1.
1. Kennismaken met Word 2010 1.1. Word openen Als u de computer inschakelt, start Windows. Zodra de opstartprocedure voltooid is, kunt u Word laden. Er zijn verschillende manieren om Word te starten:
Met het menu START, ALLE PROGRAMMA‟S, MICROSOFT OFFICE, MICROSOFT WORD 2010.
Hebt u Windows 7 of Windows Vista, dan kunt u in het zoekvak van het menu start WORD typen en daarna op de Enter toets drukken
Dubbelklik op de snelkoppeling op het bureaublad die naar Word verwijst (indien aanwezig)
1.1.1. Beginscherm en het lint U ziet na enige tijd het, nu nog lege, beginscherm van Word. Een blanco papier. Aan de bovenkant zijn tabbladen zichtbaar. Dit hele blok van tabbladen met daarop opdrachtgroepen en knoppen wordt door Microsoft het lint genoemd. De tabbladen plaatsen verschillende voor de hand liggende opties direct onder muisbereik, geordend in logische groepen.
2
1.2. Het venster van Word Tijdens het laden toont Word kort een venster met copyrightinformatie en uw licentienummer. Vervolgens ziet u een nagenoeg leeg venster. Als u al vertrouwd bent met Windows of met andere Windows programma‟s, zal dit venster u bekend voorkomen.
1.2.1. De titelbalk De bovenste balk noemen we de titelbalk van Word. In het midden staan de naam van het document en het programma. Zodra u het document een wat begrijpelijker naam hebt gegeven door het bestand op te slaan, is deze naam in de titelbalk te zien. U kunt dan uit de titelbalk afleiden in welk document u op dat moment aan het werk bent.
1.3. De werkbalk snelle toegang De werkbalk Snelle toegang vindt u helemaal linksboven in het Word-venster. De werkbalk is bedoeld voor het versnellen van veelgebruikte handelingen zoals knippen, plakken, kopiëren, het ongedaan maken van vergissingen, het invoegen van tabellen en hyperlinks en meer. Standaard zijn in de werkbalk drie knoppen opgenomen. U kunt de werkbalk echter geheel naar wens samenstellen.
3
1.3.1. sneltoetsen toevoegen aan de werkbalk snelle toegang Om extra sneltoetsen toe te voegen aan de werkbalk Snelle toegang klikt u op het tabblad BESTAND. Dat vindt u helemaal links in het lint. De inhoud van het tabblad verschijnt met onderin de knop OPTIES. Klik op deze knop om het dialoogvenster Opties voor Word te activeren. Klik in het dialoogvenster in de linker kolom op WERKBALK SNELLE TOEGANG. Rechts verschijnen de opties voor het aanpassen van de werkbalk Snelle toegang en de sneltoetsen. U ziet twee kolommen. In de linker kolom staan de knoppen die u in de werkbalk kunt plaatsen. In de rechterkolom ziet u de knoppen die op dit moment al in de werkbalk snelle toegang zijn opgenomen. U voegt als volgt nieuwe knoppen toe: 1. Klik in de linker kolom op een sneltoets die u aan de werkbalk snelle toegang wilt toevoegen. 2. Klik op de knop TOEVOEGEN. De sneltoets verschijnt in de rechterkolom. U kunt deze handeling herhalen totdat u de werkbalk Snelle toegang helemaal naar wens hebt aangepast. 3. Bevestig de aanpassingen door op de knop OK te klikken. Het dialoogvenster wordt gesloten en u keert terug naar het Word-document.
4
1.4. De liniaal Een handig hulpmiddel bij het indelen, inspringen en opmaken van teksten is de liniaal. Deze is zichtbaar onder het lint en aan de linkerkant van het documentvenster. Ziet u de liniaal niet, dan schakelt u deze als volgt in: 1. Klik op het tabblad BEELD. In de groep Weergeven staat linksboven LINIAAL met een selectievakje. 2. Klik op het selectievakje. Het selectievakje wordt ingeschakeld (er wordt een vinkje geplaatst) en de liniaal wordt geactiveerd. Om de liniaal uit te schakelen klikt u nogmaals op het selectievakje voor Liniaal. Het vinkje zal verdwijnen en de liniaal verdwijnt uit beeld.
1.5. De statusbalk De balk onder in het Word-venster is de statusbalk. Bijna alle indicaties op de statusbalk zijn knoppen; u klikt er op om opdrachten te activeren. Links ziet u het nummer van de pagina waarop u bezig bent en uit hoeveel pagina‟s het document bestaat. Dat zal op dit moment pagina:1van1 zijn. Daarnaast ziet u hoeveel woorden uw document bevat. Klikt u hierop, dan wordt het dialoogvenster Woorden tellen geopend. Daarin ziet u informatie over het aantal woorden en het aantal pagina‟s waaruit het document waarin u nu werkt is opgebouwd. Naast het aantal woorden staat een knop met een afbeelding van een (woorden)boek. Deze knop hoort bij de spellingcontrole. Wanneer u op de knop SPELLINGCONTROLE klikt, verschijnt een menu. Daarin ziet u het eerste woord dat volgens de spellingcontrole van Word verkeerd gespeld is. U kunt vervolgens de juiste spelling van het woord kiezen.
5
2. Uw eerste Document De belangrijkste functie van een tekstverwerkingspakket is natuurlijk om er teksten mee te schrijven, deze op te maken en in de meeste gevallen af te drukken op een printer. In dit hoofdstuk maakt u kennis met de basisvaardigheden met Word 2010. Daarbij is het onontbeerlijk dat u weet hoe teksten worden opgeslagen en hoe u ze later opnieuw opvraagt, zodat ze gemakkelijk kunnen worden gewijzigd. We staan daarom uitgebreid stil bij de dialoogvensters Opslaan als en openen.
