93/42 Commissie Arbeidsomstandigheden Advies inzake het ontwerp-Besluit biologische agentia ter uitvoering van de EG-richtlijn betreffende minimumvoorschriften inzake de beschernning van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk Uitgebracht aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 17 december 1993
Inhoudsopgave
pagina
1.
inleiding
1
2.
De EG-richtlijn betreffende de bescherming van werknemers tegen rislco's van blootstelling aan biologische agentia en de implementatie ervan In het ontwerp-Beslult biologische agentia
2
3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Het oordeel van de commissie Algemeen Werkingssfeer ontwerp-besluit Arbeldsgezondheldskundig onderzoek Artikelsgewijs commentaar Ministerleie regelingen
Bijiagen: 1. 2a. 2b.
De adviesaanvraag Samenstelling Commissie Arbeidsomstandigheden Samenstelling Subcommissie MAC-waarden
5 5 5 6 8 12
1.
Inleiding
Bij brief van 4 novennber 1993, kenmerk DGA/AIB/WJZ/93/10865, heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgeiegenheid de Connmissie Arbeidsomstandigheden van de Sociaal-Economische Raad (SER) ter advisering voorgelegd een ontwerp-Besluit tot vaststelling van minimumvoorschriften ter bescherming van werknemers tegen de gevaren van biootsteliing aan biologische agentia op het werk (ontwerp-Besluit biologische agentia), alsmede drie (tijdelijke) ministeriele regeiingen. Het besluit en de ministeriele regeiingen dienen ter implementatie in de Nederiandse wetgeving van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen nr. 90/679/EEG van 26 november 1990 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van biootsteliing aan biologische agentia op het werk. De richtlijn dient uiterlijk 29 november 1993 in de nationale wetgeving te zijn verwerkt.
Bij brief van 18 augustus 1993, kenmerk DGA/AIB/WJZ/93/08622, was vooruitlopend op de behandeling in de ministerraad het ontwerp-besluit door de Directeur-Generaal van de Arbeid ter kennisneming gezonden aan de Commissie Arbeidsomstandigheden. Na behandeling in de ministerraad van 10 September 1993 zijn enkele mineure wijzigingen in het ontwerp-besluit aangebracht.
Het advies is voorbereid door de Subcommissie MAC-waarden. De adviesaanvraag, inclusief ontwerp-besluit en de betreffende EG-richtlijn is als bijiage 1 bijgevoegd. De samenstelling van de commissie van voorbereiding is opgenomen in bijiage 2b. Voor de samenstelling van de Commissie Arbeidsomstandigheden zij verwezen naar bijiage 2a.
2 2.
De EG-richtliJn betreffende de bescherming van werknemers tegen risico's van blootstelling aan biologische agentia en de implementatie ervan in het ontwerp-Besluit biologische agentia
De Richtlijn van 26 november 1990 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia (nr. 90/679/EEG) is de zevende bijzondere richtlijn welke is vastgesteld op basis van artikel 16 lid 1 van de zogenoemde kaderrichtlijn (Richtlijn nr, 89/391/EEG) van 12 juni 1989. Deze kaderrichtlijn bevat bepalingen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk. De bepalingen van de richtlijn 'biologische agentia' gelden, gelet op artikel 1 van deze richtlijn, naast en als verbijzondering van de bepalingen van de kaderrichtlijn. In de laatste decennia is als gevolg van onder meer de ontwikkeling van de recombinant-DNA-techniek in toenemende mate sprake van industriele activiteiten in de biotechnologie. Werkzaamheden die uit oogpunt van milieu en gezondheid aanzienlijke risico's met zich brengen. Reden voor de Raad van de Europese Gemeenschappen om drie richtlijnen op dit terrein uit te vaardigen: de eerste twee richtlijnen hebben betrekking op genetisch gemodificeerde organismen' en de derde (onderhavige) richtlijn op de bescherming van werknemers. In de nota van toelichting bij het ontwerp-besluit wordt gesteld dat alhoewel de directe aanleiding tot het opstellen van de richtlijn het toenemend gebruik van recombinant-DNA-techniek was, de richtlijn in beginsel betrekking heeft op alle werkzaamheden waarbij werknemers ten gevolge van hun werk worden of kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia.
De richtlijn beoogt minimumvoorschriften te geven inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia. Uit de overwegingen van de Raad van de Europe-
Te weten Richtlijn nr. 90/219/EEG betreffende het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde nnicro-organismen en Richtlijn nr. 90/290/EEG betreffende de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu. Beide richtlijnen zijn in de Nederlandse wetgeving geimplementeerd door middel van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen.
