INHOUD
BLZ
1.
INLEIDING ................................................................................3
1.1. 1.2.
Aanleiding....................................................................................... 3 Leeswijzer ...................................................................................... 4
2.
BESTAANDE SITUATIE ..........................................................5
3.
HET PLAN ................................................................................6
3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7. 3.8.
Visie concept .................................................................................. 6 Bouwhistorisch onderzoek ............................................................. 6 Ruimtelijke opzet ............................................................................ 8 Beeldkwaliteitplan / cultuurhistorie ................................................. 9 Visie terreininrichting .................................................................... 10 Ontsluiting en parkeren ................................................................ 14 Het bouwplan ............................................................................... 16 Duurzaam bouwen ....................................................................... 19
4.
BELEIDSKADER....................................................................20
4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
Internationaal beleid ..................................................................... 20 Nationaal beleid............................................................................ 20 Provinciaal beleid ......................................................................... 20 Gemeentelijk beleid...................................................................... 21
5.
ECOLOGISCHE ASPECTEN .................................................22
6.
ARCHEOLOGIE .....................................................................27
6.1. 6.2.
Beleidskader................................................................................. 27 Archeologie .................................................................................. 27
7.
WATERPARAGRAAF ............................................................28
7.1. 7.2.
Beleid............................................................................................ 28 Watertoets .................................................................................... 29
8.
MILIEUKUNDIGE ASPECTEN ...............................................33
8.1. 8.2. 8.3. 8.4.
Wet milieubeheer ......................................................................... 33 Geluid ........................................................................................... 33 Externe veiligheid ......................................................................... 33 Luchtkwaliteit................................................................................ 35
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
1
8.5. 8.6.
Bodem- en asbestonderzoek ....................................................... 36 Leidingen...................................................................................... 38
9.
EXPLOITATIE & REALISATIE...............................................39
10.
JURIDISCHE TOELICHTING .................................................40
10.1. 10.2.
11. 11.1. 11.2. 11.3.
De regels .................................................................................. 40 De plankaart ............................................................................. 40
MAATSCHAPPELIJKE PROCEDURE ..................................42 Planontwikkelingsfase .............................................................. 42 Vooroverleg en inspraak........................................................... 42 Vaststelling ............................................................................... 42
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
2
1.
INLEIDING
1.1. Aanleiding Het onderhavige bestemmingsplan wordt in procedure gebracht om de planologische basis te leggen voor de functiewijziging tot een complex waarin wonen, welzijn en zorg als een geheel worden aangeboden. Het voormalig klooster in Kranenburg zal hiervoor worden gerenoveerd en uitgebreid met (zorg)appartementen. Door Dijkman Projecten BV zijn plannen ingediend voor uitbreiding van de bebouwing op het terrein van het voormalig klooster. De plannen betreffen de realisatie van zorggerelateerde maatschappelijke voorzieningen in het voormalige klooster zelf en de bouw van 30 nieuwe (zorg)appartementen.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
3
1.2. Leeswijzer In het volgende hoofdstuk is een gebiedsbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 3 zijn de inrichtings- en bouwplannen toegelicht op basis van de kwaliteiten en potenties van het gebied. Hier is het bestemmingsplan op gebaseerd, Het beleidskader vanuit de gemeentelijke en hogere overheden is in hoofdstuk 4 beschreven. De daaropvolgende paragrafen gaan in op de planologisch relevante thema’s. Hoofdstuk 5 beschrijft de ecologische aspecten; de positionering in bredere context, de resultaten uit flora en fauna onderzoek. De historie van het terrein en de cultuurhistorische en archeologische waarden zijn in hoofdstuk 6 beschreven. In het kader van de watertoets is een waterparagraaf opgenomen in hoofdstuk 7. Hier zijn beschreven de bestaande situatie, beleid en waterhuishoudkundige functies. Milieukundig relevante aspecten zijn in onderhavig plan het geluid, de bodemkundige aspecten, alsmede luchtkwaliteit en externe veiligheid. Deze zijn in hoofdstuk 8 beschreven. Hoofdstuk 9 gaat in op de exploitatie van het gehele plan. De wijze waarop het plan in de regels en plankaart is doorvertaald, is beschreven in hoofdstuk 10; de juridische toelichting. In het slothoofdstuk 11 wordt ingegaan op het gevoerde en nog te voeren overleggen en processen. Aan bod komen de planontwikkelingsfase, de fase van vooroverleg en inspraak en de daaropvolgende vaststelling.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
4
2.
BESTAANDE SITUATIE
Het voormalige Fransiscanenklooster en bijbehorende terrein kent al geruime tijd geen doelmatige invulling meer. Vanwege het ontbreken van opbrengsten van de huidige opstallen is het noodzakelijke onderhoud achterwege gebleven, met alle thans zichtbare gevolgen van dien. Initiatiefnemer heeft een plan ontwikkeld in de vorm van een zorgcomplex met woonvoorziening. In het voormalige klooster zijn daartoe een 16-21 zorgeenheden geprojecteerd met de benodigde aanverwante ruimten welke nodig zijn voor een doelmatige en functionele zorgvoorziening, zoals bijvoorbeeld (satelliet)keuken, ontmoetingsruimte, personeelsruimten, opslag, therapieruimten enz. Een 1e aanzet voor de invulling van de ruimten is reeds gegeven in de vorm van een voorlopig ontwerp van Architecten Atelier Alfonso Wolbert. Definitieve invulling zal nader besproken worden met de exploitant/eigenaar. Aan de (noord)oostzijde van het voormalige klooster zijn 30 nieuwbouw (zorg)appartementen gepland welke vanuit voormalige kloostercomplex overdekt bereikbaar zijn.
3 D impressie van de mogelijke nieuwbouw vanaf de noordzijde
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
5
3.
HET PLAN
3.1. Visie concept De zorgverlening aan de gebruikers van de zorgeenheden in het voormalig klooster kan uiteenlopen van een kort verblijf tot een langdurig verblijf met een variërende zorgbehoefte. De services en zorg die kan worden geleverd gaat van lichte (woon)ondersteuning tot verzorgingshuis, verpleeghuis en terminale zorg. De service- en hoteldiensten zijn facultatief afneembaar. Dit betekent een grote mate van flexibiliteit en keuzevrijheid voor de bewoner. In het bestaande klooster zullen de zorgstudio’s worden gerealiseerd met een gemiddelde grootte van 45 m2. In de nieuwbouw zullen maximaal 30 (zorg)appartementen worden gerealiseerd voor tijdelijke en permanente bewoning. De laatste ontwikkelingen op het gebied van domotica-voorzieningen maken het voor de bewoner gemakkelijker om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen met een zorggarantie van 24 uur per dag gedurende 7 dagen per week. Daar waar mogelijk kunnen wijk- en regiobewoners gebruik maken van de medische, paramedische en zorgfaciliteiten. Zij kunnen ook deelnemen aan dagprogramma’s en ambulante hulp ontvangen.
3.2. Bouwhistorisch onderzoek Om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen heeft de initiatiefnemer een waardestellend bouwhistorisch onderzoek laten uitvoeren naar het gebouwencomplex (BOUWWERK mei 2006). Tijdens dit onderzoek werden zowel het oorspronkelijke architectonische concept, als de veranderingen sindsdien in kaart gebracht. Dit als basis om verbouwingsplannen beter te kunnen beoordelen. Naast het kloostergebouw zelf is ook gekeken naar de stedenbouwkundige context en de historische bijgebouwen.
