruik te maken van het aan het Fonds toegekende stemrecht als aandeelhouder. Philips Pensioenfonds heeft de uitvoering van zijn stembeleid, net als de uitvoering van de beleggingen, overgedragen aan de vermogensbeheerders. De vermogensbeheerders brengen namens Philips Pensioenfonds stemmen uit op zoveel mogelijk aandeelhoudersvergaderingen wereldwijd. Philips Pensioenfonds blijft uiteraard eindverantwoordelijk voor het stemmen. Philips Pensioenfonds geeft elk kwartaal informatie over de uitvoering van het stembeleid via de website www.philipspensioenfonds.nl/esg
Verslag College van Beheer
30
2011
Ontwikkelingen 2011 Gedurende het verslagjaar is het ESG-beleid verder geïmplementeerd binnen de beleggingscategorie ‘bedrijfsobligaties’. Daarnaast is een start gemaakt met de implementatie van het ESG-beleid in de nog op te bouwen indirect niet-beursgenoteerde onroerendgoedportefeuille. Aviva, de beheerder van deze portefeuille, rapporteert aan het Fonds op basis van de Global Real Estate Sustainability Benchmark. De Global Real Estate Sustainability Benchmark is een wereldwijd initiatief waarin het ESG-gehalte van vastgoed wordt bekeken. Positief oordeel ESG-beleid De stappen die Philips Pensioenfonds heeft gezet in de implementatie van het ESG-beleid zijn erkend door twee externe partijen. De Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO ) voert jaarlijks een onderzoek uit naar duurzaam beleggen door pensioenfondsen. VBDO oordeelde in het onderzoek van 2011 dat Philips Pensioenfonds de ESG-aspecten in nagenoeg alle beleggingen heeft geïmplementeerd. Philips Pensioenfonds hoorde daarmee tot de top 3 van de ondernemingspensioenfondsen. Philips Pensioenfonds belegt overeenkomstig de United Nations Principles for Responsible Investments (UNPRI). Het UNPRI-netwerk is een internationaal sterk groeiende groep van beleggers die zich allen inzetten ter bevordering voor de integratie van ESG in het beleggingsproces. Philips Pensioenfonds behoort, volgens de UNPRI, tot de 25% bestpresterende beleggers van de wereld op het gebied van ESG-integratie. 31
Verslag College van Beheer
2.3 Pensioenen 2.3.1 Indexatie
2011
Indexatiebeleid Philips Pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenen jaarlijks te verhogen. Voor pensioenopbouwers streeft Philips Pensioenfonds ernaar de opgebouwde pensioenen te verhogen met de collectieve schaalaanpassing binnen Philips. Voor pensioenontvangers en houders van premievrije polissen wordt ernaar gestreefd de pensioenen te verhogen met de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex (afgeleide CPI). Deze index wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het Pensioenfonds is niet verplicht om de pensioenen te verhogen. Of en in welke mate deze verhoging plaatsvindt, is ieder jaar opnieuw afhankelijk van besluitvorming door het College van Beheer. Daarbij beoordeelt het College onder meer of en in hoeverre een verhoging verantwoord is gelet op de financiële positie van het Fonds en de mogelijke toekomstige ontwikkelingen daarin.
Financiering indexatie Philips Pensioenfonds heeft geen geld gereserveerd om de pensioenen in de toekomst te verhogen. Verhogingen dienen voor een belangrijk deel gefinancierd te worden uit (in het verleden behaalde) beleggingsopbrengsten. Verder hanteert het Fonds een zogenoemde indexatieopslag in de pensioenpremie om de kans te vergroten dat de pensioenen in de toekomst kunnen worden verhoogd. De hoogte van deze indexatieopslag is onafhankelijk van de werkelijke indexatie. Een besluit van het College om in enig jaar of gedurende meerdere jaren niet (volledig) te indexeren, leidt er dus niet toe dat de indexatieopslag in de pensioenpremie in het daarop volgende jaar of jaren wordt aangepast. Indexatie 2011 Het College van Beheer heeft in maart 2011 besloten om de pensioenen in 2011 niet te indexeren. Ontwikkelingen gedurende het jaar 2010 hebben een zodanige invloed gehad op de financiële positie van het Fonds, dat indexatie in 2011 door het College van Beheer niet verantwoord werd geacht. De pensioenontvangers en de pensioenopbouwers die door dit indexatiebesluit direct geraakt zijn, hebben eind maart 2011 een persoonlijk bericht hierover ontvangen. Indexatie 2012 Het College van Beheer heeft in januari 2012 besloten om de pensioenen in 2012 niet te indexeren. Om te kunnen indexeren moet – onder meer op grond van het herstelplan van het Pensioenfonds – aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Eén van die voorwaarden is dat de dekkingsgraad hoger is dan het niveau van de vereiste dekkingsgraad (eind december 2011: 108%). Indexatie is ook bij een dekkingsgraad boven dat niveau echter geen vanzelfsprekendheid. De maatregelen rond indexatie zijn voor het herstelplan van groot belang, omdat het verhogen van de pensioenen door indexatie grote negatieve invloed heeft op de financiële herstelkracht van het Pensioenfonds. De pensioenontvangers en de pensioenopbouwers die door dit indexatiebesluit direct geraakt zijn, hebben in februari 2012 een persoonlijk bericht hierover ontvangen.
Verslag College van Beheer
32
2.3.2 Continuïteitsanalyse In het eerste kwartaal van het verslagjaar is voor Philips Pensioenfonds een continuïteitsanalyse uitgevoerd. Een belangrijk onderdeel van de continuïteitsanalyse is de consistentietoets. Indien het Fonds voldoet aan de consistentietoets en het Fonds op een juiste wijze over de toeslagverlening heeft gecommuniceerd, dan bestaat er een consistent geheel tussen toezegging, financiering en communicatie van de toeslagen. Mede doordat het Fonds voldeed aan de consistentietoets mocht de solvabiliteitsvrijval in mindering worden gebracht op de pensioenpremie (zie ook paragraaf 2.3.3 ‘Premie’). Echter vanwege de financiële situatie per begin 2011 van het Pensioenfonds heeft Philips in 2011 afgezien van de zogenoemde solvabiliteitsvrijval in de pensioenpremie.
2011
2.3.3 Premie Premiebeleid In de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) wordt onder andere de financieringsopzet van de reglementaire pensioenen beschreven. In de abtn is ook vastgelegd op welke manier de jaarlijkse pensioenpremie wordt bepaald. De berekeningsmethodiek is vastgesteld met in acht nemen van de eisen die het FTK stelt. De hoogte van de pensioenpremie is geen vast gegeven, maar hangt af van de financiële positie van het Pensioenfonds en vooral ook van de hoogte van de rente. Hoe lager de rente, hoe hoger de premie. Als de financiële positie op basis van fondsgrondslagen goed is, dan kan er sprake zijn van premiekortingen. Onder bepaalde voorwaarden betaalt Philips een extra (gemaximeerde) opslag op de pensioenpremie, de zogenoemde ‘vermogensopslag’. Philips betaalde in 2011 deze vermogensopslag aan het Pensioenfonds. Naast de vermogensopslag is er geen sprake van verplichte extra bijdragen van de onderneming. De premie wordt per kwartaal voldaan. In het onderstaande schema is weergegeven hoe de jaarlijks te betalen premie in het verslagjaar is opgebouwd. Opbouw pensioenpremie 2011 in miljoenen euro’s Jaarlijkse inkoop nominale pensioenopbouw Indexatieopslag
133 36
Solvabiliteitsopslag
9
Overige opslagen
8
Kostendekkende premie Vermogensopslag / premiekorting Solvabiliteitsvrijval als gevolg van uitkeringen Te betalen premie
186 21 ‐ 207
Verslag College van Beheer
33
2.3.4 Verzekeringstechnische analyse
2011
Net als ieder ander pensioenfonds maakt Philips Pensioenfonds voor zijn financiële opzet gebruik van veronderstellingen. Deze veronderstellingen hebben onder andere betrekking op de gemiddelde marktrente, de verwachte hoogte van kosten en de verwachte sterfte onder deelnemers. De verzekeringstechnische analyse maakt inzichtelijk welke verschillen er zijn tussen de vooraf gedane veronderstellingen en de werkelijkheid zoals na afloop van het jaar vastgesteld. Deze analyse resulteert in technische winst en verliesbronnen, ofwel geeft weer of de werkelijkheid in positieve dan wel negatieve zin afwijkt van de gedane veronderstellingen. In het onderstaande overzicht is een samenvatting opgenomen van alle componenten van de verzekeringstechnische analyse. De ontwikkeling van het pensioenvermogen is inzichtelijk gemaakt, evenals de ontwikkeling van de voorziening pensioenverplichtingen op basis van de rekenregels van het Fonds. Het verschil in de ontwikkeling van het pensioenvermogen en de ontwikkeling van de voorziening pensioenverplichtingen levert het verzekeringstechnisch resultaat. De verschillende onderdelen van de verzekeringstechnische analyse worden hierna toegelicht. Verzekeringstechnische analyse
Pensioenvermogen
in miljoenen euro’s Stand einde vorig verslagjaar Beleggingen Salaris- en indexatieontwikkeling Premie Gehanteerde kanssystemen In- en uittredingen Kosten Diversen Rentetermijnstructuur Stand einde verslagjaar
Voorziening pensioen-
Resultaat
verplichtingen 13.605
12.436
851
156
695
‐
2
‐2
198
165
33
‐723
‐724
1
4
6
‐2
‐18
‐22
4
29
27
2
‐
1.501
‐1.501
13.946
13.547
‐770
Specificatie voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen is als volgt te specificeren (in miljoenen euro’s). Eind 2011
Eind 2010
Pensioenopbouwers
2.584
2.143
Pensioenontvangers
8.739
8.325
Houders premievrije polissen
2.224
1.968
13.547
12.436
Totaal voorziening pensioenverplichtingen
Verslag College van Beheer
34
Beleggingen De werkelijke beleggingsopbrengsten over 2011 bedroegen € 851 miljoen. De benodigde rentetoevoeging aan de voorziening pensioenverplichtingen bedroeg € 156 miljoen. Per saldo resulteerde dit in een positief resultaat van € 695 miljoen. De beleggingsresultaten zijn voor een belangrijk deel veroorzaakt door de dalende marktrente gedurende het verslagjaar. Diezelfde daling zorgde echter ook voor een aanzienlijke stijging van de voorziening pensioenverplichtingen (zie de post ‘Rentetermijnstructuur’ hieronder).
2011
Salaris- en indexatieontwikkeling Het College van Beheer heeft in maart 2011 besloten om de pensioenen in 2011 niet te indexeren. Het resultaat op salaris- en indexatieontwikkeling (€ 2 miljoen negatief) wordt veroorzaakt door onvoorwaardelijke indexaties van verschillende kleine groepen deelnemers die nog vallen onder oude pensioenregelingen. Premie De ontvangen premie over 2011 bedroeg € 198 miljoen. De benodigde premie door toevoeging van nieuwe nominale pensioenopbouw voor de actieven aan de voorziening pensioenverplichtingen bedroeg € 165 miljoen. Per saldo resulteerde dit in een positief resultaat van € 33 miljoen. Het verschil tussen de benodigde premie en de ontvangen premie wordt veroorzaakt door de rentetermijnstructuur (negatief effect), ‘indexatieopslag’ (positief effect) en ‘vermogensopslag’ (positief effect). Gehanteerde kanssystemen De betaalde uitkeringen, inclusief afkopen bedroegen over 2011 € 723 miljoen. De verlaging van de voorziening pensioenverplichtingen vanwege uitkeringen bedroeg € 724 miljoen. Per saldo resulteerde dit in een positief resultaat van € 1 miljoen. Het resultaat op ‘Gehanteerde kanssystemen’ betreft onder andere het verschil tussen de werkelijke uitkeringen en de verwachte uitkeringen. Bij de verwachte uitkeringen wordt rekening gehouden met veronderstellingen ten aanzien van levensverwachting van de aangeslotenen en hun nabestaanden. In- en uittredingen De inkomende waardeoverdrachten in 2011 bedroegen € 7 miljoen tegenover de uitgaande waardeoverdrachten van € 3 miljoen. Per saldo werd er € 4 miljoen overgedragen naar het Pensioenfonds. De toevoeging aan de voorziening pensioenverplichtingen vanwege de inkomende waardeoverdrachten, was gelijk aan € 9 miljoen. De vrijval uit de voorziening pensioenverplichtingen vanwege de uitgaande waardeoverdrachten, was gelijk aan € 3 miljoen. Per saldo ging de voorziening pensioenverplichtingen met € 6 miljoen omhoog. Bij individuele waardeoverdrachten worden de wettelijke overdrachtsregels gehanteerd die anders zijn dan de rekenregels die Philips Pensioenfonds hanteert bij het opstellen van de jaarrekening. In het verslagjaar was het resultaat op in- en uittredingen derhalve € 2 miljoen negatief. Kosten Het resultaat op kosten is het verschil tussen de kosten waarmee in de veronderstellingen rekening is gehouden en de werkelijke kosten. Het resultaat op kosten kwam in het verslagjaar uit op € 4 miljoen positief.
Verslag College van Beheer
35
2011
Diversen Het resultaat op diversen bedroeg in het verslagjaar € 2 miljoen positief. Dit resultaat is het saldo van diverse kleine plus- en minmutaties, waaronder correcties, op de voorziening pensioenverplichtingen. Rentetermijnstructuur In 2011 is de FTK (swap)rente gedaald. Dit leidde tot een stijging van de voorziening pensioenverplichtingen van € 1.501 miljoen. De beleggingsresultaten van het Fonds worden beïnvloed door een andere rente, namelijk de staatsrente (GOV-curve). De dalende staatsrente heeft een positief effect gehad op de beleggingsresultaten. De keuze van het Fonds om verplichtingen zoveel mogelijk zeker te stellen door te beleggen in staatsobligaties heeft ertoe geleid dat de verplichtingen harder zijn gestegen dan het pensioenvermogen. Een gevolg van het harder stijgen van de pensioenverplichtingen dan het pensioenvermogen is dat de dekkingsgraad gedaald is. Een andere oorzaak van de daling van de dekkingsgraad is dat de pensioenverplichtingen van het Fonds niet volledig gematcht zijn. In paragraaf 2.2.2 ‘Beleggingsbeleid algemeen en resultaten’ is dit verder toegelicht.
2.3.5 Klachten Het totaal aantal klachten in het jaar 2011 was lager dan het totaal aantal klachten in het voorgaande jaar. Een aantal keer was het nabestaandenpensioen het onderwerp van de klacht. Verder werden klachten ontvangen over diverse andere onderwerpen. 36 2011
2010
2009
2008
2007
12
16
17
22
31
Gehonoreerd
5
6
4
10
10
Afgewezen
7
10
13
12
21
Aantal klachten
De Klachtencommissie heeft in 2011 in vijf situaties een besluit genomen in het voordeel van de belanghebbende, ondanks het feit dat in vier gevallen sprake was van een correcte uitvoering van het reglement. In de meeste gevallen ging het daarbij om nieuwe feiten en/of gebeurtenissen die invloed hadden op de op zich correcte uitvoering van het reglement. Eén klacht is gehonoreerd omdat sprake was van een onjuiste toepassing van het reglement. De resterende zeven klachten werden afgewezen. Indien een klacht door de Klachtencommissie wordt afgewezen, heeft de belanghebbende de mogelijkheid zich te wenden tot de Ombudsman Pensioenen. De Ombudsman Pensioenen vraagt, na ontvangst van een klacht, aan de Klachtencommissie om een toelichting op het besluit om de klacht af te wijzen, waarna de Ombudsman daaromtrent een oordeel uitspreekt. In het verslagjaar heeft de Ombudsman de Klachtencommissie twee keer verzocht om een toelichting op een besluit tot afwijzing van een klacht. De Ombudsman heeft in beide gevallen het oordeel van de Klachtencommissie bevestigd.
Verslag College van Beheer
2.3.6 Overige onderwerpen Wijziging pensioenregeling per 1 april 2011 In de CAO die begin 2010 is vastgesteld, zijn onder andere afspraken gemaakt over een aanpassing van het Philips flex pensioen per 1 april 2011. Wettelijk gezien was het noodzakelijk om het nabestaandenpensioen van de pensioenregeling aan te passen. Daarnaast waren de aanpassingen vooral bedoeld om de pensioenregeling eenvoudiger te maken. De belangrijkste veranderingen raakten het nabestaandenpensioen en de opbouw van het ouderdomspensioen. Deze wijzigingen gelden uitsluitend voor de deelnemers aan het Philips flex pensioen met ingangsleeftijd 65 jaar (geboren na 1949 of wanneer de medewerker na 1 januari 2006 in dienst is gekomen).
2011
In het totaal hebben ruim 13.500 deelnemers hun oude aanspraken overgedragen naar het Philips flex pensioen per 1 april 2011. Het aantal deelnemers dat hiertegen bezwaar heeft gemaakt is 235. Nieuwe website Philips Pensioenfonds In december 2011 is de nieuwe website van Philips Pensioenfonds gelanceerd. De nieuwe website is zo opgezet dat de deelnemer eenvoudig de informatie per gebeurtenis kan terugvinden. Bijvoorbeeld als men nieuw in dienst is, bijna met pensioen gaat of als men arbeidsongeschikt wordt. De nieuwe website kenmerkt zich door een grotere gebruiksvriendelijkheid en een opgefriste vormgeving. De website richt zich op drie categorieën bezoekers: de pensioenopbouwers die op dit moment in dienst zijn bij Philips, de pensioenontvangers die met pensioen zijn en degenen die een nabestaandenpensioen van Philips Pensioenfonds ontvangen. Daarnaast is op de nieuwe website veel algemene informatie vinden over het Fonds.
Verslag College van Beheer
37
2.4 Goed pensioenfondsbestuur
2011
De manier waarop Philips Pensioenfonds is ingericht en wordt bestuurd moet voldoen aan de Pensioenwet en derhalve aan de ‘Principes voor goed pensioenfondsbestuur’. Deze principes zijn, na overleg met een groot aantal belangenorganisaties, door de Stichting van de Arbeid opgesteld. Pensioenfondsen moeten sinds 1 januari 2008 aan de principes voldoen. Op diverse plaatsen in dit jaarverslag wordt aandacht besteed aan de vraag hoe Philips Pensioenfonds invulling geeft aan de principes. Wat houden de principes van goed pensioenfondsbestuur in? Het bestuur van een pensioenfonds moet deskundig zijn. Het bestuur moet ervoor zorgen dat de pensioenregeling goed en zorgvuldig wordt uitgevoerd. Het is belangrijk dat alle belanghebbenden zich op evenwichtige wijze door het bestuur vertegenwoordigd kunnen voelen. Het gevoerde beleid moet helder en transparant zijn. Het bestuur moet elk jaar verantwoording afleggen aan een Verantwoordingsorgaan. Dit Verantwoordingsorgaan bestaat uit vertegenwoordigers van werkgever, werknemers en pensioengerechtigden. Ten slotte moet het Pensioenfonds intern toezicht geregeld hebben. Vergaderfrequentie Het College van Beheer vergaderde in 2011 veertien keer, waarvan één keer met het Verantwoordingsorgaan. Daarnaast heeft het Verantwoordingsorgaan in 2011 nog twee keer met een afvaardiging van het College van Beheer vergaderd. In onderstaand overzicht wordt de vergaderfrequentie van de verschillende Commissies gedurende het verslagjaar weergegeven.
38
Aantal vergaderingen
2011
Beleggingscommissie
14
Pensioencommissie
4
Klachtencommissie
7
Communicatiecommissie
4
Auditcommissie
5
Governancecommissie
4
De Beleggingscommissie en Pensioencommissie hebben in het verslagjaar één gezamenlijke vergadering gehad. Naast de vergaderingen van de Commissies en het College van Beheer, heeft er op regelmatige basis overleg plaatsgevonden tussen het Directiebureau en de toezichthouder (De Nederlandsche Bank). Ook vindt er op kwartaalbasis overleg plaats tussen het Directiebureau en het Verantwoordingsorgaan.
