Reglement Vroegpensioen voor Bouwplaatswerknemers (de aanvullingsregeling voor deelnemers die voor 1950 zijn geboren) van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid
1 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
Inhoudsopgave Artikel 1 Begripsbepalingen Artikel 2 Deelnemers Artikel 3 Deelneming Artikel 4 Premie Artikel 5 Aanspraak op een uitkering Artikel 6 Voorwaarden van de aanvullingsregeling Artikel 7 De 57-jarigen regeling Artikel 8 Korting op de uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid Artikel 9 Wederkerigheid Artikel 10 Aanvraag en toekenning van een uitkering Artikel 11 Uitbetaling van de uitkering Artikel 12 Einde van de uitkering Artikel 13 Voortzetting opbouw ouderdomspensioen en inhoudingen op uitkering Artikel 14 Afkoop Artikel 15 Flexibele uittreding Artikel 16 Maatregelen in geval van (vermoeden van) overtreding Artikel 17 Toeslagverlening Artikel 18 Vrijwillige aansluiting Artikel 19 Vrijwillige voortzetting Artikel 20 Bijzondere gevallen Artikel 21 Werken naast een uitkering Artikel 22 Informatieverplichting van de deelnemer of uitkeringsgerechtigde Artikel 23 Informatieverplichtingen van het fonds Artikel 24 Overgangsbepalingen Artikel 25 Uitvoering na fusie Artikel 26 Inwerkingtreding Bijlage 1
Pagina 3 4 4 5 5 5 7 8 8 8 9 9 10 11 11 12 12 13 13 14 14 15 15 16 16 16 17
2 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
Artikel 1
Begripsbepalingen
In dit reglement gelden de definities die opgenomen zijn in artikel 2 van de statuten van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, voorzover in dit reglement niet van de definities wordt afgeweken. Verder wordt verstaan onder: arbeidsovereenkomst: individuele- en collectieve arbeidsovereenkomsten die van toepassing zijn op de deelnemers van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid; bestuur: het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid; bouwbedrijf: de onderneming, zoals omschreven in artikel I onderdeel A 2, sub a en b van de laatst geldende verplichtstellingsbeschikking van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, die is afgegeven door of namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; deelnemer: de werknemer, die overeenkomstig artikel 2 van dit reglement als deelnemer in de regeling is opgenomen; fonds: de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid; loontrend: het op basis van het aantal deelnemers gewogen gemiddelde van de samengestelde wijzigingen in een in het Pensioenreglement Bouwnijverheid van het fonds bepaalde periode van de garantielonen voor (vak)volwassenen c.q. de salarissen voor werknemers van 22 jaar en ouder conform de CAO voor de Bouwnijverheid, de CAO Afbouw, de CAO voor het Natuursteenbedrijf, de CAO voor de Timmerfabrieken, de CAO voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen en de CAO voor de Bitumineuze en Kunststof Dakbedekkingsbedrijven. Bij toepassing van de vorige volzin blijven de eventueel inbegrepen functieherwaarderingen buiten beschouwing; premie: een geldelijk periodiek vastgesteld bedrag dat aan het fonds verschuldigd is en dat bestemd is voor de financiering van pensioen de uitkeringen ingevolge de aanvullingsregeling voor de deelnemer die is geboren na 1949 (55- aanvullingsregeling) en de regeling Vroegpensioen voor de Bouwplaatswerknemers (de 55+ aanvullingsregeling), alsmede de daaraan verbonden kosten; uitkering: de op grond van artikel 11 nog te verrichten betaling door het fonds; uitkeringsgerechtigde: de persoon geboren voor 1950 die bij of krachtens dit reglement recht heeft op een uitkering met inachtneming van artikel 24 (“overgangsbepalingen”); uittredingsdatum: is gelijk aan de uittredingsleeftijd, of zoveel eerder of later voortvloeiend uit de keuze als aangegeven in artikel 15; uittredingsleeftijd: de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 60 jaar wordt; vroegpensioengrondslag: de vroegpensioengrondslag zoals omschreven in het reglement van het Vroegpensioensfonds geldend op 31 december 2005;
3 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
vroegpensioenfonds: de Stichting Vroegpensioenfonds Bouwbedrijf, die per 31 december 2006 is gefuseerd met de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid; werkgever: iedere natuurlijke of rechtspersoon, die in de bouwbedrijven, werknemers arbeid doet verrichten; werknemer: 1. Iedereen die werkzaam is in een bouwbedrijf: a. ingevolge een arbeidsovereenkomst; b. ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij hij zelf ondernemer is; c. als hulp van de aannemer van werk, als bedoeld onder b; d. als uitzendwerknemer zoals bedoeld in artikel 7:690 BW. Met dien verstande dat voor deze uitzendkracht premie aan het fonds moet worden betaald en er voldaan wordt aan artikel I A, onderdeel 4 van de laatst geldende verplichtstellingsbeschikking van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid. 2. Als werknemer wordt niet aangemerkt de werknemer die behoort tot het Uitvoerend, Technisch en Administratief personeel (UTA-personeel). WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Artikel 2
Deelnemers
1. Vanaf 1 januari 2006 zijn deelnemers: werknemers die de 65-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt en die werkzaam zijn in een bouwbedrijf en die niet behoren tot het Uitvoerend, Technische en Administratief personeel. 2. Met een deelnemer wordt gelijkgesteld: a. degene, voor wie premie aan het fonds wordt betaald ingevolge één der sociale verzekeringswetten, met inachtneming van artikel 4; b. degene, voor wie premie aan het fonds wordt betaald ingevolge een bedrijfstakeigen regeling, met inachtneming van artikel 4; c. degene, die door het bestuur op gedaan verzoek tot groepsgewijze of individuele deelneming, met inachtneming van de Pensioenwet en artikel 4 van dit reglement, zijn toegelaten. 3. Het bestuur kan aan de vrijwillige deelneming bijzondere voorwaarden verbinden. Artikel 3
Deelneming
1. De deelneming aan deze regeling vangt aan op de datum van de aanvang van het dienstverband van de deelnemer. 2. Indien sprake is van vrijwillige aansluiting bij het fonds, vangt de deelneming aan deze regeling aan op de datum van de aansluiting dan wel op de contractueel overeengekomen datum. 3. De deelneming eindigt wegens: a. het overlijden van de deelnemer; b. de beëindiging van het dienstverband van de deelnemer; c. anderszins verlies van de hoedanigheid van deelnemer.