Conclusie en waardestelling Het klooster aan de Ruurloseweg in Kranenburg werd gebouwd in 1902 en heeft zijn oorspronkelijke ruimtelijke concept in grote lijnen gaaf bewaard. Zijn plaats in het stedenbouwkundige weefsel van het dorp Kranenburg en zijn relatie met de kerk is waardevol en sinds de bouwtijd onveranderd, evenals de hoofdlijnen van de ruimtelijke structuur van het gebouw zelf. Toch mag niet verhuld worden dat de ontwerper van de kerk, P.J.H. Cuijpers, een beduidend bekwamer architect was dan de
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
6
onbekend gebleven bouwmeester van het klooster, bijna een halve eeuw later. Het architectonische concept van het klooster werd door de jaren heen gekoesterd op noodzakelijke maar niet altijd even fraaie aanpassingen als brandtrappen en moderniseringen van toiletten, douches en keuken, na. Van de oorspronkelijke architectuur bleef echter het meeste bewaard, zowel waar het gaat om de meer sober uitgevoerde onderdelen als de gevels, als om het rijke interieur van het trappenhuis en de kapel. Aan de achterzijde was er blijkbaar in het verleden meer ruimte voor veranderingen zoals blijkt uit de lelijke aanbouwen aan de achterzijde, ook tegen de kerk, en de verminking van het stalgebouw. De nieuwe functie van het gebouw sluit wonderwel aan bij die waarvoor het klooster werd gebouwd, zodat het mogelijk moet zijn veel van de historische kwaliteiten te behouden. Daarnaast is de ruimtelijke structuur van het gebouw zo sterk dat het gebouw best een stootje kan hebben, zoals het koppelen van bestaande kamers op de verdiepingen waardoor grotere woonunits ontstaan.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
7
3.3. Ruimtelijke opzet
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
8
Op de hiervoor opgenomen afbeeldingen zijn respectievelijk de landschappelijke uitgangspunten (bovenste afbeelding) en de stedenbouwkundige zonering en voorwaarden aangegeven (onderste afbeelding). Het bouw- en inrichtingsplan is aan de hiervoor genoemde uitgangspunten getoetst. Het plan voldoet aan de landschappelijke uitgangspunten. Vanaf de Ganzensteeg blijft het beeld grotendeels zoals het nu is. Tussen de school en de kapel worden geen gebouwen opgericht en vindt alleen een herinrichting plaats. De beeldkwaliteit van de monumentale bebouwing in de cultuurhistorisch waardevolle ruimte wordt gehandhaafd. De massa en afstand van de nieuwbouw is afgestemd op de privacy van de pastorie en bijbehorende tuin. De zonering en bouwhoogtes voldoen eveneens aan de uitgangspunten. Er wordt niet gebouwd op het voorterrein en in de boomgaard. De bouwhoogtes blijven onder die van het klooster en de kerk en zijn afgestemd op de hoogte van de pastorie. Door een rustige en ingetogen architectuur blijft de nieuwbouw ondergeschikt aan de kerk en het klooster. De voorgestelde terreinindeling ondersteunt de cultuurhistorische waarde.
3.4. Beeldkwaliteitplan / cultuurhistorie Uitgangspunt is dat de bestaande monumentale bebouwing van de kerk, het klooster, de pastorie en de voormalige school blijven domineren. Nieuwe toevoegingen moeten ondergeschikt blijven aan die bebouwing c.q. beeldkwaliteit en daarom een rustige en eenvoudige architectuur hebben. Historiserende bouw is geen voorwaarde of uitgangspunt; wel moet de nieuwbouw in haar architectuur verwantschap hebben met de bestaande bebouwing en geen wezensvreemd element zijn. De terreininrichting, de situering en (goot)hoogten van de nieuwbouw moeten aan de noordzijde zorg dragen voor een zachte overgang tussen het klooster-/kerkcomplex en het buitengebied. Waardevolle beplanting moet zo veel mogelijk worden gehandhaafd en anders gecompenseerd. De herinrichting van het voorterrein moet de bestaande beeldkwaliteit van de monumentale bebouwing en de cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle ruimte respecteren en zo mogelijk versterken. Cultuurhistorie/archeologie De kerk en de pastorie op de belendende percelen Ruurloseweg 101 en 103 zijn aangewezen als Rijksmonument. Hoewel ook het klooster cultuur- en bouwhistorische kwaliteit bezit, is dit pand niet als Rijks- of gemeentelijk monument aangewezen. Het is van belang om de aanwezige cultuur- en bouwhistorische waarden te
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
9
behouden/respecteren. Dat geldt in principe ook voor eventueel aanwezige archeologische resten. Welstandsnota Bovengenoemde beeldkwaliteitseisen zijn in overeenstemming met de welstandscriteria, zoals deze zijn genoemd in de Welstandsnota van de gemeente. Het kloostercomplex in Kranenburg behoort in feite tot twee soorten gebieden, zoals deze in de nota zijn omschreven: paragraaf 5.11. Wooncomplexen, scholen en instituten en paragraaf 5.3 Historische bebouwingslinten. Hierbij is het toetsingsniveau regulier, hetgeen betekent dat hier in principe handhaving en continuering van de huidige kwaliteit van het gebied wordt beoogd. Samengevat betekent dit voor het kloostercomplex dat de voorzijde belangrijker is dan de achterzijde (deel van het dorpslint); dat nieuwbouw dient te passen bij de bestaande kenmerken en dat de eigen architectonische kenmerken belangrijker zijn dan die van de bebouwde omgeving.
3.5. Visie terreininrichting Landschappelijke Visie De nieuwbouw op het terrein van het voormalig klooster wordt aan de noordoostkant van de bestaande kerk gebouwd. Daardoor wordt de nieuwbouw aan de zijde van het dorp vrijwel volledig aan het zicht onttrokken. Aan de noordoostzijde grenst de nieuwbouw aan het open agrarisch gebied. Dat vraagt om een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de nieuwbouw. Relatie naar het dorp Bestaande situatie De voorzijde van de kerk is ingericht als monumentale tuin bestaande uit een plein van gebakken straatklinkers en brede grindpaden. De groenaanleg bestaat uit grasvelden, bomen van de 1ste grootte (rode beuk) en grote groepen rododendrons. Het straalt nog de grandeur uit van vroeger tijden. Van de tuinaanleg aan de voorzijde van het klooster is weinig meer over. Ooit hebben er grote bomen in het grasveld gestaan, (restanten van stobben wijzen daar nog op). Het terrein ten westen van het pad naar de kloosterpoort is kennelijk in gebruik geweest als weide. De restanten van een afrastering wijzen daar op.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
10
Nieuwe situatie Het nu troosteloze beeld van het voorterrein van het klooster wordt weer in oude glorie hersteld door ook aan deze zijde van de tuin weer forse parkbomen (rode beuk, kastanje en hemelboom) en groepen rododendron aan te planten. Het voorterrein van het complex zal via een aparte in- en uitrit op de Ruurloseweg aansluiten. De toegang naar de nieuwbouw wordt vervolgens gesitueerd over het oorspronkelijke pad naar de voordeur van het klooster en de poort die de kloostertuin van het voorterrein afschermde. Dit tracé zal wel worden verbreed waardoor auto’s van bezoekers het parkeerterrein en leveranciers de dienstingang aan de achterzijde van het klooster kunnen bereiken. Door langs bestrating van de toegangsweg smalle grindstroken aan te leggen wordt eenheid met de entree naar de kerk bereikt. Op deze (gewapende) grindstroken kan door bezoekers van het kloostercomplex beperkt worden geparkeerd. De eigenlijke parkeerplaats is gesitueerd in de voormalige boomgaard / moestuin van het complex en wordt enigszins verdiept aangelegd. Het beoogd beeld is parkeren ‘in de boomgaard” d.w.z. dat onder een scherm van (niet vruchtdragende) fruitbomen wordt geparkeerd. Het maaiveld van deze parkeerplaats zal bestaan uit een elementverharding voor de rijbanen en een (gewapende) waterdoorlatende verharding onder de parkeervakken.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
11
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
12