Verslag College van Beheer
Zelfevaluatie College van Beheer De ‘Principes voor goed pensioenfondsbestuur’ schrijven voor dat het College van Beheer zijn functioneren evalueert. Zelfevaluatie biedt een kans het functioneren van het College van Beheer (nog) verder te verbeteren. In maart 2011 heeft het College van Beheer een zelfevaluatie gehouden. De punten die hieruit naar voren kwamen, zijn uitvoerig door het College besproken. Waar nodig, is actie ondernomen. Deskundigheid van het College Het besturen van een pensioenfonds is een grote verantwoordelijkheid. Het College van Beheer is immers verantwoordelijk voor de pensioenen van alle deelnemers. Die verantwoordelijkheid vraagt om specifieke deskundigheid.
2011
Opleidingen Om de deskundigheid van het College op peil te houden en te verbreden, kent het Fonds een opleidingsplan voor de leden van het College van Beheer. Het opleidingsplan is een onderdeel van het deskundigheidsplan. Nieuwe leden van het College volgen meestal een opleiding gericht op het besturen van een ondernemingspensioenfonds. Daarnaast vinden jaarlijks opleidingsdagen plaats voor het voltallige College van Beheer. De jaarlijkse opleidingsdagen van het College van Beheer vonden in het verslagjaar plaats in de maand november. Tijdens deze opleidingsdagen is gesproken over onder meer het Pensioenakkoord en het langleven risico. Ook is stilgestaan bij beeldvorming als factor in pensioencommunicatie. Op het gebied van beleggingen is teruggeblikt op het jaar 2011 en vooruit gekeken naar het jaar 2012. Het onderwerp ‘Actuele ontwikkelingen op het gebied van risk management en compliance’ stond ook als onderwerp op de agenda van de opleidingsdagen. Externe sprekers tijdens deze opleidingsdagen waren afkomstig van Towers Watson en BlackRock. In juni heeft er voor het College van Beheer ook een strategiesessie plaatsgevonden. Tijdens deze sessie is aandacht besteed aan de onderwerpen ‘Pensioenactualiteiten in Europa’ en ‘Pensioen in natura’. Naast de opleidingsdagen voor het College van Beheer hebben in 2011 ook binnen diverse afzonderlijke commissies opleidingssessies plaatsgevonden. Voorafgaand aan deze sessies is er eerst bekeken wat de opleidingsbehoeften waren van de commissieleden.
Deskundigheidsniveau De pensioenkoepels die verenigd zijn in de Pensioenfederatie, hebben een plan van aanpak ‘deskundigheidsbevordering’ opgesteld waarin staat dat het wenselijk is eisen te stellen aan de deskundigheid van bestuursleden van pensioenfondsen. Hieruit vloeit voort dat binnen het bestuur van een pensioenfonds sprake moet zijn van twee deskundigheidsniveaus. Niveau 1 heeft betrekking op de individuele deskundigheid: ieder Collegelid dient binnen één jaar na zijn of haar benoeming aan dit niveau te voldoen. Concreet betekent dit dat een Collegelid een bepaalde basiskennis moet hebben over zeven aandachtsgebieden. Niveau 2 heeft betrekking op de collectieve deskundigheid: het College van Beheer dient als geheel aan dit niveau te voldoen. Concreet betekent dit dat minimaal twee Collegeleden bijvoorbeeld deskundig zijn op het gebied van pensioenregelingen en pensioensoorten, terwijl minimaal twee andere bestuursleden deskundig zijn op het gebied van communicatie. De verdeling van deskundigheid onder de leden mag het College van Beheer zelf bepalen.
Verslag College van Beheer
39
Niveau 2 vult niveau 1 aan. Het College van Beheer moet in zijn geheel beslissingen nemen. Daarvoor moet voldoende deskundigheid binnen het College aanwezig zijn. Dit wordt gewaarborgd in niveau 2. Het College van Beheer van Philips Pensioenfonds vindt dat de collectieve deskundigheid voldoende is. Profielschets leden College van Beheer Philips Pensioenfonds heeft in het verslagjaar een profielschets opgesteld waarin staat omschreven wat er van leden van het College van Beheer wordt verwacht in termen van competenties, deskundigheid en tijdsbesteding.
2011
Oordeel Verantwoordingsorgaan Het Verantwoordingsorgaan geeft een oordeel over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd. In paragraaf 3.1 is het oordeel opgenomen over het verslagjaar 2011 alsmede de reactie hierop van het College van Beheer. Vergadering van Aangeslotenen Op 24 mei 2011 vond de jaarlijkse Vergadering van Aangeslotenen plaats. Het College van Beheer heeft tijdens die vergadering in aanwezigheid van 141 aangeslotenen een toelichting gegeven op de belangrijkste onderwerpen uit het jaarverslag over 2010. Ook is het College van Beheer uitgebreid ingegaan op de financiële positie van het Fonds per ultimo 2010 en het indexatiebesluit 2011. Daarnaast is er een update gegeven over de stappen die het College van Beheer heeft gezet naar aanleiding van verdenkingen van fraude bij het beheer van de onroerendgoedbeleggingen van het Fonds. De voorzitter van het Verantwoordingsorgaan heeft tijdens de Vergadering van Aangeslotenen een toelichting gegeven op het oordeel van het Verantwoordingsorgaan. Het oordeel over het verslagjaar 2010 en de reactie hierop van het College van Beheer is als afzonderlijk document gepubliceerd op de website van het Fonds. Rapport Visitatiecommissie Pensioenfondsen moeten ervoor zorgen dat intern toezicht plaatsvindt door onafhankelijke personen of instanties. Philips Pensioenfonds heeft gekozen voor visitatie als vorm van intern toezicht. De Visitatiecommissie heeft over de periode januari 2010 tot eind 2011 een rapport uitgebracht over het functioneren van het College van Beheer. Dit rapport is in maart 2012 beschikbaar gesteld aan het College. Een samenvatting van dit rapport en de reactie van het College van Beheer daarop, is opgenomen in paragraaf 3.2 van dit verslag.
Verslag College van Beheer
40
2.5 Risicomanagement Het College van Beheer is verantwoordelijk voor het realiseren van de doelstellingen van het Fonds. Het bereiken van die doelstellingen kan in gevaar komen door risico’s van binnen en buiten de organisatie. Risicomanagement staat dan ook nadrukkelijk op de agenda van Philips Pensioenfonds. Het Fonds moet een actueel en volledig beeld hebben van alle relevante risico’s en zorgen voor gepaste beheersingsmaatregelen. Dit vloeit voort uit eisen ten aanzien van een beheerste en integere bedrijfsvoering zoals opgenomen in de Pensioenwet.
2011
Het Fonds maakt voor haar integraal risicomanagement gebruik van FIRM (Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode) ontwikkeld door De Nederlandsche Bank (DNB). FIRM risico- en beheersingscategorieën Het College van Beheer heeft de dagelijkse uitvoering van het risicomanagement gedelegeerd aan het Directiebureau van het Fonds. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van FIRM, een methode die onderscheid maakt in verschillende risicocategorieën. Financiële risico’s: Matching-/renterisico Marktrisico Kredietrisico Verzekeringstechnisch risico
Niet-financiële risico’s: Omgevingsrisico Operationeel risico Uitbestedingsrisico IT-risico Integriteitsrisico Juridisch risico
41
Daarnaast onderkent FIRM risico-overstijgende beheersingscategorieën, namelijk organisatie-, management- en solvabiliteitsbeheer. De aspecten van deze categorieën hebben geen betrekking op één individuele risicocategorie, maar op de gehele functionele activiteit en de risico’s daarbinnen. Meer uitleg over wat de verschillende risico- en beheersingscategorieën inhouden vindt u op www.philipspensioenfonds.nl/risicomanagement Risicosessie College van Beheer Periodiek vindt in het College van Beheer een aparte risicosessie plaats. Deze sessie heeft in het verslagjaar plaatsgevonden in maart. In deze sessie hebben de leden van het College van Beheer per risico- en beheersingscategorie een inschatting gemaakt van het risico. Hiervan is het volgende vastgesteld: de kans dat een risico zich voordoet, de impact indien het risico zich voordoet, en de verbetermogelijkheden. In maart 2012 heeft een volgende risicosessie plaatsgevonden. Voor een inhoudelijke beschrijving van de risico’s voor het Fonds en de beheersing daarvan in het verslagjaar, wordt verwezen naar de jaarrekening (paragraaf 5.7 ‘Risicobeheer en derivaten’).
Verslag College van Beheer
2011
Ambitie en algemene risicohouding Gedurende het verslagjaar is het onderwerp ‘Algemene risicohouding en ambitie’ binnen het College van Beheer uitvoerig besproken. De aanleiding hiervoor was de op dat moment beschikbaar gekomen informatie over het Pensioenakkoord. Omdat de daadwerkelijke gevolgen van het Pensioenakkoord voor het Fonds nog niet duidelijk zijn, is besloten om met de verdere uitwerking van de algemene risicohouding en ambitie op te schorten.
42
Verslag College van Beheer
2.6 Vastgoedfraude Achtergrond In november 2007 kwam via een grootscheepse actie van de FIOD/ECD aan het licht dat het Openbaar Ministerie verschillende personen en rechtspersonen verdenkt van fraude met onroerend goed. Onder anderen worden verdacht twee voormalig medewerkers van Philips Real Estate Investment Management B.V. (PREIM), de toenmalige beheerder van de onroerendgoedportefeuille van het Fonds. Het Fonds is bij de zogenaamde vastgoedfraude één van de benadeelde partijen.
2011
Onderzoek Meteen na het bekend worden van deze fraude hebben het College van Beheer en Philips opdracht gegeven tot een onafhankelijk en diepgravend onderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd door advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek. Gelijktijdig met voornoemd onderzoek, is onder toezicht van de Auditcommissie van het Fonds gestart met een evaluatie van het interne controlesysteem van het Fonds en zijn externe dienstverleners.
Vervolgstappen Het College heeft sinds de afronding van het onderzoek en van de evaluatie, de aangeslotenen op diverse wijzen op de hoogte gesteld van de uitkomsten daarvan en de vervolgstappen die het College van Beheer op basis daarvan heeft genomen. Het Fonds heeft alle mogelijke maatregelen getroffen om te voorkomen dat het Fonds in de toekomst nogmaals op soortgelijke wijze wordt benadeeld. Door het Fonds zijn, in de wijze waarop het beheer van de overige beleggingen van het Fonds en het toezicht daarop is georganiseerd, daar waar nodig, verbeteringen aangebracht alsmede passende aanvullende maatregelen genomen. Het College van Beheer heeft voorts alles in het werk gesteld om de schade die het Fonds heeft geleden te verhalen op degenen die daarvoor aansprakelijk kunnen worden gehouden. Het Fonds heeft reeds direct na het bekend worden van de fraudezaak beslag laten leggen op bezittingen van meerdere verdachten, waaronder de twee voormalig medewerkers van PREIM. Het Fonds is tevens diverse civiele procedures ter zake van bepaalde door het Openbaar Ministerie als verdacht bestempelde transacties begonnen. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft in 2011 plaatsgevonden en de uitspraak is in januari 2012 gevolgd. Het Fonds blijft het verdere verloop van de strafzaak nauwgezet volgen. Vanaf medio 2010 heeft het Fonds diverse schikkingen getroffen met personen en rechtspersonen die verdacht worden of werden van betrokkenheid bij de vastgoedfraude. Het betreft in 2010 regelingen met de heren Hilders, Van Vlijmen, Floris, Van Tartwijk, Trimp, D. Lesmeister, en aan deze personen gelieerde rechtspersonen. In 2011 heeft het Fonds schikkingen getroffen met de heren Frencken en Lagaunne (de twee voormalig medewerkers van PREIM), Frische, Remmers, Menke en de daaraan gelieerde (rechts)personen. In alle gevallen is in het kader van de schikking een vergoeding betaald aan de benadeelde partijen, te weten Rabo Vastgoedgroep en Philips Pensioenfonds. Over de onderlinge verdeling van de ontvangen vergoedingen, zijn met Rabo Vastgoedgroep goede afspraken gemaakt.
Verslag College van Beheer
43
2011
Het College van Beheer zal zich maximaal blijven inspannen om door het Fonds geleden schade te verhalen op diegenen die daarvoor aansprakelijk zijn. Daarvoor zullen, zoals tot nu toe steeds het geval is geweest, alle mogelijke middelen worden ingezet. Het is daarom niet uitgesloten dat we ook met andere partijen schikkingen zullen treffen.
44
Verslag College van Beheer
2.7 Kosten In april 2011 verscheen het onderzoeksrapport ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’ van de Autoriteit Financiële Markten. Eén van de bevindingen was dat vooral de beleggingskosten maar in beperkte mate worden gerapporteerd in het jaarverslag. Het onderzoek geeft aan dat de werkelijke beleggingskosten gemiddeld twee tot drie keer hoger zijn dan de gerapporteerde kosten, omdat vermogensbeheerders en externe managers kosten verrekenen in nettorendementen. Inzicht in de beleggingskosten is onder andere nodig om de beleggingsprestatie te beoordelen.
2011
De pensioensector is met de bevindingen aan de slag gegaan wat in november 2011 heeft geresulteerd in aanbevelingen van de Pensioenfederatie met betrekking tot uitvoeringskosten van pensioenfondsen. De Pensioenfederatie verstaat onder uitvoeringskosten de kosten van pensioenbeheer, de kosten van het vermogensbeheer en de transactiekosten. Het College van Beheer onderschrijft het belang van transparantie over uitvoeringskosten die het Fonds maakt. Om die reden is ook in de Vergadering van Aangeslotenen van 2011 hierop ingegaan en zijn de aanbevelingen van de Pensioenfederatie zoveel mogelijk overgenomen. Daar waar nog geen volledig inzicht bestaat, heeft het Fonds gewerkt met schattingen, enerzijds op basis van informatie van de vermogensbeheerders en anderzijds op basis van informatie van de Pensioenfederatie. Tot de kosten wordt ook BTW gerekend voor zover deze niet kan worden teruggevorderd. Kosten in vreemde valuta zijn omgerekend naar euro’s op basis van een gemiddelde omrekenkoers over 2011. Kosten die niet direct betrekking hebben op pensioenbeheer danwel vermogensbeheer zijn toegerekend aan pensioenbeheer en vermogensbeheer op een wijze die zoveel mogelijk aansluit bij de werkelijkheid. In onderstaande tabel zijn de kosten weergegeven van het Fonds. Kosten
2011
Pensioenuitvoeringskosten
€ 136
in euro per deelnemer 9 Vermogensbeheerkosten
0,27%
als percentage van het gemiddeld belegd vermogen Transactiekosten
0,12%
als percentage van het gemiddeld belegd vermogen
Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten bestaan onder meer uit de kosten van de pensioenbeheerder waaraan het Fonds de pensioenadministratie heeft uitbesteed. Daarnaast omvat dit aan pensioenbeheer toe te rekenen kosten van het College van Beheer en het Directiebureau alsmede toezichtskosten, kosten voor financieel beheer en projectkosten.
9
Het aantal deelnemers is gedefinieerd als de som van het gemiddeld aantal actieve deelnemers en gepensioneerden in 2011.
Verslag College van Beheer
45
2011
De kosten per deelnemer zijn sterk afhankelijk van onder meer de schaalgrootte van een pensioenfonds maar ook het serviceniveau en de mate en wijze van communiceren naar deelnemers. Deze factoren kunnen substantieel invloed hebben op het kostenniveau. Het totaalbedrag aan pensioenuitvoeringskosten bedraagt € 10,4 miljoen, ofwel € 136 per deelnemer. Het totaalbedrag is lager dan het bedrag zoals vermeld in de jaarrekening (zie toelichting [15] Pensioenuitvoeringskosten op pagina 88). Dit komt omdat een deel van de kosten, zoals opgenomen in de jaarrekening, is toegerekend aan vermogensbeheerkosten overeenkomstig de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. Hierbij kan gedacht worden aan onder meer personeelskosten, kosten adviseurs en kosten toezicht. Het Fonds heeft in 2011 niet deelgenomen aan CEM benchmarking10 voor pensioenen. Vermogensbeheerkosten Het totaalbedrag aan vermogensbeheerkosten in 2011 bedraagt € 37,6 miljoen, ofwel 0,27% van het gemiddeld belegd vermogen. € 3,2 miljoen hiervan betreft schattingen. Deze kosten zijn sterk afhankelijk van de beleidskeuzes van het Fonds gerelateerd aan onder meer het risicoprofiel van het Fonds en de hieruit voortkomende beleggingsmix. Andere belangrijke factoren zijn de mate van actief dan wel passief beheer alsook de mate waarin het Fonds direct belegt in beleggingstitels of gebruikmaakt van beleggingsfondsen. Onderstaande tabel van de beleggingen voor risico van het Pensioenfonds geeft weer hoe de beleidskeuzes zich vertalen naar de beleggingsportefeuille. Deze keuzes kunnen leiden tot substantiële verschillen in de beheerfee. De tabel geeft de situatie weer per ultimo 2011. Beleggingen voor risico pensioenfonds
Omvang
% van
Actief /
Direct /
in € mln
totaal
passief
Indirect
Matching portefeuille
9.964
72
Core matching
7.833
57
Actief
Direct
Inflatieprotectie
1.560
11
Actief
Direct
571
4
Actief
Direct
Return portefeuille
3.978
28
Aandelen ontwikkelde markten
1.827
13
Passief
Direct
Aandelen opkomende markten
303
2
Actief
Direct
Onroerend goed
664
5
Actief
Direct /indirect
Obligaties in opkomende markten
427
3
Actief
Direct
Hoogrenderende obligaties
382
3
Actief
Direct
Grondstoffen
192
1
Passief
Direct
Private equity
53
0
Actief
Indirect
Hedgefondsen
100
1
Actief
Indirect
30
0
Actief
Direct /indirect
Renteswap
Cash/tactische asset allocatie Totaal 10
13.942
11
CEM (Cost Effective Measurement Inc.) is een Canadees instituut dat wereldwijd aan kostenbenchmarking doet voor onder andere pensioenbeheer- en vermogensbeheerkosten.
11
Betreft de beleggingen voor risico pensioenfonds ultimo 2011 zoals opgenomen in de balans (€ 14.200 miljoen) gesaldeerd met beleggingen (derivaten) met een negatieve waarde (€ 258 miljoen).