4 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
Artikel 4
Premie
Ten behoeve van de deelnemer is premie verschuldigd voor: de aanvullingsregeling voor de deelnemer die is geboren na 1949 (55aanvullingsregeling) en de regeling Vroegpensioen voor de Bouwplaatswerknemers (de 55+ aanvullingsregeling), met in achtneming van artikel 21 (“premie”) en 22 (“premiebetaling”) van het Pensioenreglement Bouwnijverheid en hoofdstuk II (“premie”) van het Uitvoeringsreglement Bouwnijverheid. Artikel 5
Aanspraak op een uitkering
1. De deelnemer die een aanspraak op basisvroegpensioen heeft verworven bij of krachtens het reglement Vroegpensioen voor Bouwplaatswerknemers, zoals dat luidde op 31 december 2005, behoudt deze aanspraak. Artikel 15 en artikel 24 lid 2 zijn hierop van overeenkomstige toepassing. 2. De deelneming aan dit reglement geeft daarnaast een voorwaardelijke aanspraak op een aanvullende uitkering indien wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 6 en 7 met in achtneming van artikel 10 lid 4 en lid 5 en artikel 15. Artikel 6
Voorwaarden van de aanvullingsregeling
1. De deelnemer die op 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en daarnaast voldoet aan de in dit lid gestelde voorwaarden, heeft met ingang van de uittredingsdatum recht op een uitkering. a) de deelnemer moet op enig moment in de periode van 1 november 1999 tot mei 2000 werknemer zijn geweest in de zin van de op 30 april 2000 geldende collectieve arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf; en b) de deelnemer moet op enig moment in de periode van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 werknemer zijn geweest in de zin van de op dat moment geldende collectieve arbeidsovereenkomst voor de Bouwnijverheid. Daarnaast moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden: c) gedurende de periode die onder a en b staat omschreven moet ten behoeve van de deelnemer premie zijn betaald voor de in die periode van toepassing zijnde VUTregeling van de Stichting Uittreden Bouwbedrijf dan wel de voorwaardelijke regelingen als bedoeld in deel III van het reglement van het vroegpensioenfonds zoals dat luidde op 31 december 2005; d) de deelnemer moet op de uittredingsdatum voldoen en blijven voldoen aan de Voorwaarden Vervroegde Uittreding Bouwbedrijf van de 60-jarigen regeling als bepaald in de op 30 april 2000 geldende collectieve arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf (zie bijlage I); e) de deelnemer mag geen recht hebben op een uitkering krachtens de WAO, WIA, een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering of een andere wettelijke sociale
5 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
zekerheidsuitkering wegens arbeidsongeschiktheid, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 of meer; f) de deelnemer moet op de uittredingsdatum als deelnemer aan de regeling zijn aan te merken, of genieten van een verlofperiode wegens opname van spaartegoed uit een levensloopregeling dan wel van een verlofperiode wegens opname van spaartegoed uit een spaarloonregeling in aansluiting op een periode van deelneming. De deelnemer die direct voorafgaand aan de uittredingsdatum werkloos is in de zin van de Werkloosheidswet, moet uiterlijk 3 maanden voor de uittredingsdatum als deelnemer aan de regeling zijn aan te merken. 2. De hoogte van de uitkering wordt bepaald met in achtneming van artikel 15 (flexibele uittreding) en berekend volgens de volgende formule: [A - (60 – B)] x 1,75% x PG x C waarbij geldt dat:
A=
40 jaar indien de uittredingsdatum samenvalt met de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt dan wel, indien hij eerder uittreedt 40 jaar verminderd met het aantal jaren, in maanden nauwkeurig, dat hij eerder uittreedt. In beide gevallen wordt het aantal jaren verminderd met de jaren, in maanden nauwkeurig, waarin ten aanzien van de deelnemer geen premie is betaald, onverminderd het bepaalde in artikel 10 lid 5.
B=
de leeftijd van de deelnemer op 1 juni 2000;
PG
de ten aanzien van de deelnemer op 31 december 2005 geldende vroegpensioengrondslag krachtens het op die datum geldende reglement, respectievelijk in geval van dispensatie van de verplichte deelneming aan het vroegpensioenfonds de vroegpensioengrondslag die zou gelden indien geen sprake was van dispensatie, tot een pensioenloon niet hoger dan het op 31 december 2005 geldende maximum pensioenloon als bedoeld in het op die datum geldende Pensioenreglement Bouwpensioen2000 van het fonds;
=
C=
de op de uittredingsdatum voor de deelnemer geldende deeltijdfactor waarbij de teller gelijk is aan de op de uittredingsdatum voor hem geldende wekelijkse arbeidsduur en de noemer gelijk is aan de normale arbeidsduur. Bij het vaststellen van de uitkering op de uittredingsdatum, wordt rekening gehouden met de van toepassing zijnde deeltijdfactor. Bij de vaststelling van de te hanteren deeltijdfactor wordt in eerste instantie rekening gehouden met de laatste twee halve jaren voor uittreding. Als de deeltijdfactor over die periodes kleiner is dan 1, wordt de deeltijdfactor vastgesteld op basis van het gemiddelde dienstverband van de deelnemer over de laatste zes halve jaren. Van die zes halve jaren wordt de hoogste en de laagste deeltijdfactor weggestreept. De resterende vier halve jaren worden opgeteld en gedeeld door vier. Indien de deelnemer op de uittredingsdatum arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO
6 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
dan wel de WIA wordt de deeltijdfactor ook vastgesteld op de hiervoor omschreven wijze.
3. De vroegpensioengrondslag wordt ten aanzien van de deelnemer, tot het maximum pensioenloon (exclusief vakantietoeslag) geldend op 31 december 2005 als bedoeld in het op die datum geldende Pensioenreglement Bouwpensioen2000 van het fonds, vanaf 31 december 2005 tot uiterlijk de uittredingsdatum, halfjaarlijks (per 1 januari en per 1 juli) herzien met de loontrend. Artikel 7 De 57-jarigen regeling 1. De deelnemer die op de uittredingsdatum, niet zijnde een datum voor het bereiken vam de 57-jarige leeftijd, voldoet aan alle voorwaarden van artikel 6, heeft bij het bereiken van de 57-jarige leeftijd recht op een aanvullende uitkering indien tevens aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: - de deelnemer is 40 jaar werknemer in de zin van het Burgerlijk Wetboek; en - de deelnemer is daarnaast 30 jaar werkzaam als werknemer onder de CAO Bouwbedrijf en/of werkzaam als bouwplaatswerknemer onder de CAO voor de Bouwnijverheid; De hoogte van de aanvulling op de uitkering als bedoeld in artikel 6 wordt berekend volgens de volgende formule:
[43,75% -Fv x (A x 1,75%)]x PG x C waarbij geldt dat:
Fv =
de voor de deelnemer geldende vervroegingsfactor ten aanzien van vervroeging van de 60-jarige leeftijd tot de uittredingsdatum gelegen niet vóór het bereiken van de 57-jarige leeftijd;
A=
het aantal jaren, in maanden nauwkeurig als bedoeld in artikel 6 lid 2 onder de verklaring van A. In beide gevallen wordt het aantal jaren verminderd met de jaren, in maanden nauwkeurig, waarin ten aanzien van de deelnemer geen premie in de zin van artikel 4 is betaald, onverminderd het bepaalde in artikel 10 lid 5;
PG =
de vroegpensioengrondslag als bedoeld in artikel 6 lid 2 onder de verklaring van PG;
C=
de deeltijdfactor als bedoeld in artikel 6 lid 2 onder de verklaring van C.
