1. INLEIDING
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 1
HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1.1 WAAROM EEN CURSUS PSYCHOLOGIE
Welkom beste cursist! Wat doet een cursus psychologie eigenlijk in een specifieke lerarenopleiding kan je jezelf afvragen? Is een grondige basiskennis van psychologie wel nuttig voor een leerkracht? Lesgeven heeft toch in eerste plaats alles te maken met het ontwerpen van een goede lesvoorbereiding en het geven van een voldoende gevarieerde les? Wat valt er eigenlijk nog meer te vertellen over het onderwijs dan een optelsom van enkele eenvoudige didactische principes? Je merkt het al. Alle bovenstaande vragen vertrekken vanuit een bepaalde opvatting over het onderwijs. Een onderwijs waarbij de leerlingen kennis moeten opnemen als een spons en het vervolgens zorgvuldig dienen uit te knijpen op het examen. Een onderwijs dat we misschien nog kennen vanuit onze eigen schoolloopbaan. Het is een onderwijzen waarbij de leerkracht als alwetende de plak zwaait en de leerlingen gehoorzamend en met weinig inbreng of vragen dienen te participeren in de les. Het louter “overbrengen van kennis” voldoet vandaag niet langer. Het doelpubliek – leerlingen secundair onderwijs – is door de jaren heen sterk veranderd en aanvaardt niet langer blind het gezag van een leerkracht die dicteert wat ze moeten doen. Het actieterrein van de lesgever wordt daarnaast ook steeds uitgebreider. De lesgever is niet langer enkel een begeleider van ‘leerprocessen’, maar ook een opvoeder, een partner van de ouders, een onderzoeker en zelfs een cultuurparticipant volgens de beleidsmakers. Maar, kunnen we ons afvragen, gaan we in beide uitersten niet voorbij aan een fundamentele vraag? Wat is naast deze reeks (sociale) wenselijkheden - het eigenlijke doel van het onderwijs? Als je sommige leerkrachten hoort, dan lijkt het wel of ze de dag van vandaag “moéten” remediëren, bijsturen, opvoeden, discussiëren, opvolgen, doorverwijzen, motiveren en coachen om “in te zijn”. Een té enge klemtoon op de andere kant van de medaille kan er dus toe leiden dat elke leerling per definitie verdacht is van een leer of motivatieprobleem en hiervoor aangepaste begeleiding of medicatie nodig heeft. Als we terugkeren naar onze initiële vraag: “wat is de waarde van een cursus psychologie in de lerarenopleiding” dan kan ik dus oprecht antwoorden: leren nadenken over jezelf en de ander, terugkeren naar de bron en leren reflecteren over de positie van jezelf in de huidige cultuur en maatschappij. Deze cursus probeert je daar in te helpen. Want, let’s face it: als beginnende leerkracht lopen we vaak wat verloren. Het is echter door kennis van de geschiedenis en het kunnen plaatsen van het heden dat we kunnen leren omgaan met vooringenomenheden en vastgeroeste denkpatronen. Als we dit zien krijgen we de keuze: niet veranderen of in dialoog met de ander groeien en oplossingen zoeken. Ik hoop dan ook dat je iets zal hebben aan deze cursus en dat je op een menselijke manier klaar zal staan voor je leerlingen, je familie en vrienden.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 2
1.2 DE BASISCOMPETENTIES VAN EEN LEERKRACHT EN WAAROM ZE NODIG ZIJN
Om in het beroep te stappen heeft een beginnende leerkracht dus kennis en een groot aantal basiscompetenties nodig. Door middel van verdere professionalisering, nascholing, begeleiding, zelfstudie en zelfreflectie kan de beginnende leerkracht doorgroeien naar wat zijn beroepsprofiel hem eist. Ons departement gebruikt daarom nu ook deze competenties om het opleidingsprogramma af te stemmen. In deze cursus concentreren we ons voornamelijk op de taak van de leerkracht als opvoeder. We gaan in eerste plaats na hoe ons eigen gedrag een directe invloed heeft op de leerling. Het spreekt voor zich dat hiervoor een flinke dosis zelfinzicht en zelfrelativering vereist is. Naast het opvoedkundige aspect hechten we in het vak PPC ook aandacht aan andere competenties van een leerkracht. De leerkracht is ook een begeleider van ontwikkelings- en leerprocessen, een innovator of onderzoeker en een organisator. Het is van belang dat je de cursus studeert, begrijpt en toepast in functie van deze vooropgestelde basiscompetenties. We zetten ze nog eens even schematisch op een rijtje.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 3
1.3 EEN DEFINITIE VAN HEDENDAAGSE PSYCHOLOGIE
Psychologie is de wetenschappelijke studie van de geest (mentale processen) en het gedrag. Psychologen bestuderen het gedrag en maken op basis hiervan afleidingen over de mentale processen die aan de grondslag liggen van dit gedrag. (Brysbaert, 1996).
Figuur: Ebbinghaus
1.
Psychologie is een wetenschappelijke studie ... Als we puntje één onder de loep nemen dan botsen we al onmiddellijk op een andere vraag. Wat betekent namelijk het woord “wetenschappelijk”? Het beoefenen van wetenschap – dat wil zeggen het gebruiken van objectieve en vastgelegde methodes om feiten en gebeurtenissen in de wereld te beschouwen, te verklaren en eventueel te voorspellen – bestaat immers nog niet zolang. de
Het wetenschappelijke denken zoals we dat nu kennen heeft maar sinds vanaf de 17 eeuw zijn opgang gemaakt. Het besef dat eigen observatie en het opzetten van experimenten de steutel tot kennis over de omgeving zijn is dus nog maar grosso modo drie eeuwen oud! Maar dan zijn we er nog niet voor de psychologie als wetenschappelijke discipline. De tak “psychologie” als objectieve studie de van menselijk gedrag – maakte pas opgang eind 19 eeuw. Sinds lang maakte psychologie immers deel uit van filosofische en zelfs religieuze faculteiten. Psychologie was met andere woorden toen nog voor sissies, religieuze kwieten en mafketels met baarden die in tonnen woonden. We merken trouwens nog steeds die religieuze connotatie in ons dagelijks taalgebruik als we aan de “menselijke geest” denken. Op deze foto kan je Wilhelm Max Wundt zien met enkele van zijn assistenten, in één van de eerste psychologische laboratoria in 1879. Denk daarbij eens aan het volgende: we konden al foto’s maken in die tijd ... maar nog niet psychologie op een wetenschappelijke manier benaderen. Gek, he?