2.1. Tekst invoeren U hebt een tekstverwerkingspakket gekocht om documenten te maken. Het wordt dus de hoogste tijd dat we daarmee beginnen. Behalve tekst typen kunt u met Word ook tekst opmaken, afbeeldingen invoegen en bewerken, tekst in tabellen en kolommen zetten enzovoort. U kunt Word 2010 ook teksten automatisch laten corrigeren terwijl u typt. Al deze bewerkingen komen in dit boek aan de orde.
2.2. Tekst Opslaan … Opslaan als Een groot voordeel van een tekstverwerkingsprogramma is dat u teksten op schijf of een ander medium kunt opslaan en er op een later tijdstip verder aan kunt werken. Deze werkwijze heet het opslaan en openen van documenten.
2.2.1. Een document opslaan 1. De snelste manier om tekst op te slaan is met de knop OPSLAAN in de werkbalk snelle toegang. Klik op deze knop. Het dialoogvenster Opslaan als wordt geopend. 2. Standaard wordt de eerste regel van het document door Word als bestandsnaam voorgesteld, maar dat is nu wat te veel van het goede. Typ daarom in het vak BESTANDSNAAM een naam voor uw document 3. Klik op de knop OPSLAAN in het dialoogvenster. Het document wordt nu op de vaste schijf bewaard. 4. Sluit het document door te klikken op het tabblad BESTAND en de optie AFSLUITEN. De tekst wordt van het scherm verwijderd.
6
2.2.2. Opslaan als… De optie BESTAND, OPSLAAN ALS…, activeert het dialoogvenster Opslaan als waarin u de naam kunt typen die u het document wilt geven. Daarna klikt u op de knop OPSLAAN. De functie “opslaan als” heeft verder de volgende kenmerken:
Het document blijft op het scherm staan. U kent er in verder werken
Deze optie is handig als het document al op schijf staat en u de vernieuwde versie onder een andere naam wilt opslaan. U hebt daarna dus twee documenten: een oude versie onder de oude naam en een nieuwe versie onder de nieuwe naam. Die documenten bestaan onafhankelijk van elkaar. Wijzigingen die u in een van de documenten aanbrengt, hebben geen invloed op het ander document.
2.2.3. De bestandsnaam bestaat al Wanneer u bij de functie Opslaan als een bestandsnaam opgeeft die al bestaat, vraagt Word in een extra dialoogvenster wat de bedoeling is. U kunt het bestaande document vervangen (let op: dit bent u dan onherroepelijk kwijt), een andere naam kiezen of de twee documenten samenvoegen tot één nieuw document.
7
2.2.4. De knop opslaan Als u op de knop OPSLAAN in de werkbalk snelle toegang klikt, wordt de tekst ( het document) onder de huidige naam op schijf opgeslagen. Deze knop wordt verreweg het meest gebruikt. De knop heeft de volgende kenmerken:
Hebt u het document nog geen naam gegeven, dan verschijnt het dialoogvenster OPSLAAN ALS… U krijgt nu de gelegenheid een naam aan het document te geven. Wanneer u de naam getypt hebt, klikt u op de knop OPSLAAN in het dialoogvenster. Het document wordt op schijf bewaard en blijft op het scherm staan. U kunt dus direct verder werken aan de tekst.
De knop OPSLAAN heeft hetzelfde resultaat als het kiezen van het tabblad BESTAND gevolgd door de optie OPSLAAN
Hebt u het document in een eerder stadium een naam gegeven, dan zorgt de knop OPSLAAN ervoor dat de wijzigingen die u sindsdien hebt aangebracht op schijft worden bewaard. U hebt dan dus een vernieuwde versie van het document. Het dialoogvenster Opslaan als blijft achterwege.
2.2.5. Opslaan als een ander bestand Met de optie Opslaan als kunt u ervoor kiezen een document op te slaan met een andere bestandsindeling dan de standaard Word-bestandsindeling DOCX. Een mogelijkheid is om een document op te slaan als PDF (in PDF kan uw bestemmeling de tekst niet wijzigen).
8
2.2.6. Het document sluiten Als u niet verder wilt werken aan een document, klikt u op BESTAND gevolgd door de optie AFSLUITEN. Als het document nog geen naam heeft, verschijnt een berichtvenster met de vraag: “Wilt u de wijzigingen in Document 1 opslaan?” (of met de naam van het document). U heeft dan de volgende keuzen:
Opslaan: het document wordt opgeslagen
Niet Opslaan: het document wordt gesloten zonder dat de wijzigingen op de schijft worden bewaard.
Annuleren: U kunt verder werken aan het document. Het wordt niet gesloten.
2.2.7. Een geldige bestandsnaam kiezen Elk document dat u bewaart, wordt met een eigen bestandsnaam opgeslagen. Dit is tevens de naam die u in de titelbalk van het document ziet en de naam die u in dialoogvensters al Openen of Opslaan als ziet. Als u de bestandsnaam goed gekozen hebt, kunt u vaak uit de naam afleiden wat de inhoud van het document is. Het is dus belangrijk documenten zinvolle, beschrijvende namen te geven. Voor de naamgeving van documenten gelden in Word enkele regels:
De naam mag maximaal 255tekens lang zijn U mag letters, cijfers, spaties, punten en onderstrepingstekens_ gebruiken. U kunt zowel hoofdletters als kleine letters gebruiken.
9
Standaard voegt Word 2010.docx aan de bestandsnaam toe, extensie genoemd.