7 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
2. De hoogte van de uitkering wordt bepaald met in achtneming van artikel 15 (flexibele uittreding). Artikel 8
Korting op de uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid
1. De op grond van artikel 6 en 7 vastgestelde uitkering wordt verminderd met: − een uitkering krachtens de WAO of de WIA; − een uitkering uit een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering; − een andere wettelijke sociale zekerheidsuitkering wegens arbeidsongeschiktheid; − een invaliditeitspensioenuitkering of arbeidsongeschiktheidspensioenuitkering. 2. Tezamen bedraagt het totaal van alle in lid 1 genoemde uitkeringen niet meer dan de totale uitkering die aan een deelnemer zonder een uitkering op grond van lid 1, in een verder gelijke situatie, zou zijn uitgekeerd. Artikel 9
Wederkerigheid
1. De deelnemer die in de periode van 1 november 1999 tot 1 mei 2000 en/of in de periode van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 werknemer was in de zin van de in die periode(n) geldende cao voor de Timmerfabrieken, de cao voor de Afbouw dan wel de cao voor het UTA-personeel in het Bouwbedrijf en aan de voorwaarden van artikel 6 voldoet, heeft eveneens recht op een uitkering als bedoeld in artikel 6, met dien verstande dat de uitkering wordt berekend volgens door het bestuur vastgestelde richtlijnen. 2. De deelnemer die in de periode van 1 november 1999 tot 1 mei 2000 en/of in de periode van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 werknemer was in de zin van de in die periode(n) geldende cao voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf en aan de voorwaarden van artikel 6 voldoet, heeft eveneens recht op een uitkering als bedoeld in artikel 6, met dien verstande dat de uitkering wordt berekend volgens door het bestuur vastgestelde richtlijnen. Artikel 10
Aanvraag en toekenning van een uitkering
1. Het bestuur kent uiterlijk 3 maanden voor de gewenste uittredingsdatum de uitkering toe op basis van een door de deelnemer ingediende schriftelijke aanvraag, onder bijvoeging van de stukken die door het bestuur voor de toekenning van de uitkering nodig worden geacht. 2. Het bestuur is bevoegd een uitkering uit eigen beweging toe te kennen, indien de aanvraag om een uitkering achterwege is gebleven. Het recht op een uitkering kan per deelnemer slechts een keer worden toegekend. 3. Een besluit tot weigering, intrekking of wijziging van een uitkering wordt schriftelijk en met redenen omkleed meegedeeld. 4. Voorwaarde voor de toekenning van de uitkering is dat de deelnemer op 1 oktober van het jaar waarin het bestuur een besluit als bedoeld in lid 5 van dit artikel neemt, deelneemt aan de regeling. 5. Het bestuur besluit jaarlijks, indien en voorzover de middelen van het fonds dat toelaten, of op de uittredingsdatum een uitkering wordt toegekend aan degenen die deelnemer zijn en die in het volgende kalenderjaar op de uittredingsleeftijd naar verwachting zullen voldoen aan de geldende voorwaarden dan wel aan hen die hebben aangegeven in het volgende kalenderjaar hun uitkering als bedoeld in artikel 6, te willen vervroegen ingevolge artikel 15 en op de uittredingsdatum voldoen dan wel naar
8 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
verwachting zullen voldoen aan de geldende voorwaarden. 6. Indien de deelneming na het in lid 5 bedoelde moment van toekenning maar vóór de uittredingsleeftijd respectievelijk de uittredingsdatum wordt beëindigd, anders dan door overlijden, bestaat premievrije aanspraak op die uitkering. 7. Doet de situatie van lid 6 zich voor dan wordt de periode waarin geen sprake is van deelneming aan de regeling in mindering gebracht op de periode bedoeld in artikel 6 lid 2 onder letter A. 8. De toegekende uitkering komt in aanmerking voor pensioenverevening in de zin van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
Artikel 11 Uitbetaling van de uitkering 1. Een jaarlijkse uitkering wordt in twaalf gelijke maandelijkse termijnen met een vakantietoeslag in de maand mei, uitgekeerd aan de uitkeringsgerechtigde. De uitkering gaat in op de uittredingsdatum en vindt plaats aan het eind van iedere kalendermaand waarover de aanspraak op een uitkering bestaat. Elke maandelijkse uitkering wordt naar boven afgerond op een honderdste. 2. De vakantietoeslag wordt jaarlijks vastgesteld op basis van 12 maal de uitkering die over de maand mei is toegekend. De vakantietoeslag is gelijk aan het percentage dat als vakantietoeslagpercentage is bepaald in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. 3. Indien over een kortere periode dan twaalf maanden (mei tot en met april daaropvolgend) een uitkering is uitgekeerd, wordt een evenredig deel van de vakantietoeslag toegekend. 4. Bij beëindiging van de uitkering na 1 juni en voor 1 mei van het volgende boekjaar, wordt de aan die periode toe te kennen vakantietoeslag alsdan uitgekeerd.
Artikel 12 Einde van de uitkering 1. Voor een (gewezen) deelnemer geboren vóór 1950 eindigt de uitkering met ingang van de eerste dag van de maand waarin de uitkeringsgerechtigde een ouderdomspensioen op grond van het Pensioenreglement Bouwnijverheid van het fonds geniet, doch uiterlijk bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, dan wel bij eerder overlijden. Voor een (gewezen) deelnemer geboren na 1949 eindigt het vroegpensioen, indien sprake is van een uittredingsdatum gelegen vóór de 65-jarige leeftijd, bij het bereiken van de 65jarige leeftijd, dan wel bij eerder overlijden. 2. Indien de werkgever is gedispenseerd voor deelname aan het Pensioenreglement Bouwnijverheid van het fonds, eindigt de uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, dan wel bij eerder overlijden. 3. In geval van uittreding in deeltijd als bedoeld in artikel 15 lid 2 eindigt de uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, dan wel bij eerder overlijden.