Relatie naar het landschap Bestaande situatie Het terrein van het Klooster Kranenburg ligt ingeklemd tussen de Ruurloseweg en een zijtak van de Baakse beek. Ten noorden van de beek begint direct het oude hoevenlandschap van enken en beekdalen. De essen zijn open en onbeplant, alleen langs de steilranden kunnen struwelen voorkomen. De wegen zijn er beplant met eiken en langs de beken groeien elzen en knotwilgen. Aan de achterzijde van het klooster en kerk is een dichte afschermende singel van grove dennen aangeplant. Ze staan op de insteek van het schouwpad langs de beek die de achterzijde van de kloostertuin vormt. Deze dennen passen eigenlijk niet in het landschap. De enige functie die ze hadden en hebben is afscherming. Nieuwe situatie In het nieuwe ontwerp is aan de zijde van het open landschap voorzien in een half transparant scherm van bomen en boomgroepen in de kloostertuin. Het maaiveldontwerp voor dit terreindeel bestaat uit (park of landschaps) bomen en enkele grote solitaire heester(groepen) op een groot open grasveld. Ter plaatse van de kopgevels en tussen de verschillende bouwblokken van de nieuwbouw worden boomgroepen aangeplant. Hier kan zowel voor parkbomen (linde, kastanje, acacia) als landschapsbomen (eik) worden gekozen. Achter de aan te leggen (verdiepte) parkeerplaats ter plaatse van de bestaande moestuin / boomgaard) wordt een hoge dichte haag geplant. Hierdoor worden niet alleen de auto’s maar ook de verlichting op de parkeerplaats aan het oog onttrokken.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
13
3.6. Ontsluiting en parkeren De ontsluiting van het gehele complex zal vanaf de Ruurloseweg via het voorterrein geschieden. De hoofdentree van het huidige klooster zal gehandhaafd blijven. Voor de nieuwbouwappartementen zal de entree aan de noordzijde liggen. Zo wordt ook wat betreft de entrees van de gebouwen verschil aangebracht in de functies van het voormalige klooster en de nieuwbouw. Aan de westzijde van het zorgcomplex zal verdiept worden geparkeerd. Het voorterrein zal in overleg met de eigenaar van het terrein worden heringericht op een parkachtige wijze met een aantal parkeerplaatsen voor bezoekers. Als uitgangspunt voor het te berekenen aantal parkeerplaatsen is de ASVV 2004 van het CROW. Deze is echter, gelet op het specifieke toekomstige gebruik, niet één op één toepasbaar. De (zorg)appartementen zijn beschouwd als ‘serviceflat/aanleunwoningen’, omdat (een van)de bewoners een zorgindicatie heeft en gebruik kan/zal maken van de zorgfaciliteiten van / in het voormalige klooster. De volgens de ASVV voor dit type woningen maximale norm van 0,7 per woning is gelet op de ligging buitenaf en de gebruiksvorm te laag. Deze is nu gesteld op 1 per woning. De zorgaccommodatie is niet als een normaal hotel te beschouwen. De zorgkamers worden gebruikt door personen met een zorgindicatie, die intensieve zorg nodig hebben en niet meer zelfstandig kunnen wonen. Het kan daarbij gaan om korte periode (tijdelijke opvang van personen die elders zorg genieten), maar ook voor een langere periode. Eventueel
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
14
is ook het verblijf van een begeleidend persoon mogelijk. Het kan gaan om personen die in de (zorg)appartementen wonen, maar dat hoeft niet het geval te zijn. De parkeernorm voor hotels is hier niet toepasbaar. De zorgkamers zijn beschouwd als wooneenheden in een verpleeghuis/verzorgingstehuis. De bewoners hebben over het algemeen geen auto ter plaatse; er zijn dus alleen parkeerplaatsen nodig voor bezoek en personeel. Daarvoor is de maximale norm van 0,7 per eenheid in de ASVV aangehouden. Degenen die gebruik maken van de ondersteunende voorzieningen (bijv. restaurant, fysiotherapie, winkel, e.d.) zijn over het algemeen de bewoners en hun bezoekers. De parkeervoorzieningen voor die personen zijn hierboven al opgenomen. Daarom is voor de ondersteunende voorzieningen alleen uitgegaan van benodigde parkeerruimte voor het personeel van deze onderdelen. Als norm is gehanteerd 4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Incidenteel kunnen/zullen ook personen van buiten het complex (bijvoorbeeld inwoners van de kern Kranenburg) gebruik maken van de nevenvoorzieningen in de zorgaccommodatie. De daarvoor benodigde parkeerruimte kan worden gevonden in het overschot aan parkeerruimte op het voorterrein.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
15
Berekening parkeerbehoefte Functie/onderdeel
Bvo in m2
aantal
Parkeernorm (CROW)
Benodigd Aantal pp
Gebruikers -groep
Zorgappartement
30
1
30
Zorgkamer (voormalig klooster) nevenvoorzieningen
16
0,7
11
0,04
17 Totaal: 58
Bewoners en bezoek Bezoek en personeel personeel
420
Geplande parkeervoorzieningen Locatie
Aantal parkeerplaatsen
Parkeerplaats Bij ingang appartementen voorterrein Totaal
51 2 10 63
3.7. Het bouwplan
Noordgevel
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
16
Zuidgevel
Oostgevel t.p.v. binnentuin
Oostgevel
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
17
Westgevel
Westgevel binnentuin
Zuidgevel
Het huidige klooster vormt samen met de kerk het karakteristieke beeld van Kranenburg. De ingrepen die in het bestaande klooster nodig zijn om verbouwing tot zorgcomplex te verwezenlijken zullen minimaal van aard en in de lijn van de bestaande architectuur plaatsvinden.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
18
Verscholen achter de kerk en het klooster zullen nieuwe (zorg)appartementen worden gebouwd. Deze zijn in een eigentijdse ingetogen architectuur ontworpen uit respect voor de karakteristieke kerk en het klooster. Alleen de entree verbindt de nieuwbouw met het bestaande klooster waardoor de (zorg)appartementen zich als solitair manifesteren. De (zorg)appartementen zijn in 3 volumes ondergebracht die onderling een hof vormen. Een groot deel van de binnenring van de hof vormt als een kloostergang de ontsluiting van de (zorg)appartementen. Deze afgesloten gang is breed en transparant van opzet waardoor een intiem verblijfsgebied ontstaat waarin ontmoeten centraal staat. Aan de achterzijde van het perceel zullen nieuwe bossages het zicht op het oostelijk bouwblok ontnemen. Alleen het middelste volume heeft zicht op het achterliggende weidelandschap. De buitenste 2 volumes zijn respectievelijk gericht op de entreehof en een landschapstuin. De gekozen materialen zijn ingetogen en rustig van kleur. In de gevels wordt onderscheid gemaakt tussen een lichtere onderbouw met daarboven een donkere bovenbouw die verwijst naar de kappen van het klooster en de kerk. De nieuwbouw wordt in zijn geheel voorzien van platte daken om zo min mogelijk het zicht vanaf het landschap op de kerk te ontnemen. De hiervoor weergegeven gevelbeelden en omschrijving betreffen een voorlopige opzet ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing.
3.8. Duurzaam bouwen Men ziet het als een maatschappelijke verantwoordelijkheid om ervoor zorg te dragen dat de door de nieuwbouw veroorzaakte belasting van het milieu zo veel als mogelijk wordt beperkt, daarbij gebruikmakend van vooruitstrevende technieken op dit gebied. Aandacht voor het milieu tijdens de bouwvoorbereiding, de uitvoering, het gebruik (exploitatie: energieverbruik) is een vereiste.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
19
4.
BELEIDSKADER
4.1. Internationaal beleid De vogel- en habitatrichtlijn vloeit voort uit Europese regelgeving en heeft direct invloed op het plangebied. Op Europees niveau zijn deze richtlijnen op hoofdlijnen bepaald, met als doel deze op landelijk niveau in wettelijke kaders te implementeren. In de paragraaf ‘Flora en fauna’, onderdeel uitmakend van het hoofdstuk ‘Ecologische aspecten’, wordt hier nader op ingegaan.
4.2. Nationaal beleid Op nationaal niveau is diverse wet- en regelgeving van belang waarin globaal wordt ingegaan op bouwen in het buitengebied. De rijksoverheid laat inzake dit onderwerp veel over aan lagere overheden, maar geeft wel algemene (kwalitatieve) criteria aan voor beleidsuitwerking door lagere overheden. Nota Ruimte Nieuwbouw in het buitengebied kan, los van sloop, vervanging of hergebruik van bestaande verspreide bebouwing voor verbetering van het buitengebied zorgen. Indien nieuwbouwmogelijkheden voor werken of maatschappelijke functies wenselijk zijn, is het wenselijk om tegelijkertijd middelen te genereren voor de aanleg van recreatie- en/of natuurgebieden, landschapsbouw of voor ruimte voor waterberging (‘rood voor blauw’). Bij een toename van bebouwing en verharding zijn de beleidsregels van de commissie waterbeheer 21ste eeuw van belang (‘waterneutraal’ of ‘waterpositief’ bouwen). In de waterparagraaf (hoofdstuk 7) wordt hier nader op ingegaan. Van belang is het om zorgvuldig om te gaan met de ondergrond: bodemkwaliteit, cultuurhistorie, archeologie, maar ook milieuaspecten dienen onderdeel uit te maken van integrale planvorming.