Verslag College van Beheer
46
2011
Het Fonds heeft het beheer van de beleggingen grotendeels uitbesteed aan de vermogensbeheerder BlackRock. De kosten voor dit beheer worden aan het Fonds gefactureerd en betreffen een vast percentage van het totaal beheerd vermogen. Dit percentage is onder meer gebaseerd op de beleggingsmix en beleggingsstijl zoals opgenomen in de tabel. De kosten voor andere diensten, zoals aanstelling en monitoring van externe beheerders, risicomanagement, vermogensbeheeradministratie en advisering, maken eveneens onderdeel uit van dit vaste percentage. De directe vastgoedportefeuille van € 230 miljoen (onderdeel van de post ‘Onroerend goed’ in de tabel) wordt door het Fonds zelf beheerd. De vermogensbeheerkosten hiervan hebben onder meer betrekking op interne kosten en externe taxatiekosten. Vanaf 2011 belegt het Fonds eveneens in indirecte vastgoedfondsen met een wereldwijd mandaat. Het beheer hiervan is uitbesteed aan Aviva. Liquiditeiten die bestemd zijn voor beleggingen in indirect vastgoed worden geïnvesteerd in geldmarktfondsen. Dit geldt ook voor liquiditeiten in andere portefeuilles. Ultimo 2011 belegt het Fonds voor een marktwaarde van € 830 miljoen in geldmarktfondsen. De kosten voor het beheer van deze geldmarktfondsen alsmede andere kosten zoals bewaarkosten en administratiekosten, zijn bepaald op basis van de prospectussen en zijn opgenomen onder de vermogensbeheerkosten. Ook de kosten van andere beleggingsfondsen waarin het Fonds belegt, zijn opgenomen onder vermogensbeheerkosten. De beleggingen in private equity en hedgefondsen met een marktwaarde van € 153 miljoen kennen een zogenaamde ‘fonds-van-fondsen-structuur’. Dit betekent dat het Fonds niet direct belegt in beleggingstitels maar in fondsen die op hun beurt beleggen in onderliggende beleggingsfondsen. De vermogensbeheerkosten in deze onderliggende fondsen zijn over het algemeen niet inzichtelijk en vaak niet beschikbaar. Daarom heeft het Pensioenfonds de vermogensbeheerkosten in onderliggende private equity-fondsen geschat op basis van informatie van de Pensioenfederatie. Dit betreft 2% van het gemiddeld beheerd vermogen voor beleggingen in venture capital en 1,65% voor overige private equity strategieën. Voor de vermogensbeheerkosten in onderliggende fondsen van hedgefondsen is gebruikgemaakt van informatie van BlackRock, die in lijn ligt met de schatting van de beheerkosten die de Pensioenfederatie hanteert (1,3%). De betaalde of verschuldigde performancefee maakt onderdeel uit van de vermogensbeheerkosten. In hoofdlijnen betaalt het Fonds pas performancefee indien de beheerder eerder gemaakte underperformance heeft goedgemaakt. Over 2011 is de performancefee beperkt. Onder vermogensbeheerkosten zijn tevens de kosten voor bewaring en administratie van de beleggingen opgenomen. Tenslotte zijn onder de vermogensbeheerkosten nog diverse andere kosten opgenomen die direct verband houden met vermogensbeheer dan wel toe geheel of gedeeltelijk toe te rekenen zijn aan vermogensbeheer. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om advieskosten, accountantskosten, toezichtskosten en interne kosten van het Pensioenfonds waaronder personeelskosten. De vermogensbeheerkosten zoals hiervoor toegelicht, zijn gebaseerd op de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. Deze aanbevelingen wijken af van de regels voor de presentatie van de vermogensbeheerkosten in de jaarrekening (zie toelichting [12] Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds op pagina 87).
Verslag College van Beheer
47
2011
Het Fonds maakt gebruik van CEM benchmarking12. Over 2010 (informatie over 2011 is nog niet beschikbaar) zijn de vermogensbeheerkosten 0,28% van het gemiddeld beheerd vermogen ten opzichte van de benchmark van 0,29%. Transactiekosten Transactiekosten zijn de kosten die gemaakt moeten worden om een (beleggings-)transactie tot stand te brengen en uit te voeren. Dit zijn geen kosten die aan de vermogensbeheerder worden betaald, maar kosten die bijvoorbeeld aan de beurs of aan een broker moeten worden betaald. Het verkrijgen van inzicht in deze kosten is niet eenvoudig omdat wereldwijd gewerkt wordt met zogenaamde ‘netto’ prijzen. Dit betekent dat de transactiekosten zijn ‘verborgen’ in de transactieprijzen. Om een indicatie te geven van deze transactiekosten is van kosten die in de prijs zijn opgenomen, gebruikgemaakt van schattingen. Het gaat dan met name om transacties in vastrentende waarden en bepaalde derivaten. Het Fonds heeft voor deze schattingen informatie gebruikt van de Pensioenfederatie zoals opgenomen in de aanbevelingen dan wel van informatie van de vermogensbeheerder. Omdat transactiekosten deel uitmaken van de transactieprijzen, maken deze kosten deel uit van het nettorendement op de beleggingen. De totale transactiekosten over 2011 bedragen € 17,2 miljoen. € 15,2 miljoen hiervan betreft schattingen. De verdeling van de totale kosten is als volgt: In- en uitstapkosten bij beleggingsfondsen13: € 0,2 miljoen Aan- en verkoopkosten bij directe beleggingen: € 16,0 miljoen Transactiekosten bij vastgoed: € 0,9 miljoen Voor aan- en verkoopkosten bij aandelen- en futuretransacties zijn de werkelijk betaalde brokeren commissiekosten opgenomen voor een totaalbedrag van € 0,8 miljoen. De overige aan- en verkoopkosten hebben betrekking op vastrentende waarden en derivaten (interest rate swaps en valutatermijntransacties). Deze kosten zijn geschat door een gemiddeld op- of afslagpercentage (spread) te relateren aan het werkelijke totale transactievolume (in euro’s) in 2011 per beleggingscategorie. De volgende tabel geeft de geschatte gemiddelde spread weer per transactie per categorie over 2011. Beleggingscategorie
Gemiddelde geschatte spread per transactie over 2011
Staatsobligaties en inflatie-protectie obligaties
0,10%
Bedrijfsobligaties
0,30%
Hoogrenderende bedrijfsobligaties wereld
0,60%
Hoogrenderende bedrijfsobligaties US
0,50%
Obligaties in opkomende markten wereld
0,90%
Obligaties in opkomende markten US
0,50%
Interest rate swaps
0,36%
Valutatermijntransacties
12
0,005%
CEM hanteert over 2010 een enigszins afwijkende definitie van vermogensbeheerkosten ten opzichte van de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. Zo neemt CEM de performancefees van onderliggende fondsen niet mee.
13
Het Fonds beschikt niet over informatie over eventuele in- en uitstapkosten bij beleggingen in onderliggende fondsen van private equity en hedgefondsen. Deze zijn niet meegenomen.
Verslag College van Beheer
48
2011
De transactiekosten bij vastgoed houden verband met de verkoop- en verhuurkosten van het directe vastgoed en betreffen onder meer in 2011 verschuldigde overdrachtsbelasting en makelaarscourtage.
49
Verslag College van Beheer
2.8 Verwachtingen 2012 In deze paragraaf wordt vooruitgeblikt op het jaar 2012.
2011
Pensioenakkoord In 2011 is wederom op landelijk niveau gesproken over het Pensioenakkoord tussen werkgeversen werknemersvertegenwoordigers. De verwachting is dat in 2012 de definitieve invulling van het akkoord vastgesteld wordt. Hierbij zal de invulling van het Pensioenakkoord naar verwachting invloed hebben op de inhoud en/of financiering van de pensioenregelingen die nu zijn ondergebracht bij Philips Pensioenfonds. Beleggingsbeleid Philips Pensioenfonds zit per november 2011 in een herstelsituatie. In een herstelsituatie mogen de beleggingsrisico’s die het Fonds loopt niet toenemen. De verwachting is dan ook dat het risicoprofiel van het beleggingsbeleid van het Fonds in 2012 niet aangepast wordt. Vernieuwing van de Philips-CAO In 2011 zijn Philips en werknemersvertegenwoordigers in overleg getreden over vernieuwing van de CAO. De CAO-gesprekken zijn nog niet afgerond. Afspraken in die CAO die betrekking hebben op pensioenen, zijn ook voor het Fonds van belang. Ontwikkelingen onderneming Philips heeft aangekondigd dat het aantal medewerkers binnen de onderneming gaat afnemen. In Nederland gaat het hierbij om zo’n 10% van de medewerkers. Dit heeft direct gevolgen voor de samenstelling van de populatie en de positie van het Fonds. Organisatie Philips Pensioenfonds Verwacht wordt dat in 2012 geen substantiële wijziging plaats zal vinden in het aantal medewerkers van het Fonds.
Eindhoven, 27 april 2012 Het College van Beheer
Verslag College van Beheer
50
3 Verantwoording & Intern toezicht 2011
3.1 Oordeel Verantwoordingsorgaan Taak en taakuitvoering Het College van Beheer legt verantwoording af aan het Verantwoordingsorgaan (VO) over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd. Het oordeel van het VO in dit jaarverslag betreft het handelen van het College in het verslagjaar 2011.
2011
Het VO toetst beleid en uitvoering achteraf, uitgaande van de vraag of een zinnig mens op het moment van besluit of handeling, toen en met de kennis van toen, in redelijkheid ook zo had kunnen concluderen of (laten) handelen. Het evenwichtigheidscriterium moet daarbij altijd worden meegewogen. Het Fonds mag niemand voortrekken. In al zijn acties en besluiten moet het Fonds ongeacht de herkomst van zijn bestuurders op evenwichtige wijze rekening houden met de vaak diverse belangen van de verschillende groepen belanghebbenden (werkgever Philips, werknemers, gepensioneerden en niet-gepensioneerde ex-werknemers). Het jaarverslag en de jaarrekening van het Fonds zijn voor het VO verplicht de eerste aangrijpingspunten voor toetsing, maar ook op andere wijze kan het College van Beheer aan zijn wettelijke verantwoordings-plicht voldoen. Aanvullende informatie wordt deels al op voorhand en ongevraagd verstrekt, daaronder ook het rapport van de visitatiecommissie. Zo krijgt het VO ook kopie van de lijst met bevestigde College-besluiten en is er ieder kwartaal een informatief gesprek op het Directiebureau. Sinds kort ontvangt het VO tevens de zogenaamde interne kwartaalrapportages. Verder heeft het VO gelegenheid om de (concept) jaarstukken te bespreken met de externe actuaris en accountant. Op basis van deze en op andere wijze verkregen informatie moet het VO tot een oordeel komen, dat extern kan worden gecommuniceerd als de conclusies in overgrote meerderheid worden gedeeld. Het VO met officieel 6 leden die onafhankelijk en op eigen gezag moeten oordelen, kwam deze periode vijf maal bijeen. Het VO was voltallig aanwezig op een speciale trainings- en informatie bijeenkomst op 14/15 februari 2012 verzorgd door het Directiebureau.
Conclusies en oordeel Alvorens in details te gaan wil het VO met nadruk wijzen en danken voor de grote inzet en het vele werk gedaan door het Directiebureau en ook het College, in een turbulent jaar vol perikelen waarin de dekkingsgraad van het Fonds onder alle kritieke drempels kwam. Een Herstelplan moest worden ingediend, waardoor het College op een groot aantal punten helaas niet meer helemaal vrij is in zijn beslissingen. Het Herstelplan is in januari 2012 door de toezichthouder, de Nederlandse Bank (DNB), goedgekeurd, maar is voor het VO desondanks mede hoofdthema. Het VO vindt dat in het Jaarverslag daaromtrent eigenlijk meer had kunnen worden gezegd en uitgelegd en niet hoofdzakelijk via de PPF website. Er is evident behoefte aan meer informatie over de scenario’s die zijn afgewogen en de lijn die richting herstel die is uitgezet. Aanvullend noteert het VO dat het Jaarverslag helderder had mogen duidelijk maken dat de dekkingsgraadproblemen mede het gevolg zijn van het continueren door het College aan eerder gekozen financieringsmaatstaven. Hoeveel geld er voor pensioenrechten in een voorziening moet worden gereserveerd, is een kwestie van een rekensom met hulp van door de DNB verplicht opgelegde FTK parameters. Als dat bij een lagere rente een hogere waarde of totaalsom oplevert, is dat jammer en misschien nietszeggend, want morgen kan de rente weer oplopen en
Verantwoording & Intern toezicht
52
de rekensom lager uitkomen, maar de uitkomst is wel bepalend voor wat op een bepaald moment aan dekking via beleggingen kan worden getoond.
2011
Tegen deze achtergrond heeft het VO kritisch gekeken naar het beleid en de besluitvorming ten aanzien van de beleggingen. Het VO constateert dat het College het bestaande beleggingsbeleid op hoofdlijnen heeft gecontinueerd en heeft begrip voor de daarvoor aangevoerde argumenten. In de crisisperiode is zeer intensief overlegd en zijn de nodige maatregelen getroffen. Feit blijft dat de keuze voor een GOV geïnspireerd beleggingsbeleid dit jaar het dekkingspercentage negatief heeft beïnvloed. Het VO heeft ook stilgestaan bij het dekkingspercentage dat het Fonds als referentie neemt voor het met zekerheid afdekken (ofwel matchen) van een groot deel van de nominale pensioenverplichtingen, inclusief verwachte inflatie. Tot vorig jaar was een 70% matching percentage strategisch uitgangspunt. Inmiddels is dat uitgangspunt ambitie en houdt het Fonds voor de korte termijn een matching percentage van rond 64% aan. Het College acht het niet wenselijk om het matching percentage op te hogen. Dit omdat het de middelen daarvoor zouden moeten komen uit de return portefeuille, waardoor de kansen op toekomstige indexatie en herstel van de dekkingsgraad kleiner worden. In het jaarverslag is toegelicht dat er minimaal jaarlijks wordt geëvalueerd of het strategisch matching percentage kan worden opgehoogd richting 70%. Naast een technische analyse (ALM-analyse), zou een evaluatie van de risicobereidheid van de belanghebbende deelgroepen daarbij een plus zijn. Over het besluit tot niet-indexeren in 2012, voor zover er al sprake is van een besluit dat autonoom kon worden genomen, kan het VO kort zijn. Zo lang de PPF dekkingsgraad onder de minimaal vereiste niveau van 104% ligt, mag er wettelijk niet worden geïndexeerd en de enige vraag die blijft is waarom het College die vrijheid in het Kader van het Herstelplan al meteen verder heeft beperkt door aan te geven niet te zullen indexeren tot een dekkingsgraad van 108% is bereikt en ook de reserves tot het vereiste niveau zijn aangevuld. Duidelijke uitspraken over de verwachte duur dat vermoedelijk niet geïndexeerd kan worden, lijken wenselijk. In dat verband had het VO graag ook meer toelichting gezien omtrent de reële dekkingsgraad. Uit het voorgaande is al duidelijk dat het VO meer transparantie en meer helderheid in de informatie van groot belang vindt. Communicatie is een heikel punt. Al een aantal keren heeft het VO gepleit voor meer duidelijkheid en tijdigheid in het geval van belangrijke ontwikkelingen. Ook is gevraagd om meer helderheid qua taalgebruik in althans een deel van het Jaarverslag. Op het eerste punt is vooruitgang geboekt in de zin dat het Fonds in een goede brief heeft verduidelijkt waarom in 2011 niet zou worden geïndexeerd. De brief over het dalen van de PPF dekkingsgraad beneden kritieke grenzen voldeed minder en kwam bovendien laat in een tijd dat de kranten vol stonden over problemen bij ook andere pensioenfondsen. Het tweede punt, de leesbaarheid van het jaarverslag, is naar de mening van het VO helaas niet verbeterd. Voor zover het jaarverslag ook voor niet-ingewijden is bedoeld, moet met urgentie aan verbetering worden gewerkt. Het VO geeft verder in overweging het communicatiebeleid aan te vullen in de zin dat in voorkomende gevallen pro-actief met de publieke media contact kan worden gezocht. Om juridische redenen is het VO net als de Visitatiecommissie maar beperkt geïnformeerd over de ontwikkelingen in de onroerend goed fraude. Het VO meent echter wel dat het ten behoeve van alle belanghebbenden kan bevestigen dat het College met maximale inzet opereert en samen met Philips en externe specialisten er alles aan doet om geld terug te halen.
Verantwoording & Intern toezicht
53
Omdat de conclusies van de Visitatiecommissie in meerdere opzichten relevant zijn voor de oordeelvorming van het VO wordt met instemming genoteerd dat het eindoordeel van deze commissie positief is.
2011
Zoals in de inleiding toegelicht wordt het Verantwoordingsorgaan geacht met een oordeel te komen over het functioneren van het College. Dat betreft ook de uitvoering van het beleid en de nakoming van de gedragsregels omtrent goed pensioenbestuur. Meer precies en in heel formele termen wordt het VO officieel geacht indien en voor zover mogelijk te verklaren - dat het College van Beheer in redelijkheid en verantwoord is gekomen tot het beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst, waartoe de facto is geconcludeerd, dat het College van Beheer gedurende het verslagjaar in de uitvoering van het vastgestelde beleid en anderszins met voldoende zorgvuldigheid en de vereiste evenwichtige afweging van belangen heeft gehandeld of voor zich heeft doen handelen dat het College van Beheer op adequate wijze de Principes van goed pensioenfondsbestuur bij het Fonds heeft doorgevoerd, nageleefd en doen naleven. In gewonere woorden is het VO blij hierop in antwoord te kunnen schrijven dat het bij het ontbreken van aanwijzingen in andere richting positief in deze zin kan oordelen en verklaren. In conclusie wil het VO herhaald onderstrepen dat het grote waardering heeft voor het werk van het College, het Directiebureau en andere uitvoerders voor de vele inspanningen die in de afgelopen periode zijn gedaan. 54
Eindhoven, 27 april 2012
Reactie College van Beheer Het College van Beheer heeft met waardering kennisgenomen van het oordeel van het Verantwoordingsorgaan. Het College van Beheer dankt het Verantwoordingsorgaan voor alle werkzaamheden die het heeft verricht om tot het oordeel te komen, temeer gezien de gedeeltelijk nieuwe samenstelling van het Verantwoordingsorgaan. Het College van Beheer spreekt tevens zijn dank uit voor de constructieve wijze waarop de afstemming heeft plaatsgevonden. Het College van Beheer zal aan de door het Verantwoordingsorgaan genoemde aandachtspunten de nodige aandacht geven. Naar aanleiding van de opmerkingen van het Verantwoordingsorgaan over de communicatie van het Fonds, wijst het College erop dat er in het afgelopen jaar op communicatiegebied een aantal maatregelen zijn genomen gericht op het vergroten van de snelheid en duidelijkheid van de communicatie. Daarbij is overigens het uitgangspunt, dat belangrijke informatie zoveel mogelijk eerst direct aan de deelnemers wordt gecommuniceerd, alvorens deze op de website van het Fonds wordt geplaatst. Dit neemt niet weg dat het College zal blijven streven naar verbeteringen op communicatiegebied.
Verantwoording & Intern toezicht
3.2 Samenvatting rapport Visitatiecommissie De Visitatiecommissie heeft in het eerste kwartaal van 2012 een visitatie uitgevoerd bij de Stichting Philips Pensioenfonds (hierna SPP) over de verslagjaren 2010 en 2011. Op basis van de over de verslagjaren verstrekte informatie heeft de VC kunnen constateren dat het bestuur van SPP goed is opgezet. Het fonds werkt met duidelijke taakomschrijvingen voor statutaire commissies en het Directiebureau en met heldere rapportagelijnen ten behoeve van het College van Beheer (hierna CvB).
2011
De VC heeft kunnen constateren dat ook de interne controlesystemen degelijk zijn opgezet en in de praktijk adequaat functioneren. Mede daardoor kan het CvB zich in toenemende mate richten op het beleid en de strategie van SPP. De VC oordeelt dan ook dat de beleids- en bestuursprocedures en -processen en de ‘checks and balances’ binnen het fonds adequaat zijn ingericht, evenals de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd. De door het fonds ingerichte systematische analyse van risico’s geeft de VC ook voldoende comfort dat het bestuur adequaat omgaat met de risico’s op de lange termijn. Zonder aan dit oordeel afbreuk te doen, heeft de VC een aantal aandachtspunten geformuleerd die in het visitatierapport nader zijn toegelicht. Hieronder worden de punten die de VC het belangrijkst acht, kort samengevat: De VC vraagt om voortdurende aandacht voor transparantie over de wijze waarop de belangen van verschillende stakeholders van het fonds zorgvuldig en evenwichtig tegen elkaar worden afgewogen en voor het organiseren van voldoende tegenspraak tussen enerzijds werkgeversvertegenwoordigers en anderzijds vertegenwoordigers van (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. De VC vraagt om aandacht voor de continuïteit van het CvB, meer in het bijzonder ten aanzien van de werknemersvertegenwoordigers en voor adequate opleidingsplannen voor het CvB die nader invulling geven het deskundigheidsniveau dat het CvB ambieert. De VC vraagt aandacht voor een heldere taakverdeling tussen de Auditcommissie, de Beleggingscommissie en het Directiebureau rond het (integraal) risicomanagement. De VC vraagt om voortdurende aandacht voor het actueel houden van AO-IB Beschrijvingen’. De VC beveelt aan de scope ook te richten op interactie gebieden tussen fonds en uitvoerders. De VC vraagt om voortdurende aandacht voor het opvolgen van het integriteitbeleid. Het verder ontwikkelen van een beleggings- en risicobeleid op basis waarvan pensioenverplichtingen in reële termen kunnen worden nagekomen, en waarbij de risk apetite van de deelnemers in kaart wordt gebracht en wordt meegewogen, verdient naar de mening van de VC alle aandacht. Het fonds voert een renterisicobeleid dat gebaseerd is op de Government yield curve en niet op de door DNB vastgestelde rentetermijnstructuur. Daardoor loopt het fonds een extra dekkingsgraadrisico. In het verslagjaar 2011 jaar heeft dat beleid negatief aan de ontwikkeling van de dekkingsgraad bijgedragen. Indien de DNB rentetermijnstructuur sneller stijgt dan de Government yield curve dan zal die negatieve ontwikkeling weer worden gecompenseerd. De VC kan zich vinden in het gevoerde consistente beleid, maar wijst wel op het belang van een voortdurende monitoring en analyse van dit beleid.