9 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
Artikel 13 Voortzetting opbouw ouderdomspensioen en inhoudingen op uitkering 1. Het in dit artikel bepaalde is alleen van toepassing op deelnemers die zijn geboren vóór 1950. 2. Indien de uitkeringsgerechtigde op de uittredingsdatum deelnemer is aan de Pensioenregeling Bouwnijverheid van het fonds wordt gedurende de resterende jaren, tot de eerste dag van de maand waarin de uitkeringsgerechtigde met ouderdomspensioen gaat, de uitkeringsgerechtigde 65 jaar wordt of bij eerder overlijden, het werkgeversdeel van de verschuldigde premies voldaan door het fonds met in achtneming van de door het fonds te stellen voorwaarden. 3. Het werknemersdeel van de verschuldigde premies houdt het fonds op de uitkering in. 4. De pensioenopbouw die met toepassing van lid 2 plaatsvindt, bedraagt niet meer dan 48% van de opbouw aan ouderdomspensioen op basis van het Pensioenreglement Bouwnijverheid van het fonds dat geldt vanaf 1 januari 2006. 5. Het is mogelijk dat de uitkeringsgerechtigde op de uittredingsdatum geen deelnemer is aan de Pensioenregeling Bouwnijverheid van het fonds in verband met gekregen dispensatie van de werkgever. Indien de uitkeringsgerechtigde blijft deelnemen aan de ouderdomspensioenregeling bij de gedispenseerde werkgever, bestaat indien wordt voldaan aan de voorwaarden, een recht tot vergoeding van het werkgeversdeel van de verschuldigde premie voor deze ouderdomspensioenregeling. 6. Het werkgeversdeel en de daarop gebaseerde vergoeding van een gedispenseerde werkgever wordt gemaximeerd op het bedrag van het werkgeversdeel van de premie, dat voor de uitkeringsgerechtigde verschuldigd zou zijn geweest aan de Pensioenregeling Bouwnijverheid van het fonds. 7. De uitkeringsgerechtigde of diens werkgever komt alleen over de periode vanaf de uittredingsdatum tot uiterlijk de eerste dag van de maand waarin de uitkeringsgerechtigde met ouderdomspensioen gaat, in aanmerking voor vergoeding van het werkgeversdeel van de premie. 8. De vergoeding kan verder alleen worden toegekend onder de volgende voorwaarden: a. de premie voor de uitkeringsgerechtigde moet individueel vast te stellen zijn; en b. na uittreding moet de uitkeringsgerechtigde zijn gebruikelijke evenredige aandeel in de premie, bij continuering van de verzekering door de werkgever, aan de laatste werkgever blijven afdragen. 9. Er bestaat geen recht op deze vergoeding indien het recht op vergoeding bestaat bij een ander rechtspersoon. Ook indien op enig kalenderjaar vanaf de op het jaar 2000, en op de daarop volgende jaren, betrekking hebbende bewijzen van premiebetaling niet binnen 6 maanden na afloop van dat kalenderjaar zijn getoond, vervalt over dat kalenderjaar het recht op vergoeding. 10. De uitkeringsgerechtigde of diens werkgever heeft vanaf de uittredingsdatum tot de eerste dag van de maand waarin de uitkeringsgerechtigde met ouderdomspensioen gaat, de uitkeringsgerechtigde 65 jaar wordt of bij eerder overlijden recht op vergoeding van premie. De periode dat recht bestaat op vergoeding van premie kan nooit langer dan 5 jaar zijn. Dit heeft tot gevolg dat indien de uitkeringsgerechtigde met inachtneming van artikel 15 eerder uittreedt dan de uittredingsleeftijd, de vergoeding actuarieel wordt verlaagd met inachtneming van het bepaalde in lid 12 van dit artikel. De uitkeringsgerechtigde die met inachtneming van artikel 15 later uittreedt dan de uittredingsleeftijd heeft uitsluitend recht op vergoeding van premie vanaf het moment van uittreden tot de eerste dag van de maand waarin de uitkeringsgerechtigde met ouderdomspensioen gaat, de uitkeringsgerechtigde 65 jaar wordt of bij eerder overlijden.
10 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
11. Indien wordt uitgetreden op grond van artikel 7 bestaat recht op vergoeding van de premie vanaf de 57 jarige leeftijd tot de eerste dag van de maand waarin de uitkeringsgerechtigde met ouderdomspensioen gaat, de uitkeringsgerechtigde 65 jaar wordt of bij eerder overlijden. 12. Bij uitstel vindt geen actuariële verhoging plaats van de vergoeding. 13. Op de uitkering worden de bedragen ingehouden die de uitkeringsgerechtigde verschuldigd is aan: − inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet; − loonheffing − werknemersdeel van de premie voor de Pensioenregeling Bouwnijverheid 14. Indien de deelnemer eerder dan de uittredingsleeftijd uittreedt, wordt het werkgeversgedeelte van de premie actuarieel verlaagd met inachtneming van lid 9. Het werknemersgedeelte van de premie zal worden verhoogd om het werkgeversgedeelte te compenseren zodat de totale omvang van de premie gelijk blijft. De verhoging van het werknemersgedeelte van de premie wordt ook ingehouden op de uitkering. Artikel 14 Afkoop Het fonds heeft het recht tot afkoop van een uitkering op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming, indien de totale jaarlijkse uitkering het bij of krachtens de Pensioenwet vastgestelde bedrag inzake afkoop niet te boven gaat. De afkoopsom is gelijk aan de contante waarde van de betreffende uitkering, één en ander te berekenen op de actuariële grondslagen en methoden die op het tijdstip van het ontstaan van het recht op de uitkering bij het fonds in gebruik zijn. De afkoop vindt plaats binnen zes maanden na de periode van twee jaar.
Artikel 15 Flexibele uittreding 1. De deelnemer heeft, met inachtneming van het bepaalde in lid 7 tot en met lid 12 van dit artikel, de mogelijkheid om de ingangsdatum van de uitkering te vervroegen of uit te stellen. Dat wil zeggen dat de uitkering ingaat voor of na de uittredingsleeftijd. 2. De deelnemer kan de uitkering ook gedeeltelijk laten ingaan. 3. De deelnemer moet uiterlijk 3 maanden voor de beoogde uittredingsdatum, de keuze van het moment van uittreding schriftelijk aan het fonds kenbaar maken. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing. 4. Indien de deelnemer ervoor kiest om de uitkering te vervroegen dan wel uit te stellen, wordt de hoogte van de uitkering actuarieel herberekend. 5. Uitsluitend voor de uitvoering van de herberekening vindt het bepaalde in artikel 7 geen toepassing, onverminderd de gelding van artikel 7 op de hoogte van de uit de herberekening voortvloeiende uitkering. 6. Uittreding op grond van deze regeling mag er niet toe leiden dat strijdigheid ontstaat met de Nederlandse fiscale wet- en regelgeving. Vervroeging 7. Vervroegen is alleen toegestaan voor de uitkering als bedoeld in artikel 6 en het basisvroegpensioen als bedoeld in artikel 5 lid 1. Met dien verstande dat vervroeging er niet toe mag leiden dat de totale jaarlijkse uitkering lager wordt dan het bij of krachtens de Pensioenwet vastgestelde bedrag voor afkoop.