4.3. Provinciaal beleid Streekplan Inzake het provinciaal beleid is het Streekplan Gelderland 2005, zoals op 29 juni 2005 door Provinciale Staten vastgesteld, van toepassing op het plangebied. Het streekplan hanteert als uitgangspunt dat de provincie op hoofdlijnen stuurt, wat een grotere beleidsvrijheid (en verantwoordelijkheid) voor regio’s en gemeenten betekent. Uitbreidingslocaties voor wonen en werken moeten passen in het bundelingsbeleid en afgestemd worden op de uitgangspunten van infrastructuur, natuur en milieu. Uiteraard moeten de uitbreidingsplannen voldoen aan de basiskwaliteitseisen van bodem, water, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
20
4.4. Gemeentelijk beleid Visie Wonen en Werken gemeente Vorden De gemeenteraad van de voormalige gemeente Vorden heeft in de beleidsnota “Inbreiding voor uitbreiding” (2003) het terrein achter het voormalig klooster aangewezen als inbreidingslocatie. Vigerend bestemmingsplan Voor het gebied vigeert het bestemmingsplan “Kranenburg 1979”, vastgesteld bij besluit van de raad d.d. 29 januari 1980, besluit Gedeputeerde Staten van Gelderland d.d. 16 september 1980, nr. B2809/5-RO106. In het vigerend bestemmingsplan is het terrein bestemd tot “Openbare en/of bijzondere bebouwing”, nader onderscheiden in bestemmingsvlak I en II. Uitsluitend binnen bestemmingsvlak II mag bebouwing worden opgericht met een maximale goothoogte van 10 meter en een maximale bouwhoogte van 16 meter. Het bebouwingspercentage mag niet meer dan 40% bedragen. De afwijking ten opzichte van het vigerend plan zit niet in de bebouwingsmogelijkheden zoals de bouwhoogte en het totaal te bebouwen oppervlak, maar in het gebruik. De vigerende bestemming staat uitsluitend wonen niet toe.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
21
5.
ECOLOGISCHE ASPECTEN
Flora- en faunaonderzoek Voorafgaand aan de herinrichting dienen de aanwezige natuurwaarden te worden geanalyseerd. Het kan immers zo zijn dat natuurwaarden worden geschaad en conflicten ontstaan met de Flora- en faunawet ontstaan. Door het Ecologisch Adviesbureau Prins en Bleijerveld is een flora- en faunaonderzoek verricht. In het rapport is een beschrijving gegeven van het plangebied ten einde de betekenis en aard van de ingreep in te kunnen schatten. De gevolgen van de ingreep zijn getoetst aan het geldende natuur- en gebiedsbeleid op rijks- provinciaal en gemeentelijk niveau. Gegevensbronnen Om een beeld te vormen van in geding zijnde flora en fauna is het plangebied op verschillende manieren onderzocht. Allereerst is de ligging van het plangebied ten opzichte van de beschermde zones in het kader van Natura 2000 gecontroleerd. Deze beschermde zones zijn onder te verdelen in Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden. Voorts is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Ecologische Hoofdstructuur bekeken. Ten slotte zijn de gegevens die het Natuurloket beschikbaar stelt geraadpleegd en is gebruik gemaakt van verspreidingsatlassen, gidsen en een veldbezoek. Het veldbezoek is afgelegd op 31 mei 2006 door M. Bleijerveld. In het onderzoek is geen aandacht besteed aan de gebouwen binnen plangebied, omdat deze in het ontwikkelingsplan behouden blijven. Richtlijnen De Habitatrichtlijn (1992) waarborgt de biodiversiteit door bescherming van de habitats van flora en fauna met uitzondering van de vogels. Aan deze laatste groep is namelijk een aparte richtlijn gewijd; de Vogelrichtlijn (1979). In beide gevallen zijn gebieden aangewezen. De EU verplicht de lidstaten om zorg te dragen voor de instandhouding van de habitats van de betrokken soorten in de aangewezen gebieden. De betrokken habitats en soorten worden genoemd in bijlage I en II van de Habitatrichtlijn en bijlage I van de Vogelrichtlijn. Naast de bescherming van gebieden (habitats) kent de Habitatrichtlijn ook bescherming van soorten. In bijlage IV van de richtlijn is een lijst opgenomen met soorten die strikt beschermd moeten worden. De beschermde status van de soorten van deze lijst geldt dus ook buiten de beschermde gebieden. De Vogelrichtlijn kent deze soortbescherming niet en beschermd dus alleen de aangewezen gebieden.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
22
Ook de Conventie van Bern (1979) houdt bescherming in van wilde dieren en planten en hun natuurlijke leefmilieu, dat met de Natuurbeschermingswet van 1998 aansluiting kreeg op de nationale wetgeving. Verschillende rode lijsten van bedreigde en kwetsbare soorten in Nederland omvatten soorten die vanwege hun aantalverloop of kwetsbaarheid speciale aandacht behoeven ten einde hun voortbestaan in ons land te garanderen. De nieuwe Flora- en Faunawet heeft instandhouding eveneens als hoofddoel en heeft dit uitgebreid met de aanvulling dat alle in het wild levende planten en dieren in principe met rust gelaten moeten worden. De wet verbiedt handelingen die de instandhouding van planten en dieren in gevaar brengen, beschermt kleine objecten of terreinen die voor een bepaalde soort van groot belang zijn en omvat soorten die opgenomen zijn in de rode lijst, waarvoor speciale beschermingsmaatregelen verplicht zijn. In de Flora- en Faunawet gaat het om bescherming van kleine gebieden; de grotere zijn reeds voldoende beschermd. Beoordeling van de ingreep In de beoordeling van de effecten is het noodzakelijk de soorten te analyseren waarvoor de speciale beschermingszones zijn aangewezen, de prioritaire soorten, de doelsoorten van het landelijk natuurbeleid, de Rode lijst soorten en alle soorten van de Conventie van Bern. De criteria die bij de beoordeling worden gehanteerd zijn afkomstig uit de boven genoemde richtlijnen. Het betreft: • Het gebied moet duurzaam plaats bieden aan soorten en levensgemeenschappen die er voorkomen. Dit betekent dat de aanwezige aantallen niet mogen afnemen en dat de populaties ter plaatse niet in gevaar komen; • het gebied moet een substantiële en functionele plaats betekenen voor soorten; • De ingreep moet in het licht gezien worden van ingrepen die reeds hebben plaatsgevonden of reeds gepland zijn. Hiermee wordt ingespeeld op het cumulatieve effect van een reeks (kleine) ingrepen. Gebiedsbeleid Habitatrichtlijn In de omgeving van het plangebied is geen Habitatrichtlijngebied aanwezig. Negatieve effecten van het plan op het habitatrichtlijngebied worden niet verwacht. Vogelrichtlijn
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
23
In de omgeving van het plangebied is geen Vogelrichtlijngebied aanwezig. Negatieve effecten van het plan op het vogelrichtlijngebied worden niet verwacht. Ecologische Hoofdstructuur Het weiland ten noorden van het plangebied is bestempeld als EHSnatuur. Het is niet duidelijk welke type natuur hier moet ontstaan. Op dit moment bestaat het weiland uit kruidenarm grasland. Vooralsnog is geen negatief effect van de plannen te verwachten, omdat de functie van het plangebied in feite nauwelijks veranderd.