3 se Gemeenschappen blijkt dat dit doel bereikt dient te worden door preventieve maatregelen en dat van de risico's verbonden aan blootstelling aan biologische agentia op het werk meer nauwkeurige kennis kan worden verkregen als van die risico's aantekening wordt gehouden. Voorts blijkt uit die overwegingen dat de werkgevers voortdurend de evolutie, dat wil zeggen ontwikkelingen, van de technoiogie dienen te volgen.
Gelet op het doel, te weten de verbetering van het arbeidsnnilieu/arbeidsomstandigheden, en de Europeesrechtelijke grondslag van de richtlijn vindt innplementatie van de richtlijn plaats in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet. Implementatie in de Nederlandse wetgeving kan op twee manieren gebeuren, ofwel door de betreffende bepalingen onder te brengen in de bestaande sectorale veiligheidsbesluiten op basis van de Arbeidsomstandighedenwet, ofwel door middel van een afzonderlijk besluit op basis van artikel 24 Arbowet. Uit oogpunt van wetgevingssystematiek en om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de opzet en systematiek van de richtlijn is de voorkeur gegeven aan een afzonderlijke algemene maatregel van bestuur. De nota van toelichting vermeldt dienaangaande tevens dat een dergelijke opzet beter aansluit bij het voornemen om binnen afzienbare tijd de thans bestaande veiligheidsbesluiten te vervangen door een meer algemene en meer op de systematiek van de Arbo-wet aansluitende regelgeving, in casu een tot stand te brengen Arbeidsomstandighedenbesluit. Het ontwerp-besluit Biologische agentia anticipeert reeds op deze ontwikkeling zodat het op eenvoudige wijze te zijner tijd in het Arbeidsomstandighedenbesluit kan worden ingepast.
De kernbepalingen van de richtlijn hebben betrekking op de vaststelling en beoordeling van risico's en de daaraan gekoppelde toepasselijkheid van de diverse bepalingen, vervanging en maatregelen ter vermindering van de risico's, hygienische en individuele beschermingsmaatregelen, voorlichting en opieiding van werknemers, voorlichting in bijzondere gevallen, registratie van gegevens, melding aan de bevoegde instantie, medische controle en specifieke maatregelen op het terrein van de gezondheidszorg en diergeneeskunde, als-
mede industriele precedes, laboratoria en dierenverblijven. Het merendeei van de minimum voorschriften is geimplementeerd in het ontv\/erp-Besluit biologische agentia. In een aantal gevallen was implementatie niet nodig omdat de betreffende verplichtingen al op grond van de Arbo-wet zijn geregeld. Het bepaalde in de artikelen 9 (voorlichting en opieiding werknemers) en 10, eerste lid (schriftelijke instructies), van de EG-richtlijn worden geimplementeerd door middel van een ministeriele regeling op basis van artikel 6 Arbo-wet.
3.
3.1
Het oordeei van de commissie
Algemeen
Het ontwerp-Besluit biologische agentia en de drie ministerieie regelingen geven de connmissie aanleiding tot de volgende opnnerkingen in algemene zin.
De commissie heeft waardering voor de wijze waarop de Richtiijn nr. 90/679/EEG is geimplementeerd in de Nederlandse wetgeving en aansluiting is gezocht bij de structuur van de Arbeidsomstandighedenwet, rekening houdend met een tot stand te brengen allesomvattend Arbo-besluit.
Op grond van de EG-richtlijn zijn in het ontwerp-besluit enkele verplichtingen opgenomen die in zijn algemeenheid eveneens in de Arbo-wet zullen worden opgenomen in het kader van de wijziging van deze wet in verband met het ten uitvoer leggen van de richtiijn nr. 89/391/EEG, de zogenoemde Kaderrichtlijn. De commissie vraagt zich af of de betreffende bepalingen in het ontwerpbesluit in overeenstemming zijn met de bepalingen van de 'nieuwe' Arbo-wet. Bij de artikelsgewijze behandeling zai hierop nader worden ingegaan.
3.2
Werkingssfeer ontwerp-besluit
Het ontwerp-besluit heeft betrekking op arbeid die gericht is op het werken met biologische agentia en op arbeid waarbij gelet op de aard van de arbeid en omstandigheden werknemers kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia. Wat dit Iaatste betreft is in bijiage I van de richtiijn een indicatieve lijst van werkzaamheden opgenomen waarbij niet welbewust met biologische agentia wordt gewerkt maar de aard van het werk wel blootstelling met zich kan brengen. De nota van toelichting stelt dienaangaande dat sprake dient te zijn van een kans op blootstelling tijdens de arbeid aan specifiek bij die arbeid (mogelijkerwijs) voorkomende biologische agentia. Als voorbeelden van dergelijke situaties worden genoemd het verzamelen en verpakken van eieren in een groothandel en het werken in kantoren met een airconditioningsinstallatie.