11 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
8. De deelnemer kan de uitkering als bedoeld in artikel 7 niet vervroegen. Uitstel 9. Uitstel is toegestaan voor de uitkering als bedoeld in artikel 6 en 7 alsmede voor de uitkering waarop het Reglement Vroegpensioen voor Bouwplaatswerknemers van toepassing is zoals deze gold op 31 december 2005. 10. Het in dit lid bepaalde is alleen van toepassing op (gewezen) deelnemers die zijn geboren vóór 1950. Zodra het dienstverband van de deelnemer eindigt, is geen (verder) uitstel van de uitkering meer mogelijk en gaat de uitkering in. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing indien pas na de uittredingsleeftijd voldaan kan worden aan de voorwaarden voor een uitkering in de zin van artikel 6 van dit reglement. Artikel 19 lid 7 is dan tevens van toepassing. In dat geval gaat de uitkering in zodra voldaan kan worden aan de genoemde voorwaarden. De uitkering bestaat uit het basisvroegpensioen als bedoeld in artikel 5 lid 1 en de uitkering als bedoeld in artikel 6 van dit reglement. 11. Indien de uitkering niet op 65 jarige leeftijd is ingegaan, zal de waarde van de aanspraken uit deze regeling worden omgezet naar een aanspraak op ouderdomspensioen. 12. Indien de uitkering door uitstel het fiscale toegestane maximum overstijgt dan wel indien de (gewezen) deelnemer daarvan afziet met toepassing van dit artikel, vindt (in het eerste geval ten aanzien van het fiscaal bovenmatige deel) waardeoverdracht plaats overeenkomstig het bepaalde in de Pensioenwet naar de Pensioenregeling Bouwnijverheid van het fonds, of - in verband met een door het fonds afgegeven vrijstelling van de verplichte deelneming – aan een ondernemingspensioenfonds of pensioenverzekeraar voor zover daardoor het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen niet meer bedragen dan het bedrag genoemd in artikel 18a, lid 7, respectievelijk artikel 18b, lid 7, van de Wet op de loonbelasting 1964. Artikel 16 Maatregelen in geval van (vermoeden van) overtreding In het geval de door dit reglement en de statuten van het fonds opgelegde voorschriften niet door de deelnemer of uitkeringsgerechtigde worden nageleefd, treft het bestuur ten aanzien van de uitkering de nodige maatregelen met in achtneming van het beginsel van evenredigheid waaronder (gedeeltelijke en/of tijdelijke) staking van de uitkering. Indien er gerede vermoedens bestaan dat de deelnemer of uitkeringsgerechtigde handelt in strijd met de statuten en/of reglementen is het bestuur bevoegd om een onderzoek in te (laten) stellen. Artikel 17 Toeslagverlening 1. De wijze van toeslagverlening van de (premievrije) aanspraken en ingegane uitkeringen is opgenomen in hoofdstuk 3 en bijlage 2 van het Uitvoeringsreglement Bouwnijverheid van het fonds. 2. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Dit houdt in dat geen recht bestaat op toeslagverlening. Het bestuur beslist ieder jaar opnieuw in hoeverre toeslag wordt verleend. Toeslagverlening in een jaar biedt geen garantie voor toeslagverlening in een volgend jaar. Artikel 18 Vrijwillige aansluiting
12 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
1. Het bestuur is bevoegd vrijwillige aansluiting bij het fonds toe te staan aan een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het fonds valt. 2. Het besluit wordt genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel 121 Pensioenwet en beleidsuitgangspunten die door het bestuur zijn vastgesteld. Artikel 19 Vrijwillige voortzetting 1. Indien de verplichte deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de uittredingsdatum eindigt, kan het bestuur op verzoek van de gewezen deelnemer, toestaan dat hij de deelneming direct aansluitend vrijwillig voortzet voor een periode van maximaal 3 jaar, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wet inclusief de fiscale wet- en regelgeving. 2. Indien en voor zover de deelnemer op grond van de Wet arbeid en zorg gebruik maakt van zijn recht op verlof kan het bestuur op verzoek toestaan dat gedurende de verlofperiode vrijwillig mag worden voortgezet. De deelnemer is gedurende deze verlofperiode premie verschuldigd aan het fonds. 3. Het verzoek tot vrijwillige voortzetting dient binnen 3 maanden na de beëindiging van de verplichte deelneming schriftelijk bij het bestuur te zijn ingediend. 4. Het bestuur kan voorwaarden verbinden aan het inwilligen van het verzoek als bedoeld in lid 1 en 2. 5. De vrijwillige voortzetting als bedoeld in lid 1 en 2, kan door een (gewezen) deelnemer of het bestuur worden beëindigd door een aangetekend schriftelijk verzoek daartoe aan het bestuur respectievelijk de deelnemer te richten. De beëindiging gaat in met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de mededeling is ontvangen. 6. De vrijwillige voortzetting eindigt in ieder geval indien de deelnemer op grond van de wet of een overeenkomst verplicht is tot deelneming in een pensioenfonds of een andere regeling. De vrijwillige voortzetting eindigt voorts uiterlijk bij het bereiken van de uittredingsleeftijd. 7. Het in dit lid bepaalde is alleen van toepassing op (gewezen) deelnemers die zijn geboren voor 1950. In afwijking van lid 6 is vrijwillige voortzetting na de uittredingsleeftijd toegestaan indien de (gewezen) deelnemer pas na de uittredingsleeftijd kan voldoen aan de voorwaarden voor een uitkering als bedoeld in artikel 6. Zodra aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan, eindigt de vrijwillige voortzetting. 8. Indien de deelnemer die de deelneming vrijwillig voortzet binnen 3 maanden niet volledig heeft voldaan aan de verplichting tot premiebetaling van een opgelegde nota, wordt de deelneming geacht te zijn beëindigd. 9. Vrijwillige voortzetting is mogelijk: - voor de Pensioenregeling Bouwnijverheid van het fonds, de aanvullingsregeling voor de deelnemer die is geboren na 1949 (de 55- aanvullingsregeling) en de regeling Vroegpensioen voor de Bouwplaatswerknemers (de 55+ aanvullingsregeling) gezamenlijk of - voor alleen de aanvullingsregeling voor de deelnemer die is geboren na 1949 (de 55aanvullingsregeling) en de regeling Vroegpensioen voor de Bouwplaatswerknemers (de 55+ aanvullingsregeling) gezamenlijk. Artikel 20 Bijzondere gevallen Indien bepalingen van dit reglement in een individueel geval leiden tot niet voorziene of
13 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
onbedoelde gevolgen kan de deelnemer of de uitkeringsgerechtigde een schriftelijk verzoek tot het bestuur richten om voor hem een afwijkende en billijker regeling te (laten) treffen. Het bestuur beoordeelt of zij de niet voorziene of onbedoelde gevolgen voor de deelnemer of de uitkeringsgerechtigde nadelig acht.