Verantwoording & Intern toezicht
55
De VC oordeelt overall dat het bestuurlijk functioneren van het fonds van goede kwaliteit is. De aansturing door het Directiebureau draagt daaraan in belangrijke mate bij.
De heer A.M.J. de Bekker AAG De heer M.G. Leenstra Mevrouw mr A.J.E.M. Vollenbroek
2011
Reactie College van Beheer Het College van Beheer dankt de Visitatiecommissie voor de inspanningen die zij heeft verricht op tot het rapport te komen. Het College heeft met waardering kennisgenomen van het rapport van de Visitatiecommissie en is verheugd over het algehele oordeel van de Visitatiecommissie. Het College onderschrijft de door de Visitatiecommissie genoemde aandachtspunten en zal hier de nodige aandacht aan geven.
56
Verantwoording & Intern toezicht
4 Philips Pensioenfonds in cijfers 2011
4.1 Kerncijfers: vijfjarenvergelijking Bedragen in miljoenen euro’s
4.1.1 Pensioenen Aantal deelnemers
Eind 2011
Eind 2010
Eind 2009
Eind 2008
Eind 2007
Pensioenopbouwers
15.969
16.467
17.870
19.652
20.561
Pensioenontvangers
59.886
60.131
60.165
60.254
60.024
Houders premievrije polissen
32.520
33.018
32.739
32.506
41.154
108.375
109.616
110.774
112.412
121.739
2011
Totaal
70000 60000 50000 40000
Pensioenopbouwers Pensioenontvangers
30000
Houders premievrije polissen
20000 58 10000 0 Ultimo 2007 Ultimo 2008 Ultimo 2009 Ultimo 2010
Premies
Ultimo 2011
2011
2010
2009
2008
2007
196
167
165
132
177
Werkgever koopsommen
1
3
3
4
6
Werknemers pensioenregeling
‐
‐
‐
‐
‐
Werknemers vrijwillige verzekeringen
1
1
2
3
3
198
171
170
139
186
Uitkeringen
2011
2010
2009
2008
2007
Pensioenen
723
728
725
730
702
Uitgaande waardeoverdrachten individueel
3
3
6
22
22
Uitgaande waardeoverdrachten collectief
‐
‐
‐6
‐
620
726
731
725
752
1.344
Werkgever
Totaal
Totaal
Philips Pensioenfonds in cijfers
Indexaties
2011
2010
2009
2008
2007
Indexatie pensioenopbouwers (in %)
0,00
1,00
3,50
3,50
1,25
Indexatie pensioenontvangers en houders
0,00
0,68
1,45
1,90
1,25
Eind 2011
Eind 2010
Eind 2009
Eind 2008
Eind 2007
664
594
504
541
1.191
Aandelen
2.130
2.175
2.329
1.772
3.603
Vastrentende waarden
9.964
9.566
9.374
9.871
8.285
Overig
1.184
1.275
1.209
1.048
871
Totaal
13.942
13.610
13.416
13.232
13.950
Resultaten beleggingen (in %)14
2011
2010
2009
2008
2007
Direct onroerend goed
25,9
31,2
‐9,3
‐1,7
17,5
1,4
0,5
1,3
‐
‐
Aandelen
‐5,0
20,9
30,8
‐40,7
‐0,2
Vastrentende waarden
10,2
4,3
2,3
17,3
‐1,0
6,7
6,1
6,9
‐0,4
2,6
premievrije polissen (in %)
4.1.2 Beleggingen Verdeling belegd vermogen14
2011
Onroerend goed
Indirect onroerend goed
Totaal beleggingsresultaat
14
Voor de jaren 2009 en 2010 is in het jaarverslag op pagina 25 een overzicht opgenomen van de verdeling van het belegd vermogen en de beleggingsresultaten ingedeeld naar liability matching portefeuille en return portefeuille. In de balans op pagina 65 zijn de beleggingen voor risico pensioenfonds gebaseerd op een andere grondslag (RJ610). Deze cijfers zijn exclusief de beleggingen voor risico deelnemers.
Philips Pensioenfonds in cijfers
59
4.1.3 Financiële positie Eind 2011
Eind 2010
Eind 2009
Eind 2008
Eind 2007
Pensioenvermogen
13.946
13.605
13.349
12.992
13.779
Voorziening pensioenverplichtingen15
13.547
12.436
11.318
11.177
9.762
2,70%
3,42%
3,80%
3,99%
4,58%
Dekkingsgraad (in %)
103
109
118
116
141
Vereiste dekkingsgraad17 (in %)
108
108
107
107
109
2011
Gewogen gemiddelde marktrente16
60
15
Om de pensioenverplichtingen per jaar te kunnen vergelijken, zijn deze bedragen gebaseerd op FTK-grondslagen. Eind 2009 was de voorziening pensioenverplichtingen op basis van GOV-grondslagen € 10.798 miljoen, eind 2008 € 10.681 miljoen en eind 2007 € 10.023 miljoen.
16
Eind 2007 en 2008 betreft dit de gewogen gemiddelde marktrente op basis van de GOV-curve. Vanaf 2009 betreft dit de gewogen gemiddelde marktrente op basis van de FTK-curve.
17
De vereiste dekkingsgraden vanaf 2008 zijn op basis van de FTK-curve en de vereiste dekkingsgraad van 2007 is op basis van de GOV-curve.
Philips Pensioenfonds in cijfers
4.2 Ontwikkelingen deelnemers Opbouwers
Houders
Ontvangers
Ontvangers
premievrije
ouderdoms-
arbeidsonge- nabestaan-
Ontvangers
polissen
pensioen
schiktheids-
Ontvangers wezen-
denpensioen pensioen
pensioen Saldo einde vorig verslagjaar Toetreding Vertrek / Revalidatie
16.467
33.018
39.652
1.503 ‐1.351
2011
Overlijden
1.351
415
30
‐613
‐1.038
1.651
‐36
‐102
‐1.599
‐83
‐120
Afkoop
18.694
Arbeidsongeschiktheid Pensioentoekenning
1.370
Afloop
1.089
‐13
‐117
82
‐1.078 ‐37
‐87
‐37
Waardeoverdracht
‐103
Samenvoegen polissen
‐545
‐2
‐1
22
‐4
‐2
‐498
‐498
‐74
‐102
‐27
‐42
15.969
32.520
39.578
1.268
18.667
373
Andere oorzaken Saldo mutaties Stand einde verslagjaar
‐1
Philips Pensioenfonds in cijfers
61
4.3 Pensioenregelingen Philips
2011
Philips Pensioenfonds voert drie pensioenregelingen uit die van toepassing zijn op verschillende groepen deelnemers. Daarnaast voert het Fonds een regeling uit met het karakter van een beschikbare premieregeling. Hieronder worden de regelingen verder toegelicht. Philips flex pensioen Deze middelloonregeling met voorwaardelijke na-indexatie is van toepassing op 14.553 pensioenopbouwers (stand per 31 december 2011). De pensioenrichtleeftijd is vanaf 1 januari 2006 65 jaar (van toepassing op 13.843 deelnemers). Voor deelnemers die vóór 1950 zijn geboren en op 31 december 2005 in dienst waren, geldt een pensioenrichtleeftijd van 62,5 jaar (van toepassing op 710 deelnemers). Het Philips flex pensioen heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. Omdat de meeste actieve aangeslotenen van Philips Pensioenfonds deelnemer zijn aan het Philips flex pensioen, zijn de kerngegevens van de flex-regeling (per 1 april 2011) samengevat in onderstaand overzicht. Deze gegevens gelden voor diegenen die op of na 1 januari 1950 zijn geboren en op 1 januari 2006 in dienst waren van Philips. Ook voor alle nieuwe toetreders vanaf 1 januari 2006 geldt deze regeling. Philips flex pensioen vanaf 1 april 2011 (kerngegevens per 1 april 2011) Franchise
€ 12.120
Opbouwpercentage ouderdomspensioen
1,85% van de pensioengrondslag
Percentage nabestaandenpensioen
70% van het ouderdomspensioen
Werknemersbijdrage pensioenregeling
0%
Philips eindloonregeling Deze eindloonregeling is van toepassing op 1.091 pensioenopbouwers (stand per 31 december 2011). De pensioenleeftijd is 60 jaar, 62,5 jaar of 65 jaar. De Philips eindloonregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. Er kunnen geen deelnemers meer toetreden in de eindloonregeling. Philips Executives Pension Plan Dit betreft een middelloonregeling met voorwaardelijke na-indexatie gecombineerd met een beschikbare premieregeling. De pensioenrichtleeftijd is 62,5 jaar. Het Philips Executives Pension Plan is van toepassing op 325 pensioenopbouwers (stand per 31 december 2011). Het Philips Executives Pension Plan kan worden gekarakteriseerd als een combinatie van een uitkeringsovereenkomst en een premieovereenkomst. Voor het beschikbare premiedeel van deze pensioenregeling kan worden belegd in vier beleggingsfondsen. De beleggingen in deze fondsen zijn voor risico van de deelnemers. Een toelichting op de beleggingsresultaten in het Philips Executives Pension Plan leest u in het Investment Report Philips Executives Pension Plan 2011. Dit verslag vindt u op www.philipspensioenfonds.nl/downloads
Philips Pensioenfonds in cijfers
62
2011
Prepensioneringsregeling In de prepensioneringsregeling heeft de deelnemer de mogelijkheid om het beschikbare premiedeel te beleggen in drie verschillende fondsen: het aandelenfonds, het obligatiefonds en het geldmarktfonds. De beleggingen in deze fondsen zijn voor risico van de deelnemers. De prepensioneringsregeling is sinds 2006 gesloten voor vrijwel alle medewerkers. Per ultimo 2011 nemen 3.037 deelnemers deel aan de prepensioneringsregeling. Een toelichting op de prepensioneringsregeling van het Philips flex pensioen leest u in het Beleggingsverslag Prepensioneringsregeling 2011. Dit verslag vindt u op www.philipspensioenfonds.nl/downloads
63
Philips Pensioenfonds in cijfers
5 Jaarrekening 2011
5.1 Balans per 31 december 2011 Bedragen in miljoenen euro’s
Na bestemming resultaat Activa Beleggingen voor risico pensioenfonds [1] Beleggingen voor risico deelnemers [2] Vorderingen en overlopende activa [3] Liquide middelen [4]
2011
Totaal activa
Passiva Reserves18 [5] Technische voorziening [6] Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers [7] Overige voorzieningen [8] Overige schulden en overlopende passiva [9] Totaal passiva
18
2011
2010
14.738
13.908
240
244
9
15
47
45
15.034
14.212
2011
2010
399
1.169
13.547
12.436
240
244
4
9
844
354
15.034
14.212
Het totaal van de reserves en technische voorziening ultimo 2011 vormt het pensioenvermogen van € 13.946 (ultimo 2010: € 13.605).
Jaarrekening
65
5.2 Staat van baten en lasten 2011 Bedragen in miljoenen euro’s
Baten
2011
2010
198
171
10
11
851
782
15
7
Lasten
2011
2010
Pensioenuitkeringen [14]
‐723
‐728
‐18
‐19
‐165
‐121
Premiebijdragen (van werkgever en werknemers) [10] Premiebijdragen voor risico deelnemers [11] Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds [12]
2011
Beleggingsresultaten voor risico deelnemers [13]
Pensioenuitvoeringskosten [15]
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds
Pensioenopbouw
Indexering en overige toeslagen
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen [16]
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor
Wijziging marktrente op basis van FTK-curve (2010: GOV-curve)
Wijziging actuariële grondslagen [17]
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten [18]
Wijziging uit hoofde van overgang van GOV- naar FTK-curve
Overige wijzigingen in de voorziening pensioenverplichtingen [19]
pensioenuitkeringen pensioenuitvoeringskosten
‐2
‐78
‐156
‐122
724
713
22
21
‐1.501
‐577
‐
‐486
‐6
‐5
‐
‐946
‐27
‐37
risico deelnemers [20]
4
25
Saldo overdrachten van rechten [21]
4
6
Overige baten en lasten [22]
0
1
‐770
‐1.382
‐770
‐1.382
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor
Saldo van baten en lasten
Bestemming van het saldo van baten en lasten
Algemene reserve
Jaarrekening
66
5.3 Kasstroomoverzicht 2011 Bedragen in miljoenen euro’s
Onderstaande bedragen hebben betrekking op daadwerkelijke kasstromen in het verslagjaar en kunnen afwijken van de bedragen in de Staat van baten en lasten waarin de bedragen worden verantwoord in het jaar waarop zij betrekking hebben. Na bestemming resultaat Kasstroom uit pensioenactiviteiten
2011
2010
209
181
8
9
Betaalde pensioenuitkeringen
‐724
‐728
Betaalde waardeoverdrachten
‐37
‐46
Betaalde pensioenuitvoeringskosten
‐25
‐19
Overige ontvangsten en betalingen
23
24
‐546
‐579
6.377
6.136
555
555
‐6.369
‐6.084
Betaalde kosten van vermogensbeheer
‐15
‐38
Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten
548
569
2
‐10
Ontvangen premies
2011
Ontvangen waardeoverdrachten
Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Verkopen en mutaties in beleggingen voor risico pensioenfonds Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Aankopen beleggingen
Mutatie liquide middelen
67
Jaarrekening
2011
5.4 Toelichting behorende tot de jaarrekening 2011 1 Inleiding De Stichting heeft ten doel ten behoeve van de aangeslotenen, gewezen aangeslotenen, de pensioengerechtigden en de overige aanspraakgerechtigden, door Philips gesloten pensioenovereenkomsten als bedoeld in de Pensioenwet, uit te voeren, in de ruimste zin des woords, en in overeenstemming met de pensioenreglementen die zijn vastgesteld op basis van de pensioenovereenkomsten en de tussen de Stichting Philips Pensioenfonds (verder aangeduid als: het Fonds) en Philips gesloten financierings- of uitvoeringsovereenkomsten. Het Fonds zal, hetzij de dekking van de pensioenaanspraken en rechten op pensioen voortvloeiende uit bovenvermelde pensioenreglementen in eigen beheer (voor eigen risico) houden, hetzij overeenkomsten van verzekering sluiten met één of meer verzekeraars als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet. Het Fonds ontvangt ter verwezenlijking van het gestelde doel bijdragen van aangeslotenen en van Philips. Ook kan het Fonds andere bijdragen ontvangen. Het Fonds is bevoegd de administratie van de door haar uitgevoerde pensioenregelingen en het beheer van haar vermogen, inclusief dat deel van het vermogen dat wordt aangehouden ten behoeve van de uitvoering van één of meer premieovereenkomsten, geheel of ten dele op te dragen aan één of meer derden. Indien het Fonds werkzaamheden uitbesteedt aan een derde draagt het Fonds er zorg voor dat deze derde de bij of krachtens de wet gestelde regels, die op de uitbesteding van toepassing zijn, naleeft. Het Fonds zal daartoe onder meer een uitbestedingsovereenkomst, die voldoet aan de gestelde eisen, aangaan met deze derde. 2 Overeenstemmingsverklaring De Jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek, met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 van de Pensioenwet. 3 Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling
Algemeen Alle bedragen zijn vermeld in miljoenen euro’s. Beleggingen en pensioenverplichtingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Overige activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij anders vermeld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. Cijfers ter vergelijking zijn voor vergelijkingsdoeleinden waar nodig aangepast.
Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa, verplichtingen en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt.
Jaarrekening
68
De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden periodiek beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden.
2011
Schattingswijzigingen ultimo 2010 Het College van Beheer heeft besloten om met ingang van 31 december 2010 de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds te berekenen met behulp van de FTKcurve, zoals voorgeschreven door De Nederlandsche Bank. Tot 31 december 2010 zijn de voorziening pensioenverplichtingen en de mutaties daarin berekend op basis van een rentecurve voor euro staatsobligaties, ook wel de GOV-curve genoemd. Deze wijziging van de gehanteerde marktrente per 31 december 2010, wordt beschouwd als een schattingswijziging. Dit betekent dat het effect op vermogen en resultaat geheel in 2010 is verwerkt. In de staat van baten en lasten en de toelichting op de regel ‘Wijziging uit hoofde van overgang van GOV- naar FTK-curve’ wordt het effect van deze schattingswijziging weergegeven. De overgang naar de AG-Prognosetafel 2010-2060 per 31 december 2010, met daarin begrepen de introductie van een kortetermijntrend, is eveneens een schattingswijziging. Het effect hiervan op verslagjaar 2010 is opgenomen onder [17] Wijziging actuariële grondslagen.
Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het Pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post ‘nog af te wikkelen transacties’. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en
Jaarrekening
69
financiële verplichting samenhangende rentebate en rentelast worden eveneens gesaldeerd opgenomen.
Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsresultaten in de staat van baten en lasten opgenomen.
Vreemde valuta
2011
Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen actuele waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. eind 2011
eind 2010
eind 2009
eind 2008
eind 2007
USD
1,2982
1,3416
1,4347
1,3900
1,4621
GBP
0,8353
0,8569
0,8885
0,9668
0,7345
JPY
99,8797
108,8065
133,5680
126,0080
163,3329
CHF
1,2139
1,2505
1,4832
1,4795
1,6553
SEK
8,8992
9,0190
10,2443
10,9924
9,4500 70
Beleggingen
Algemeen In overeenstemming met de Pensioenwet worden beleggingen gewaardeerd op actuele waarde. Slechts indien de actuele waarde van een belegging niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, vindt waardering plaats op basis van kostprijs. In de balans en de toelichting worden (indirecte) beleggingen in beleggingsinstellingen gerubriceerd in de beleggingsrubriek waarin beleggingen van dit soort worden gerubriceerd en dienovereenkomstig gewaardeerd. Hierbij wordt de gehele waarde van de beleggingen gerubriceerd bij de hoofdcategorie. Toelichting Beleggingen Op grond van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving voor pensioenfondsen (RJ610) worden vorderingen, schulden en tijdelijke banksaldi in verband met beleggingstransacties onder de beleggingsrubriek geclassificeerd, behorend bij de portefeuille waarin deze zijn opgenomen.
Waardering van Beleggingsfondsen Beursgenoteerde beleggingen in aandelenfondsen en vastrentende waardenfondsen worden gewaardeerd tegen de beurskoers per balansdatum. De niet-beursgenoteerde fondsen worden gewaardeerd tegen hun actuele waarde, zijnde de intrinsieke waarde ultimo boekjaar, waarbij de onderliggende beleggingen zijn gewaardeerd op marktwaarde conform de hier genoemde grondslagen voor (directe) beleggingen.