Conclusies en Aanbevelingen Er werd één beschermde plantensoort gevonden, namelijk koningsvaren. Deze soort bevindt zich in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Er is dus geen ontheffing noodzakelijk. De koningsvaren wordt ook veel als tuinplant aangeboden. Omdat de standplaats in de kloostertuin niet overeen kwam met die in het wild, is het bovendien aannemelijk dat het voorkomen van koningsvaren op de betreffende plaats op aanplanting is terug te voeren. Het voorkomen van ontheffingsplichtige soorten van tabel 2 of 3 van de Flora- en faunawet is onwaarschijnlijk. Er werden alleen sporen van muizen in het plangebied gevonden. Geen van de beschermde soorten muizen die in een dergelijk terrein kunnen voorkomen, bevindt geen zich in tabel 2 of 3 van de Flora- en faunawet. Er werden geen aanwijzingen gevonden voor het voorkomen van soorten van tabel 2 of 3 van de Flora- en faunawet. Het plangebied kan van belang zijn voor vleermuizen. Er zijn potentiële verblijfplaatsen aanwezig en ook kunnen door het plangebied vliegroutes lopen. Aanbevolen wordt om een aanvullend vleermuizenonderzoek te laten uit voeren. In het plangebied komen zeker broedvogels voor. Het betreft hier algemene soorten van tuin en struweel. Vogels zijn alleen beschermd tijdens het broedseizoen, mits zij geen vaste rust- of verblijfplaats hebben. Er werden geen aanwijzingen gevonden dat dergelijke soorten in het plangebied voorkomen. Door de werkzaamheden (bouwrijp maken e.d.) buiten het broedseizoen te plannen worden conflicten met de Floraen faunawet, wat broedvogels betreft, voorkomen. In het plangebied werden geen amfibieën of reptielen aangetroffen. In het plangebied is geen voortplantingsbiotoop aanwezig voor amfibieën. In de directe omgeving is alleen een sloot aanwezig. Het voorkomen van beschermde soorten amfibieën van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet is onwaarschijnlijk. Het plangebied voldoet niet aan de habitateisen van de in Nederland voorkomende soorten reptielen.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
24
Het voorkomen van beschermde soorten vlinders, vissen, libellen en overige ongewervelden is niet waarschijnlijk op grond van hun habitateisen of landelijke verspreiding. Op grond van de bevindingen van het onderzoek zijn er, vanuit de Floraen faunawet, geen bezwaren gevonden tegen de voorgenomen herinrichting onder voorbehoud van de aanwezigheid van broedvogels en vleermuizen. Schade aan broedvogels kan worden voorkomen door de uitvoering (bouwrijp maken e.d.) buiten het broedseizoen te plannen. Het broedseizoen loopt van 1 maart tot 1 juli, maar is afhankelijk van de soort. Betreffende vleermuizen wordt licht aanvullend onderzoek geadviseerd om eventuele verblijfplaatsen te achterhalen en het belang vast te stellen van met name de singel aan de noordzijde.
Vleermuisonderzoek Inleiding Tijdens het flora- en faunaonderzoek bleek dat in het plangebied potentiële verblijfplaatsen aanwezig zijn van vleermuizen. Daarbij werd vooral aan de twee lindes achter de kerk gedacht, omdat boombewonende vleermuizen verstoringsgevoeliger zijn dan de ‘stedelijke’ soorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Verder zou de kloostertuin een zeker belang kunnen vertegenwoordigen als foerageergebied voor vleermuizen. Daarom is besloten aanvullend onderzoek uit te voeren wat betreft de soortgroep vleermuizen. Resultaten Tijdens het avond- en ochtendbezoek in de nacht van 27 juni 2006 zijn drie soorten vleermuizen waargenomen in en nabij de kloostertuin, te weten gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis (zie kaart 2). Van de drie soorten had alleen de gewone dwergvleermuis een directe binding met de kloostertuin. De twee andere soorten zijn in en in de directe nabijheid van de kloostertuin nauwelijks en slechts overvliegend waargenomen. De belangrijkste vlieg- en foerageerroute bevond zich langs de eiken aan de Ganzesteeg. Hier werd een vrij hoge activiteit waargenomen van alle drie de soorten. De soorten verplaatsten zich in de avond voornamelijk in oost-westelijke richting. Omdat van het plan geen negatieve effecten op deze route zijn te verwachten, is hier verder weinig aandacht aan besteed. Verder werden nog lage aantallen gewone dwergvleermuizen waargenomen langs de opgaande begroeiing aan de noordzijde van de kloostertuin. In de kloostertuin werd langs de opgaande begroeiing gejaagd door gewone dwergvleermuizen. Het aantal exemplaren was laag en bedroeg maximaal twee op enig moment. Eenmaal werd een doorvliegende laatvlieger in de tuin waargenomen. In de lindes aan de achterzijde van
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
25
de kerk werd geen activiteit waargenomen van vleermuizen. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat zich in de lindes verblijfplaatsen bevinden. Conclusies In de omgeving van het plangebied komen betrekkelijk veel vleermuizen voor van een beperkt aantal soorten. De belangrijkste vliegroutes liggen langs de Ganzesteeg. Het plan voor de realisatie van enkele gebouwen in het plangebied heeft geen negatieve effecten op deze routes. Er zijn in de lindes aan de achterzijde van de kerk geen verblijfplaatsen gevonden van boombewonende vleermuizen. Het plangebied vertegenwoordigt alleen voor een beperkt aantal exemplaren gewone dwergvleermuis een zeker belang in de vorm van jachtroutes binnen het plangebied en een vliegroute langs de noordzijde van het plangebied. Als gevolg van het plan zal het belang van de kloostertuin als jachtgebied in waarde afnemen. Dit zal echter geen significante negatieve effecten hebben op de lokale populatie gewone dwergvleermuizen, omdat het aantal dwergvleermuizen dat gebruik maakt van het plangebied gering is. Verder blijft in het plangebied opgaande begroeiing aanwezig. Mede omdat dwergvleermuizen ook veelvuldig rond gebouwen foerageren, blijft het plangebied potentie houden als foerageergebied. Ten slotte biedt de structuurrijke omgeving van Kranenburg voldoende uitwijkmogelijkheden. In het plan blijft de opgaande begroeiing aan de noordzijde grotendeels behouden of wordt opnieuw aangelegd. Er zijn daarom geen negatieve effecten te verwachten op de vliegroute langs de noordzijde van het plangebied. Omdat vleermuizen lichtschuw zijn, wordt tot slot geadviseerd buitenverlichting spaarzaam toe te passen en indien noodzakelijk gebruik te maken van neerwaarts stralende lampen met een laag wattage.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
26
6.
ARCHEOLOGIE
6.1. Beleidskader De provincie stelt dat bij plannen die archeologische gegevens in de bodem kunnen aantasten, zo veel mogelijk rekening moet worden gehouden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Het verdrag van Malta bepaalt dat de waarden in de bodem bewaard dienen te blijven. Bij ruimtelijke planvorming waarmee het archeologisch bodemarchief gemoeid is, dient de initiatiefnemer in een vroeg stadium een archeologisch (voor)onderzoek uit te voeren.
6.2. Archeologie Door Synthegra Archeologie bv is een inventariserend veldonderzoek verricht. Binnen het plangebied zijn een bureauonderzoek en een karterend booronderzoek uitgevoerd Hierbij zijn 12 boringen gezet met een maximale diepte van 2 m - mv. Tijdens het booronderzoek is een laarpodzolgrond aangetroffen. maar een podzol B-horizont is niet onderscheiden. Deze horizont is door bewerking van de bodem vermengd met de opgebrachte bovengrond. In 5 van de 12 boringen is het bodemprofiel tot op een diepte van minimaal 50 cm - mv verstoord. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen binnen het plangebied klein geacht. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt de kans, dat er zich archeologische vindplaatsen binnen het plangebied bevinden, klein geacht. Nader archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt om over de resultaten van het onderzoek contact op te nemen met het bevoegd gezag, de gemeente Bronckhorst. Mochten er tijdens de werkzaamheden toch aanwijzingen worden aangetroffen die wijzen op (pre-) historische bewoningsactiviteiten, dan geldt confonn de Monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht bij het bevoegd gezag, de gemeente Bronckhorst.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
27
7.
WATERPARAGRAAF
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een ‘Watertoets’ bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.