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 4
2.
Psychologie bestudeert mentale processen ...
Of met andere woorden: processen die zich ter hoogte van het denken (het hoofd enzo ...) afspelen. Dat is weer zo’n moeilijke! Hoe ga je in godsnaam de mentale processen van een mens gaan bestuderen? Je kan dat toch niet ‘zien’? Je kan toch niet in iemand zijn hoofd kijken, of wel soms? Niet alle psychologen zijn het dus eens met dit deel van de definitie. Het veld van de psychologie is zo ruim dat er zelfs onenigheid bestaat over de juiste definitie van de discipline. Of om met een grap te eindigen ... psychologen denken zoveel na, dat ze hun eigen bestaan nog zouden durven ontkennen ☺ Genoeg gelachen met onszelf. Terug naar de mentale processen. Sommige wetenschappers zoals Pavlov of Skinner (hoofdstuk “leren” van de cursus) zullen heel sterk de nadruk leggen op het bestuderen van uiterlijk waarneembaar gedrag. Emoties en gedachten worden bij deze auteurs bijvoorbeeld niet bestudeerd (omdat ze niet zichtbaar zijn!) Nog andere denkers gaan uit van een evolutionaire kijk op de psyche (geest) van mens, maar er bestaan eveneens neurologische of zelfs filosofische en spirituele benaderingen van psychologie.
3.
Psychologie bestudeert het gedrag ...
Dit is lang de gangbare manier van aan “psychologie doen” geweest. Gedrag kan namelijk een uiting zijn van de onderliggende mentale processen van een persoon. Ik kan moeilijk zien of iemand verdriet heeft ‘in zijn hoofd’, maar als ik zijn tranen opmerk kan ik een idee vormen over het proces dat aan de grondslag ligt van die tranen. Depressie is niet sluitend te traceren in de hersenen, maar het teruggetrokken gedrag van een patiënt kan ik wel opmerken en observeren. Gedragstherapie vertrekt vanuit deze uitgangspunten: probeer het gedrag van een patiënt te veranderen en de gedachten volgen automatisch. Maar is het werkelijk zo eenvoudig?
Lees aandachtig onderstaande begrippen. Welke zou je omschrijven als “mentale processen” en welke als “gedrag”?
Het maken van een moeilijke beslissing. Pesten. ADHD. Goedgemutst zijn. Faalangst.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 5
Je zal merken dat niet alle begrippen even makkelijk te plaatsen zijn. Faalangst zou je bijvoorbeeld kunnen plaatsen onder “mentale processen”, omdat het om het simpel uit te drukken “tusen de oren zit”. Maar het uit zich wél in gedrag zoals testsituaties vermijden, studeren uitstellen, beginnen zweten, weglopen enzovoort. Psychologie houdt zich dus bezig met het bestuderen van een hele reeks uitéénlopende gedragingen, gedachten, gevoelens die niet altijd makkelijk te onderscheiden of te benoemen zijn. Een greep uit het aanbod:
1.
Psychologie houdt zich niet enkel bezig met hetgeen uiterlijk waarneembaar is (bv: pesten, gedragsstoornissen, autorijden, spijbelen maar ook met hetgeen zich binnenin ons afspeelt, ons denken en voelen (bv. zich iets herinneren, zich verdrietig voelen, een verband leggen, dromen, een ingewikkeld probleem oplossen).
2.
Psychologie tracht de mens in zijn context of omgeving te begrijpen. Mensen zijn geen machines die je aan en af kan zetten en die onafhankelijk functioneren. We krijgen voortdurend boodschappen, prikkels die ons beïnvloeden, tekenen en veranderen. We ageren, reageren, geven betekenis en interpreteren voortdurend. De omgeving maakt een mens uniek. Dit kan interessant zijn om leerlingen in hun puberteit beter te begrijpen of bijvoorbeeld beter om te gaan met kansarme jongeren.
3.
Psychologie spitst zich toe op zowel heel kleine deelfuncties als op grotere gehelen. Voorbeelden hiervan kunnen zijn: informatieverwerking, letterverwarringen bij dyslexie, de verwerking van visuele illusies, het reageren op prikkels zoals pijn en smaak maar ook bijvoorbeeld het oplossen van complexe problemen, of het aanpakken van lastige situaties in een werksituatie.