Jaarrekening
Vastgoedbeleggingen Beleggingen in direct vastgoed waarvoor in het verslagjaar een verkoopovereenkomst tot stand is gekomen doch die aan het eind van het verslagjaar nog niet geleverd zijn, zijn gewaardeerd tegen de overeengekomen verkoopprijs. Alle andere beleggingen in vastgoed zijn gewaardeerd tegen de actuele waarde. Deze waarde is gebaseerd op twee door onafhankelijke deskundigen verrichte taxaties, waarbij de laagste waarde van beide taxaties is aangehouden. Resultaten door wijziging in actuele waarde worden in de staat van baten en lasten verantwoord. De niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen hun actuele waarde, zijnde de intrinsieke waarde ultimo boekjaar, waarbij de onderliggende vastgoedbeleggingen zijn gewaardeerd op marktwaarde conform de hier genoemde grondslagen voor (directe) beleggingen.
2011
Aandelen Beursgenoteerde aandelen en beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Participaties in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen worden gewaardeerd tegen hun actuele waarde, waarbij de onderliggende aandelenbeleggingen zijn gewaardeerd op marktwaarde conform de hiervoor genoemde grondslagen voor (directe) beleggingen. Private equity wordt gewaardeerd op basis van door de private equity managers verstrekte waarderingen (voornamelijk actuele waarde).
Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen inclusief opgelopen interest. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige nettokasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel en de looptijd.
Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnotering of, als die er niet is, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen.
Overige beleggingen (hedgefondsen) Overige beleggingen worden gewaardeerd op basis van door de administrateurs verstrekte actuele waarde. Beleggingen voor risico deelnemers De grondslagen voor de waardering van de beleggingen voor risico deelnemers zijn gelijk aan die voor de beleggingen die voor rekening van het Fonds worden aangehouden. Technische voorziening
Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op actuele waarde, zijnde de contante waarde van alle verplichtingen van het Fonds berekend op basis van de per balansdatum geldende door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Bij de bepaling van de verplichtingen wordt uitgegaan van de actuariële grondslagen van het Fonds zoals vastgelegd in de actuariële en bedrijfstechnische nota van het Fonds.
Jaarrekening
71
2011
Deze grondslagen zijn de volgende: Overlevingstafels: AG Prognosetafel 2010 – 2060. De sterftekansen conform de Prognosetafel worden gecorrigeerd met de ervaringssterftetafel 2010 van Towers Watson. Alle (gewezen) mannelijke aangeslotenen worden geacht een partner te hebben die drie jaar jonger is. Alle (gewezen) vrouwelijke aangeslotenen worden geacht een partner te hebben die drie jaar ouder is. Een opslag van 1,5% ter dekking van uitbetalingskosten. Een administratiereserve ter grootte van 1,5% van de contante waarde van de pensioenverplichtingen van (gewezen) aangeslotenen van wie de pensioenuitkering nog niet is ingegaan. Bij de berekening van de actuele waarde van de verplichtingen wordt uitgegaan van de te verwachten kasstromen in komende jaren, bepaald op basis van de geldende reglementen en actuariële grondslagen. Arbeidsongeschiktheidsrisico op basis van verwachte schadelast.
Schattingswijziging voorziening pensioenverplichtingen ultimo 2010 In de jaarrekening is ultimo 2010 de grondslag voor de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen gewijzigd van de per ultimo 2009 gehanteerde actuele rentetermijnstructuur voor euro staatsobligaties (GOV-curve) naar de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur ultimo 2010 (FTK-curve). Deze overgang is verwerkt als een schattingswijziging en is verder toegelicht onder [6] Technische voorziening. 72
Voorziening voor risico deelnemers Hieronder wordt opgenomen de totale actuele waarde van de door deelnemers gespaarde pensioenkapitalen in beschikbare premieregelingen. De waarde van de door deelnemers te verwerven pensioenrechten is daarmee gelijk aan de waarde van het gespaarde kapitaal.
Grondslagen voor bepaling van resultaat Baten en lasten worden verwerkt in het jaar waarop zij betrekking hebben. Premies worden toegerekend aan het jaar waarin zij zijn vastgesteld, respectievelijk bekend zijn geworden. Individuele waardeoverdrachten worden in de staat van baten en lasten verwerkt op het moment waarop deze betaald dan wel ontvangen worden. Collectieve waardeoverdrachten worden in de staat van baten en lasten verwerkt op moment van betaling van het overeengekomen voorschotbedrag. Onttrekkingen uit beleggingen voor risico deelnemers betreffen de overdrachten van door deelnemers opgebouwde middelen vanuit de beschikbare premiefondsen naar het pensioenvermogen van het Fonds of naar een verzekeraar (onder toekenning van aanspraken). Onder de beleggingsresultaten voor risico deelnemers zijn opgenomen de directe en de indirecte beleggingsopbrengsten, onder aftrek van hieraan toerekenbare kosten zoals transactiekosten en kosten van beheer en bewaring. De directe beleggingsopbrengsten betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen inkomsten uit beleggingen zoals dividenden, coupons, interest, (netto)huur en dergelijke; een en ander onder aftrek van niet-terugvorderbare bronbelastingen en de gerelateerde vermogensbeheerkosten. Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verantwoord: alle gerealiseerde en ongerealiseerde waarderingsverschillen; alle gerealiseerde en ongerealiseerde valutaverschillen.
Jaarrekening
Pensioenuitkeringen worden ten laste van de staat van baten en lasten gebracht in de periode waarop zij betrekking hebben. De pensioenuitvoeringskosten betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen kosten pensioenbeheer en overige kosten welke verband houden met het besturen van het Fonds. Overige baten en lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben.
2011
Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is conform de directe methode opgesteld. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd en zijn gebaseerd op waargenomen kasstromen. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en uit beleggingsactiviteiten.
73
Jaarrekening
5.5 Toelichting op de balans Bedragen in miljoenen euro’s
[1] Beleggingen voor
Vastgoed
Aandelen
risico pensioenfonds
Vast-
Derivaten
rentende
Overige
Totaal
beleggingen
waarden 2011 Beleggingen met positieve waarde Overige vorderingen
284
2.162
10.589
569
136
13.740
1
4
0
2
49
56
2011
Liquiditeiten
381
26
500
35
1
943
666
2.192
11.089
606
186
14.739
Terugbetalingsverplichtingen
0
0
0
‐1
0
‐1
Overige schulden
0
0
0
0
0
0
0
0
0
‐1
0
‐1
666
2.192
11.089
605
186
14.738
284
2.162
10.589
569
136
13.740
0
0
0
‐796
0
‐796
284
2.162
10.589
‐227
136
12.944
Beleggingen met positieve waarde Beleggingen met negatieve waarde19 Beleggingen exclusief gerelateerde vorderingen en schulden
2010
Beleggingen met positieve waarde Overige vorderingen
256
2.216
10.243
198
99
13.012
3
3
11
0
2
19
Liquiditeiten
335
18
285
116
142
896
594
2.237
10.539
314
243
13.927
Terugbetalingsverplichtingen
0
0
0
‐17
0
‐17
Overige schulden
0
‐1
‐1
0
0
‐2
0
‐1
‐1
‐17
0
‐19
594
2.236
10.538
297
243
13.908
256
2.216
10.243
198
99
13.012
0
0
0
‐298
0
‐298
256
2.216
10.243
‐100
99
12.714
Beleggingen met positieve waarde Beleggingen met negatieve waarde20 Beleggingen exclusief gerelateerde vorderingen en schulden
19
Beleggingen met een negatieve waarde zijn in de balans opgenomen onder ‘Overige schulden en overlopende passiva’.
Jaarrekening
74
De beleggingen met positieve waarde onder vastrentende waarden zijn inclusief de opgelopen interest. Ontvangen en verstrekt onderpand Het Fonds ontvangt en verstrekt onderpand uit hoofde van valuta- en rentederivaten in de vorm van liquiditeiten en vastrentende waarden gebaseerd op de waardeontwikkelingen van genoemde derivaten. Ingeval van een positieve waardeontwikkeling ontvangt het Fonds onderpand en ingeval van een negatieve waardeontwikkeling verstrekt het Fonds onderpand.
Liquiditeiten
2011
Per ultimo 2011 heeft het Fonds € 1 miljoen (2010: € 17 miljoen) aan liquiditeitenonderpand ontvangen als gevolg van een netto positieve waardeontwikkeling van valuta- en rentederivaten. Dit bedrag staat zowel vermeld onder liquiditeiten als onder de terugbetalingsverplichtingen. Daarnaast heeft het Fonds ultimo 2011 voor € 4 miljoen (2010: geen) aan liquiditeiten als onderpand verstrekt. Dit bedrag is opgenomen als vordering.
Vastrentende waarden Per ultimo 2011 heeft het Fonds voor een actuele waarde van € 224 miljoen (2010: € 114 miljoen) aan vastrentende waarden als onderpand verstrekt als gevolg van een negatieve waardeontwikkeling van de valuta- en rentederivaten. Dit bedrag is verantwoord als belegging met een positieve waarde onder vastrentende waarden. Daarnaast heeft het Fonds ultimo 2011 voor een actuele waarde van € 55 miljoen (2010: € 12 miljoen) aan vastrentende waarden als onderpand ontvangen. Deze vastrentende waarden zijn niet opgenomen in de beleggingen voor risico pensioenfonds.
75
Liquiditeiten Onder de onderscheiden beleggingscategorieën worden opgenomen de aan de desbetreffende categorie gealloceerde delen van de door het Fonds gehouden liquiditeiten die bestemd zijn voor beleggingen. Tevens worden onder de onderscheiden beleggingscategorieën opgenomen de aan de desbetreffende categorie gealloceerde delen van de door het Fonds gehouden participaties in geldmarktfondsen. Deze allocatie van delen van gehouden geldmarktfondsen vindt plaats op basis van de verwachte of noodzakelijke middelen binnen een beleggingscategorie voor het voldoen aan (eventuele) verplichtingen of om in de toekomst in de desbetreffende beleggingscategorie te investeren. Geldmarktfondsen
2011
2010
BlackRock Euro Institutional Liquidity Fund
560
776
Aviva Investors Euro Liquidity Fund
270
0
Totaal
830
776
Geldmarktfonds BlackRock Het Euro Institutional Liquidity Fund is een conservatief beheerd fonds bestaande uit korte termijn geldmarktproducten met hoge kredietwaardigheid. Het fonds heeft een AAA-rating (S&P).
Jaarrekening
Geldmarktfonds Aviva Het Euro Liquidity Fund van Aviva Investors is een conservatief beheerd fonds bestaande uit korte termijn geldmarktproducten met hoge kredietwaardigheid. Het fonds heeft een Aaa rating (Moody’s). Het volledige bedrag van de belegging in dit liquiditeitenfonds betreft de allocatie indirect vastgoedportefeuille van € 270 miljoen (2010: geen). Verloopoverzicht beleggingen Beleggingen
Vastgoed
Aandelen
Vast-
Derivaten
rentende
Overige
Totaal
beleggingen
waarden
Stand per 31 december 2009
2011
Aankopen/verstrekkingen Verkopen/aflossingen Waardeverschillen en verkoop-
326
2.326
9.949
‐135
224
12.690
0
2.123
3.933
0
17
6.073
‐84
‐2.600
‐3.693
‐116
‐158
‐6.651
14
367
54
151
16
602
256
2.216
10.243
‐100
99
12.714
49
479
5.742
0
81
6.351
‐33
‐380
‐5.872
‐76
‐52
‐6.413
12
‐153
476
‐51
8
292
284
2.162
10.589
‐227
136
12.944
resultaten Stand per 31 december 2010 Aankopen/verstrekkingen Verkopen/aflossingen Waardeverschillen en verkoopresultaten Stand per 31 december 2011
Gedurende 2010 is het Fonds overgegaan van een actieve naar een passieve beleggingsstrategie voor aandelen in ontwikkelde markten. In het verslagjaar is deze strategie verder voortgezet waardoor een daling in het aantal transacties in deze categorie waar te nemen is. In de beleggingscategorie vastrentende waarden hebben aanpassingen in het beleggingsbeleid geleid tot een toename van de transacties. Actuele waarde Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het Fonds kan gebruik worden gemaakt van genoteerde prijzen of waarneembare prijzen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals vastgoed, hedgefondsen, kredieten en overige alternatieve beleggingen zijn gewaardeerd door gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken. Zoals vermeld in de ‘grondslagen voor waardering en resultaatbepaling’ zijn de beleggingen van het Fonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden.
Jaarrekening
76
Op basis van de stand per ultimo jaar is de volgende indeling gemaakt (classificatie is gebaseerd op IFRS 7 richtlijnen en RJ 610): Beleggingen
Vastgoed
Aandelen
Vast-
Derivaten
Overige
rentende
Totaal
beleggingen
waarden 2011 Niveau 1
0
2.105
9.606
‐106
0
11.605
0
0
729
‐121
86
694
284
57
254
0
50
645
284
2.162
10.589
‐227
136
12.944
(waarde gebaseerd op genoteerde prijzen in een actieve markt) Niveau 2
(waarde gebaseerd op waarneembare
2011
prijzen: direct of indirect) Niveau 3
(waarde niet gebaseerd op waarneembare marktgegevens) Totaal niveaus
Beleggingen
Vastgoed
Aandelen
Vast-
Derivaten
Overige
rentende
Totaal
beleggingen
waarden
77
2010 Niveau 1
0
2.154
9.106
‐15
0
11.245
0
0
750
‐85
0
665
256
62
387
0
99
804
256
2.216
10.243
‐100
99
12.714
(waarde gebaseerd op genoteerde prijzen in een actieve markt) Niveau 2
(waarde gebaseerd op waarneembare prijzen: direct of indirect) Niveau 3
(waarde niet gebaseerd op waarneembare marktgegevens) Totaal niveaus
Liquiditeiten van het Fonds, zijnde de aangehouden liquiditeiten in de onderscheiden beleggingscategorieën en de liquiditeiten die zijn geïnvesteerd in geldmarktfondsen, behoren tot niveau 1 en zijn niet opgenomen in bovenstaande overzichten. Geldmarktfondsen en andere beleggingsfondsen kunnen als niveau 1 geclassificeerd worden indien door deze fondsen dagelijks een intrinsieke waarde wordt afgegeven waartegen ook dagelijks kan en wordt gehandeld.
Jaarrekening
Schattingen van de actuele waarde zijn momentopnamen, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld. Vastgoed Direct vastgoed Indirect vastgoed
2011
Stand per 31 december
2011
2010
230
256
54
0
284
256
Direct vastgoed is getaxeerd door onafhankelijke, gecertificeerde taxateurs. In de vastgoedportefeuille is opgenomen aan woningen een waarde van € 32 miljoen, aan kantoren een waarde van € 169 miljoen en aan overige objecten een waarde van € 29 miljoen (2010: respectievelijk € 43 miljoen, € 166 miljoen en € 47 miljoen). De direct vastgoedportefeuille is volledig in Nederland belegd. Indirect vastgoed betreft beleggingen in niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen. Deze beleggingen worden gewaardeerd tegen actuele waarde. In de indirect vastgoedportefeuille is opgenomen aan woningen een waarde van € 5 miljoen, belegd in de Verenigde Staten van Amerika, aan kantoren een waarde van € 7 miljoen, belegd in de Verenigde Staten van Amerika, aan winkels € 21 miljoen, belegd in de Verenigde Staten van Amerika, Singapore en Maleisië, aan industrie € 19 miljoen, belegd in de Verenigde Staten van Amerika en Australië en aan overige objecten een waarde van € 2 miljoen, belegd in de Verenigde Staten van Amerika. Aandelen
78
2011
2010
Aandelen ontwikkelde markten
1.770
1.875
Aandelen opkomende markten
260
201
Aandelen BRIC
75
79
Private equity
57
61
Stand per 31 december
2.162
2.216
Vastrentende waarden
2011
2010
7.631
6.956
Bedrijfsobligaties
459
684
Hypotheken
677
706
Asset Backed Securities
257
457
1.565
1.439
0
1
10.589
10.243
Staatsobligaties
Inflation linked bonds Overig Stand per 31 december
Jaarrekening
Derivaten
2011 Saldo
Valutaderivaten
2010
Positief
Negatief
Saldo
Positief
Negatief
‐103
17
‐120
‐15
30
‐45
Aandelenderivaten
0
0
0
1
1
‐0
Grondstoffenderivaten
‐9
2
‐11
0
0
0
Rentederivaten
‐115
550
‐665
‐86
167
‐253
Stand per 31 december
‐227
569
‐796
‐100
198
‐298
2011
Een nadere toelichting op de derivaten is opgenomen in paragraaf 5.7 ‘Risicobeheer en derivaten’. Overige beleggingen
2011
2010
Hedgefondsen
136
99
Stand per 31 december
136
99
Liquiditeiten20
Totaal
171
68
269
2
10
15
27
‐11
‐21
‐27
‐59
3
3
1
7
24
163
57
244
2
10
13
25
Verkopen/aflossingen
‐5
‐19
‐20
‐44
Waardeverschillen en verkoopresultaten
‐2
16
1
15
Stand per 31 december 2011
19
170
51
240
[2] Beleggingen voor risico deelnemers
Stand per 31 december 2009 Aankopen/verstrekkingen Verkopen/aflossingen Waardeverschillen en verkoopresultaten Stand per 31 december 2010 Aankopen/verstrekkingen
Zakelijke
Vastrentende
waarden
waarden
30
Dit betreft beleggingen uit hoofde van de prepensioneringsregeling van het Philips flex pensioen en de beschikbare premieregeling van het Philips Executives Pension Plan.
20
Betreft euro geldmarktfonds.
Jaarrekening
79
[3] Vorderingen en overlopende activa
2011
2010
Vordering op werkgever
0
0
Vooruitbetaalde pensioenen
3
3
Waardeoverdrachten
0
0
FVP-premies
4
12
Belastingen
1
0
Overige vorderingen
1
0
Stand per 31 december
9
15
2011
2010
Liquide middelen
47
45
Stand per 31 december
47
45
Alle vorderingen hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
2011
[4] Liquide middelen
Onder liquide middelen wordt verstaan bij banken aangehouden rekening-courantsaldi, kasmiddelen en bij banken aangehouden overige middelen. De liquide middelen zijn direct opeisbaar. [5] Reserves
2011
Stand per 31 december 2009
2.551
Uit bestemming saldo van baten en lasten
‐1.382
Stand per 31 december 2010
1.169
Uit bestemming saldo van baten en lasten
‐770
Stand per 31 december 2011
399
De reserves ultimo 2009 zijn gebaseerd op GOV-grondslagen. In het saldo van baten en lasten over 2010 is de wijziging uit hoofde van de overgang van GOV- naar FTK-grondslagen opgenomen als mutatie in de technische voorziening. De stand per 31 december 2010 is derhalve gebaseerd op de FTK-grondslagen. Deze schattingswijziging 2010 is toegelicht onder [6] Technische voorziening.
Solvabiliteit Op basis van FTK-grondslagen kan het onderstaande overzicht worden gegeven: 2011
2010
Reserves
399
1.169
Minimaal vereist eigen vermogen (buffer)
564
518
Vereist eigen vermogen (buffer)
1.073
958
Vereiste dekkingsgraad
108%
108%
Dekkingsgraad
103%
109%
Jaarrekening
80
Voor een nadere toelichting op het vereist eigen vermogen wordt verwezen naar paragraaf 5.7 ‘Risicobeheer en derivaten’ onder ‘solvabiliteitsrisico’. Sinds september 2011 ligt de dekkingsgraad van het Fonds onder de wettelijk vereiste niveaus. Dat betekent dat het Fonds niet meer over voldoende reserves beschikt om verdere tegenslagen op te vangen. Het Fonds heeft daarom eind november 2011 bij de toezichthouder, De Nederlandsche Bank (DNB), een herstelplan ingediend om ervoor te zorgen dat de financiële positie weer op orde komt. DNB heeft het herstelplan in januari 2012 goedgekeurd. Ultimo 2011 heeft een eerste evaluatie plaatsgevonden van het herstelplan. Hieruit blijkt dat het Fonds ultimo 2011 zich bevindt boven het in het herstelplan opgenomen herstelpad voor zowel de korte- als lange termijn. Meer informatie over het herstelplan en de evaluatie ultimo 2011 is opgenomen in paragraaf 2.1 ‘Financiële positie’.