7.1. Beleid Rijksbeleid Vierde nota waterhuishouding De hoofddoelstelling van deze nota luidt: ‘het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde een veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd’. Centraal in de nota staat het gebiedsgerichte beleid. Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB 21) De Commissie is bij de formulering van haar advies voor het waterbeleid voor de eenentwintigste eeuw uitgegaan van drie principes: ‘anders omgaan met waterbeheer’, ‘ruimte voor water’ en ‘meervoudig ruimtegebruik’. Om veiligheid te creëren en om schade door wateroverlast en door droogte te voorkomen of te beperken, kiest de Commissie voor de volgende drietrapsstrategie voor het watersysteem: 1. overtollig water zo veel mogelijk bovenstrooms vasthouden in de bodem en in oppervlaktewater; 2. zonodig water tijdelijk bergen in retentiegebieden langs de waterlopen, waarvoor ruimte moet worden gecreëerd; 3. pas als 1 en 2 te weinig opleveren, water afvoeren naar elders. Het watersysteem moet betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar zijn. Betrouwbaarheid houdt in dat de burger, ook op termijn, bescherming wordt geboden bij hoog water en dat wateroverlast door regenval zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
28
Provinciaal beleid Waterhuishoudingsplan Gelderland Het Waterhuishoudingsplan 3 (WHP3) is in december 2004 vastgesteld. De hoofddoelstelling van het waterhuishoudkundige beleid van de provincie Gelderland luidt als volgt: ‘Het ontwikkelen en in stand houden van gezonde waterhuishoudkundige systemen in Gelderland die een duurzaam gebruik ten behoeve van mens en natuur garanderen’. De hoofdlijnen van het WHP3-beleid zijn terug te voeren op vier belangrijke onderwerpen: • Het voor 2007 respectievelijk 2015 verzilveren van in stroomgebiedsvisies en reconstructieplannen in beeld gebrachte wateropgaven ten aanzien van de algemene waterkwaliteit en het beter vasthouden en bergen van water in het regionale systeem; • Het vóór 2015 realiseren van in het WHP2 ingezet beleid voor o.a. herstel van natte landnatuur en waternatuur middels een aangescherpte gebiedsgerichte aanpak. naast de wettelijk verplichte habitat- en vogelrichtlijngebieden en Natuurbeschermingswetgebieden worden zeven strategische actiegebieden aangeduid; • Het grondwaterbeheer vanaf 2004 richten op het draagkrachtprincipe. Het provinciebrede onttrekkingenplafond wordt losgelaten ten gunste van een systeem waarbij de waterbalans en functies van een gebied bepalen of grondwateronttrekkingen moeten afnemen of kunnen toenemen. Hiervoor is in het Derde Waterhuishoudingsplan een “krimp- en groeikaart” opgenomen. Geohydrologisch onderzoek Door Mos Grondmechanica BV is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. (kenmerk: R606406-RH_1 d.d. 22 februari 2007). Geconcludeerd wordt dat het in principe mogelijk is om hemelwater op de projectlocatie te infiltreren. De maatgevend hoge grondwaterstand is relatief hoog bij de boringen 2 en 3. Bij het ontwerp van het infiltratiesysteem wordt geadviseerd om uit te gaan van een doorlaatfactor van 1 m/d. De infiltratievoorziening wordt aangelegd in het grondpakket boven de grondwaterstand. Dit pakket is duidelijk humeuzer dan het pakket onder de grondwaterstand. Daarmee is dit pakket vermoedelijk ook duidelijk minder doorlatend. Geadviseerd wordt deze grond tot tenminste 1,0 m van het infiltratiesysteem te vervangen door goed doorlatend zand.
7.2. Watertoets Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt 'Anders omgaan met water' vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te kunnen bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
29
ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft tot doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. Dit advies omvat de waterhuishoudkundige aspecten: veiligheid water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging. In opdracht van Dijkman Projecten is in mei 2007 door Buro Antares een watertoets uitgevoerd voor de nieuwbouw van 30 (zorg)appartementen op het terrein van Klooster Kranenburg te Kranenburg. Voor het binnenplein en voor de drie woonblokken zijn aparte voorzieningen voor ondergrondse infiltratie berekend. Om het ruimtebeslag zo klein mogelijk te houden is bij dit plan gekozen voor infiltratievoorzieningen opgebouwd uit ondergrondse infiltratiekratten in combinatie met een IT-riool. Het regenwater voert via een centrale overloop ter hoogte van het middelste woonblok af naar de beek. Deze kan worden uitgevoerd met een betonnen of kunststof put met zandvang, rond 800mm. De afvoerleiding naar de beek kan zijn van pvc rond 200mm. Op het parkeerterrein zal het regenwater via de open-/half verharding infiltreren. In de groenstroken en parkeervakken is voldoende berging op straat vereist, eventueel voorzien van drainage. Watertoetstabel Per thema wordt de doelstelling aangegeven, waarna vervolgens wordt aangegeven in hoeverre een thema bij dit project van toepassing is. Voor zover dit op de locatie van toepassing is wordt tevens per thema aangegeven op welke wijze aan de doelstelling voldaan zal worden.
Veiligheid Doelstelling: Waarborgen veiligheidsniveau Het plangebied bevindt zich niet in een winterbed van een rivier. Langs het plangebied loopt een waterloop, zonder waterkering. Langs de waterloop worden de wettelijke zones vrijgehouden van ongewenste ontwikkelingen, zoals bebouwing.
Wateroverlast Doelstelling: Reduceren van wateroverlast Vergroten veerkracht van watersysteem Het plangebied is niet gelegen in laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes. In het plangebied zal de hoeveelheid verhard oppervlak toenemen met 3.056 m2. Het water op het verhard oppervlak zal worden geïnfiltreerd deels via oppervlakkige infiltratie en deels via ondergrondse infiltratiekratten.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
30
Riolering Doelstelling: Vasthouden-bergen-afvoeren Vergroten zuiveringsrendement rwzi via aanpak ‘dunwater’ De riolering van de nieuwbouw wordt uitgevoerd met een gescheiden stelsel, zodat vuil en schoon water gescheiden worden afgevoerd. Eventueel koelwater wordt niet afgevoerd via het vuilwaterriool. In het plan kan regenwater geïnfiltreerd en/of afgevoerd worden naar infiltratievoorzieningen. In het plan is ruimte gereserveerd voor deze voorzieningen: oppervlakkige infiltratie op het parkeerterrein en infiltratievoorzieningen onder het binnenplein en in de tuinen rond de woonblokken.
Watervoorziening Doelstelling: Handhaven oppervlaktewaterpeil binnen gewenste of vastgestelde marges Er is geen oppervlaktewater in het plangebied. Langs het plangebied loopt een watergang. Het streef- en maximumpeil van de watergang is onbekend. Het infiltratiesysteem heeft een berging van meer dan 30 mm. Hierdoor wordt een minimale hoeveelheid regenwater uit het plangebied afgevoerd naar de watergang.
Volksgezondheid Doelstelling: Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen. Reduceren verdrinkingsrisico’s Er is geen oppervlaktewater in het plangebied.
Bodemdaling Doelstelling: Het tegengaan van verdere bodemdaling en reductie functiegeschiktheid Zettingsgevoelige gebieden zijn minder geschikt om te bebouwen. Dit probleem doet zich in het plangebied naar verwachting niet voor omdat er sprake is van zand bodem.
Grondwateroverlast Doelstelling: Het voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast Het plangebied is geschikt om te bouwen en ligt op een overgangsgebied tussen infiltratie en intermediair. Het betreft een zandgebied met grondwatertrap VI dat grenst aan een nat gebied dat zich aan de overkant van de watergang bevindt. Natte gebieden zoals kwelgebieden en zones achter dijken komen in het plangebied niet voor. Met een GHG van 90 cm – mv en een GLG van 200 cm – mv zijn er grote fluctuaties in het ondiepe grondwater te verwachten. Er kan dus geïnfiltreerd worden mits het infiltratiesysteem is voorzien van een afvoer naar de beek. Het plangebied ligt niet in waterwingebieden die worden stopgezet, zodat als gevolg hiervan naar verwachting het grondwaterpeil in de nabije toekomst niet zal stijgen.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
31
Oppervlaktewaterkwaliteit Doelstelling: Behoud/realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur Infiltratievoorzieningen hebben een nooduitlaat naar de langs geleven watergang. Bewoners moeten worden geïnformeerd over de toepassing van infiltratiekratten. Vervuilende activiteiten op straat mogen niet voorkomen. Daarnaast mogen geen uitlogende materialen zoals koper en zink in de daken worden toegepast. De nooduitlaten van de infiltratievoorzieningen worden voorzien van een zandvang.