2.3. Een document afdrukken Voor het afdrukken van Word-documenten gebruikt Word 2010 de printers die onder Windows zijn geïnstalleerd. Als meer printers beschikbaar zijn, kunt u met het tabblad Bestand en de optie Afdrukken een andere printer kiezen. Ook kunt u teksten afdrukken naar een bestand en later op een andere printer afdrukken of via een als printer geïnstalleerde fax verzenden. Eerst opslaan!!!! Tijdens het afdrukken kan er altijd iets fout gaan waardoor u de computer opnieuw moet starten. Maak er dus een gewoonte van het document op te slaan voordat u het afdrukt.
2.4. Oefening 1 1. Maak een nieuw document met een klik op het tabblad Bestand en kies de optie NIEUW. 2. Klik recht in het paneel Nieuw document op de knop MAKEN 3. Typ de volgende tekst over: Skeleton is een wintersport die verwant is aan het bobsleeën en rodelen. Skeleton is een vorm van sleeën waarbij de sporter op de buik liggend met het hoofd vooruit op de slee naar beneden glijdt. Meestal wordt de sport beoefend op een bobsleebaan. Skeleton is de oudst bekende sleesport. Het werd al in 1884 in Sankt Moritz (Zwitserland) als sport geïntroduceerd. Gedurende lange tijd werd de sport daarna ook alleen in die stad beoefend op de Cresta Run. Toen de Olympische Spelen in Sankt Moritz werden gehouden (in 1928 en in 1948) was skeleton ook een Olympische sport. Bij de Olympische Winterspelen 2002 in Salt Lake City stond de sport voor het eerst sinds lange tijd weer op het Olympische programma. In Turijn 2006 (Olympische Winterspelen 2006) was skeleton het onderdeel waar Duff Gibson (Canada) en Maya Pedersen (Zwitserland) zegevierden. Skeleton staat op het Olympische programma voor Vancouver 2010. De naam 'skeleton' is ontleend aan de kale skeletachtige slee die oorspronkelijk werd gebruikt en blijkbaar deed denken aan een skelet. De Fédération Internationale de Bobsleigh et de Tobogganing (FIBT) is de internationale sportbond voor het skeleton en het bobsleeën. Nederlanders die deelnemen aan de wereldbeker skeleton zijn Peter van Wees en Dirk Matschenz bij de mannen en Joska Le Conté bij de vrouwen.
10
In België zijn geen beoefenaars op hoog niveau actief. De Nederlandse skeletonners zijn verenigd in The Artic Angels. 4. Controleer of de tekst op het scherm nog een keer op typfouten. 5. Sla uw document op als: WordOefening1_datumvandaag_naam vb. WordOefening1_16nov_vanbuel
11
3. Eenvoudige tekstopmaak Nadat u de eerste stappen hebt gezet op het gebied van tekstverwerking, kunt u uw teksten een wat attractiever uiterlijk te geven. Hier maakt u kennis met eenvoudige functies voor het opmaken van teksten. U leert ook hoe u sneller teksten kunt invoeren en wijziging met het toetsenbord en handige functies als de automatische spellingscontrole van Word.
3.1. Veelgebruikte functies voor opmaak De veelgebruikte functies zijn vooral: vet, cursief, onderstrepen. In alle gevallen is het mogelijk om deze opmaakkenmerken al tijdens het typen toe te voegen. U kunt er ook voor kiezen eerst alle tekst te typen en vervolgens achteraf bepaalde delen vet te maken, cursief te zetten enzovoort. De knoppen voor deze opmaakkenmerken vindt u op het tabblad Start in de groep Lettertype.
3.1.1. Hoe ga je te werk om je tekst vet, cursief, onderstreept te maken 1. Typ de tekst die u wilt invoeren, zodra u bij de passage bent gekomen die je vet,cursief wil hebben klikt u op de knop zoals hierboven aangegeven. 2. Typ de tekst die vet/cursief gezet moet worden. 3. Klik nogmaals o de knop om de functie uit te schakelen OF 1. Typ de tekst 2. Selecteer met de muis of het toetsenbord de tekst die vet/cursief gezet moet worden. 3. Klik op de knop Vet/cursief 4. Klik ergens in document om de selectie (blauwe achtergrond) ongedaan te maken.
12
3.2. Opmaak snel verwijderen Het kan voorkomen dat u voor een groter tekstdeel het liefst helemaal zou terugkeren naar de beginsituatie, dus zonder vet, cursief, of eventueel afwijkende lettertypen en kleuren enzovoort. Hiervoor is in Word 2010 de functie Opmaak wissen beschikbaar. De knop bevindt zich op het tabblad START, groep LETTERTYPEN. Boven de knop Tekstkleur staat de knop OPMAAK WISSEN, te herkennen aan het pictogram met de twee A‟s en een gommetje. Door een tekstdeel te selecteren en op de knop Opmaak wissen te klikken, wordt de selectie teruggebracht naar de standaardopmaak (platte tekst).
3.3. Spellingcontrole tijdens typen Het is u vast opgevallen dat tijdens het typen van tekst zo nu en dan rode golfjes verschijnen onder bepaalde woorden. Dit is de functie Spelling controleren tijdens typen, die standaard is ingeschakeld. Met deze functie is het mogelijk om al tijdens het typen de tekst op fouten te controleren. Woorden die niet door de spellingcontrole van Word worden herkend, worden gemarkeerd. Wordt een woord gemarkeerd, dan bestaat de mogelijkheid dat u een typefout hebt gemaakt. Door met de rechtermuisknop op het gemarkeerde woord te klikken, toont Word een snelmenu waarin het enkele suggesties ter verbetering geeft. Klik in het snelmenu op het woord dat wel correct is om de fout in het document te verbeteren.
13
Als een woord gemarkeerd wordt, wil dat overigens niet per definitie zeggen dat het woord foutief gespeld is. Het geeft alleen maar aan dat het woord niet in de woordenlijst van Word voorkomt. Veel (voor)namen, plaatsnamen en andere geografische aanduidingen staan niet in de woordenlijst.