Waarom is dit interessant voor ons? Omdat we met een goeie basiskennis van (onderwijs)psychologie verschillende misverstanden in de klas kunnen vermijden. Zo ligt het bijvoorbeeld in de aard van de mens, informatie te filteren uit zijn omgeving. Dit natuurlijke proces (dat er voor zorgt dat we geen over-aanbod aan informatie binnenkrijgen) kan er ook toe leiden dat we geen rekening meer houden met omgevingsfactoren of gevoelens / gedachten van leerlingen. Zonder aandacht of interesse wordt een leerling met ADHD beschouwd als een lastig knaapje. Een leerling die geeuwt wordt streng gestraft. Uit een gesprek blijkt dat haar moeder kanker heeft en ze alle huishoudelijke taken op zich dient te nemen. Gedrag staat dus met andere woorden nooit alleen, het krijgt steeds betekenis in de omgeving. Het is door ons open te stellen en te luisteren naar onze leerlingen dat we een goed klimaat kunnen scheppen. Psychologie verschilt daarom van mensenkennis. Ze gebruikt wetenschappelijke methoden in plaats van subjectieve oordelen (ik denk dit, de jongeren zijn zus of zo, alle vreemdelingen zijn …, enzovoort). Door kennis te hebben van psychologie kunnen we onszelf en de ander beter inschatten op een objectieve manier en kunnen we onze starre opvattingen en meningen relativeren. De psychologische wetenschappen zoals we ze vandaag kennen – en de aanleunende manier van denken en reflecteren over problemen, uitdagingen, ... - zijn niet op één-twee-drie tot stand gekomen. Het is het resultaat van eeuwenlange culturele en politieke ontwikelingen. Om de hedendaagse manier van denken te begrijpen en te plaatsen, dienen we eerst te bespreken hoe dit denken is ontstaan.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 6
1.4 EEN KORTE GESCHIEDENIS VAN HET DENKEN
1.4.1 INLEIDING Mensen hebben zich heel hun leven lang al vragen gesteld naar het ‘waarom’ van ons bestaan. Volledige generaties hebben hun tere hersenpannen gepijnigd om antwoorden te vinden op vragen over het functioneren van ons menselijke lichaam en onze geest. “Van het oudste onderwerp, zullen wij de nieuwste wetenschap maken”. (Ebbinghaus, über das Gedächtnis, 1885). Nog voor psychologie als aparte discipline werd onderwezen op de universiteiten behoorde het hoofdzakelijk toe aan de filosofische faculteiten. Het was namelijk erg moeilijk een onderwerp als “de menselijke geest” te gaan bestuderen als je niet weet hoe je zoiets in godsnaam “kan bestuderen”. Daarnaast was de studie van de menselijke geest niet iets waar je zomaar eventjes licht over kon gaan. Lang hebben we immers gedacht dat de “geest” een goddelijke ingeving was, waar je geen objectief onderzoek over mocht voeren. De geest behoorde toe aan de Kerk en aan dat mysterie kon maar beter niet geroerd worden. Op behoud van lijf en leed. Elke ontwikkeling in de psychologie moet dus worden gezien als een uniek samenspel tussen politieke, culturele, religieuze en zelfs economische en technologische ontwikkelingen. Iedere vorser is een “kind van zijn tijd” en het is onmogelijk maatschappelijke veranderingen en wetenschappelijke bevindingen los te zien van elkaar. Op het ene moment zorgt het maatschappelijk discours voor een stagnering in het denken, op het andere moment leidt het onderzoek de maatschappij naar een nieuw soort “geloof”. Deze wisselwerking is op zijn minst boeiend te noemen. Een voorbeeld:
Door de explosie van de farmaceutische industrie liepen de psychiatrische ziekenhuizen leeg. Psychotische mensen werden niet langer als gekken beschouwd, maar als zieke mensen met een tekort of teveel aan bepaalde chemische stoffen. Deze inzichten hebben later paradoxaal tot een geloof geleid dat voor alle psychische stoornissen een oorzaak en een remedie kon worden gevonden. Maar ook al is deze opvatting wijdverspreid, onderzoek wijst vaak op het tegendeel. Voor erg bekende stoornissen zoals depressie is het allesbehalve onomstotelijk aangetoond dat antidepressiva op lange termijn effectief zijn. Veel onderzoek is bijvoorbeeld ook gesponserd door bedrijven en onderzoek die geen werkbaar resultaat aantonen worden niet gepubliceerd. Dit leidt tot vertekende resultaten en opvattingen over de menselijke geest.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 7
1.4.2 VROEGE INVLOEDEN OP DE PSYCHOLOGIE Ego van de baan: We zijn uiteindelijk toch niet zo speciaal ... Mensen hebben zich altijd al afgevraagd hoe hun geest werkt en wat hun gedrag bepaalt. Al in de vierde en vijfde eeuw voor Christus hielden filosofen als Socrates, Plato en Aristoteles zich bezig met verschillende aspecten van de psychologie, en door de geschiedenis hebben grote denkers over deze onderwerpen geschreven. Sommige vragen zijn herhaaldelijk aan bod gekomen: hoe zien, onthouden en kennen mensen de wereld rondom hen heen? Komt de kennis van een persoon volledig tot stand door ervaring, of is een deel ervan aangeboren? Hoeveel van het menselijk gedrag weerspiegelt aangeboren factoren, en hoeveel wordt gevormd door onze ervaring? (Brysbaert, p3 – 4) Ondanks deze lange voorgeschiedenis heeft de wetenschappelijke psychologie zich laat ontwikkeld en is het nog maar net iets ouder dan 100 jaar. Eén van de redenen dat psychologie moeilijk van de grond kwam was het eeuwenoude geloof dat de mens het centrum van het universum was en het universum speciaal voor hem gecreëerd was. We hebben ons altijd al speciaal gevoeld ☺ Het mensdom werd met andere woorden als iets unieks beschouwd dat niet verbonden was met de rest van de wereld – zo uniek zelfs dat onderzoek dat werd toegepast op dieren en dingen, niet van toepassing was op de mens! Zolang aan dit geloof niet geraakt werd, was er geen plaats voor objectief onderzoek naar het menselijke gedrag of de menselijke processen. Deze sterke manier van denken veranderde stilaan door een eerste deugeniet: Nicolaus Copernicus (1473 – 1543). Copernicus beweerde namelijk dat de aarde zich niet in het centrum van het universum bevond, maar rond de zon draaide. Omdat dit inzicht een bedreiging vormde voor de opvatting dat de aarde een verheven positie bekleedde in het universum, stelde Copernicus de publicatie van zijn theorie uit tot het jaar van zijn dood. Hij vermoedde dus terecht dat zijn ideeën een storm zouden doen losbarsten omdat de visie suggereerde dat de mensen, net zoals alle andere wezens, aan de natuurwetten onderworpen waren en dus systematisch konden bestudeerd worden. (Brysbaert, p4). Descartes, René Descartes! Veranderingen in een aantal theologische en filosofische overtuigingen effenden de weg voor de wetenschappelijke psychologie. Eeuwenlang hielden theologen ons voor dat de menselijke geest (ziel) een vrije wil had en niet onderworpen was aan de natuurwetten; daarom kon ze niet bestudeerd worden. Deze visie (het dualisme), stelde dat mensen uit twee elementen bestonden: een lichaam en een geest (of ziel). Het menselijke lichaam werd beschouwd als het omhulsel van de ziel en terwijl de geest kon inwerken op het lichaam, was het omgekeerde niet mogelijk. Descartes (1596 – 1650) bleef in dit dualisme, maar suggereerde wel dat een wederzijdse beïnvloeding van elkaar mogelijk was. Dit is belangrijk omdat het de absolute verheerlijking van de ziel ter discusie stelde.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 8
Hij steunde verder het idee dat het menselijke lichaam een eigen, machineactige kwaliteit had, waardoor mensen dichter bij de dieren kwamen te staan en dus aan “bepaalde natuurwetten” onderworpen waren. Descartes beweerde tenslotte dat het bewustzijn zetelde in de pijnappelklier (in de hersenen). Naar dit inzicht 1 wordt nog vaak verwezen als we het hebben over de homunculus (Latijn voor klein mannetje ): een interne instantie die indrukken uit de buitenwereld interpreteert en integreert. Soit: op zijn minst kon het lichaam nu wetenschappelijk bestudeerd worden. Dat wil zeggen: zonder rammel te krijgen. Descartes had met andere worden een mooi evenwicht gevonden tussen de eisen van de kerkelijke instanties en zijn eigen inzichten.