Grondwaterkwaliteit Doelstelling: Behoud/realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur Het plangebied ligt in een intrekgebied voor waterwinning. Er worden geen functies toegestaan die de kwaliteit van het drinkwater negatief kunnen beïnvloeden. Het gaat vooral om vervuilende bedrijvigheid en overstorten, die in het plangebied niet aanwezig zijn. Infiltratievoorzieningen infiltreren regenwater van daken en wegen naar de bodem. Bewoners moeten worden geïnformeerd over de toepassing van infiltratiekratten en IT-riolen. Vervuilende activiteiten op straat mogen niet plaatsvinden. Daarnaast mogen geen uitlogende materialen zoals koper en zink in de daken worden toegepast. Technische maatregelen bij de infiltratievoorzieningen zijn bladvangers en zandvangen
Verdroging Doelstelling: Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden De inrichting van hydrologische beïnvloedingsgebieden rond natuur moet afgestemd zijn op deze natuur. Regenwater wordt geïnfiltreerd.
Natte natuur Doelstelling: Ontwikkeling/beschermen van een rijke, gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur Het plangebied bevindt zich op de rand van een gebied met hoger ecologische potenties. Er zijn geen vervuilende activiteiten die nadelig zijn voor de natte natuur. De inrichting van hydrologische beïnvloedingsgebieden rond natuur moet afgestemd zijn op deze natuur. Regenwater wordt geïnfiltreerd.
Inrichting en beheer Doelstelling: Doelmatig beheer en onderhoud (kosteneffectief, milieu- en natuurvriendelijk) In het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewateren.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
32
8.
MILIEUKUNDIGE ASPECTEN
8.1. Wet milieubeheer Er zijn in de directe omgeving geen (bedrijfs-)activiteiten aanwezig die een belemmering vormen voor de nieuwe functies. Evenmin zijn er in de omgeving functies gelegen die beperkingen ondervinden van de nieuwbouw.
8.2. Geluid Alcedo heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de geplande nieuwbouw bij het klooster Kranenburg. In dit onderzoek wordt de geluidsbelasting gepresenteerd ten gevolge van wegverkeerslawaai van de N319 voor het maatgevende jaar 2017. De uitgangspunten voor de berekening van de geluidsbelasting zijn de verkeersgegevens zoals opgegeven door de Provincie Gelderland. Berekening geluidsbelasting Volgens opgaaf bedroeg de etmaal intensiteit voor 2005 maximaal 5560 motorvoertuigen per etmaal. De etmaalintensiteit zal voor peiljaar 2017, uitgaand van een autonome groei van 2% per jaar, maximaal 7051 mvt/etmaal bedragen. De wegdekverharding van de N319 bestaat uit SMA 0/11. De maximaal toelaatbare rijsnelheid bedraagt 50 km/uur. De overdrachtsberekeningen voor de provinciale weg N319 is uitgevoerd overeenkomstig Standaard Reken Methode 1 van het reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai (RMV) 2002 voor het jaar 2017. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai van de provinciale weg N319 niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De optredende geluidsbelasting bedraagt maximaal 48 dB.
8.3. Externe veiligheid Bij het aspect externe veiligheid is aan de orde het gevaarsaspect. In het kader van externe veiligheid wordt nagegaan in hoeverre bepaalde vormen van milieubelasting een risico vormen voor de volksgezondheid kunnen betekenen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan zaken als ontploffingsgevaar en uitstoot van giftige en kankerverwekkende stoffen. Treffende voorbeelden waar dit speelt zijn overslaginrichtingen zoals havens en spoorwegemplacementen en bedrijven waar grootschalig met giftige en brandbare stoffen wordt gewerkt. Het voorliggende bouwplan voorziet niet in activiteiten die gevolgen hebben voor het aspect externe veiligheid.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
33
Bovendien is de bouwlocatie niet gelegen binnen het beïnvloedingsgebied van bronnen waarmee bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid rekening moet worden gehouden (bron: ‘Riscoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen’ gedateerd 24 maart 2003 van het Ministerie van verkeer en waterstaat). Verder is de risicokaart van de provincie Gelderland geraadpleegd, zie onderstaand kaartfragment, waar de bouwlocatie middels een rode ster nader is aangeduid.
De risicokaart Gelderland informeert o.a. de inwoners van Gelderland over de risico’s waarmee zij in hun leefomgeving kunnen worden geconfronteerd en hoe te handelen. Daarnaast is de risicokaart een communicatie-instrument. Gemeentelijke-, regionale- en provinciale besturen en overheidsdiensten kunnen in de risicokaart gemakkelijk risico-informatie vinden. Deze informatie kan gebruikt worden bij het maken van beleid, bij beslissingen die genomen worden en bij de uitvoering van beleid zoals bij de aanleg van een nieuwe woonwijk of voor het afgeven van milieu- en vestigingsvergunningen. De aangegeven groene driehoekjes (nadere aanduiding van een kwetsbaar element) op de risicokaart betreffen o.a. onderwijsinstellingen.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
34
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn in het kader van het aspect externe veiligheid om het bouwplan te realiseren.
8.4. Luchtkwaliteit Alle ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van luchtkwaliteit hebben geleid tot een aanpassing van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteitseisen. Daarnaast zijn het Besluit en de Regeling “Niet In Betekenende Mate bijdrage” op 15 november 2007 in werking getreden. Het Besluit luchtkwaliteit 2005 is hiermee komen te vervallen. Deze wetswijziging brengt de volgende veranderingen met zich mee: • Uitsluiting van het stand-still beginsel. Het stand-still beginsel houdt in dat een situatie die voldoet aan de normen, toch niet mag verslechteren tot aan de norm. Uitsluiting van dit beginsel ten aanzien van luchtkwaliteit betekent dat de luchtkwaliteit mag worden ‘opgevuld’ tot aan de grenswaarde. • Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit bij (dreigende) overschrijding grenswaarden. Hiertegen is geen beroep mogelijk. • Niet in betekenende mate verslechteren; een verslechtering van de luchtkwaliteit is toegestaan, mits dit niet in betekende mate is. Hiervoor wordt een interim-grens van 1% gehanteerd.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. In Nederland zijn meer dan 5000 ruimtelijke projecten. Slechts zo'n 150 daarvan verslechteren de luchtkwaliteit 'in betekenende mate'. Kleine projecten Dit zijn projecten die de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor, óók niet in overschrijdingsgebieden (gebieden met te veel luchtvervuiling). Grote projecten Deze projecten verslechteren de luchtkwaliteit 'in betekenende mate'. Ze worden waar mogelijk opgenomen in de gebiedsgerichte programma's van het Nationaal Samenwerkingprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze projecten worden niet meer beoordeeld op de afzonderlijke effecten op de luchtkwaliteit, maar getoetst aan de criteria van het NSL. Met deze projecten moeten de doelstellingen van het NSL voor het specifieke gebied nog steeds kunnen worden gerealiseerd. Alleen dan kan het project doorgaan. De negatieve gevolgen van het project voor de luchtkwaliteit kunnen in het gebiedsprogramma worden gecompenseerd.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
35
VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). VROM sluit aan bij de definities die buurlanden hiervoor gebruiken. Zo hanteert Duitsland een grens van 3%; projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling (tot de inwerkingtreding van het NSL bedraagt de grens 1%). Dit criterium is een 'of-benadering'. Als een project voor één stof de 3%grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm betekent concreet: • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen. Het onderhavige initiatief valt onder kleine projecten, zodat een beoordeling op luchtkwaliteit achterwege kan blijven.