2011
[6] Technische voorziening
2011
2010
Voorziening pensioenverplichtingen
13.547
12.436
Stand per 31 december
13.547
12.436
2,70%
3,42%
Gewogen gemiddelde discontovoet (marktrente)
Het mutatieoverzicht voor de voorziening pensioenverplichtingen is als volgt (zie ‘Staat van baten en lasten’): 2011
2010
12.436
10.798
165
121
2
78
156
122
‐724
‐713
‐22
‐21
1.501
577
Wijziging actuariële grondslagen
‐
486
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
6
5
Wijziging uit hoofde van overgang van GOV- naar FTK-curve
‐
946
27
37
13.547
12.436
Stand per 1 januari
81 Pensioenopbouw Indexatie en overige toeslagen Rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen Onttrekking voor pensioenuitvoeringskosten Wijziging marktrente op basis van FTK-curve (2010: GOV-curve)
Overige wijzigingen Stand per 31 december
De waardering van de voorziening pensioenverplichtingen is ultimo 2011 gebaseerd op de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur (FTK-curve). Op 6 januari 2012 heeft DNB bekend gemaakt een correctie toe te passen op de rentetermijnstructuur van december 2011 vanwege de uitzonderlijke marktomstandigheden. De rentetermijnstructuur (FTK-curve) per einde 2011 is een gemiddelde van de rentetermijnstructuur van alle handelsdagen in de periode 1 oktober t/m 31 december 2011. De aanpassing is tijdelijk. DNB publiceert deze rentetermijnstructuur op maandbasis. Elke maand zal door DNB opnieuw bekeken worden of de marktomstandigheden aanleiding geven om de curve te corrigeren.
Jaarrekening
De impact van de overgang van GOV op FTK ultimo 2010 is een verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen met € 946 miljoen. Dit is een schattingswijziging in 2010.
2011
De voorziening pensioenverplichtingen is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld: 2011
2010
Pensioenopbouwers
2.584
2.143
Pensioenontvangers
8.739
8.325
Houders van premievrije polissen
2.224
1.968
Totaal
13.547
12.436
Netto pensioenverplichtingen
13.276
12.191
271
245
13.547
12.436
Toekomstige kosten uitvoering pensioenregeling Totaal
Pensioenregelingen Philips Pensioenfonds voert drie pensioenregelingen uit, die van toepassing zijn op verschillende groepen deelnemers. Philips flex pensioen: deze middelloonregeling met voorwaardelijke na-indexatie is van toepassing op 14.553 pensioenopbouwers (stand per 31 december 2011). De pensioenrichtleeftijd is vanaf 1 januari 2006 65 jaar (van toepassing op 13.843 deelnemers). Voor deelnemers die vóór 1950 zijn geboren en op 31 december 2005 in dienst waren, geldt een pensioenrichtleeftijd van 62,5 jaar (van toepassing op 710 deelnemers). Het Philips flex pensioen heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. Het Philips flex pensioen met pensioenrichtleeftijd 65 jaar heeft een franchise van € 12.120 en een opbouwpercentage van 1,85% van de pensioengrondslag. Deze gegevens gelden voor diegenen die op of na 1 januari 1950 zijn geboren en op 1 januari 2006 in dienst waren van Philips. Ook voor alle nieuwe toetreders vanaf 1 januari 2006 geldt deze regeling. Philips eindloonregeling: deze eindloonregeling is van toepassing op 1.091 pensioenopbouwers (stand per 31 december 2011). De pensioenleeftijd is 60 jaar, 62,5 jaar of 65 jaar. Ook de Philips eindloonregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. Er kunnen geen deelnemers meer toetreden in de eindloonregeling. Philips Executives Pension Plan: dit betreft een middelloonregeling met voorwaardelijke naindexatie gecombineerd met een beschikbare premieregeling. De pensioenrichtleeftijd is 62,5 jaar. Het Philips Executives Pension Plan is van toepassing op 325 pensioenopbouwers (stand per 31 december 2011). Het Philips Executives Pension Plan kan worden gekarakteriseerd als een combinatie van een uitkeringsovereenkomst en een premieovereenkomst. Wijziging regeling per 1 april 2011 Het Philips flex pensioen is per 1 april 2011 aangepast. De aanpassingen zijn vooral bedoeld om de pensioenregeling eenvoudiger te maken. Een toelichting op de aanpassingen is te vinden in het Verslag College van Beheer onder 2.4 ‘Pensioenen’. Meer informatie over de pensioenregelingen is opgenomen in het verslag van het College van Beheer in paragraaf 4.3.
Jaarrekening
82
Indexatie Philips Pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenen jaarlijks te verhogen. Voor pensioenopbouwers streeft Philips Pensioenfonds ernaar de opgebouwde pensioenen te verhogen met de collectieve schaalaanpassing binnen Philips. Voor pensioenontvangers en houders van premievrije polissen streeft Philips Pensioenfonds ernaar de pensioenen te verhogen met de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex (afgeleide CPI). Deze index wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het Pensioenfonds is niet verplicht om de pensioenen te verhogen. Of en in welke mate deze verhoging plaatsvindt, is ieder jaar opnieuw afhankelijk van besluitvorming door het College van Beheer. Daarbij beoordeelt het College onder meer of en in hoeverre een verhoging verantwoord is gelet op de financiële positie van het Fonds en de mogelijke toekomstige ontwikkelingen daarin.
2011
[7] Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Stand per 1 januari Wijziging voorziening voor risico deelnemers Stand per 31 december
2011
2010
244
269
‐4
‐25
240
244
De voorziening voor risico deelnemers bestaat uit een voorziening uit hoofde van de prepensioneringsregeling van het Philips flex pensioen en het beschikbare premiedeel van het Philips Executives Pension Plan. Het prepensioneringskapitaal belegt het Fonds in een aandelenfonds, obligatiefonds en/of een geldmarktfonds. Het kapitaal ten behoeve van het Philips Executives Pension Plan wordt belegd in twee euro inflatiegerelateerde obligatiefondsen en twee aandelenfondsen (global enhanced index fund en global emerging market fund). Een specificatie van de wijziging van de voorziening staat vermeld bij de toelichting [20] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers. [8] Overige voorzieningen
83
2011
2010
9
15
‐5
‐6
4
9
2011
2010
Schulden aan werkgever
4
12
Uitkeringen
1
2
796
298
13
13
2
0
28
29
844
354
Stand per 1 januari Vrijval ten gunste van saldo van baten en lasten Stand per 31 december
Deze voorziening heeft een resterende looptijd van korter dan 1 jaar. [9] Overige schulden en overlopende passiva
Derivaten Belastingen en premies sociale verzekeringen Waardeoverdrachten Overige schulden en overlopende passiva Stand per 31 december
Jaarrekening
Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan 1 jaar met uitzondering van derivaten. Derivaten zijn verder gespecificeerd onder toelichting [1] Beleggingen voor risico pensioenfonds. Schulden aan werkgever betreffen te betalen bedragen in het kader van de Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP).
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen Langlopende contractuele verplichtingen
2011
Inzake de uitvoering van pensioen- en vermogensbeheeractiviteiten is het Fonds meerjarige verplichtingen aangegaan met derden tot uiterlijk 2015. De hieraan verbonden kosten zijn afhankelijk van diverse variabelen, zoals omvang van het belegd vermogen, behaalde rendementen en aantal deelnemers. Voor 2012 bedragen de verwachte kosten uit deze overeenkomsten tezamen circa € 33 miljoen (2010: € 36 miljoen). Dit is naar huidig inzicht tevens indicatief het niveau in de jaren erna.
Investeringsverplichtingen Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaan er per balansdatum de volgende investerings- en stortingsverplichtingen:
Private equity
2011
2010
5
6
Toegezegde stortingen in private equity/participaties betreft door het Fonds nog te storten bedragen in beleggingsfondsen. In de vastgoedportefeuille zijn koopovereenkomsten gesloten waarbij de levering is overeengekomen van woningen (€ 4 miljoen). Daarvan kan opgemerkt worden dat de levering van deze woningen in januari, februari en maart 2012 heeft plaatsgevonden. Van een in 2009 verkochte en in 2010 geleverde kantoortoren heeft ingevolge de koopovereenkomst de levering van de parkeerplaatsen in 2011 plaatsgevonden. Voorts is er tot het moment van opmaken van het jaarverslag voor een bedrag van € 15 miljoen aan woningen verkocht door middel van uitponding.
Vastgoedfraude Zoals vermeld in paragraaf 2.1 van het verslag van het College van Beheer heeft het Fonds vanaf 2010 schikkingen getroffen met personen en rechtspersonen die verdacht worden of werden van betrokkenheid bij de vastgoedfraude. Een toelichting op de ontvangen bedragen is terug te vinden in toelichting [12] Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds. Het College van Beheer heeft voorts alles in het werk gesteld om de schade die het Fonds heeft geleden te verhalen op diegenen die daarvoor aansprakelijk kunnen worden gehouden. Gelet op de mate van onzekerheid omtrent de uitkomsten van deze activiteiten, is er onvoldoende voldaan aan de voorwaarden voor opname van een vordering op de balans. In 2012 waren tot het opmaken van het jaarverslag voor € 3 miljoen aan schikkingsbedragen ontvangen die als baten worden verantwoord in 2012. Het Fonds verwacht nog bedragen te ontvangen uit schikkingsovereenkomsten.
Jaarrekening
84
Verbonden Partijen Identiteit van verbonden partijen Het Fonds, de aangesloten onderneming, medewerkers en hun bestuurders zijn te kwalificeren als verbonden partijen.
Transacties met bestuurders Inzake de beloning van bestuurders wordt verwezen naar toelichting [15] Pensioenuitvoeringskosten. Daaruit blijkt dat er noch leningen zijn verstrekt aan, noch vorderingen zijn op bestuurders.
2011
Overige transacties met verbonden partijen Inzake de uitvoeringsovereenkomst tussen het Fonds en werkgever met betrekking tot de financiering van de aanspraken en de uitvoering van de regeling is het volgende relevant: Philips heeft zich jegens Philips Pensioenfonds bij overeenkomst (de zogenoemde uitvoeringsovereenkomst) verbonden tot het betalen van de ingevolge de geldende abtn door Philips in totaal aan het Pensioenfonds verschuldigde pensioenpremie, verminderd met de som van de bedragen die de aangeslotenen in verband met de verzekering van hun pensioenaanspraken ingevolge de reglementen aan het Pensioenfonds verschuldigd zijn. Een en ander onder het voorbehoud dat bij een ingrijpende wijziging van omstandigheden het door Philips op grond van de uitvoeringsovereenkomst te betalen bedrag onder bepaalde voorwaarden verminderd kan worden. De uitvoeringsovereenkomst voorziet, in samenhang met de abtn, eveneens in de mogelijkheid dat het Pensioenfonds betalingen doet aan Philips, een en ander uiteraard onder de krachtens de overeenkomst geldende voorwaarden en met inachtneming van de geldende wettelijke bepalingen. Verder is statutair bepaald dat Philips Pensioenfonds niet mag beleggen in effecten van Philips.
Jaarrekening
85
5.6 Toelichting op de staat van baten en lasten Bedragen in miljoenen euro’s
[10] Premiebijdragen (van werkgever en werknemers)
2011
2010
196
167
Werknemersgedeelte regulier
0
0
Premie overige regelingen
1
1
Inkoopsommen
1
3
198
171
Werkgeversgedeelte regulier
2011
Totaal
De totale reguliere bijdrage van de werkgever en werknemers bedraagt 20,9% (2010: 19,0%) van de loonsom. De kostendekkende en feitelijke premie exclusief premiebijdrage voor risico deelnemers zijn als volgt: 2011
2010
Gedempte kostendekkende premie abtn
177
179
Kostendekkende premie op FTK-grondslagen
217
212
Feitelijke premie abtn
207
180
De gedempte kostendekkende premie abtn (€ 177 miljoen; GOV-grondslagen) is lager dan de kostendekkende premie op FTK-grondslagen (€ 217 miljoen). Dit komt doordat de curve op GOV-grondslagen (rentecurve voor staatsobligaties) hoger ligt dan de curve op FTK-grondslagen (gepubliceerd door DNB). Het hanteren van de GOV-curve bij het berekenen van de premie (zie gedempte kostendekkende premie abtn in tabel) wordt beschouwd als een vorm van premiedemping, hetgeen wettelijk is toegestaan. De genoemde premiebijdragen (van werkgever en werknemers) in de staat van baten en lasten wijken af van de te betalen premie omdat in de te betalen premie rekening wordt gehouden met de werkgeversbijdrage voor het Philips Executives Pension Plan. De gedempte kostendekkende premie abtn wijkt af van de feitelijke premie omdat hierin de vermogensopslag niet is opgenomen. In 2011 heeft de aangesloten onderneming afgezien van de mogelijkheid om solvabiliteitsvrijval (vorm van premiekorting) op de te betalen pensioenpremie 2011 te verkrijgen. In 2012 kan de solvabiliteitsvrijval aan de aangesloten onderneming niet in mindering worden gebracht op de premie aangezien de dekkingsgraad van het Fonds zich onder het minimum vereist eigen vermogen bevindt waardoor de solvabiliteitsvrijval wettelijk niet is toegestaan. Over 2010 bedroeg de solvabiliteitsvrijval € 8 miljoen die het verschil verklaart tussen de gedempte kostendekkende premie abtn over 2010 (€ 179 miljoen) en de werkelijke premiebijdrage over 2010 (€ 171 miljoen).
Jaarrekening
86
[11] Premiebijdragen voor risico deelnemers
2011
2010
Premiebijdrage prepensioneringsregeling
0
0
Premiebijdrage Executives Pension Plan werkgever
9
9
Premiebijdrage Executives Pension Plan werknemer
1
2
10
11
Totaal
[12] Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds
Directe
Indirecte
Kosten van
beleggings-
beleggings-
vermogens-
opbrengsten
opbrengsten
beheer
2011
2011
Totaal
Vastgoedbeleggingen
51
12
0
63
Aandelen
56
‐149
‐4
‐97
443
475
‐19
899
Overige beleggingen
0
7
0
7
Liquiditeiten
4
9
‐2
11
Derivaten
0
‐37
‐1
‐38
Overig
6
0
0
6
Totaal
560
317
‐26
851
Vastrentende waarden
Onder directe beleggingsopbrengsten vastgoed is een bedrag opgenomen van € 20 miljoen (in 2010: € 59 miljoen) uit hoofde van in het verslagjaar ontvangen schikkingen met personen en rechtspersonen die verdacht worden of werden van betrokkenheid bij de vastgoedfraude. Tot het opmaken van het jaarverslag zijn in 2012 voor € 3 miljoen aan schikkingsbedragen ontvangen die als baten worden verantwoord in 2012. Daarnaast is in het verslagjaar een bedrag van € 35 miljoen ontvangen uit hoofde van de fraudeverzekering. Onder ‘Kosten vermogensbeheer’ zijn de kosten opgenomen van de beheerders en bewaarder. Directe
Indirecte
Kosten van
beleggings-
beleggings-
vermogens-
opbrengsten
opbrengsten
beheer
2010
Totaal
Vastgoedbeleggingen
54
14
‐1
67
Aandelen
50
357
‐5
402
444
26
‐22
448
Overige beleggingen
0
16
‐0
16
Liquide middelen/geldmarktfondsen
2
15
‐1
16
Derivaten
0
‐173
0
‐173
Overig
6
0
0
6
Totaal
556
255
‐29
782
Vastrentende waarden
Jaarrekening
87
[13] Beleggingsresultaten voor risico deelnemers
2011
2010
3
6
12
1
15
7
[14] Pensioenuitkeringen
2011
2010
Ouderdomspensioen
‐566
‐574
Nabestaandenpensioen
‐153
‐152
Arbeidsongeschiktheidspensioen
‐3
‐2
Afkopen
‐1
0
Totaal
‐723
‐728
[15] Pensioenuitvoeringskosten
2011
2010
‐6
‐7
Overige kosten
‐12
‐12
Totaal
‐18
‐19
Beleggingsresultaat prepensioneringsregeling van het Philips flex pensioen Beleggingsresultaat beschikbare premiedeel van het Philips Executives Pension Plan
2011
Totaal
Kosten pensioenbeheer
Overeenkomstig artikel 96 van de Pensioenwet wordt vermeld dat het Pensioenfonds in het afgelopen jaar geen dwangsommen en boetes zijn opgelegd. Beloning bestuurders De leden van het College van Beheer van Philips Pensioenfonds zijn onbezoldigd. Er zijn aan hen geen voorschotten of leningen verstrekt. Het Fonds vergoedt de door werknemersleden van het College van Beheer bestede tijd met betrekking tot het besturen van het Fonds aan de Philipsbedrijfsonderdelen waar de betrokken leden werkzaam zijn. Deze vergoedingsregeling wordt gezien als een belangrijke randvoorwaarde voor het optimaal functioneren van de werknemersleden binnen het College. Een dergelijke vergoeding vindt niet plaats voor de werkgeversleden van het College van Beheer, vanwege het feit dat zij ex-officio zitting hebben in het College. Over 2011 is in dit verband aan Philips-bedrijfsonderdelen een bedrag betaald van in totaal € 0,4 miljoen (in 2010: € 0,4 miljoen). Gepensioneerdenleden van het College van Beheer ontvangen een vaste vacatievergoeding per kwartaal. Personeelsbestand Gedurende het boekjaar 2011 bedroeg het gemiddeld aantal werknemers bij het Fonds 25 (2010 26, gemeten in fte’s). De kosten van deze werknemers kunnen als volgt worden gespecificeerd: Salarissen 2011
2010
Bruto salarissen
‐3
‐3
Sociale lasten en pensioenlasten
‐1
‐1
Jaarrekening
88
Honoraria Accountant E&Y
Overig E&Y Netwerk
Totaal E&Y
1. Controle jaarrekening
0,2
0,0
0,2
2. Overige controleopdrachten
0,0
0,0
0,0
3. Belastingadvies
0,0
0,0
0,0
4. Andere niet-controlediensten
0,0
0,0
0,0
Totaal
0,2
0,0
0,2
E&Y
Overig E&Y Netwerk
Totaal E&Y
1. Controle jaarrekening
0,3
0,0
0,3
2. Overige controleopdrachten
0,0
0,0
0,0
3. Belastingadvies
0,0
0,0
0,0
4. Andere niet-controlediensten
0,0
0,0
0,0
Totaal
0,3
0,0
0,3
2011
2011
2010
89 [16] Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
2011
2010
Oprenting pensioenverplichtingen
‐156
‐122
Gehanteerd percentage oprenting
1,30%
1,16%
In 2009 is, overeenkomstig de wettelijke voorschriften, besloten de rentetoevoeging ten behoeve van de voorziening pensioenverplichtingen te bepalen op basis van de 1-jaarsrente van de rentetermijnstructuur voor euro staatsobligaties. De rentetoevoeging over 2010 is overeenkomstig deze grondslag. In verband met de overgang naar verslaglegging op basis van de FTK-grondslagen per 31 december 2010 is de rentetoevoeging in 2011 bepaald op basis van de 1-jaars FTK-curve. [17] Wijziging actuariële grondslagen Overlevingstafels AG Prognosetafel 2005-2050 naar
2011
2010
‐
‐486
‐
‐486
AG-Prognosetafel 2010-2060 Totaal
Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële grondslagen worden herzien.