3.4. Speciale tekens, symbolen en accenten invoegen Het komt regelmatig voor dat u teksten moet typen waarin bijzondere tekens voorkomen, zoals ©, µ, ®, ™. Denk hierbij tevens aan aandachtstrekkers, zoals wijzende handjes (±≠). Ook komen in veel Nederlandse woorden accenttekens voor zoals é, è, ë, à… Het is dan handig om te weten hoe u dergelijke tekens snel invoegt in Word. Het programma kent verschillende manieren om speciale tekens en accenten in te voegen:
Met behulp van tabblad INVOEGEN, groep SYMBOLEN, knop SYMBOOL
Met behulp van een toetsencombinatie
3.5. Tekst wissen en herstellen Iedereen maakt wel eens typefouten. Een tekstverwerkingsprogramma is mede gemakkelijk omdat u tekst kunt wissen, terwijl de rest van de tekst automatisch aansluit. Er zijn heel wat mogelijkheden waarvan we hier de belangrijkste behandelen.
3.5.1. Enkele tekens wissen Voor het wissen van een of meer tekens hebt u de beschikking over twee mogelijkheden:
Zet de cursor links van de letter die u wilt wissen en druk op de DELETE toets.
Zet de cursor rechts van de letter die gewist moet worden en druk op de BACKSPACE toets. (als u meerdere letters wil wissen drukt u meerdere keren op de toets)
14
3.5.2. Woord(en) wissen Het wissen van hele woorden is gemakkelijker als u eerst de woorden selecteert.
Selecteer de woorden die u wilt wissen met de muis of met het toetsenbord.
Druk op de toets DELETE of BACKSPACE
U kunt verschillende woorden, regels of zelfs hele alinea‟s in één keer selecteren en daarna verwijderen.
3.5.3. Gewiste tekst herstellen Tekst die u per ongeluk gewist hebt, kunt u weer terugkrijgen door in de werkbalk snelle toegang te klikken op de knop ONGEDAAN MAKEN. Een andere manier is drukken op de toetsencombinatie CTRL + Z. als u de muisaanwijzer boven de knop plaatst, verschijnt Scherminfo over de handeling die ongedaan gemaakt wordt, bijvoorbeeld Ongedaan maken wissen, of Ongedaan maken spelling wijzigen. U ziet hier altijd de laatste handeling die u hebt uitgevoerd.
3.6. Autocorrectie Behalve de knoppen ONGEDAAN MAKEN en OPNIEUW heeft Word een prachtige andere functie om typfouten te herstellen: de functie AUTOCORRECTIE. De functie corrigeert automatisch allerlei veelvoorkomende typefouten. Dit gebeurt zo snel dat u het niet of nauwelijks merkt. De functie is standaard ingeschakeld en verbetert typfouten en verkeerde schrijfwijzen als hte (het), abbonnee (abonnee)… Ook worden twee woorden waartussen u per ongeluk de spatie op de verkeerde plek typt, hersteld. (aand e wordt aan de)
15
3.7. Oefening 2 1. Maak de tekst zoals hieronder idem in jullie document. (lettertype Times New Roman 14) 2. Sla het nadien op onder: WordOefening2_datumvandaag_naam Er was eens een dominante waterkip Weet jij wel wat dat is? Dat is een waterkip die over iedereen de baas wil spelen en dat was voor alle dieren een hele ergernis Elke dag kregen alle dieren van de singel brood Maar hij wilde niet delen en maakte dan een boos geluid Daarbij stampte hij heftig op de grond en zette zijn vleugels helemaal uit! Alle eenden vlogen dan geschrokken weg Ze waren heel erg bang voor hem Ja, ook de mensen die het brood kwamen brengen en soms probeerden ze hem weg te jagen met een bezem Maar na een poosje zwommen er ineens 6 kleine kipjes met de dominante waterkip helemaal voorop Hij als vader, wilde al die tijd alleen maar zijn kindjes beschermen en riep tegen alle eenden, je mag niet verder komen: stop! Als al m'n kindjes groot zijn word ik weer gewoon een lieve waterkip Maar nu moet ik ze toch beschermen Daarvoor hebben jullie toch wel een beetje begrip! Toen zijn kindjes groter werden veranderde hij inderdaad weer in een hele lieve kip En als ie nu voorbijzwemt gaan zelfs alle eenden naar hem zwaaien Want in de singel is ie nu een hele VIP! ®
16
3.8. Een ander lettertype kiezen Windows beschikt over een groot aantal lettertypen en in Word 2010 kunt u alle lettertypen gebruiken die onder Windows geïnstalleerd zijn. Over welke lettertypen Word beschikt, hangt dus niet alleen van Word zelf af. Tijdens de installatie van Word worden extra lettertypen geïnstalleerd, maar ook andere programma‟s kunnen lettertypen aan de Windows-configuratie hebben toegevoegd. Vooral opmaak-en illustratie programma‟s installeren op verzoek extra lettertypen. Deze kunt u in elke Windows-toepassing gebruiken. Een ander lettertype kiest u als volgt: 1. Selecteer het gewenste tekstfragment. Als u niets selecteert, geldt het gekozen lettertype van de positie van de cursor 2. Klik in de groep LETTERTYPE van het tabblad START op het driehoekje naast de knop lettertype. Word toont een lijst met beschikbare lettertypen. U ziet in de lijst hoe een lettertype eruitziet 3. Gebruik de schuifbalken om door de lijst te bladeren. 4. Klik op het gewenste lettertype. Dit wordt direct toegepast op de geselecteerde tekst.