8.5. Bodem- en asbestonderzoek Bodem en asbestonderzoek In opdracht van Dijkman Projecten is door Verhoeve Milieu Oost bv in februari 2006 een gecombineerd verkennend bodem- en asbest onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel gelegen aan de Ruurloseweg 99 te Kranenburg. De aanleiding tot het bodemonderzoek is de voorgenomen aankoop van en de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Het doel van dit gecombineerd verkennend bodem- en asbest onderzoek is het verkrijgen van een indicatie van de milieuhygiënische bodemkwaliteit en de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem op de locatie. Bovengrondse tanks Zintuiglijk zijn in de bovengrond zwakke bijmengingen met puin waargenomen. Er zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van olie. Analytisch zijn in de bovengrond de gehalten aan koper, kwik, lood, zink en PAK (10) totaal licht verhoogd aangetoond. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan minerale olie en/of vluchtige aromaten gemeten.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
36
Overig terrein Zintuiglijk is waargenomen dat de bovengrond plaatselijk puinresten bevat. Bovendien is de ondergrond plaatselijk roesthoudend. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond de gehalten aan kwik, lood, zink, PAK (10) totaal, EOX en minerale olie licht verhoogd zijn gemeten. In de ondergrond overschrijdt alleen het gehalte aan arseen de streefwaarde in lichte mate. In het grondwater overschrijdt geen van de onderzochte parameters de streefwaarde. Asbest In boring 10 is één plaatje asbestverdacht materiaal aangetroffen. Verder zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Uit de analyseresultaten van het asbestverdachte materiaal blijkt dat sprake is van chrysotiel- asbest. De asbestconcentratie wordt geschat op 27 mg/kg ds. Conclusie en advies Geconcludeerd kan worden dat in de grond streefwaarde overschrijdingen zijn aangetroffen. Het grondwater bevat geen verhoogde concentraties. Ter plaatse van boring 10 is asbest aangetroffen. De asbestconcentratie wordt geschat op 27 mg/kg ds. De licht verhoogd gemeten gehalten in de grond zijn dusdanig gering verhoogd gemeten dat risico's voor de volksgezondheid en het milieu als verwaarloosbaar klein mogen worden beschouwd. Aanvullend onderzoek hiervoor wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Wel is, door het aangetroffen stukje asbest, de locatie asbestverdacht en dient formeel een nader asbestonderzoek te worden uitgevoerd. Dit nader asbestonderzoek zal uitwijzen of sprake is van een incidenteel stukje asbest of dat er meer asbest In de grond aanwezig is. Er dient ook rekening te worden gehouden met het gegeven dat bij eventuele toekomstige grondwerkzaamheden de grond niet zonder aanvullend onderzoek en niet zonder restricties buiten de locatie kan worden toegepast. Het Bouwstoffenbesluit wordt dan van kracht. Nader asbestonderzoek In opdracht van Dijkman Projecten bv is door Verhoeve Milieu Oost bv in april 2006 een nader asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel gelegen aan de Ruurloseweg 99 te Kranenburg. De aanleiding tot het uitvoeren van het nader onderzoek asbest is dat tijdens het verkennend asbestonderzoek in gat 10 (achter de kerk in een ophoging) één plaatje chrysotiel-asbest is aangetroffen.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
37
Het doel van het nader asbest onderzoek is drieledig, namelijk: • inzicht krijgen in de asbestconcentratie; • inzicht krijgen in de wijze van voorkomen van de asbestverontreinigingen (welk type asbest komt voor); • inzicht krijgen in de globale omvang van de asbestverontreiniging. Aangezien asbest een heterogene verontreiniging is. is de exacte afbakening van de verontreiniging op basis van onderzoek moeilijk. Mede op basis van theoretische veronderstellingen zal de verontreinigingssituatie ingeschat worden. Het nader onderzoek asbest heeft zich allen gericht op de ophoging achter de kerk (gat 10) . Het asbestonderzoek is uitgevoerd conform de NEN-5707 en de NEN-5897. In totaal zijn in de ophoging een 6-tal sleuven gegraven. Zintuiglijk is in geen van de sleuven asbestverdacht materialen waargenomen. Uit de analyseresultaten van de samengestelde mengmonsters blijkt dat er geen asbest is aangetoond. Geconcludeerd kan worden dat het waarschijnlijk een incidenteel stukje asbest betrof welke is waargenomen tijdens het verkennend onderzoek en er voor de locatie geen specifieke risico's zijn.
8.6. Leidingen Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
38
9.
EXPLOITATIE & REALISATIE
(Regionale) Zorgaanbieders willen zorg verlenen aan cliënten in het voormalige klooster maar ook aan de bewoners van de (zorg)appartementen. Het is goed mogelijk dat de zorgverlener de benodigde opstallen huurt van de vastgoedeigenaar. Primair uitgangspunt is om de (zorg)appartementen te verhuren; de gebruikers kunnen naar behoefte van de zorgvoorzieningen gebruik maken. Tussen de gemeente Bronckhorst en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten, hierdoor komen de kosten van het in exploitatie nemen van het plan voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Door de schaal en de brede opzet van de zorgverlening in de zorgeenheden, de (zorg)appartementen en de aanwezigheid van een zorgverlener is het mogelijk, door een zorgvuldige afstemming van diverse kosten- en batencomponenten, het hele complex exploitabel te maken. Hierdoor kan het kloostercomplex voor de nabije toekomst worden bewaard.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
39
10. JURIDISCHE TOELICHTING Het beleid zoals dat in de voorgaande paragrafen is beschreven, is vertaald in een bestemmingsplan dat zowel de overheid als de burgers bindt. Het juridisch bindende gedeelte is tweeledig: de kaart en de regels. Noch aan de kaart, noch aan de regels kan zelfstandige betekenis worden toegekend: zij kunnen alleen in hun onderlinge samenhang worden begrepen.
10.1. De regels Binnen de bestemming “Wonen – Zorg” zijn de voorgestane activiteiten toegestaan. De hoofdbebouwing moet binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden opgericht. Verwezen wordt daarbij naar de op kaart aangegeven maximale bouwhoogte. Verder is op de plankaart de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” opgenomen, in de regels wordt hieraan verbonden dat binnen het aangegeven bouwvlak maximaal 30 (zorg)appartementen mogen worden gerealiseerd. Binnen de bestemming maar buiten het bouwvlak mogen verder worden opgericht: parkeervoorzieningen, verharding, groenvoorzieningen, bouwwerken zoals hekken, fietsenrekken, vlaggenmasten, verlichting etc. Ter bescherming van de watergang is in de regels de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterlopen” opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van maximaal 2 m hoog toegestaan, die ten dienste staan van deze bestemming. Het zuidelijke terreindeel tussen het voormalig klooster en de Ruurloseweg zal zijn landschappelijke karakter behouden en versterken. Daarom is hier de aanduiding “specifieke vorm van wonen cultuurhistorisch waardevol erf” aan toegekend. Binnen de aanduiding dient een minimaal percentage van de gronden behouden te blijven voor groenvoorzieningen. Binnen de aanduiding “specifieke vorm van wonen - groen en parkeren” mag een eventueel verdiepte parkeerplaats worden aangelegd met een afschermende muur van maximaal 3 meter. Verder bevatten de regels algemene bepalingen, is aangegeven hoe de maten in het plan gemeten moeten worden en wat wordt bedoeld met de verschillende definities in dit plan.
10.2. De plankaart De begrenzing op de plankaart is gebaseerd op de kadastrale begrenzing. De begrenzing van het bouwvlak en de zones waarin parkeren etc gerealiseerd kunnen worden, zijn gebaseerd op de planconcepten voor gebouw en buitenruimte. Deze begrenzing biedt de mogelijkheid om daarbinnen nog enigszins te schuiven met de plaats van het gebouw en
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
40
andere voorzieningen. Evident is echter dat de nieuwbouw gerealiseerd wordt, binnen de maatvoeringseisen die in de regels en plankaart zijn bepaald.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
41
11. MAATSCHAPPELIJKE PROCEDURE
11.1. Planontwikkelingsfase Gedurende de planontwikkelingsfase is overleg gevoerd tussen gemeente, initiatiefnemer, architect en stedenbouwkundige en overleg tussen de initiatiefnemer en de eigenaren van de aanliggende percelen. Daaruit is een bouw- en inrichtingsvoorstel voortgekomen zoals nu in dit bestemmingsplan is verwerkt. Tevens zijn in deze fase de benodigde vooronderzoeken uitgevoerd en zijn parallel aan de planvorming afspraken gemaakt over exploitatie.
11.2. Vooroverleg en inspraak Onderhavig plan is conform het bepaalde in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening voor vooroverleg toegezonden aan de daartoe gebruikelijke instanties. Op 7 juni 2007 is er een inspraakavond gehouden voor de inwoners van Kranenburg. Op deze avond is het initiatief en de te volgen procedure nader toegelicht. Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft vanaf 11 oktober 2007 gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegen in het gemeentekantoor. Tijdens de geboden termijn voor inspraak is een aantal inspraakreacties ingediend. In een aparte “Nota Inspraak en Overleg ex artikel 10 BRO zijn de reacties uit het vooroverleg en de inspraak kort samengevat en van commentaar voorzien.
11.3. Vaststelling Het onderhavige ontwerpbestemmingsplan zal de procedure van artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen.
Bestemmingsplan Klooster Kranenburg
042-007
april 2009
42