Jaarrekening
Over het verslagjaar zijn geen wijzigingen doorgevoerd in de actuariële grondslagen en/of methoden. Voor de inschatting van de voorziening pensioenverplichtingen in het kader van de levensverwachting is het Fonds ultimo 2010 overgegaan op de overlevingstafels AGPrognosetafel 2010-2060. Uit de waarneming in 2011 van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat de zogenoemde kortetermijntrend, waar de prognosetafel 2010-2060 van het AG vanuit is gegaan, zich ontwikkelt zoals verwacht. Mede om deze reden heeft het Fonds de voorziening pensioenverplichtingen niet verder verzwaard. Ultimo 2010 heeft het Fonds gebruikgemaakt van de AG Prognosetafel 2010-2060 waardoor de voorziening pensioenverplichtingen ultimo 2010 en de premie 2011 met circa 5% zijn gestegen (€ 486 miljoen).
2011
[18] Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
2011
2010
Toevoeging aan de voorziening pensioenverplichtingen
‐9
‐10
Onttrekking aan de voorziening pensioenverplichtingen
3
5
‐6
‐5
2011
2010
‐31
‐42
4
5
‐27
‐37
2011
2010
‐10
‐11
3
‐1
‐16
‐7
27
44
4
25
Totaal
[19] Overige wijzigingen in de voorziening pensioenverplichtingen Overdracht tussen regelingen Overige technische grondslagen Totaal
[20] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Premiebijdragen Waardeoverdrachten extern Beleggingsopbrengsten Waardeoverdrachten intern Totaal
De mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers is gelijk aan de mutatie in de beleggingen voor risico deelnemers. [21] Saldo overdracht van rechten
2011
2010
Inkomende waardeoverdrachten
7
9
Uitgaande waardeoverdrachten
‐3
‐3
4
6
Totaal
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan een pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever. Deze overdracht is de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, opgebouwd tot de ontslagdatum. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra pensioenaanspraken.
Jaarrekening
90
[22] Overige baten en lasten
2011
2010
0
0
Waardeoverdrachten extern
0
1
Totaal
0
1
Resultaat voor risico Pensioenfonds Incidentele resultaten uit pensioenadministratie
2011
Resultaat voor risico deelnemers
91
Jaarrekening
2011
5.7 Risicobeheer en derivaten Het belangrijkste risico voor het Fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het Fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. Het Fonds is wettelijk verplicht om buffers aan te houden volgens hiervoor geldende algemene normen als ook naar de specifieke normen die door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het Fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het Fonds aanvullende maatregelen moet treffen. Aangezien de solvabiliteit van het Fonds zich in het verslagjaar negatief heeft ontwikkeld, heeft het College van Beheer besloten dat indexatie pas kan plaatsvinden als de dekkingsgraad zich boven het niveau van de vereiste dekkingsgraad bevindt (ultimo 2011: 108%). Tot nu toe hanteerde het Fonds hiervoor de grens van 105%. Overigens is indexatie nooit een vanzelfsprekendheid. Bij een verdere verslechtering of onvoldoende herstel van de solvabiliteit moet het Fonds ook andere maatregelen overwegen. Hierbij kan gedacht worden aan verhoging van de premie voor de aangesloten onderneming (indien de onderneming daarmee instemt). Bij een zeer negatieve ontwikkeling of onvoldoende herstel van de solvabiliteit, bestaat voorts het risico dat het Fonds moet overwegen om de pensioenen te verlagen. Solvabiliteitsrisico In onderstaande tabel is eind 2011 het tekort / surplus gebaseerd op de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur.
Voorziening pensioenverplichtingen (a)
eind 2011 FTK
eind 2010 FTK
13.547
12.436
Buffers:
S1 Renterisico
336
406
S2 Risico zakelijke waarden
638
605
S3 Valutarisico
53
22
S4 Grondstoffenrisico
61
26
S5 Kredietrisico
531
120
S6 Verzekeringstechnisch risico
359
354
‐905
‐576
1.073
957
Vereist eigen vermogen (art. 132 Pensioenwet) (a+b)
14.620
13.393
Aanwezig vermogen
13.946
13.605
‐674
212
Diversificatie-effect Totaal S (vereiste buffers) (b)
(Totaal activa – schulden = pensioenvermogen) Tekort/Surplus
Door het Fonds zijn bij de bepaling van de inputvariabelen ter bepaling van de onderscheiden risico’s de uitgangspunten van DNB gehanteerd, waarbij ten aanzien van derivaten rekening is gehouden met de desbetreffende exposurewaarde.
Jaarrekening
92
Bij de berekening van de buffers past het Fonds de standaardmethode toe. De samenstelling van de beleggingen wordt hierbij gebaseerd op de feitelijke beleggingsmix. Vanaf 2010 hanteert het Pensioenfonds de voorgeschreven kasstroommethode voor het grootste deel van de vastrentende beleggingen voor het bepalen van het renterisico (S1) en het kredietrisico (S5).
2011
Verschillen in de vereiste buffers op 31 december 2011 ten opzichte van 31 december 2010 kunnen als volgt worden toegelicht: De stijging van het vereist eigen vermogen is met name het gevolg van een toename van het kredietrisico vanwege de financiële crisis in diverse landen. Door de crisis zijn de kredietopslagen van staatsobligaties van Zuid-Europese landen toegenomen. De stijging van de vereiste buffers wordt deels teniet gedaan door het diversificatie-effect. Er wordt rekening gehouden met het diversificatie-effect omdat niet alle risico’s op hetzelfde moment zullen plaatsvinden. Het diversificatie-effect is toegenomen door met name de toename van het kredietrisico. Het College van Beheer beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van deze solvabiliteitsrisico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen onder meer het beleggingsbeleid, het premiebeleid en het indexatiebeleid. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Een en ander vindt doorgaans plaats door middel van periodieke ALM-studies. Een ALM-analyse is een analyse van de te verwachten ontwikkelingen in de financiële positie van het Fonds en van de waarschijnlijkheid ervan in diverse scenario’s. De uitkomsten van deze analyses vormen belangrijke input voor het vast te stellen beleggingsbeleid dat weer vertaald wordt in beleggingsrichtlijnen. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Bovengenoemde risico’s en enkele andere risico’s worden onderstaand nader toegelicht: Marktrisico Marktrisico betreft het risico dat het Fonds financiële verliezen lijdt door bewegingen in de financiële markten. Hieronder vallen onder meer het koersrisico op aandelen (het risico van daling van aandelenkoersen en dividendinkomsten), valutarisico (het risico van koersdalingen van directe of indirecte valutaposities), inflatierisico (het risico van stijgende inflatie) en het renterisico. Met name de beheersing van dit laatste risico is voor het Fonds van groot belang vanwege het feit dat de waardering van de pensioenverplichtingen is gebaseerd op de actuele rentetermijnstructuur. Een daling van de rente leidt tot een toename van de waarde van de verplichtingen. Voor het Fonds is het daarom belangrijk dat het beleggingsbeleid optimaal is afgestemd op de rentegevoeligheid van de verplichtingen, met inachtneming van de overige risico’s van het Fonds (premierisico en indexatierisico). De in het beleggingsbeleid opgenomen strategische en tactische normen en limieten zijn daarbij zeer belangrijk, alsmede een adequate bewaking van de uitvoering van het beleggingsbeleid. Ook voor valutaposities worden strategische en tactische normen geformuleerd in het beleggingsbeleid. Het concentratierisico wordt beperkt door het zoveel mogelijk spreiden naar beleggingscategorieën en tegenpartijen.
Jaarrekening
93
Het inflatierisico is het risico dat de waarde van de portefeuille daalt als gevolg van een stijging van de inflatie. Om dit risico af te dekken, heeft het Fonds inflatieprotectie in de portefeuille opgenomen in de vorm van inflation linked bonds. Onderstaand is weergegeven welke omvang deze protectie heeft in absolute bedragen. Tevens is vermeld wat de invloed is van een stijging van de inflatie met 1% op de waarde van de beleggingsportefeuille.
Inflation linked bonds
2011
2010
1.565
1.439
2011
Bij een stijging van de inflatie met 1%, neemt de waarde van de beleggingen toe met € 233 miljoen (2010: € 191 miljoen). Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van veranderingen in de marktrente. Modified Duration
Modified Duration
2011
2010
Liability matching portefeuille
15,6
14,9
Voorziening pensioenverplichtingen (FTK-curve)
13,7
12,5
De liability matching portefeuille heeft een duratie van 15,6 terwijl de verplichtingen een duratie van 13,7 hebben. Indien de rente met 1% (100 basispunten) stijgt, zal de waarde van de voorziening pensioenverplichtingen met 56% meer afnemen dan dat de waarde van de liability matching portefeuille afneemt. Bij een rentedaling geldt het omgekeerde. De twee belangrijkste oorzaken van dit effect zijn: - Het Fonds heeft het renterisico ten aanzien van de pensioenverplichtingen niet volledig afgedekt via de liability matching portefeuille, en - De pensioenverplichtingen worden bepaald met behulp van een rente-curve gebaseerd op swaps (FTK) terwijl de beleggingen die voor de afdekking van het renterisico zijn bedoeld, hoofdzakelijk bestaan uit euro staatsobligaties. De waarde van deze beleggingen is gebaseerd op een andere rentecurve, namelijk de curve voor euro staatsobligaties (GOV-curve). Bij de bepaling van deze rentegevoeligheid is afgezien van de effecten die een stijging of daling van de rente kunnen hebben op de overige beleggingen van het Fonds in de return portefeuille. Zoals toegelicht in hoofdstuk 2.2.2 ‘Beleggingsbeleid algemeen en resultaten’ hanteert het Fonds de GOV-curve in plaats van de FTK-curve in zijn matchingbeleid.
Jaarrekening
94
De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: eind 2011
eind 2010
%
%
Resterende looptijd < 5 jaar
5,6
5,9
Resterende looptijd > 5 & < 10 jaar
6,2
7,2
Resterende looptijd > 10 & < 20 jaar
15,6
18,5
Resterende looptijd > 20 jaar
72,6
68,4
100,0
100,0
2011
Totaal
Risico zakelijke waarden Risico zakelijke waarden is het risico van waardewijzigingen door de ontwikkeling van marktprijzen, die worden veroorzaakt door factoren gerelateerd aan een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Omdat alle beleggingen worden gewaardeerd tegen actuele waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk in het saldo van baten en lasten worden verwerkt, zijn alle wijzigingen in marktomstandigheden direct zichtbaar in het beleggingsresultaat. Het prijsrisico kan worden beperkt door diversificatie. De procentuele verdeling van de beleggingen tegen marktwaarde is weergegeven in onderstaande tabel: eind 2011
eind 2010
%
%
Ontwikkelde markten
81,9
84,6
Opkomende markten
12,0
9,1
BRIC-landen
3,5
3,6
Private equity
2,6
2,7
100,0
100,0
Totaal
In 2010 is het Fonds overgegaan van een actieve naar een passieve beleggingsstrategie voor aandelen in ontwikkelde markten. Valutarisico Het strategisch beleid van het Fonds is om alle relevante valutaposities zo mogelijk volledig af te dekken. Het totaalbedrag dat buiten de euro wordt belegd, bedraagt ultimo boekjaar circa 21% (2010: 19%) van de beleggingsportefeuille en is evenals in 2010 nagenoeg volledig afgedekt tegen de euro. De belangrijkste valuta daarin is de Amerikaanse dollar. Per einde boekjaar is de waarde van de uitstaande valutatermijncontracten -€ 102 miljoen (2010: -€ 15 miljoen). Het valutarisico wordt in onderstaande tabel weergegeven.
Jaarrekening
95
De beleggingen in vreemde valuta voor afdekking kunnen per categorie als volgt worden gespecificeerd:
Aandelen Vastrentende waarden Totaal
eind 2011
eind 2010
1.755
1.726
950
840
2.705
2.566
De valutapositie voor en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven:
2011
Voor afdekking
Valutaderivaten
2011
2010
Nettopositie
Nettopositie
(na afdekking)
(na afdekking)
EUR
11.083
2.608
13.691
13.496
GBP
175
‐170
5
‐8
JPY
163
‐158
5
‐5
1.964
‐1.757
207
225
660
‐626
34
‐98
14.045
‐103
13.942
13.610
USD Overige valuta Totaal
Grondstoffenrisico De exposurewaarde van de derivatenpositie in grondstoffen bedraagt € 192 miljoen (2010: € 90 miljoen). De derivatenpositie volgt de DJ UBS Commodity index. Door de diversificatie van deze index (waarin olie een geringe invloed heeft), is het risico op prijsfluctuaties relatief beperkt. Kredietrisico Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het Fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het Fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst en marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)derivatenposities worden aangegaan. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van het kredietrisico is het tegenpartijrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het Fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het Fonds financiële verliezen lijdt. Beheersing vindt plaats door: het stellen van limieten aan tegenpartijen; het vrijwel uitsluitend werken met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het Fonds, uit hoofde van OTC-derivaten adequaat worden afgedekt door onderpand; het vragen van extra zekerheden, zoals onderpand bij hypothecaire geldleningen; het hanteren van prudente verstrekkingsnormen bij hypothecaire geldleningen.
Jaarrekening
96
2011
Ten aanzien van de kredietwaardigheid van de debiteuren van de vastrentende portefeuille kan het volgende overzicht worden gegeven: eind 2011
eind 2010
%
%
AAA / Aaa
79,2
60,9
AA / Aa2
3,8
32,6
A / A2
9,7
0,4
BBB / Baa2
2,4
1,0
BB / Ba2
1,6
1,6
B / B2
2,2
2,3
Overig21
1,1
1,2
100,0
100,0
Totaal
Op 13 januari 2012 heeft een verlaging van AAA naar AA+ plaatsgevonden in staatsobligaties van Oostenrijk en Frankrijk. Ultimo 2011 zou deze verlaging leiden tot een positie in vastrentende waarden van 40,2% in AAA/Aaa en 42,8% in AA/Aa2. Ten aanzien van de sectorverdeling zijn de beleggingen onder te verdelen conform het volgende overzicht:
97
eind 2011
eind 2010
%
%
Overheidsinstellingen
63,4
59,5
Handel en industrie
14,5
16,6
Financiële instellingen
10,0
15,7
Beleggingsinstellingen
1,6
1,0
Service-instellingen
3,2
3,3
Vastgoed
4,7
4,3
Overige
2,6
‐0,4
100,0
100,0
Totaal
Inzake concentratie van risico’s kan worden gemeld dat ultimo 2011 geen sprake is van beleggingen in een individuele tegenpartij groter dan 2% van het balanstotaal (niet meegenomen overheidsinstellingen) (2010: idem). De hoge concentratie naar overheidsinstellingen is een gevolg van het beleid van het Fonds om met een zo groot mogelijke zekerheid een deel van de verplichtingen veilig te stellen. Om dit te bereiken bestaat de vastrentende waarden portefeuille voor een groot deel uit euro staatsobligaties. Dit heeft tot gevolg dat er een sterke focus is op Europese staatsobligaties, met name van Duitsland en Frankrijk. 21
Vorderingen / schulden en liquiditeiten
Jaarrekening
2011
Verzekeringtechnische risico’s (actuariële risico’s) De belangrijkste actuariële risico’s zijn de risico’s van langleven, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Volgens informatie van het CBS en het Actuarieel Genootschap uit 2010 stijgt de levensverwachting van mannen en vrouwen sneller dan eerder werd aangenomen. Het College van Beheer heeft in 2010 een analyse gemaakt van het mogelijke effect van de stijgende levensverwachting voor Philips Pensioenfonds. Dit heeft ertoe geleid dat in 2009 en 2010 ongeveer 8% aan de voorziening pensioenverplichtingen is toegevoegd. Op deze wijze is het langlevenrisico naar verwachting adequaat verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Dit neemt niet weg dat toekomstige ontwikkelingen kunnen leiden tot nog verdere verbetering of verslechtering van de levensduur en dat dientengevolge in de toekomst verdere verhoging of verlaging van de voorziening pensioenverplichtingen aan de orde kan komen. Doordat daarbij een projectiehorizon van 50 jaar wordt gehanteerd, kunnen correcties relatief grote impact hebben, zoals in 2009 en 2010 is gebleken. Voor de inschatting van de voorziening pensioenverplichtingen in het kader van de levensverwachting is het Fonds in het verslagjaar uitgegaan van de ultimo 2010 gehanteerde overlevingstafels AG-Prognosetafel 2010-2060. Uit de waarneming in 2011 van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat de zogenoemde kortetermijntrend, waar de prognosetafel 2010-2060 van het AG vanuit is gegaan, zich ontwikkelt zoals verwacht. Het overlijdensrisico ontstaat doordat deelnemers eerder komen te overlijden dan gemiddeld verondersteld in de tarifering. Dit geldt voor pensioenvormen waarvoor een uitkering bij overlijden is verzekerd (bijvoorbeeld nabestaandenpensioen). Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het Fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Indexatierisico Philips Pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenen jaarlijks te verhogen. Voor pensioenopbouwers streeft Philips Pensioenfonds ernaar de opgebouwde pensioenen te verhogen met de collectieve schaalaanpassing binnen Philips. Voor pensioenontvangers en houders van een premievrije polis streeft Philips Pensioenfonds ernaar de pensioenen te verhogen met de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex (afgeleide CPI). Deze index wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het Pensioenfonds is niet verplicht om de pensioenen te verhogen. Of en in welke mate deze verhoging plaatsvindt, is afhankelijk van besluitvorming door het College van Beheer (het bestuur van het Fonds). Daarbij beoordeelt het College onder meer of en in hoeverre een verhoging verantwoord is gelet op de financiële positie van het Fonds en de mogelijke toekomstige ontwikkelingen daarin. Aangezien de financiële positie van het Fonds zich in het verslagjaar negatief heeft ontwikkeld, heeft het College van Beheer besloten dat indexatie pas kan plaatsvinden als de dekkingsgraad zich boven het niveau van de vereiste dekkingsgraad bevindt (ultimo 2011: 108%). Indexatie is ook bij een dekkingsgraad boven dat niveau echter geen vanzelfsprekendheid.
Jaarrekening
98
2011
Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het Fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er wordt eveneens rekening gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Inzake het liquiditeitsrisico kan het volgende worden gemeld: Ultimo 2011 is tussen de 80 en 90% van de beleggingen te beschouwen als liquide, dat wil zeggen dat de beleggingen onmiddellijk zonder waardeverlies te gelde kunnen worden gemaakt om eventuele onvoorziene uitstroom van geldmiddelen te financieren. Met een kredietinstelling is een intra-day stand-by-faciliteit van € 90 miljoen (31 december 2010: € 90 miljoen) overeengekomen die onmiddellijk opvraagbaar is. Voor de uitstaande interest rate swaps houdt het Fonds dekking aan via liquiditeiten en obligaties. Omgevingsrisico Het risico als gevolg van buiten de instelling of groep komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat. Voor Philips Pensioenfonds zijn met name de risico’s met betrekking tot reputatie, afhankelijkheid en ondernemingsklimaat van toepassing. Reputatierisico: Philips Pensioenfonds tracht reputatieschade zoveel mogelijk te beperken. Uitgangspunt hierin is om adequaat op ontstane situaties te reageren en daarover te communiceren. Risico van afhankelijkheid: er is op dit moment geen sprake van ontwikkelingen die de onafhankelijkheid van het Fonds in gevaar brengen. Risico in samenhang met ondernemingsklimaat: het beleid van Philips Pensioenfonds is gericht op een stabiele dekkingsgraadontwikkeling. Om die reden probeert het Fonds zich zoveel mogelijk te beschermen tegen wijzigingen in het beursklimaat en renteontwikkelingen. Operationeel risico Het Fonds is verantwoordelijk voor de beheersing van operationele risico’s. Enerzijds zijn dit de risico’s die worden gelopen bij operationele fouten die gemaakt worden in de uitbestede processen en anderzijds bij de operationele fouten bij het Fonds zelf. Binnen het Fonds zijn meerdere pijlers te onderkennen die dienen te borgen dat de operationele risico’s worden beheerst. In 2011 is opnieuw uitvoering gegeven aan deze vier pijlers van het zogeheten Operational Risk Framework. Een eerste pijler is de risico control matrix. In de risico control matrix zijn de risico’s en maatregelen vastgelegd, waarbij de nadruk ligt op de vastlegging van de operationele en uitbestedingsrisico’s (waaronder de beoordeling van zogeheten door derden uitgevoerde ISAE3402-rapportages en de beoordeling van naleving van service level agreement afspraken). De operational risk manager heeft periodieke beoordelingen uitgevoerd van de opzet en werking van de beheersingsmaatregelen zoals vastgelegd in deze risico control matrix en heeft over de uitkomsten gerapporteerd aan het Management Team van het Directiebureau alsmede de Auditcommissie van het Fonds. Periodiek wordt de risico control matrix aangepast aan de laatste omstandigheden en inzichten. Op bevindingen die naar voren komen uit onderzoeken heeft het Management Team van het Directiebureau adequate actie ondernomen door het treffen van aanvullende beheersmaatregelen, daar waar dat nodig wordt geacht.