3.9. De tekengrootte aanpassen Naast de keuzelijst Lettertype bevindt zich de lijst om de tekengrootte in te stellen. De tekengrootte wordt weergegeven in punten. Ook bij het instellen van de tekengrootte geldt dat dit kan vanaf de positie van de cursor of op geselecteerde tekst. De procedure is als volgt:
17
1. Selecteer het gewenste tekstdeel. 2. Klik in het tabblad START, groep LETTERTYPE op het driehoekje van de knop TEKENGROOTTE. 3. Gebruik de schuifbalken om door de lijst te bladeren. 4. Klik op de juiste puntgrootte. (je kan ook een afwijkend getal intypen)
3.10. Gekleurde tekst De kans is groot dat u over een kleurenprinter beschikt. Het is dan leuk om te weten dat Word teksten ook in kleur kan weergeven (en afdrukken). Gekleurde tekst kan prima gebruikt worden voor koppen, aankondigingen of alinea‟s die extra nadruk moeten krijgen. U kunt tekst een kleurtje geven in de groep LETTERTYPEN van het tabblad START of in het dialoogvenster Lettertype. Met dek nop werkt u het snelst: 1. Selecteer de tekst die u in een afwijkende kleur wilt weergeven 2. Klik in de groep LETTERTYPE op de knop TEKSTKLEUR. De tekst krijgt de kleur die op dat moment geselecteerd is.
18
3.11. De functie tekstmarkeringskleur Als u een tekst doorleest, neemt u vast wel eens de markeerstift ter hand om belangrijke tekstgedeelten te accentueren met een opvallende kleur. Word 2010 kent een vergelijkbare functie: tekstmarkeringskleur. 1. Met de knop TEKSTMARKERINGSKLEUR kunt u een opvallende achtergrondkleur aan teksten toevoegen. U kunt de markering aanbrengen op twee manieren: 2. Selecteer de tekst die u wilt benadrukken en klik op de knop TEKSTMARKERINGSKLEUR in de groep lettertype. De geselecteerde tekst wordt van een achtergrondkleur voorzien 3. Selecteer geen tekst, maar klik op de knop TEKSTMARKERINGSKLEUR in de groep Lettertype. De cursor neemt de vorm van een markeerstift aan. Sleep de muis over de tekstgedeelten die u wilt benadrukken.
3.12. De afdrukstand wijzigen Gewoonlijk staat een vel papier rechtop; het is hoger dan het breed is. Soms is het echter handiger om het papier te kantelen. In Word wordt de manier waarop het papier beschreven wordt de afdrukstand genoemd. Standaard worden pagina‟s beschreven in de afdrukstand staand en als u het papier kantelt is de afdrukstand liggend. De afdrukstand liggend is voral handig bij het afdrukken van tabellen en lijsten. Deze zijn al snel breder dan het papier en worden dan over meerdere pagina‟s verdeeld.
3.12.1.
Enkele pagina‟s liggend afdrukken
In de praktijk zal het vaak voorkomen dat in een rapport één of enkele pagina‟s een brede tabel bevatten en de overige pagina‟s gewone tekst: U maak het document dan op volgende manier: 1. Typ tekst en tabellen achter elkaar
19
2. Zet de cursor voor de tabel die liggend moet worden en stil in het dialoogvenster de afdrukstand in op liggend. Let er op dat bij toepassen op de optie vanaf dit punt is geselecteerd. 3. Verplaats de cursor tot voorbij de tabel en geef aan dat de overige pagina‟s weer staand moeten worden. Ook nu selecteer u op de optie vanaf dit punt bij toepassen op. Het document bevat nu enkele liggende pagina‟s, terwijl de overige pagina‟s op de normale wijze worden afgedrukt. In de afdrukweergave is het verschil goed te zien. In de overige weergaven is het verschil minder duidelijk waarneembaar.
3.13. Secties Als u een nieuwe sectie wilt beginnen, moet u een sectie-einde invoegen. Dit doet u met het menu EINDMARKERINGEN op het tabblad PAGINA-INDELING, groep PAGINA-INSTELLING. Let echter goed op: het invoegen van een pagina-einde wil niet automatisch zeggen dat u ook een sectie einde invoegt. Dit moet u expliciet aangeven. Het invoegen van een sectie-einde gaat als volgt: 1. Plaats de cursor op de plek waar de nieuwe sectie moet beginnen
20
2. Klik op de knop EINDEMARKERINGEN. Het menu EINDEMARKERINGEN wordt getoond; u ziet dat Word vier typen secties kent. 3. Klik op het gewenste sectie-einde.
21
4. Tekst handig manipuleren 4.1. Eenvoudig kopiëren en verplaatsen Het kopiëren of verplaatsen van tekst bestaat uit verschillende stappen:
U geeft eerst aan welke tekst u wilt kopiëren of verplaatsen
Vervolgens geeft u aan waarnaar u de tekst wilt kopiëren of verplaatsen
In de tussentijd staat het tekstfragment op het klembord. Deze stappen moet u goed onderscheiden bij het werken met tekstfragmenten.
Voor het kopiëren of verplaatsen van een tekst gaat u als volgt te werk: 1. Selecteer het gewenste stuk tekst met de muis of met de shift+pijltoetsen 2. Wilt u de tekst kopiëren, dan gaat dit als volgt:
Klik op de knop KOPIEREN in de groep KLEMBORD van het tabblad START
Wilt u de tekst verplaatsen, klik op de knop KNIPPEN in de groep klembord en kies plaats waar je wil plakken, nadien klik je op PLAKKEN
22
4.2. Oefening 3 1.
Open het document Wordoefening2_datum_naam
2.
Ga naar helemaal benden de pagina, en druk twee maal op ENTER
3.
Ga terug naar het begin van het document en selecteer de eerste alinea
4.
Klik op de knop KOPIEREN in de werkbalk
5.
Ga naar het einde en druk op PLAKKEN
6.