Figuur: een klein mannetje bestuurd een menselijk lichaam in de film Men in Black. Maar wie bestuurt het mannetje?
1
Een veel geuite kritiek op de homunculus is dat van eindeloze herhaling (regressus ad infinitum). Dit wordt ook wel het Droste-effect genoemd: wie bestuurt immers het mannetje? PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 9
De empiristen Voordat de psychologie echt tot ontwikkeling kon komen, moest het idee ingang vinden dat de geest, en niet enkel het lichaam, wetenschappelijk bestudeerd kon worden. Een belangrijke stap in deze richting werd gezet in Engeland, toen Thomas Hobbbes (1588-1679) een denkrichting startte die nu bekend staat als het empirisme. Hij beweerde dat de inhoud van de geest tot stand kwam via sensorische ervaring (kijken, luisteren, voelen, smaken, ...). Ze geloofden dat de sensorische ervaring de primaire bron was van kennis. Een andere empirist, John Locke (1632 – 1704), stelde dat de geest vooral gekenmerkt werd door associaties van ideeën: als twee dingen tegelijk worden ervaren, hebben ze veel kans om mentaal met elkaar verbonden te worden. Dit principe van associationisme blijft tot op vandaag een belangrijk concept binnen de psychologie (bijvoorbeeld in de cognitieve gedragstherapie waarbij angsten worden afgeleerd door de angstreactie te vervangen door een positievere reactie). Door het empirisme en het associationisme begon men te aanvaarden dat mentale gebeurtenissen volgens natuurwetten opereerden. En tegen het einde van de zeventiende eeuw begon het idee te rijpen dat mentale fenomenen konden worden begrepen door rechtmatige, mechanistische principes. Ook dit is weer niet toevallig ... want in de zestiende en zeventiende eeuw hadden we wetenschappers zoals Galilei, Kepler en Newton die de grondslagen legden voor de mechanica, fysica en wiskunde. Let’s experiment! Meer dan honderd jaar later nam het empirisme een nieuwe vlucht toen de Duitse natuurkundige Hermann von Helmholtz (1821 – 1894) één van de eerste wetenschappers werd die psychologische experimenten uitvoerde. Hij pionierde met experimenten op een aantal belangrijke domeinen, waaronder het meten van de snelheid waarmee impulsen zich voortplanten in het zenuwstelsel. Een andere natuurkundige Fechner (1801 – 1887) droeg eveneens bij tot het ontstaan van de psychologie. Fechner interesseerd zich voor de vraag hoe fysische stimulatie – zoals de intensiteit van het licht – omgezet wordt in een psychologische ervaring. Hij onderzocht bijvoorbeeld hoeveel helderder een licht moet worden opdat mensen het verschil zouden kunnen opmerken. Darwin en de evolutietheorie Een andere, krachtige invloed op de ontwikkeling van de wetenschappelijke psychologie is ontgetwijfeld Darwin met zijn publicatie van “The Origin of Species” in 1859. Het mechanisme dat Darwin voorstelde staat nu bekend als de natuurlijke selectie. De theorie van Darwin had belangrijke gevolgen voor de psychologie. Omdat mensen geëvolueerd waren uit dieren, kon diergedrag bestudeerd worden om inzicht te krijgen in het menselijke gedrag. Tegen het einde van de negentiende eeuw hadden de ideeën van Darwin de deur geopend voor de comparatieve
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 10
(vergelijkende) psychologie – de vergelijking van het gedrag tussen verschillende diersoorten. Oefening: Maak voor jezelf een tijdslijn waarop je de verschilende ontwikkelingen uitzet, met hun belangrijkste kenmerken.
1.4.3 SCHOLEN BINNEN DE PSYCHOLOGIE
De ontwikeling van de wetenschappelijke psychologie liep niet over rozen. Vanaf het allereerste begin hadden psychologen fundamentele meningsverschillen over wat er onderzocht moest worden en welke methoden gebruikt konden worden. Daardoor ontstonden er verschillende scholen. De scholen zijn niet enkel belangrijk vanuit historisch perspectief, maar hebben nog altijd een zekere invloed op de moderne psychologie. Structuralisme Het startpunt van de moderne psychologie wordt meestal gesitueerd in 1879, toen Wundt (het eerste psychologische laboratorium oprichtte in Duitsland. Hij was waarschijnlijk ook de eerste persoon die zichzelf psycholoog noemde. Wundt ontwikkelde de eerste systematische benadering van de psychologie – het structuralisme. Deze benadering verkende de stuctuur van de bewuste ervaring – met name waar een persoon van bewust is tijdens een ervaring. Ze geloofden dat psychologie de elementaire processen van de bewuste waarneming diende te bestuderen. Ze onderscheiden drie componenten: sensaties (visuele ervaringen, geluiden, smaken, ...), beelden (herinneringen) en gevoelens. Ze trokken complexe ervaringen uiteen om ze te bestuderen. Deze vorm van introspectie werd al snel bekritiseerd omdat verschillende vorsers het niet met elkaar eens werden over de elementaire delen van eenzelfde ervaring. Daarom verdween het structuralisme al tegen 1920 van de voorgrond. Functionalisme Het functionalisme wordt zo genoemd omdat het de nadruk legt op de functies van de bewuste ervaring en het gedrag. Waarom zijn bepaalde gedragingen tot stand gekomen en welk doen dienen ze? Het functionalisme werd sterk beïnvloed door de evolutietheorie van Darwin. Terwijl structuralisten meer bezig waren met de inhoud van de geest, waren functionalisten meer geïnteresseerd in het gebruik (functies) van mentale processen. Ze hadden met andere woorden een voorkeur voor problemen met een praktisch aspect. Zo gingen ze regelmatig mentale activiteiten en gedragingen bestuderen in een natuurlijke context (en niet in een labo). De functionalisten waren trouwens ook de eerste Amerikaanse psychologen die intelligentietests ontwikkelden om kinderen te classificeren.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 11