6 Uit de bijlage I blijkt dat tot de risicogroep onder meer behoort het personeel in de gezondheidszorg. Deze werknemers komen gelet op de aard van hun werkzaamheden in contact met personen die ziek zijn als gevolg van biologische agentia. Er zijn evenwel ook andere werknemers die gelet op de aard van hun werk in contact kunnen komen met al dan niet latent geVnfecteerde personen of instrumenten/werkruimtes, zoals loketpersoneel, winkelcassieres, politieagenten, conducteurs, schoonmaakpersoneel, meteropnemers, perronopzichters NS. Volgens artikel 3 lid 2 van het ontwerp-besluit is, indien sprake is van een gerede kans op blootstelling aan de biologische agentia van categoric 2, 3 of 4, een beperkt aantal artikelen van toepassing. Niet geheel duidelijk is onder weike omstandigheden het besluit van toepassing zai zijn en wanneer sprake is van een gerede kans op blootstelling. Naar de mening van de commissie dient zowel in de nota van toelichting als in het Publikatieblad, waaraan in de nota wordt gerefereerd, duidelijkheid in deze te worden geschapen. Voorts vraagt de commissie zich af of in de nota van toelichting een juiste inschatting is gemaakt omtrent de gevolgen van het besluit voor arbeidsorganisaties. De commissie heeft de indruk dat datgene wat daarover in de nota van toelichting is vermeld een behoorlijke onderschatting is van de reikv^/ijdte van het besluit.
3.3
Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Artikel 14 lid 1 van de richtlijn schrijft voor dat de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving en gebruiken maatregelen moeten treffen inzake de passende medische controle. Conform het tweede lid van dit artikel moeten de maatregelen van dien aard zijn dat eike werknemer zonodig aan een passende medische controle kan worden onderworpen voordat betrokkene wordt blootgesteld en daarna met regelmatige tussenpozen. Het ontwerp-besluit voorziet in artikel 11 in een specifieke uitwerking van het nieuwe artikel 24a Arbo-wet voor arbeid met biologische agentia. Onder meer wordt in artikel 11 van het ontwerp-besluit erin voorzien dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek niet alleen periodiek maar ook en met name bij de aanvang van de werkzaamheden dient plaats te vinden: eIke werknemer
wordt in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Het ontwerp-besluit voorziet echter niet in een verbod om bedoelde arbeid te verrichten indien men niet vooraf medisch geschikt is bevonden om bedoelde werkzaamheden te verrichten.
In het algemeen staat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij risico's voor de gezondheid voortvloeiende uit arbeid en arbeidsomstandigheden, in dienst van de individuele werknemer om het persoonlijk gezondheidsrisico in te schatten zonder dat het consequenties heeft/kan hebben voor derden. Met betrekking tot biologische agentia is het wezenlijke verschil in het gezondheidsrisico daarin gelegen dat de betrokken werknemer zelf onder normale bedrijfsomstandigheden eveneens als besmettingsbron voor anderen kan fungeren. De commissie is van mening dat juist uit oogpunt van de gezondheidsbescherming van derden in bepaalde situaties, waarbij blootstelling aan biologische agentia van categorie 4 kan plaatsvinden of werkzaamheden met biologische agentia van categorie 3 of 4 plaatsvindt, sprake dient te zijn van een verbod om bedoelde arbeid te laten verrichten indien geen arbeidsgezondheidskundig onderzoek vooraf heeft plaatsgevonden - en periodiek (mede afhankelijk van omstandigheden) wordt herhaald - waaruit blijkt dat betrokkene medisch geschikt is bevonden de betreffende werkzaamheden te verrichten. De commissie benadrukt in dit verband de mogelijkheid dat een betrokken werknemer juist door de aard van zijn/haar werkzaamheden onbewust als besmettingsbron onder normale arbeids/bedrijfsomstandigheden kan dienen voor derden. Omdat een risico van besmetting niet geheel kan worden uitgesloten, en mede gelet op de specifieke risico's en gevolgen van blootstelling dient dan ook in voornoemde situaties een verplichting als bedoeld in artikel 25 Arbo-wet voor de werkgever te gelden waarbij het hem verboden wordt om werknemers bedoelde arbeid te laten verrichten indien zij niet vooraf medisch geschikt zijn bevonden en waarbij het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij tussenpozen moet worden herhaald en om bijzondere redenen ook na de beeindiging van de arbeid moet worden voortgezet. De commissie dringt er dan ook op aan om via een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 25 Arbo-wet de bepalingen van dat artikel van kracht te doen zijn voor arbeid met biologische agentia.