Jaarrekening
99
2011
Een tweede pijler is de aanwezigheid van normatieve en actuele beschrijvingen van de processen in de vorm van procesbeschrijvingen. Een derde pijler is de systematische registratie en behandeling van incidenten. Fouten, risico’s of afwijkingen van procedures worden gemeld aan de operational risk manager, die hierover maandelijks rapporteert aan het Management Team van het Directiebureau en op kwartaalbasis aan de Auditcommissie van het Fonds. Van alle gemelde incidenten wordt de impact bepaald onderverdeeld in high, medium en low impact. Ingeval van een high impact incident worden de voorzitters van de Auditcommissie en het College van Beheer direct geïnformeerd en worden in overleg direct maatregelen getroffen om het probleem op te lossen of het ontstane risico te mitigeren. De operational risk manager bewaakt de voortgang en kwaliteit van oplossing van de gemelde incidenten en legt hierover verantwoording af. In 2011 zijn 59 incidenten gemeld (2010: 53). Geen van deze incidenten hadden een high-impact classificatie (2010: geen). Als vierde pijler gelden de beleidsdocumenten (Policies) die door het Fonds zijn goedgekeurd. Uitbestedingsrisico Het Fonds heeft de uitvoerende werkzaamheden betreffende het pensioen- en vermogensbeheer uitbesteed aan externe partijen. Om te waarborgen dat het Fonds zekerheid heeft dat deze partijen de risico’s uit hoofde van de uitbestede activiteiten toereikend beheersen, zijn met alle partijen uitbestedingsovereenkomsten aangegaan. In de overeenkomsten is onder meer geregeld dat de externe partijen periodiek rapporteren over de werkzaamheden ten behoeve van het Fonds. Deze rapportages gaan in op de gang van zaken binnen de primaire processen. Een ander belangrijk middel voor het Fonds is de ISAE3402 type 2 rapportages (voorheen SAS70 type II rapportages genoemd). Deze rapportages beschrijven een groot aantal processen bij de externe partijen en de wijze waarop deze processen worden beheerst. De rapportages worden voorzien van een verklaring van een onafhankelijke auditor. De ontvangen rapportages worden door het Fonds beoordeeld. De operational risk manager adviseert het Management Team van het Directiebureau over eventueel te treffen aanvullende beheersingsmaatregelen. Dit laatste doet zich voor ingeval de ISAE3402-rapportage niet alle relevante processen of producten behelst. IT-risico Om er zeker van te zijn dat het Fonds voldoende IT-ondersteuning heeft, maakt het gebruik van de IT-infrastructuur van de aangesloten onderneming Philips. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de beschikbaarheid van IT-hard- en software, de elektronische opslag van informatie en de back-up en recovery-procedures. Over de kwaliteit van de IT binnen de uitbestede processen bij de externe partijen kan inzicht worden verkregen via de ISAE3402 type 2-rapportages. Zowel de generieke IT-beheersingsmaatregelen als de specifieke applicatiecontroles zijn onderdeel van deze rapportages. Integriteitsrisico Reeds sinds 2009 is het integriteitsbeleid bij het Fonds van kracht. De compliance officer van het Fonds houdt toezicht op de naleving van de Gedragscode. Eén van de items daarbij is het vaststellen dat alle aan het Fonds verbonden personen de Gedragscode voor akkoord hebben ondertekend. Tevens toetst de compliance officer dat eventuele ontvangen relatiegeschenken of eventuele nevenfuncties van verbonden personen in overeenstemming zijn met de in de Gedragscode opgenomen normen hiervoor. Daarnaast is een belangrijk element het toezicht dat de compliance officer houdt op de naleving van de integriteitnormen bij de uitbestedingspartners. Bij het Fonds is tevens een klokkenluiderregeling van kracht. Op grond van deze regeling zijn geen meldingen gedaan in het verslagjaar 2011.
Jaarrekening
100
2011
Juridisch risico Naast de werkzaamheden van een intern jurist maakt het Fonds gebruik van gerenommeerde juridische advieskantoren voor belangrijke juridische kwesties. Zo wordt onder meer advies gevraagd over de impact van wijzigingen in wet- en regelgeving. Daarnaast maakt het College van Beheer van het Fonds gebruik van een vaste juridisch adviseur. Specifieke financiële instrumenten (derivaten) Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt onder meer gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het College van Beheer vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het Fonds gebruikt derivaten hoofdzakelijk om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zoveel mogelijk af te dekken. De belangrijkste risico’s bij derivaten zijn het kredietrisico (zie paragraaf ‘Kredietrisico’) en het liquiditeitsrisico (zie paragraaf ‘Liquiditeitsrisico’). Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: Futures: dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden gewijzigd. Futures worden vooral gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. Swaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van betalingen over een nominale hoofdsom. Derivaten met betrekking tot de liability matching portefeuille
Interest Rate Swaps Door middel van swaps kan het Fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden.
Obligatie futures Een obligatie future is een termijnovereenkomst waarbij twee partijen zich verbinden een gegeven hoeveelheid van een onderliggende waarde, meer bepaald langerlopende obligaties, te kopen of te verkopen tegen een vaste prijs en op een vaste datum in de toekomst. Het Fonds beïnvloedt de rentegevoeligheid van de liability matching portefeuille met gebruikmaking van obligatie futures. De exposurewaarde van deze obligatie futures bedroeg € 266 miljoen (waarvan een long positie van € 299 miljoen en een short positie van € 33 miljoen).
Derivaten met betrekking tot de tactische asset allocatie Het Fonds maakt in het kader van een efficiënt beheer bij het tactische asset allocatiebeleid gebruik van futures, met name aandelenindexfutures. De exposurewaarde van deze aandelenindexfutures bedroeg -€ 72 miljoen.
Jaarrekening
101
Eindhoven, 27 april 2012 Het College van Beheer
2011
Drs. H.J.G. Hendriks Mr. E.P. Coutinho Drs. P.J.W.M. Warmerdam Ir. J.A.M. van Leeuwen RC A.W.P. Louws Ing. P. Breimer E.J.H.M. Spijkers BSc. MM. Drs. E.M.M. Thoolen A.P.A. van Geloven Ir. M. van Herk P.J.M. Ekelschot Drs. ing. J.H. Scholing
102
Jaarrekening
6 Overige gegevens 2011
6.1 Gebeurtenissen na balansdatum
2011
Statutaire regeling en de bestemming van het saldo van baten en lasten Het College van Beheer heeft besloten het resultaat over het boekjaar 2011 te onttrekken aan de algemene reserve.
104
Overige gegevens
6.2 Financiering en uitvoering
2011
Uitvoeringsovereenkomst Philips heeft zich jegens Philips Pensioenfonds bij overeenkomst (de zogenoemde uitvoeringsovereenkomst) verbonden tot het betalen van de ingevolge de geldende abtn door Philips in totaal aan het Pensioenfonds verschuldigde pensioenpremie, verminderd met de som van de bedragen die de aangeslotenen in verband met de verzekering van hun pensioenaanspraken ingevolge de reglementen aan het Pensioenfonds verschuldigd zijn. Een en ander onder het voorbehoud dat bij een ingrijpende wijziging van omstandigheden het door Philips op grond van de uitvoeringsovereenkomst te betalen bedrag onder bepaalde voorwaarden verminderd kan worden. De uitvoeringsovereenkomst voorziet, in samenhang met de abtn, eveneens in de mogelijkheid dat het Pensioenfonds betalingen doet aan Philips, een en ander uiteraard onder de krachtens de overeenkomst geldende voorwaarden en met inachtneming van de geldende wettelijke bepalingen. Beheer van middelen Ten aanzien van het beheer van de middelen van het Fonds bepalen de statuten onder meer: Artikel 13 1. Het College van Beheer voert, met inachtneming van artikel 4, lid 1, een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent-person regel en de doelstellingen van de Stichting als bedoeld in artikel 3 en met name gebaseerd is op de volgende uitgangspunten: a. de waarden worden belegd in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden; b. de beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaardering. 2. De middelen van de Stichting zullen niet worden belegd in aandelen Philips, noch in geldleningen aan Philips. Uitvoering van de regelingen Ten aanzien van de uitvoering van de regelingen bepalen de statuten van het Fonds onder meer: Artikel 4 1. Het College van Beheer is belast met het bestuur van de Stichting. Daartoe behoort het nastreven van de doelstellingen van de Stichting, waaronder het beheer van de middelen van de Stichting. Bij het vervullen van hun taak richten de leden van het College van Beheer en de personen die het dagelijks beleid van de Stichting bepalen of mede bepalen zich naar de belangen van de Aangeslotenen, de gewezen Aangeslotenen, de pensioengerechtigden, de andere aanspraakgerechtigden en Philips. Zij zorgen ervoor dat dezen zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. 2. Het College van Beheer is binnen de doelstellingen van de Stichting bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking, daaronder begrepen het sluiten van de in artikel 291, lid 2, van het tweede Boek van het Burgerlijk Wetboek bedoelde overeenkomsten. 3. Het College van Beheer kan zich bij de vervulling van zijn taken doen bijstaan door één of meer directeuren en adjunct-directeuren, die tezamen de Directie van de Stichting vormen.
Overige gegevens
105
2011
Artikel 8 1. De Directie geeft uitvoering aan het beleid van het College van Beheer. Het College van Beheer kan aan de Directie te dien aanzien instructies geven. De Directie laat zich bijstaan door het Directiebureau, waarin de expertise is vertegenwoordigd als door het College van Beheer bepaald. 2. De Directie oefent haar functie uit onder toezicht van het College van Beheer en legt voor de vervulling van haar taken verantwoording af aan het College van Beheer. De Directie zal binnen één maand na afloop van ieder kalenderkwartaal of zoveel vaker als het College van Beheer wenselijk acht aan het College van Beheer schriftelijk verslag uitbrengen omtrent de vervulling van haar taken. In dit verslag zal de Directie inzicht geven en verantwoording afleggen over de wijze van belegging van het vermogen van de Stichting, inclusief dat deel van het vermogen dat wordt aangehouden ten behoeve van de uitvoering van één of meer premieovereenkomsten, respectievelijk, indien ingevolge artikel 3, lid 3 werkzaamheden zijn opgedragen aan een of meer derden, rapporteren over de wijze waarop die derden de hen opgedragen werkzaamheden uitvoeren. 3. Leden van de Directie worden door het College van Beheer benoemd, geschorst en ontslagen. Artikel 10 1. Medewerkers van de Stichting dienen zich bij de uitoefening van hun werkzaamheden te richten naar het belang van de Stichting. Zij zullen ter zake geen instructies aannemen van derden, met uitzondering van instructies van andere functionarissen van de Stichting of van personen die daarbij ingevolge een bij of krachtens de wet of statuten gegeven bevoegdheid handelen. 2. Medewerkers van het Directiebureau zijn ondergeschikt aan de Directie van de Stichting. 3. Medewerkers van de Stichting zijn in dienst van de Stichting, voor zover het College van Beheer niet anders bepaalt. Artikel 3.3 1. De Stichting is bevoegd de administratie van de door haar uitgevoerde pensioenregelingen en het beheer van haar vermogen, inclusief dat deel van het vermogen dat wordt aangehouden ten behoeve van de uitvoering van één of meer premieovereenkomsten, geheel of ten dele op te dragen aan één of meer derden. Indien de Stichting werkzaamheden uitbesteedt aan een derde draagt de Stichting er zorg voor dat deze derde, de bij of krachtens de wet gestelde regels, die op de uitbesteding van toepassing zijn, naleeft. De Stichting zal daartoe onder meer een uitbestedingsovereenkomst, die voldoet aan de gestelde eisen, aangaan met deze derde.
Overige gegevens
106
6.3 Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Philips Pensioenfonds te Eindhoven is aan Towers Watson B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2011.
Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het Bestuur van het pensioenfonds.
2011
Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn “Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen” heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn.
Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens en de bevindingen van de accountant ten aanzien hiervan zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: heb ik onder meer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Overige gegevens
107
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een dekkingstekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 131 en 132. De vermogenspositie van Stichting Philips Pensioenfonds is naar mijn mening slecht vanwege een dekkingstekort.
2011
Eindhoven, 27 april 2012
drs. H.J.W. van Gemert AAG Verbonden aan Towers Watson B.V.
108
Overige gegevens
6.4 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan het College van Beheer van Stichting Philips Pensioenfonds Eindhoven
2011
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit jaarverslag opgenomen jaarrekening 2011 van Stichting Philips Pensioenfonds te Eindhoven gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de Balans per 31 december 2011 en de Staat van baten en lasten over 2011 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het College van Beheer Het College van Beheer van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het Verslag College van Beheer, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW), met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 Pensioenwet. Het College van Beheer is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. 109
Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico's dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de entiteit. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van schattingen die het College van Beheer van de stichting heeft gemaakt, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Overige gegevens
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Philips Pensioenfonds per 31 december 2011 en van het resultaat over 2011 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW, met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 Pensioenwet. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het Verslag College van Beheer, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het Verslag College van Beheer, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
2011
Utrecht, 27 april 2012 Ernst & Young Accountants LLP
w.g. N.M. Pul RA
110
Overige gegevens
7 English Summary 2011
7.1 Key Data Amounts in millions of euro
2011
7.1.1 Financial position End 2011
End 2010
Total net assets
13,946
13,605
Total net actuarial liabilities
13,547
12,436
Funding ratio
103%
109%
Mandatory funding ratio
108%
108%
Minimum mandatory funding ratio
104%
104%
70%
81%
Real funding ratio
Development funding ratio 2011 115%
5%
110%
4%
105%
3%
Funding ratio
100%
2%
Average market interest rate
95%
1%
90%
0% End Dec
End Jan
End End End End End Feb Mar Apr May Jun
End Jul
End Aug
End Sep
End End End Oct Nov Dec
The funding ratio decreased last year from 109% to 103%. The main reason for the decrease of the funding ratio was an increase in the provision for pension liabilities in 2011 due to a significant decline in interest rates. In spite of the matching policy this had an appreciable effect on the funding ratio. This is explained in section 2.2.2 ‘Beleggingsbeleid algemeen en resultaten’. Recovery plan Since September 2011, the funding ratio of Philips Pensioenfonds has been below the legally required level of 104%. There is therefore a funding deficit. For this reason Philips Pensioenfonds submitted a recovery plan to De Nederlandsche Bank (DNB: the supervisory authority) at the end of November 2011 in order to restore financial solidity. DNB approved the plan in January 2012. More information about the recovery plan can be found in section 2.1 ‘Financiële positie’.
English Summary
112
7.1.2 Investments Distribution of investment assets22
End 2011
End 2010
Liability matching portfolio
9,963
9,566
Return portfolio
3,979
4,044
13,942
13,610
2011
2010
10.2% (12.1%)
4.3% (5.4%)
‐1.4% (‐3.1%)
11.2% (8.2%)
6.7%
6.1%
Total
Results of investments (results benchmark)23 Liability matching portefeuille Return portefeuille
2011
Total return of investments
An explanation of the returns shown above is given in section 2.2.2 ‘Beleggingsbeleid algemeen en resultaten’.
Overview of the investment policy To assess the Fund’s investment results, they have to be seen in connection with the development of the pension liabilities. This is because both the value of the investments and the value of the pension liabilities are continually in motion, as both are determined on the basis of the current market value. The funding ratio of Philips Pensioenfonds expresses this relationship. The policy of Philips Pensioenfonds is, on the one hand, to manage risks and, on the other hand, to create resources in order to be able to index the pensions. The liability matching portfolio is intended to finance a certain percentage of the nominal pension liabilities24, plus a long-term inflation forecast of 2%. At present that percentage is 64%. The aim of the return portfolio is to obtain a sufficient return to finance the remaining portion of the liabilities and to create buffers for financing any unexpected higher inflation (higher than 2%), as well as, for example, long-life risk and the Fund’s expenses.
22
This refers to the invested capital excluding the investments in the defined premium portion of the Philips Executives Pension Plan and of the Philips flex pension (pre-pension plan).
23
This reflects the results of the liability matching portfolio and the return portfolio. The return of the relevant benchmarks is stated in brackets.
24
The value of these pension liabilities is based on the GOV interest curve. The GOV curve is applied in the Fund’s financing policy.
English Summary
113
7.1.3 Pensions Number of members Members not yet retired -
Philips flex pension
-
Philips final pay scheme
-
Philips Executives Pension Plan
Retired members
End 2010
15,969
16,467
14,553
14,787
1,091
1,361
325
319
59.886
60,131
-
Retirement pension
39,578
39,652
-
Survivor’s pension
18,667
18,694
-
Orphan’s pension
373
415
-
Occupational disability pension
1,268
1,370
32,520
33,018
108,375
109,616
Non-contributers with vested rights
2011
End 2011
Total
Developments in population members and remaining data The number of employees accruing pension within Philips Pensioenfonds decreased in 2011 from 14,271 at year-end 2010 to 14,213 at year-end 2011. The total number of members not yet retired of the Fund was 15,969 at the end of 2011. Those building up a pension include ex-Philips employees who are entitled to continue their pension build-up due to disability or a severance agreement. As well as building up a pension, those who are incapacitated also receive pension benefits, as they get a disability pension from the Fund. The table below gives a distribution of members not yet retired. Number of members not yet retired
114
End 2011
End 2010
14,213
14,271
486
826
1,270
1,370
15,969
16,467
2011
2010
196
167
Employer’s one-off single premium
1
3
Employees’ pension plan
‐
‐
Employees’ voluntary insurances
1
1
198
171
Philips employees Former Philips employees with a severance scheme Former Philips employees who are disabled Total
Contributions Employer’s periodical
Total
English Summary
Benefit payments
2011
2010
722
728
Surrender
1
0
Transfer value Individual
3
3
Transfer value Group
‐
‐
726
731
2011
2010
Indexing, members not yet retired
0.00%
1.00%
Indexing, retired members and non-contributors with vested rights
0.00%
0.68%
Pensions
Total
2011
Indexations
115
English Summary
Colofon Digitaal jaarverslag Dit jaarverslag is digitaal beschikbaar op de website van Philips Pensioenfonds. U kunt het downloaden op www.philipspensioenfonds.nl/downloads. Wilt u een digitale versie via mail toegestuurd krijgen, stuurt u dan een e-mail naar
[email protected]
2011
Algemene pensioeninformatie Heeft u vragen over pensioenzaken? Bel dan tussen 9.00 en 17.00 uur met de Klantenservice van Philips Pensioenfonds via 0800 – 023 15 01. Belt u vanuit het buitenland, dan is het telefoonnummer +3140 – 265 38 70. U kunt ook een e-mail sturen aan
[email protected]. Voor meer informatie kunt u ook onze website bezoeken: www.philipspensioenfonds.nl. Bezoekadres Beukenlaan 143 5616 VD EINDHOVEN Postadres Postbus 80040 5600 JP EINDHOVEN Postadres Directiebureau en College van Beheer Postbus 80031 5600 JZ EINDHOVEN
116
E-mailadres Directiebureau en College van Beheer
[email protected] Redactie Stichting Philips Pensioenfonds
English Summary