Behaviorisme Een andere school die tot ontwikkeling kwam in Noord-Amerika was het behaviorisme, waarschijnlijk de meest bediscussieerde benadering om het menselijke gedrag te bestuderen. Het behaviorisme startte in 1913 toen Watson (1878 – 1958) een artikel publiceerde waarin hij de grondbeginselen van het functionalisme verwierp. Volgens Watson moest de psychlogie de introspectieve methoden verlaten omdat deze alleen maar inconsistente onderzoeksresultaten opleverden tussen verschillende labo’s. In plaats daarvan moesten psychologen zich beperken tot datgene waar alle redelijke mensen het over eens konden zijn, namelijk: het direct observeerbare gedrag. Deze psychologen waren er rotsvast van overtuigd om van psychologie een natuurwetenschap te maken. Het behaviorisme maakte tenslotte ook deel uit van een filofische beweging die bekend staat als het logisch positivisme. Een moeilijk woord, om aan te duiden dat “alle kennis uitgedrukt moest worden in uitspraken die emprisch – dus op basis van directe observatie – verifieerbaar (op waarheid controleerbaar) waren. In hoofdstuk drie zien we twee auteurs: Pavlov en Skinner die deel uitmaakten van deze belangrijke stroming. Gestaltpsychologie De gestaltpsychologie vormde een stevige reactie tegen het structuralisme. Deze school reageerde vooral tegen de aanname dat de perceptie bestond uit de som van een reeks onafhankelijke sensaties. Volgens haar namen mensen de wereld niet waar in onafhankelijke gebeurtenissen maar door gestalten waar te nemen (geheel, patroon, organisatie). Mensen nemen waar door de sensaties te ordenen in patronen of vormen en niet door ze elementair te gaan analyseren. De stroming reageerde ook tegen het behaviorisme: complexe fenomen zijn geen loutere optelsom van afhankelijke gedragingen. De behavioristen vonden de gestaltpsychologie maar niks en wimpelden ze af als even vaag en nietszeggend dan de twee andere denkstromingen. Psychoanalyse Sigmund Freud is het best bekend als grondlegger van de psychoanalyse. De benadering wijst op het belang van onbewuste krachten bij het ontstaan van mentale stornissen. Zijn observaties als arts brachten hem ertoe te besluiten dat sommige lichamelijke symptomen een psychische oorzaak hadden. De theorie van Freud is creatief, gecompliceerd en controversieel. De theorie is dan ook door veel psychologen bekritiseerd geworden omdat ze te vaag is en over het algemeen niet wetenschappelijk getoetst kan worden. Anderzijds heeft Freud de aandacht gevestigd op een aantal interessante fenomen, zoals dromen, versprekingen en geheugenfouten.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 12
1.5 DE KERN VAN DE HEDENDAAGSE PSYCHOLOGIE
Wie te paard radijzen plukt, Is al gauw verongelukt!
De mens heeft dus in wezen altijd aan ‘psychologie’ gedaan. Toch is dit soort mensenkennis niet voldoende om de psychologie tot een wetenschap te verheffen. Het vorige deel heeft al aangetoond dat de ontwikkeling van psychologie als wetenschap niet over rozen is gegaan. In elk geval is het duidelijk dat er een onderscheid moet gemaakt worden tussen de praktische volkse kennis, “de psychologie van de man in de straat” en een wetenschappelijke benadering. De voorwetenschappelijke kennis of volkspsychologie bevat vaak halve waarheden, tegenstrijdigheden. en blijft beperkt tot vaststellingen, ze bekommert zich niet om de verklaring van fenomenen. De uitspraken die de wetenschappelijke psychologie formuleert steunen niet op toevallige ervaringen. Men is niet tevreden met een intuïtief aanvoelen. De wetenschappelijke psychologie hanteert welbepaalde onderzoeksmethoden om kennis te verzamelen, brengt vervolgens deze verworven kennis tot een synthese en tracht ermee een verklaring te vinden voor de gedragingen. Degelijk wetenschappelijk onderzoek dient rekening te houden met:
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 13
In de positieve wetenschappen wenst men te komen tot verklaringen. Die verklaringen moeten zo zijn dat ze kunnen veralgemeend worden en verheven kunnen worden tot een wet. Op basis van deze wetten kan men dan voorspellingen gaan maken m.b.t. het studieobject. Zo tracht de wetenschap greep te krijgen op de werkelijkheid. Voor ons is het van belang dat we objectief kijken naar onszelf, de leerlingen, de klassfeer, motivatie, etc. Op basis van dit onbevooroordeeld kijken vermijden we al te gemakkelijke stereotyperingen en vooroordelen. We zoeken daarbij naar de echte redenen of oorzaken van gedrag.
1.6 ONDERZOEK IN DE PSYCHOLOGIE
1.5.1 INLEIDING
Op welke manier zouden we klasprocessen kunnen observeren? Hoe kunnen we objectief nagaan of een bepaalde lesaanpak een significant of betekenisvol effect heeft op de motivatie van de leerlingen? Hoe kan je de verschillende onderzoeken die verschijnen in tijdschriften zoals Klasse of specifieke tijdsschriften over onderwijs)psychologie kritisch inschatten? Om dit te kunnen doen dienen we zicht te krijgen op de belangrijkste methoden die de psychologie gebruikt om aan onderzoek te doen. We zullen daarbij twee grote groepen methoden bespreken, elk met hun specifieke voor- en nadelen.