Artikel 21 Werken naast een uitkering 1. De deelnemer die recht heeft op een uitkering ingevolge artikel 6 of 7, die is ingegaan tussen 1 januari 2006 en 1 juli 2007, en die daarnaast salaris of een vergoeding uit arbeid ontvangt, wordt in geen enkel geval gekort op deze uitkering. 2. De deelnemer die recht heeft op een uitkering ingevolge artikel 6, die is ingegaan tussen 1 juli 2007 en 1 september 2008, en die daarnaast salaris of een vergoeding uit arbeid ontvangt, wordt niet gekort op deze uitkering indien de uitkering aanvangt op of na de uittredingsleeftijd. De kortingsregels zijn wel van toepassing indien de uitkering eerder aanvangt dan de uittredingsleeftijd of indien de uitkering op grond van artikel 7 is vastgesteld. De korting wordt toegepast indien de som van de uitkering ingevolge het tot en met 31 december 2005 geldende vroegpensioenreglement, de uitkering uit dit reglement en het salaris of de vergoeding uit arbeid tezamen hoger zijn dan de vroegpensioengrondslag. Het recht op het gekorte deel komt te vervallen. 3. De deelnemer die recht heeft op een uitkering ingevolge artikel 6 en 7, die is ingegaan na 1 september 2008 en die daarnaast salaris of een vergoeding uit arbeid ontvangt, wordt gekort indien de som van de uitkering ingevolge het tot en met 31 december 2005 geldende vroegpensioenreglement, de uitkering uit dit reglement en het salaris of de vergoeding uit arbeid tezamen hoger zijn dan de vroegpensioengrondslag. Bij aanvang van de uitkering op of na de uittredingsleeftijd wordt het gekorte deel omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen. Indien de uitkering als bedoeld in de vorige volzin aanvangt vóór de uittredingsleeftijd komt het gekorte deel te vervallen. 4. Werkzaamheden om niet zijn altijd toegestaan. 5. Eventuele werkzaamheden en inkomsten dienen periodiek aan het fonds te worden opgegeven door middel van het retourneren van een ingevulde inkomstenverklaring al dan niet op een daartoe strekkend verzoek van het fonds. De inkomsten worden geacht betrekking te hebben op het kwartaal waarin deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Met ingang van 1 januari 2008 worden inkomsten geacht betrekking te hebben op het kalenderjaar waarin deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden. 6. Indien de uitkeringsgerechtigde wordt ingezet voor de opleiding en begeleiding van jongeren in een bedrijf, zal moeten zijn vastgesteld dat er geen werknemers van 50 jaar en ouder in actieve dienst zijn in dit bedrijf, die deze taak op een gelijkwaardige manier zouden kunnen en willen vervullen. 7. Het bepaalde in de leden 1, 2, 3 en 4 is niet van toepassing indien en voor zover er sprake is van een gedeeltelijke voortzetting van het dienstverband in relatie met een deeltijd-vroegpensioenuitkering en voorts voldaan is aan alle voorwaarden die in dit reglement of door het bestuur aan de uitvoering van deeltijd-vroegpensioen gesteld worden. 8. Werkzaamheden die al verricht werden voor de uittredingsdatum mogen tijdens de uittreding worden voortgezet zonder korting, mits die werkzaamheden reeds vijf jaar voor de uittredingsdatum een aanvang hebben genomen. De daaruit voortvloeiende inkomsten mogen tijdens de uittredingsperiode jaarlijks niet meer bedragen dan het bedrag dat gevonden wordt door het totale bedrag van de hier bedoelde
14 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
neveninkomsten over de vijf jaar voorafgaande aan de uittredingsdatum, te delen door vijf. 9. In geval van overtreding van dit artikel is het bepaalde in artikel 16 van overeenkomstige toepassing. Artikel 22 Informatieverplichtingen van de deelnemer of uitkeringsgerechtigde 1. De deelnemer of uitkeringsgerechtigde is verplicht om die gegevens aan het fonds te verstrekken die het bestuur noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van de regeling. 2. De deelnemer of uitkeringsgerechtigde is tevens verplicht mee te werken aan een nader onderzoek door of namens het fonds ter verificatie van de door hem verstrekte gegevens. 3. Het bestuur kan de uitkeringsgerechtigde verplichten om minstens eenmaal per jaar een „attestatie de vita‟ dan wel enig schriftelijk bewijs van in leven zijn van de bevoegde instantie, te overleggen. Artikel 23 Informatieverplichtingen van het fonds 1. De deelnemer wordt bij aanvang van de deelneming door het fonds over zijn rechten en plichten geïnformeerd conform het bij of krachtens de Pensioenwet bepaalde. Aan de deelnemer wordt jaarlijks een schriftelijke opgave gedaan van de verworven pensioenaanspraken tot 1 januari 2006 en de te bereiken voorwaardelijke aanspraken. De deelnemer wordt tevens jaarlijks geïnformeerd over de toeslagverlening van het fonds. Het bestuur kan conform de bepalingen van dit reglement de in de opgave opgenomen vaststellingen te allen tijde herzien behoudens datgene waarop de deelnemer recht heeft krachtens de reglementen van het fonds. Van zulk een herziening wordt aan de deelnemer een schriftelijke opgave gedaan. Het in de tweede volzin van dit lid bepaalde is op laatst bedoelde opgave van overeenkomstige toepassing. 2. Aan de gewezen deelnemer wordt na het einde van zijn deelneming een opgave verstrekt van zijn verworven pensioenaanspraken tot 1 januari 2006. Tevens ontvangt de gewezen deelnemer informatie over de toeslagverlening van het fonds, informatie die in verband met het einde van de deelneming voor hem relevant kan zijn en alle overige informatie die de Pensioenwet of daarop berustende wet- en regelgeving voorschrijft. Aan de gewezen deelnemer wordt voorts ten minste een keer in de vijf jaar een opgave verstrekt van zijn verworven pensioenaanspraken en informatie over de toeslagverlening van het fonds. 3. Aan degene die een uitkering ontvangt op grond van artikel 6 of 7 wordt jaarlijks een opgave verstrekt van zijn uitkering. Tevens wordt er informatie verstrekt over de toeslagverlening van het fonds. 4. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer, gewezen partner of de uitkeringsgerechtigde verstrekt het fonds het voor hem geldende (pensioen)reglement, het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds en alle overige informatie die de Pensioenwet of daarop berustende wet- en regelgeving voorschrijft. Voorts wordt aan de gewezen partner een opgave verstrekt, indien er sprake is van pensioenverevening. 5. Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemer op de wijze zoals de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet en de bij deze wetten behorende uitvoeringsbesluiten voorschrijven. 6. Het fonds informeert elk kwartaal schriftelijk de deelnemersraad, wanneer sprake is van
15 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
een premieachterstand ter grootte van ten minste 5% van de totale door het fonds te ontvangen jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens wettelijke bepalingen geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen van het fonds. Artikel 24 Overgangsbepalingen 1. Alle vóór 1 januari 2006 ingegane uitkeringen blijven bepaald volgens het reglement zoals dat luidde op de datum waarop de uitkering werd vastgesteld. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin worden deze uitkeringen met ingang van 1 januari 2006 jaarlijks verhoogd overeenkomstig hetgeen is bepaald inzake de toeslagverlening opgenomen in hoofdstuk 3 en bijlage 2 van het Uitvoeringsreglement van het fonds. 2. Alle vóór 1 januari 2006 verworven aanspraken op basisvroegpensioen blijven bepaald volgens het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin, worden deze aanspraken met ingang van 1 januari 2006 jaarlijks verhoogd overeenkomstig hetgeen is bepaald inzake de toeslagverlening opgenomen in hoofdstuk 3 en bijlage 2 van het Uitvoeringsreglement van het fonds. 3. De werknemers, die belanghebbende waren in de zin van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005 en die vóór 1 januari 2006 aanspraak hadden: − op een uitkering krachtens de structurele regeling als bedoeld in hoofdstuk II van dat reglement; - of op zowel een uitkering krachtens de structurele regeling als bedoeld in hoofdstuk II van dat reglement als op een uitkering krachtens (één van) de voorwaardelijke regeling(en) als bedoeld in hoofdstuk III van dat reglement; en die de ingangsdatum van deze uitkering(en) hebben uitgesteld tot ná 1 januari 2006, behouden na 31 december 2005 aanspraak op deze uitkering. Artikel 25 Uitvoering na fusie Ten gevolge van de fusie d.d. 31 december 2006 tussen de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid en het vroegpensioenfonds wordt niet langer uitvoering gegeven aan dit reglement door het vroegpensioenfonds, maar door de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid. Het vroegpensioenfonds is opgehouden te bestaan.