Druk opnieuw op een enter
7.
Ga naar boven en selecteer de tweede alinea
8.
Plak de tweede alinea onder de eerst die je zojuist geplakt hebt
9.
Enzovoort voor elke alinea
10. Ga nu bij deze tweede zelfde tekst alle opmaak verwijderen. 11. Sla op onder Wordoefening3_datum_naam
4.3. Tekst uitwisselen tussen documenten Het aantal documenten dat u gelijktijdig in Word kunt openen, wordt alleen beperkt door het beschikbare interne geheugen van de computer. Indien gewenst kunt u zelfs alle geopende documenten tegelijk op het scherm tonen. Erg overzichtelijk is dit niet, maar twee of drie documenten op het scherm gaat nog wel. Zodra meer documenten geopend zijn, staan de standaardtechnieken ter beschikking om tekst uit te wisselen tussen deze documenten. We zetten de stappen om tekst naar een ander document te kopiëren of te verplaatsen op een rij: 1.
Open het document waarin de tekst staat die u wilt kopiëren of verplaatsen
2.
Selecteer de tekst die u wilt kopiëren of verplaatsen.
3.
Plaats de tekst op het klembord.
4.
Activeer het document waarin u de tekst wil plakken
5.
Zet de cursor op de plaats waar de tekst moet komen.
6.
Klik op het item in het taakvenster klembord.
7.
Wilt u na deze handeling terugkeren naar het eerste document, kies dan ANDER VENSTER en klik op de naam van het eerste document
23
5. Inspringen, lijsten maken en uitlijnen 5.1. Werken met de liniaal Bij het schrijven van langere documenten is het van belang dat u niet op pagina 1 en regel 1 begint en vervolgens zonder onderbreking verder typt totdat u onder aan pagina 8 bent aangekomen. Dit is zeer vermoeiend voor de lezer en de kans dat uw tekst volledig wordt gelezen, wordt met de regel kleiner. U zult daarom de tekst logisch moeten indelen. Het gebruik van witregels (zoals hierboven) is daarvoor een methode. Het invoegen van witregels is niet zo moeilijk, dat hebt u in voorgaande hoofdstukken al in de praktijk gebracht: u drukt eenvoudig twee keer op ENTER, zodat er een lege regel op het scherm verschijnt. Met de liniaal kunnen we volgende handelingen verrichten:
De linker-en rechtermarge aanpassen De boven-en ondermarge aanpassen Het inspringniveau van de eerste regel aanpassen Het inspringniveau van de hele alinea aanpassen Het niveau van verkeerd-om inspringen aanpassen Tabstops op de regel plaatsen en verwijderen
5.2. Het gebruik van tabs De tabfunctie biedt de mogelijkheid een regel of een langer stuk tekst een eindje te laten inspringen, gegevens in kolommen te zetten of getallen netjes onder elkaar uit te lijnen. Voor dit inspringen naar een vaste positie op de regel gebruikt u de tabtoets. Zodra u op de tabtoets drukt, springt de cursor naar de volgende tabstop. Waar de volgende tabstop op de regel staat, is af te lezen op de liniaal. De tabtoets gebruiken we zinvol in twee gevallen:
Als de eerste regel van een alinea moet inspringen
Als u korte tabellen wilt maken waarbij de linkerkant gelijk gehouden moet worden.
5.2.1. Inspringen Als u aan het begin van een alinea op de Tab-toets drukt, wordt het eerste woord op de eerste tabpositie gezet. Als de zin langer is dan één regel, begint de tweede regel weer bij de linker marge. Vaak is het de bedoeling dat alle regels van een bepaalde alinea beginnen bij een bepaalde tabpositie. We zeggen dan dat de alinea inspringt.
24
U zult regelmatig teksten moeten typen waarbij een alinea in zijn geheel inspringt. Deze alinea is hier een voorbeeld van. Wilt u een alinea laten inspringen, klik dan op het tabblad START, ALINEA op de knop INSPRINGING VERGROTEN of gebruik de toetsencombinatie CTRL +M, typ vervolgens gewoon de tekst. Als een woord niet meer op de regel past, zet Word het automatisch aan het begin van de volgende regel, ingesprongen op de positie van de tabstop.
5.3. Genummerde en ongenummerde lijsten Bij een lijst wordt de tekst vaak voorafgegaan door een gedachtestreepje, een cijfer of een zwarte stip als opsommingsteken. De tekst moet echter netjes onder elkaar beginnen. In Word 2010 kunt u snel dergelijke opsommingen een mooi uiterlijk geven. Er zijn globaal twee manieren om een opsomming te maken:
Begin een opsomming door op het tabblad START, groep ALINEA op de knop NUMMERING of OPSOMMINGSTEKENS te klikken
Typ eerst alle tekst, selecteer vervolgens en ken er een opsommingsopmaak aan toe.
25
5.3.1. Het opsommingsteken aanpassen: 1. Selecteer alle punten in de opsomming waarvoor u het opsommingsteken wilt aanpassen. 2. Klik op het driehoekje naast de knop OPSOMMINGSTEKENS. Er verschijnt een menu. 3. Kies een ander opsommingsteken
5.4. Verschillende typen uitlijning Standaard wordt tekst tegen de linker marge uitgelijnd. Dit betekent dat de linkerkantlijn van de tekst gelijk loopt en de rechterkantlijn er rafeling uitziet. U kunt echter nog drie andere typen uitlijning toepassen.
26
6. Tabel invoegen Met de knop TABEL INVOEGEN kunt u razend snel een tabel op de plaats van de cursor invoegen, waarbij u de dimensie van de tabel uit de losse pols kunt instellen (het aantal rijen en kolommen van een tabel heet de dimensie):
Zet de cursor op de plek waar de tabel in het document moet komen te staan
Klik op het tabblad INVOEGEN, groep TABELLEN op de knop TABEL.