1.5.2 BESCHRIJVENDE EN VERKLARENDE METHODEN
In de psychologie worden de belangrijkste onderzoeksmethoden onderverdeeld in twee grote groepen. Enerzijds kennen we de beschrijvende methoden. Die trachten een concreet beeld te geven van bestaand gedrag. Denk maar aan vragenlijsten over depressie bij kinderen, observaties van het CLB in de klas, of een Freudiaanse gevalsstudie. Anderzijds zijn er de verklarende methoden die op zoek gaan naar de oorzaken en verklaringen van gedrag. Correlationeel onderzoek tracht zo een samenhang op te sporen tussen twee variabelen. Is er een verband tussen het spelen van videogames en geweld in de klas? Deze methode kan echter enkel een samenhang bewijzen, het zegt weliswaar niks over de oorzaken van gewelddadig gedrag in de klas. We hebben daarvoor een andere verklarende methode nodig die dieper graaft … de experimentele methode.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 14
Steekproef en populatie
Als men psychologisch onderzoek doet, wil men uitspraken doen over een groep (bv: ‘de jeugd’). Dit noemen we de populatie. Omdat de populatie te groot is om te onderzoeken, gaan we een deelverzameling hieruit nemen. Dit kunnen 1000 leerlingen uit middelbare scholen zijn, tussen de 12 en 18 jaar. Die deelverzameling noemen we de steekproef. Op grond van onze bevindingen bij onderzoek in de steekproef, gaan we uitspraken trachten te doen over de volledige populatie. Op basis van ons onderzoek bij 1000 leerlingen uit middelbare scholen gaan we er vanuit dat “de jeugd” … Dit noemen we generalisatie.
Voorbeeld 1: Kijkcijfers voor televisie worden onder andere op deze manier berekend.
“Het kijkcijferonderzoek wordt uitgevoerd door het CIM, het Centrum voor Informatie over de Media. 750 gezinnen (in totaal zo'n 1500 à 2000 personen) werken mee aan dit onderzoek. Die gezinnen zijn zo geselecteerd dat alle leeftijden, beroepsgroepen en regio's evenwichtig vertegenwoordigd zijn.” (Bron: VRT).
Op basis van 750 gezinnen wordt berekend hoeveel Belgen (> 10.000.000) er op een programma afstemmen. Die gezinnen zijn niet zó maar geselecteerd. We merken dat de steekproef dezelfde kenmerken heeft als de populatie. Alle leeftijden, beroepsgroepen en regio’s zijn immers evenwichtig vertegenwoordig. Dit is absoluut noodzakelijk om het onderzoek naar de populatie te generaliseren. De steekproef dient representatief te zijn !
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 15
Voorbeeld 2: Kan je de begrippen steekproef en populatie terugvinden in dit artikel?
”There are three kinds of LIES: LIES, damned LIES, and STATISTICS” (CHURCHILL) Vaak maken mensen foute conclusies op basis van niet-representatieve steekproeven:
1.
Slechts een zéér kleine minderheid van de moslims zijn extremistisch, door mediavertekening denken sommige mensen dat alle moslims dichte familie van Bin Laden zijn.
2.
Iemand die lesgeeft aan anderstalige nieuwkomers van 16 jaar, kan daaruit niet concluderen dat alle 16-jarigen het Nederlands onvoldoende beheersen.
3.
Een buitenwipper uit een louche discotheek kan niet besluiten dat nagenoeg alle jongeren xtcverslaafden zijn.
(Extreem)rechtse organisaties maken vaak gebruik van nietrepresentatieve steekproeven om valselijk resultaten te generaliseren naar een populatie. Let dus steeds op bij de keuze van je steekproef. We zullen in een later hoofdstuk dat de stap naar stereotypering klein is. Een heleboel grappen zijn trouwens gebaseerd op een vorm van stereotypering, in het bijzonder het “cliché”.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 16
1.5.3 BESCHRIJVEN VAN GEDRAG Vragenlijst
De bedoeling van een vragenlijst is een gestandaardiseerde set van vragen te stellen aan personen om zo een beschrijving te krijgen van hun gedrag, attitudes, opinies en bedoelingen. Eén van de sterktes van deze methode is dat men eenzelfde lijst voor een groot aantal proefpersonen kan gebruiken. Dit maakt haar tot een relatief snelle en goedkope methode. Bovendien maakt deze techniek het mogelijk om op relatief korte tijd veel informatie te verzamelen. De vragenlijst kan worden opgestuurd, in een interview worden afgenomen of in een groep door iedereen tegelijkertijd schriftelijk worden ingevuld. Deze onderzoeksmethode is ideaal om te peilen naar gedrag uit iemands verleden, oorzaken van gedrag of gedrag dat je als onderzoeker niet kan observeren. Toch kent deze methode ook beperkingen. Enerzijds zijn er de beperkingen verbonden aan de opmaak van de vragenlijst. Vragen kunnen suggestief of onduidelijk zijn (bv. Vind je dat al die roekeloze leerlingen onbeleefd zijn? Wat denk jij van luie studenten?) De uitslag van vragenlijsten moet representatief zijn voor de doelgroep (bv. ik doe onderzoek over de vrijetijdsbestedingen van de Vlaamse jeugd en ik ondervraag enkel universiteitsstudenten). Deze problemen zijn echter te voorkomen door voldoende zorg te besteden aan de formulering van de vragen en de selectie van de proefpersonen. Vertekeningen ten gevolge van de antwoordstijl van de proefpersonen, anderzijds, zijn moeilijker te voorkomen. Hier kan men enkel op bedacht zijn.(bv. “Rookt u?” X rookt één sigaret per week en zegt Neen, Y rookt één sigaret per week en zegt Ja). Bovendien geven mensen ook vaak sociaal wenselijke antwoorden op vragenlijsten. Onderzoekers dienen hier rekening mee te houden.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 17
Voorbeeld 1: Als je een vragenlijst wil afnemen van allochtone ouders dien je rekening te houden met:
•
Is de vragenlijst begrijpbaar? Taal? Niet té moeilijke woorden?
•
Is het gebruikelijk/makkelijk om in hun cultuur te praten over bv problemen van hun kinderen?
•
Zijn de ouders duidelijk geïnformeerd over anonimiteit van de vragenlijsten? Enz.
Als je met deze belangrijke factoren geen rekening houdt, dan kan je onderzoek vertekeningen opleveren. Je doet dan een uitspraak over de populatie, op basis van vragen die niet afgestemd zijn op de groep die je wil onderzoeken.