3.4
Artikelsgewijze commentaar
Artikel 1 Onder de punten a en b van het eerste lid is sprake van 'celculturen'. Daarbij is in het ene geval sprake van een zelfstandig naamwoord en in het andere geval van een werkwoord. De commissie acht het juister om onder b te spreken van 'een kunstmatige kweek van'.
In lid 2 van dit artikel worden de categorieen van biologische agentia omschreven. De omschrijving van de diverse categorieen is vrijwel overeenkomstig de tekst van de richtlijn. De commissie attendeert erop dat in het woord "onwaarschijniijk" in de omschrijving van categorie 1 al een kanselement is verdisconteerd en dat in dat opzicht het woord "kan" overbodig is.
Lid 3 geeft de bevoegdheid om bij ministeriele regeling de biologische agentia in te delen in een van de in lid 2 bedoelde categorieen, in afwachting van een EG-indeling. Voor het commentaar van de commissie dienaangaande zij verwezen naar paragraaf 3.5.
Artikel 2 Artikel 2 heeft - met inachtneming van artikel 25 onder a - betrekking op de inventarisatie en evaluatie van gevaren. Daarbij dient met name een aantal zaken (punten a tot en met d) in acht te worden genomen. Onder punt d is sprake van het gebruik van medicijnen door betrokken werknemers. Het is de commissie niet duidelijk, temeer omdat de EG-richtlijn niet rept over het geneesmiddelengebruik, wat de relevantie is van het betrekken van het geneesmiddelengebruik van de individuele werknemer bij de inventarisatie en evaluatie van risico's die werknemers kunnen lopen door hun arbeid en arbeidsomstandigheden. De commissie acht het weinig zinvol om anonieme statistische gegevens over geneesmiddelengebruik te verdisconteren in een risico-inventarlsatie en -evaluatie. De commissie onderschrijft het belang van het betrekken van gegevens over
9 geneesmiddelengebruik bij de risicobeoordeling per individu en met name dat betrokkene door het gebruik van geneesmiddel(len) bevattelijker kan zijn voor ziekten. De commissie acht het wenselijk dat in het (periodieke) arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt nagegaan of en zo ja, in hoeverre geneesmiddelengebruik een extra risicofactor inhoudt voor betrokkene in verband met zijn/haar arbeid en dat betrokkene daarop wordt gewezen.
Artikel 3 Zoals in paragraaf 3.2 is aangegeven, acht de commissie een verduidelijking van het toepassingsgebied van het ontwerp-besluit wenselijk.
Artikel 4 De richtlijn spreekt in artikel 5 expliciet over de verplichting van de werkgever om het gebruik van een schadelijk biologisch agens te vermijden door de vervanging van een schadelijk biologisch agens door - volgens de huidige stand van de kennis, in de omstandigheden waaronder het wordt gebruikt - een voor de gezondheid van de werknemers niet of minder gevaarlijk biologisch agens. In het ontwerp-besluit ligt in artikel 4 lid 2 impliciet besloten de verplichting om te kiezen voor het niet c.q. het minst schadelijke organisme. De commissie vraagt zich af of daarmee recht wordt gedaan aan de verplichting in de richtlijn tot vervanging.
In artikel 4 lid 4 is sprake van "de duur van de kans op blootstelling". De commissie acht het juister te spreken van "de duur van de periode waarin een kans bestaat op blootstelling".
Artikel 5 Dit artikel biedt de mogelijkheid om bij ministeriele regeling het bio-risicosignaal als waarschuwingssignaal wettelijk verplicht te stellen. Bij de inwerkingtreding van het Besluit Veiligheids- en gezondheidssignalering, ter implementatie van de Richtlijn nr. 92/58/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1992 inzake veiligheids- en gezondheidssignalering, zai conform artikel 28 van het voorliggende ontwerp-besluit artikel 5 worden aangepast. De commissie wijst erop dat het voornoemde Besluit Veiligheids- en gezond-
10 heidssignalering inmiddels is gepubliceerd (Staatsblad 1993, nr. 530) en dat het besluit op 22 oktober jl. in werking is getreden. Artikel 5 kan dan ook worden aangepast aan de nieuwe situatie onder gelijktijdig schrappen van artikel 28 van het ontwerp-besluit.