Word toont een raster waarmee u de dimensie van de tabel kunt bepalen.
Klik als de tabel de gewenste afmeting heeft bereikt.
De tweede manier:
Zet de cursor op de plek waar de tabel moet komen te staan
Kies het tabblad INVOEGEN TABELLEN TABEL. Klik op de optie TABEL INVOEGEN. Hier kan je het aantal kolommen en rijen ingeven en kiezen.
Typ het gewenst aantal kolommen en rijen in. En klik op OK
27
7. Oefening 4: Een Factuur maken met behulp van een tabel 1. Open een nieuw document. 2. Druk eerst twee keer op Enter om enkele lege regels toe te voegen. Als een tabel het eerste element op een pagina is, is het in een later stadium lastig om nog tekst boven de tabel te plaatsen 3. Typ Factuur en geef deze stijl KOP 1. Voeg ook na deze tekst enkele lege regels in 4. U maakt een tabel met het dialoogvenster TABEL INVOEGEN. 5. Maak een tabel van 5 kolommen en 8 rijen en klik op OK 6. Zet de cursor in de eerst cel door in de cel te klikken en typ: artikelnummer 7. Druk op TAB om de cursor naar de volgende cel te verplaatsen. Typ hier: omschrijving 8. Geef de overige kolommen de titels: aantal, prijs en bedrag. De kolommen zijn nu allemaal even breed, maak de kolommen breder en smaller met de muis 9. Plaats de muiswijzer precies op de lijn tussen kolommen prijs en bedrag. De muisaanwijzer krijgt de vorm van twee verticale streepjes met naar links en naar rechts wijzende pijlen 10. Druk de linkermuisknop in en sleep de kolom naar rechts. De kolom BEDRAG wordt dan smaller, terwijl de kolom PRIJS breder wordt (doe dit met alle kolommen) 11. Klik in de onderste cel van de tabel PRIJS. Typ hierin de aanduiding „totaal‟ en maak deze vet! 12. Klik dan in het tabblad START op de knop RECHTS uitlijnen, om deze tekst tegen de kolom BEDRAG te plaatsen. 13. Sla het document op onder Wordoefening4_datum_naam
7.1. De factuur opmaken De factuur is natuurlijk leesbaar, maar niet erg attractief. Door de factuur op te maken verhoogt u de leesbaarheid van de tabel. Veelgebruikte hulpmiddelen om tabellen op te maken zijn bijvoorbeeld lijnen, achtergrondkleuren en arceringen. Globaal biedt Word twee manieren om een tabel op te maken.
Via de stijlen:
28
Om het u makkelijk te maken heeft Word in de groep STIJLEN VOOR TABELLEN meer dan 40 populaire opmaken verzameld die u met één muisklik op een tabel kunt toepassen. Dit gaat bij het gebruik van de standaardinstellingen overigens wel ver.
7.2. Oefening 5 1. Heropen document Wordoefening4_datum_naam en bewerk de tabel met kleuren 2. Sla deze op onder Wordoefening5_datum_naam
29
8. Een afbeelding invoegen 8.1. Een schermafbeelding invoegen Een van de nieuwe functies in Word 2010 is de mogelijkheid om een schermafbeelding te maken van een geopend venster. De schermafbeelding wordt direct in uw document geplaatst op de plek waar de cursor knippert. U hoeft hiervoor het document waarin u werkt niet te verlaten. U kunt de functie schermafbeelding gebruiken om teksten of handelingen toe te lichten. Natuurlijk kunt u de functie schermafbeelding ook gebruiken voor het vastleggen van gegevens die kunnen veranderen, zoals informatie op websites. Wanneer u een schermafbeelding hebt gemaakt van een website en de website wordt aangepast, dan verandert uw schermafbeelding niet mee.
8.2. Een afbeelding invoegen Met een afbeelding kan je het document opvrolijken. Afbeeldingen vindt u overal: op het web, in tijdschriften of u maakt ze zelf met uw digitale camera. Let er wel op dat u „geleende‟ afbeeldingen niet publiekelijk gebruikt. Hoe gaan we te werk: 1. Klik op het tabblad INVOEGEN in de groep ILLUSTRATIES op de knop AFBEELDING. Het dialoogvenster Afbeelding invoegen verschijnt. 2. Klik dan op de afbeelding die u wilt selecteren en klik op invoegen
30
8.3. Een illustratie invoegen Een illustratie kan een tekening, een film, een geluidsbestand of een bewegend plaatje zijn. Hoe ga je te werk: 1. Klik op het tabblad INVOEGEN in de groep ILLUSTRATIES op de knop ILLUSTRATIE. Het venster illustraties verschijnt in beeld. 2. In het tekstvak ZOEKEN naar kunt u een of meer woorden typen. De tekst in dit vak wordt gebruikt om naar illustraties te zoeken. 3. Klik op de pijl in het vak RESULTATEN MOETEN ZIJN 4. Klik in het rolmenu met de verschillende media in het selectievakje naast ILLUSTRATIES, FOTO‟S en AUDIO. 5. Klik op de knop STARTEN, de zoekresultaten tonen bewegende plaatjes 6. Klik op de illustratie die u wilt invoegen.
31
7. Sluit het venster met een klik in het sluitvak.
8.4. Een vorm invoegen Word 2010 bevat veel standaardvormen (lijnen, pijlen, sterren, vaandels, tekstvelden en meer) waarmee u een document kunt opvrolijken. De vormen, diagrammen, stroomdiagrammen, krommen,,lijnen en WordArt kunt u aanpassen en verfraaien met kleuren, patronen, spiegeling, randen en bijvoorbeeld 3D-effecten. Het is mogelijk een enkele vorm aan een document toe te voegen of wellicht combineert u verschillende vormen tot een complexer geheel. Hoe ga je te werk: 1. Klik op tabblad INVOEGEN, ILLUSTRATIES, VORMEN en er verschijnt een grote keuze
32
2. 3. 4. 5.