Gevalstudie of case study
Waar vragenlijsten ons een globaal beeld geven van een fenomeen, is het soms raadzaam om een meer gedetailleerd beeld te bekomen. In die gevallen maakt men beter gebruik van de gevalstudie, waarbij men een intensief onderzoek verricht van een fenomeen in een bepaalde groep, bij een bepaald individu of in een bepaalde situatie. Deze methode wordt meestal gehanteerd wanneer men te doen heeft met vrij zeldzame of vrij complexe fenomenen. (Bv. de beschrijving van de gedragsdeficieten in geval van een hersenletsel, onderzoek van tweedetaalverwerving bij kinderen die opgroeiden in ‘meertalige’ gezinnen). Ook hier treedt het probleem van representativiteit op. Het is in dit geval echter veel moeilijker te ondervangen. Bovendien is deze methode relatief duur en tijdrovend. Toch mogen we besluiten dat deze methode belangrijke diensten bewijst door ruw materiaal te verzamelen voor verder onderzoek. PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 18
Figuur 1: https://www.kuleuven.be/algdid/difdyn1.php3?klikt=cmaps6tkm32-07&gr=1&studnr=
Bovenstaande case-study bestudeert dus heel specifiek wanordelijke klassituaties en de verandering daarvan bij een lerares Nederlands. In zo’n gevalsstudie kunnen we verschillende infobronnen gebruiken zoals interviews, vragenlijsten, enzovoort om een zo gedetailleerd mogelijk beeld te vormen van de situatie. Omdat het onderzoek gebeurt bij slechts één persoon zorgt dit voor representativiteitsproblemen. Je kan op basis van onderzoek bij één proefpersoon geen conclusies trekken voor een hele populatie. Het kan wel aanleiding vormen tot een groter onderzoek.
Natuurlijke observatie Soms is de beste manier om informatie te verzamelen over een psychologisch fenomeen gewoon ernaar gaan kijken zoals het voorkomt in de natuurlijke omgeving. Deze methode is vooral interessant wanneer de andere benaderingen misleiding zouden veroorzaken. Bv. onderzoek naar agressief gedrag in de klas kan je waarschijnlijk best via deze methode doen in plaats van via een vragenlijst voor de leerkracht. Hoe verdienstelijk deze methode ook is voor de psychologie, we moeten de beperkingen ervan inzien. Het gaat voornamelijk om de verwachtingen van zowel de ‘geobserveerde’ als de ‘observator’. Gedrag kan “anders” zijn omdat men ‘zich bekeken voelt’. De verwachtingen die de observator heeft kunnen de vaststellingen ook beïnvloeden (hij ziet wat hij verwacht te zien). Dit noemen we de zelfvervullende hypothese of “selffulfilling prophecy”.
Een collega klaagt over “lastige Johan” in de leraarskamer. De volgende lessen merk je inderdaad steeds meer vervelende gedragingen op bij Johan. Erik, een CLB-psycholoog heeft verschillende gesprekken met leerkrachten. Twee leerkrachten denken daarbij luidop dat Veerle vermoedelijk autisme heeft. Erik ontdekt als bij wonder enkele autistische trekken. Een collega van Erik herkent helemaal geen autisme.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 19
Evaluatie
Welke beschrijvende onderzoeksmethoden kan men toepassen en waarom?
•
Het gedrag dat kinderen met ADHD stellen tijdens de speeltijd.
•
Heeft de Vlaming het gevoel inspraak te hebben in de politiek?
•
Het moederschapgevoel bij prostituees.
•
Hoe ervaren personen met een mentale handicap het gebruik van het openbaar vervoer?
•
Het koopgedrag van de Vlaming.
•
Hoe verloopt de communicatie tussen 6-jarige kinderen?
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 20
1.5.4 VERKLAREN VAN GEDRAG
De experimentele methode: oorzaak en gevolg ... We kennen allemaal de experimenten waarbij men een bepaald geneesmiddel wil testen op zijn effectiviteit. Men vermoedt dan dat het medicijn (oorzaak) een bepaald effect (gevolg) zal hebben op de fysieke conditie van de proefpersoon. Men spreekt in dit kader van twee variabelen. De onafhankelijke variabele is diegene die we in ons voorbeeld de “oorzaak” noemden, het medicijn met andere woorden. De afhankelijke variabele (“gevolg” in ons voorbeeld) is de factor waarvan we onderzoeken of die beïnvloed wordt door de onafhankelijke variabele. Bij een experiment manipuleert de proefleider de onafhankelijke variabele.
Rilatine©
?
Onafhankelijke
Minder gedragsproblemen Afhankelijke
variabele
variabele
Verhogen / verlagen dosis
Welk effect heeft het manipuleren van de dosis op de afhankelijke variabele?
Er moet echter altijd een conditie zijn waarmee men kan vergelijken. Zo bewijst het Hawthorn Electronic Experiment. Bij dit experiment in een bedrijf (Hawthorn Electronics) wilde men de invloed van lichtsterkte op de productiviteit van de arbeiders nagaan. Alleen bij de ochtendploeg manipuleerde men de lichtsterkte, en ja hoor, de productiviteit steeg aanzienlijk. Experiment, uitgevoerd in de ochtend-ploeg:
Lichtsterkte
?
Productiviteit
Onafhankelijke
Afhankelijke
variabele
variabele
Minder licht / meer licht
Welk effect heeft het manipuleren licht op de afhankelijke variabele – de productiviteit?
Manipulatie
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 21
Het merkwaardige was dat in de namiddagploeg de productiviteit net zo goed steeg en dit zonder manipulatie van de lichtsterkte. Uiteindelijk bleek dat de arbeiders beter produceerden omwille van alle belangstelling, van bedrijfsleiding en onderzoekers, die ze ondervonden tijdens de uitvoering van dit experiment. Als deze vergelijking niet gemaakt was had men misschien overal in dit bedrijf de lichtsterkte aangepast, zonder het gewenste resultaat.
Hoeveelheid licht
??
Productiviteit Afhankelijke
Onafhankelijke
variabele
variabele
!! Belangstelling
Daarom is het nodig in een experiment steeds (minstens) twee condities in te bouwen zodat men kan vergelijken. Men spreekt van een experimentele conditie en een controleconditie waartussen men de onafhankelijke variabele zal variëren. In veel gevallen speelt immers het beroemde placebo- effect !! We dienen dus met zo veel mogelijk “storende variabelen” rekening te houden, die onze onderzoeksresultaten kunnen vertekenen. Werkt Rilatine of speelt de verwachting die rond het pilletje hangt mee? Wordt de patiënt begrepen en ondersteund door zijn familie? Volgt de cliënt tijdens het onderzoek ook nog een therapie?
?
Rilatine©
Placebo
Minder gedragsproblemen
?