Artikel 26 Inwerkingtreding Dit reglement is in werking getreden op 1 mei 2000 en is laatstelijk gewijzigd op 12 december 2013 met ingang van 1 januari 2014.
16 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
Bijlage 1: VOORWAARDEN VERVROEGDE UITTREDING BOUWBEDRIJF Artikel 1- Definities Voor de toepassing van deze voorwaarden wordt verstaan onder: 1. Belanghebbende: de belanghebbende bedoeld in artikel 2 dan wel 2a; 2. Werknemer: de werknemer als bedoeld in artikel 1 lid 5 van deze CAO, met dien verstande dat de uitzondering vermeld in artikel 1 lid 5 van deze CAO onder g. en j. buiten toepassing blijft, voor zover dit geen schoonmakers en kantinepersoneel betreft. Werknemer is ook degene die in de periode van 3 maanden direct voorafgaande aan de uittredingsdatum werkloos is geworden; 3. uitkeringsbasis: de in artikel 5 bedoelde basis voor de berekening van de uitkering; 4. het SFB: het Sociaal Fonds Bouwnijverheid, gevestigd te Amsterdam; 5. de Stichting: de Stichting Uittreden Bouwbedrijf; 6. uittredingsdatum: de datum als bedoeld in artikel 37 lid 1 en 2 van deze CAO. Artikel 2 – Voorwaarden Belanghebbende in de zin van deze voorwaarden is degene: 1. die op de laatste dag van de maand, liggende 4 maanden voor de uittredingsdatum werknemer was; en 2.1 die direct voorafgaande aan de uittredingsdatum, gedurende een periode van minimaal 10 jaar zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid, als werknemer werkzaam is geweest. Na onderbreking door arbeidsongeschiktheid dient de belanghebbende, in de periode van 2 jaar voorafgaande aan de uittredingsdatum tenminste 6 maanden werkzaam te zijn geweest als werknemer in de zin van deze CAO. Bij de onderbreking door werkloosheid wordt de mee te tellen werkloosheidsperiode, gedurende de laatste 2 refertejaren, op gemiddeld 6 maanden per refertejaar gemaximeerd. Daarbij geldt bovendien per afzonderlijk refertejaar een maximum van 8 maanden. Indien de belanghebbende in de laatste twee refertejaren 1 maal meer dan 8 maanden per refertejaar werkloos is geweest, kan deze toch uittreden, doch niet eerder dan een jaar na de datum waarop aan alle overige uittredingsvoorwaarden wordt voldaan. Voor de berekening van deze periode van 10 jaar wordt tevens in aanmerking genomen: A. de periode dat belanghebbende als werknemer in de zin van de CAO Vervroegde Uittreding voor het Uitvoerend, Technisch en Administratief Personeel in de Bouw- Bedrijven (VUT-UTA-CAO) werkzaam is geweest, met dien verstande dat de werk- nemer in ieder geval gedurende de laatste 4 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid en werkloosheid werkzaam dient te zijn geweest als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2; en
17 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
B. de periode(n) dat belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest in de zin van de CAO-en voor: a. b. c. d. e. f. g.
het baggerbedrijf; het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf in Nederland; het stukadoors-, afbouw- en terazzobedrijf; het natuursteenbedrijf; de bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbedrijven; de mortel- en morteltransportondernemingen en de timmerfabrieken;
met dien verstande, dat de werknemer in ieder geval gedurende de laatste 2 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid en werkloosheid werkzaam dient te zijn geweest als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2. Deze bepaling blijft van kracht zolang de uittredingsleeftijd als genoemd in artikel 37 lid 1 van deze CAO niet meer dan 2 jaar lager is dan de vergelijkbare uittredingsleeftijd in bovengenoemde CAO-en. en C.
Vervallen
D. de periode dat belanghebbende in het buitenland werkzaam is geweest, mits over deze periode aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden; en E. de periode dat belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest bij een bedrijf dat is komen te vallen onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf, mits voor de werknemer een VUT-regeling van toepassing was: en F. een periode van maximaal 3 jaar waarin belanghebbende, mits vrouw zijnde, het dienstverband heeft onderbroken in verband met de opvoeding van een kind in de leeftijd van 0-4 jaar. Deze periode kan zich ten hoogste tweemaal voordoen; en G. de periode dat belanghebbende bij een bouwbedrijf in de zin van deze CAO heeft gewerkt als uitzendkracht en er aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden; of
18 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
2.2. die in de periode van 15 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum tenminste 10 jaar werkzaam is geweest (waaronder begrepen periode(n) van arbeidsongeschiktheid en werkloosheid) in een onderneming vallend onder de werkingsfeer van deze CAO als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2 of in de zin van de VUT-UTACAO, met dien verstande dat de werknemer in ieder geval gedurende de laatste vier jaar direct voorafgaand aan de uittredingsdatum zonder onderbreking door arbeindsongeschiktheid en werkloosheid werkzaam dient te zijn geweest als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2. Bij de onderbreking door werkloosheid wordt de mee te tellen werkloosheidsperiode, gedurende de laatste 2 refertejaren, op gemiddeld 6 maanden per kalenderjaar gemaximeerd. Daarbij geldt bovendien per afzonderlijk refertejaar een maximum van 8 maanden. Indien belanghebbende gedurende de laatste 2 refertejaren 1 maal meer dan 8 maanden per refertejaar werkloos is geweest, kan deze toch uittreden, doch niet eerder dan een jaar na de datum waarop aan alle overige uittredingsvoorwaarden wordt voldaan. Na een onderbreking door arbeidsongeschiktheid dient de belanghebbende, in de periode van 2 jaar voorafgaande aan de uittredingsdatum, tenminste 6 maanden werkzaam te zijn geweest als werknemer in de zin van deze CAO. Voor de berekening van de 10 jaar wordt tevens in aanmerking genomen de periode waarin belanghebbende in het buitenland werkzaam is geweest, mits over deze periode aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden, alsmede de periode dat belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest bij een bedrijf dat is komen te vallen onder de werkingsfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf, mits voor de werknemer een vergelijkbare VUT-regeling, in ieder geval voor wat betreft de uittredingsleeftijd van toepassing was. Indien de uittredingsleeftijd niet overeenkomt in beide regelingen, geldt als vroegst mogelijke uittredingsleeftijd de leeftijd waarop betrokkene had kunnen uittreden op basis van zijn vorige regeling, voorzover deze niet lager is dan de vroegst mogelijke uittredingsleeftijd volgens dit artikel. Indien het een verplichte overgang betreft, waarop door het bedrijf onder de werkingsfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf is komen te vallen, behoeft slechts sprake te zijn geweest van een VUT-regeling, die niet vergelijkbaar hoeft te zijn. Voor de berekening van de 10 jaar wordt tevens in aanmerking genomen een periode van maximaal 3 jaar waarin belanghebbende, mits vrouw zijnde, het dienstverband heeft onderbroken in verband met de opvoeding van een kind in de leeftijd van 0-4 jaar. Deze periode kan zich ten hoogste tweemaal voordoen; en 2.3. die op de dag, voorafgaande aan de in lid 5 bedoelde datum, zijn woonplaats in in Nederland, België of de Bondsrepubliek Duitsland heeft; en 2.4.