Klik in het rolmenu op de keuze die u wilt maken. Klik en sleep met de muis zodat uw keuze verschijnt in het document Laat de muisknop los, er verschijnen verschillende handgrepen rond de vorm. U kunt bepaalde delen ook van plaatsen wisselen door ermee te slepen
8.4.1. Een vorm aanpassen
33
Klikt u op een vorm, dan wordt de vorm geselecteerd en verschijnt het tabblad HULPMIDDELEN VOOR TEKENEN. Met dit tabblad kunt u de opmaak van een vorm wijzigen. De eenvoudigste manier is met de snelle stijlen, kleuropmaak.
8.4.2. Opvullen van een vorm U kunt de achtergrond in deze vorm steeds veranderen van kleur door simpelweg op de toets OPVULLEN VAN VORM te klikken. Zo heb je ook nog andere effecten zoals weerspiegeling en schaduw, als je deze effecten wil toevoegen en je gaat met je muis over het voorbeeld past hij je vorm aan en kan je zien hoe het eruit gaat zien, wil je dit dan effectief selecteren dan KLIK je op dit effect.
34
1.
Kennismaken met Word 2010 .................................................................................................... 2 1.1.
Word openen ............................................................................................................................ 2
1.1.1. 1.2.
Beginscherm en het lint ................................................................................................ 2
Het venster van Word ............................................................................................................ 3
1.2.1. De titelbalk ............................................................................................................................. 3 1.3.
De werkbalk snelle toegang ................................................................................................ 3
1.3.1. sneltoetsen toevoegen aan de werkbalk snelle toegang ..................................... 4
2.
3.
1.4.
De liniaal ..................................................................................................................................... 5
1.5.
De statusbalk ............................................................................................................................. 5
Uw eerste Document ..................................................................................................................... 6 2.1.
Tekst invoeren........................................................................................................................... 6
2.2.
Tekst Opslaan … Opslaan als ............................................................................................... 6
2.2.1.
Een document opslaan.................................................................................................. 6
2.2.2.
Opslaan als… ..................................................................................................................... 7
2.2.3.
De bestandsnaam bestaat al ....................................................................................... 7
2.2.4.
De knop opslaan.............................................................................................................. 8
2.2.5.
Opslaan als een ander bestand .................................................................................. 8
2.2.6.
Het document sluiten .................................................................................................... 9
2.2.7.
Een geldige bestandsnaam kiezen ........................................................................... 9
2.3.
Een document afdrukken .................................................................................................. 10
2.4.
Oefening 1 .............................................................................................................................. 10
Eenvoudige tekstopmaak .......................................................................................................... 12 3.1.
Veelgebruikte functies voor opmaak ............................................................................ 12
3.1.1.
Hoe ga je te werk om je tekst vet, cursief, onderstreept te maken ........... 12
3.2.
Opmaak snel verwijderen .................................................................................................. 13
3.3.
Spellingcontrole tijdens typen ......................................................................................... 13
3.4.
Speciale tekens, symbolen en accenten invoegen ................................................... 14
3.5.
Tekst wissen en herstellen ................................................................................................. 14
3.5.1.
Enkele tekens wissen ................................................................................................... 14
35
3.5.2.
Woord(en) wissen ........................................................................................................ 15
3.5.3.
Gewiste tekst herstellen ............................................................................................. 15
3.6.
Autocorrectie.......................................................................................................................... 15
3.7.
Oefening 2 .............................................................................................................................. 16
3.8.
Een ander lettertype kiezen .............................................................................................. 17
3.9.
De tekengrootte aanpassen ............................................................................................. 17
3.10.
Gekleurde tekst ................................................................................................................. 18
3.11.
De functie tekstmarkeringskleur ................................................................................. 19
3.12.
De afdrukstand wijzigen ................................................................................................ 19
3.12.1. 3.13. 4.
5.
Enkele pagina‟s liggend afdrukken.................................................................... 19
Secties ................................................................................................................................... 20
Tekst handig manipuleren ........................................................................................................ 22 4.1.
Eenvoudig kopiëren en verplaatsen .............................................................................. 22
4.2.
Oefening 3 .............................................................................................................................. 23
4.3.
Tekst uitwisselen tussen documenten .......................................................................... 23
Inspringen, lijsten maken en uitlijnen ................................................................................... 24 5.1.
Werken met de liniaal ......................................................................................................... 24
5.2.
Het gebruik van tabs ........................................................................................................... 24
5.2.1. 5.3.
Genummerde en ongenummerde lijsten .................................................................... 25
5.3.1. 5.4.
Inspringen ....................................................................................................................... 24
Het opsommingsteken aanpassen:........................................................................ 26
Verschillende typen uitlijning ........................................................................................... 26
6.
Tabel invoegen .............................................................................................................................. 27
7.
Oefening 4: Een Factuur maken met behulp van een tabel ......................................... 28
8.
7.1.
De factuur opmaken ............................................................................................................ 28
7.2.
Oefening 5 .............................................................................................................................. 29
Een afbeelding invoegen ........................................................................................................... 30 8.1.
Een schermafbeelding invoegen ..................................................................................... 30
8.2.
Een afbeelding invoegen ................................................................................................... 30
36
8.3.
Een illustratie invoegen ...................................................................................................... 31
8.4.
Een vorm invoegen .............................................................................................................. 32
8.4.1.
Een vorm aanpassen ................................................................................................... 33
8.4.2.
Opvullen van een vorm .............................................................................................. 34
37