Ondersteuning in familie
Psychotherapie
Afhankelijke variabele
? ?
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 22
Waar dienen we verder ook op te letten? •
Voor een goed experiment moet de proefgroep ook in deze methode adequaat samengesteld zijn. Dit om de resultaten optimaal te kunnen generaliseren.
•
De verwachtingen van de observator kunnen ook een storende invloed hebben. Dit noemt men observatorfouten (de observator ziet wat hij verwacht te zien).
•
Soms doet men dubbel-blind experimenten, de proefpersonen weten niet wat er onderzocht wordt en de observator weet niet of hij in de controle dan wel in de experimentele conditie metingen doet.
Correlationele methode: bestaat er een samenhang? Wanneer het onmogelijk is of ethisch onverantwoord om de experimentele methode te gebruiken om verbanden te onderzoeken, kan men gebruik maken van de correlationele methode. Deze methode kan geen verklaring in oorzaak - gevolg termen bieden zoals de experimentele methode. Zij kan wel de aard en de sterkte van een verband tussen variabelen uitdrukken, aan de hand hiervan kan men dan voorspellingen doen. Het verband tussen twee variabelen wordt uitgedrukt door middel van een ‘correlatiecoëfficiënt’.
•
Als deze coëfficiënt 1 bedraagt is er een perfect verband tussen de variabelen. We spreken dan van een positieve correlatie.
•
Bedraagt de coëfficiënt –1 dan bestaat er een perfect omgekeerd verband, een negatieve correlatie.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 23
•
Is de coëfficiënt 0 dan is er geen verband tussen de twee variabelen.
Bij variabelen die binnen psychologie onderzocht worden vindt men zelden of nooit perfecte correlaties van 1 of –1.
•
Er zal bijvoorbeeld wel een aantoonbaar verband bestaan tussen het voorkomen van psychiatrische moeilijkheden bij één van de ouders en ernstige gedragsproblemen bij kinderen, maar het zal nooit een perfect verband zijn. Sommige kinderen zullen goed functioneren ondanks de moeilijkheden van hun ouders.
•
Er bestaat een omgekeerd verband tussen de scholingsgraad van de ouders en het aantal kinderen per gezin. Hoe hoger de scholingsgraad hoe kleiner het aantal kinderen, hoe lager de scholingsgraad hoe meer kinderen. Toch is ook dit een verre van perfect verband.
Een hoge correlatie betekent niet dat er een oorzakelijk verband is tussen twee factoren.
•
Vorige eeuw stierf een groot aantal Italianen aan een vreemde vergiftiging. Er werd een zeer sterk verband aangetoond tussen het gebruik van olijfolie en de ernst van de vergiftiging. Men deed uitgebreide onderzoekingen naar de kwaliteit van de olijfolie en vond niets. Uiteindelijk bleek dat tomaten een te grote dosis pesticiden bevatten en dit veroorzaakte de ernstige vergiftigingen. Mensen die veel tomaten eten gebruiken vaak veel olijfolie in Italië. Kostbare tijd ging verloren door dit verkeerd begrijpen van correlaties.
De Chuch of the Flying Spaghetti Monster, een ludieke reactie op het al even absurde Intelligent Design ‘gebruikt’ statistiek om hun pseudo-wetenschappelijke bevindingen kracht bij te zetten. Er is een samenhang tussen de gemiddelde temperatuur op aarde en de relatieve afwezigheid van piraten. Desalniettemin kunnen we op basis van deze geestige correlatie gelukkig nooit besluiten dat het verdwijnen van piraten de klimaatsverandering heeft veroorzaakt.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 24
Evaluatie
• • •
Het correlationeel verband tussen agressie en druggebruik is 0.6 Het correlationeel verband tussen het aantal kinderen in een gezin en het aantal vrienden van de ouders is – 0.7 Het correlationeel verband tussen het IQ en het aantal kilometers dat iemand onderweg is naar zijn werk is 0.1
Wat weet je over deze verbanden?
1.6 CONCLUSIE
In dit inleidende hoofdstuk zijn we vertrokken vanuit de hedendaagse definitie van psychologie als de wetenschappelijke studie van mentale processen en gedrag. Het begrijpen van deze definitie is belangrijk omdat het de kern uitmaakt van de volgende hoofdstukken. We leren hierdoor hoe we moeten kijken als leerkracht/psycholoog – dat wil zeggen op een objectieve manier - naar fenomen binnen en buiten de klas, met als doel meer begrip en minder misverstanden. Dit “kijken” naar dingen is iets dat niet over rozen is gelopen. Een hele reeks culturele, politieke en maatschappelijke omstandigheden zijn verantwoordelijk geweest in de ontwikkeling van de hedendaagse psychologie. In deze geschiedenis heeft ons ego altijd roet in het eten gegooid. We konden maar niet erkennen dat “wij mensen” (halfgoden!) uiteindelijk toch niet zo speciaal zijn (potverdikke!) en dat we onderworpen zijn aan dezelfde natuurkundige wetten dan de dieren (jawel, zelfs de ratten!). De korte geschiedenis in dit hoofdstuk heeft als doel het plaatsen van het heden en uiteindelijk het leren omgaan met vooringenomenheden en vastgeroeste denkpatronen. Als we dit zien krijgen we de keuze: niet veranderen of in dialoog met de ander groeien en oplossingen zoeken. In het volgende hoofdstuk beginnen we met een ander soort geschiedenis: dat van het fragiele menselijke wezen met een naam.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 25
1.7 BIBLIOGRAFIE
http://www.bubbl.us/edit.php http://www.web20opschool.be/ http://www.wikipedia.be Wubbels, Th., Créton, H.A., & Hooymayers, H.P. (1989). Geëscaleerde wanordelijke klassituaties en de verandering daarvan. Pedagogisch Tijdschrift, 14, 159-173. Brysbaert, M. (1996). Psychologie. Een Inleiding. Academia Press.
1.8 LASTIGE WOORDEN
Begrijp je alle woorden uit deze cursus? Attitude Steekproef Case-study Connotatie Context Correlatie Ego Fenomeen Fragiel Generaliseren Gestandaardiseerd Intuïtief Objectief Populatie Pseudowetenschappelijk Representatief Significant Suggestief
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Inleiding (versie 2011 juli) 26