die op de uittredingsdatum 60, 61, 62, 63 of 64 jaar is;
en 2.5.1. wiens dienstbetrekking met ingang van de uittredingsdatum is geëindigd, of voldoet aan alle voorwaarden voor uittreding maar op een latere datum uittreedt doordat de dienstbetrekking later eindigt; of
19 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
2.5.2. wiens dienstbetrekking in het kader van deeltijd-VUT met ingang van de uittredingsdatum, voor wat betreft de arbeidsduur, voor 50% is geëindigd. Deeltijd-VUT gaat steeds vooraf aan volledige uittreding; en 2.6. die in de 20 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum niet anders werk- zaam is geweest dan binnen de Europese Gemeenschap als werknemer ingevolge artikel 7: 610 lid 1 BW, mits over deze perioden aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden, waarbij perioden van verplichte militaire dienst mede in aanmerking worden genomen.
Artikel 2a Voorwaarden uittreding werknemers die voor 1 mei 2000 57 jaar waren In afwijking van artikel 2 is belanghebbende in de zin van deze voorwaarden degene: 1. die op de laatste dag van de maand, liggende 4 maanden vóór de uittredingsdatum werknemer was; en 2. a. die voorafgaande aan de uittredingsdatum minstens 40 jaar binnen de Europese Gemeenschap werknemer in de zin van het BW is geweest, waarbij perioden van verplichte militaire dienst mede in aanmerking worden genomen; en b. daarvan op grond van de op hem van toepassing zijnde CAO, niet zijnde de CAO voor Timmerfabrieken, gedurende 30 jaar actief deelnemer is geweest In het Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid en/of daarmee in het Kader van de vrijstellingsregeling per saldo gelijkwaardige pensioenverzekering; en c. gedurende de laatste 4 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum, zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid werkzaam is geweest als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2. Na een onderbreking door arbeidsongeschiktheid dient de belanghebbende, in de periode van 2 jaar voorafgaande aan de uitkeringsdatum, tenminste 6 maanden werkzaam te zijn geweest als werknemer in de zin van deze CAO. Bij de onderbreking door werkloosheid wordt de mee te tellen werkloosheidsperiode, gedurende de laatste twee refertejaren, op gemiddeld 6 maanden per refertejaar gemaximeerd. Daarbij geldt bovendien per afzonderlijk refertejaar een maximum van 8 maanden. Indien belanghebbende in de laatste 2 refertejaren 1 maal meer dan 8 maanden per refertejaar werkloos is geweest, kan deze toch uittreden, doch niet eerder dan een jaar na de datum waarop aan alle overige uittredingsvoorwaarden wordt voldaan. Ten aanzien van de hierboven bedoelde termijn van vier jaar geldt tevens dat de periode die belanghebbende bij een bouwbedrijf in de zin van deze CAO heeft gewerkt als uitzendkracht, en er aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden, mede in aanmerking wordt genomen.
20 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers
Ten aanzien van de bij b. en c. bedoelde termijnen geldt dat de periode, die belanghebbende werkzaam is geweest bij een bedrijf dat is komen te vallen onder dewerkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf, mede in aanmerking wordt genomen, mits voor de werknemer een vergelijkbare VUT-regeling, in ieder geval voor wat betreft de uittredingsleeftijd, van toepassing was. Indien de uittredingsleeftijd niet overeenkomt in beide regelingen, geldt als vroegst mogelijke uittredingsleeftijd de leeftijd waarop betrokkene had kunnen uittreden op basis van zijn vorige regeling, voorzover deze niet lager is dan de vroegst mogelijke uittredingsleeftijd volgens dit artikel. Indien het een verplichte overgang betreft, waardoor het bedrijf onder de werkingssfeer van de CAO voor het bouwbedrijf is komen te vervallen, behoeft slechts sprake te zijn geweest van een VUT-regeling, die niet vergelijkbaar hoeft te zijn. Voor de berekening van de 4 jaar wordt tevens in aanmerking genomen een periode van maximaal 3 jaar waarin belanghebbende, mits vrouw zijnde, het dienstverband heeft onderbroken in verband met de opvoeding van een kind in de leeftijd van 0 – 4 jaar. Deze periode kan zich ten hoogste tweemaal voordoen. Voor de berekening van de 4 jaar wordt tevens in aanmerking genomen de periode dat belanghebbende in het buitenland werkzaam is geweest, mits over deze periode aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden. en 3. die op de dag, voorafgaande aan de in lid 5 bedoelde datum, zijn woonplaats in Nederland, België of de Bondsrepubliek Duitsland heeft; 4.
die op de uittredingstermijn 57 jaar ouder is;
en 5.1 wiens dienstbetrekking met ingang van de uittredingsdatum is geëindigd, of die voldoet aan alle voorwaarden voor uittreding maar op een latere datum uittreedt doordat de dienstbetrekking later eindigt. of 5.2. wiens dienstbetrekking in het kader van deeltijd-VUT, met ingang van de uittredingsdatum, voor wat betreft de arbeidsduur, voor 50% is geëindigd. Deeltijd-VUT gaat steeds vooraf aan volledige uittreding.
21 1 januari 2014 Vroegpensioen voor bouwplaatswerknemers