Artikel 6 tot en met 9 Deze artikelen geven de commissie geen aanleiding t o t het maken van opmerkingen.
Artikel 10 In artikel 10 lid 1, aanhef en onderdeel a, is sprake van een passief geformuleerd recht van de ondernemingsraad of, bij ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers om desgevraagd te worden geinformeerd door de werkgever omtrent de risico-inventarisatie en evaluatie. Het voorstel van wet tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met de tenuitvoerlegging van de zogenoemde Kaderrichtlijn^ bepaalt echter in het gewijzigde artikel 4 lid 3 dat een exemplaar van de inventarisatie en evaluatie of van een wijziging daarvan door de werkgever ter beschikking moet worden gesteld van onder meer de ondernemingsraad. In het vierde lid van dit artikel wordt bepaald dat de werkgever ervoor zorgt dat iedere werknemer desgewenst kennis kan nemen van de risico-inventarisatie en evaluatie. Conform artikel 25 van het ontwerp-besluit wordt artikel 10 lid 1, na het van kracht worden van het gewijzigde artikel 4 Arbo-wet, aangepast in die zin dat een recht op inzage wordt verleend aan ondernemingsraad en belanghebbende werknemers. Daarmee wordt naar het oordeel van de commissie nog steeds een passief recht van de ondernemingsraad c.q. belanghebbende werknemers geformuieerd. De commissie is dan ook van mening dat het ontwerp-besluit in overeenstemming dient te worden gebracht met de betreffende bepaling in het voorstel tot wijziging van de Arbo-wet.
2
Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werl^nemers op het werk (nr. 89/391/EEG).
11
Artikel 11 De commissie is van mening dat - zie de opmerkingen van de commissie ter zake van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek (paragraaf 3.3) - de tekst van dit artikel zodanig dient te worden aangepast dat daarmee uitvoering wordt gegeven aan artikel 25 Arbo-wet.
Voorts attendeert de commissie erop dat artikel 11 lid 5, gelet op het commentaar op de artikelen 26 en 27 en op de ontwerp-ministeriele regelingen (paragraaf 3.5), kan worden aangepast overeenkomstig artikel 27.
Artikel 12 tot en met 24 Deze artikelen, behoudens artikel 19 en 22 (zie paragraaf 3.5) geven de commissie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Artikel 25 Gelet op het commentaar met betrekking tot artikel 10 van het ontwerp-besluit dient dit artikel onder b in overeenstemming te worden gebracht met het gewijzigde artikel 4 Arbo-wet.
Artikel 26 en 27 Deze twee artikelen kunnen naar de mening van de commissie vervallen, gelet op het feit dat de bijiagen III en VII van de richtlijn nr. 90/679/EEG inmiddels bij richtlijn nr. 93/88/EEG zijn vastgesteld (zie ook paragraaf 3.5).
Artikel 28 Zoals in het commentaar op artikel 5 is aangegeven, kan dit artikel vervallen.
Artikel 29 tot en met 30 Deze artikelen geven de commissie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
12 3.5
Ministeriele regelingen
Aan de Commissie Arbeidsomstandigheden zijn bij de adviesaanvraag over het ontwerp-Besluit biologische agentia eveneens drie ministeriele regelingen voorgelegd, weike betrekking hebben op: - voorlichting en onderricht. Met deze regeling op basis van artikel 6 lid 4 Arbo-wet wordt uitvoering gegeven aan de implementatie van de artikelen 9 en 14 lid 6 van de richtlijn; -
het bio-risicoteken. Deze tijdelijke regeling gebaseerd op artikel 5 van het besluit, dient ter implementatie van artikel 6 lid 2, onderdeel e en bijiage II van de richtlijn. De regeling wordt ingetrokken als de richtlijn nr. 92/58/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1992 inzake veiligheids- en gezondheidssignalering op de arbeidsplaats is geimplementeerd;
- de lijst van biologische agentia waarop het besluit van toepassing is. Op grond van artikel 18 lid 3 van de richtlijn dienen de nationale overheden een eigen indeling op te stellen in afwachting van de communautaire categorieindeling. De regeling is gebaseerd op artikel 1 lid 3 van het ontwerp-besluit.
Met betrekking tot deze drie ontwerp-ministeriele regelingen merkt de commissie het volgende op. In de eerste plaats kan de ministeriele regeling ter zake van het bio-risicoteken gelet op het commentaar van de commissie op de artikelen 5 en 28 van het ontwerp-besluit vervallen. In de tweede plaats heeft de commissie bij de ontwerp-ministeriele regeling ter zake van de lijst van biologische agentia de lijst zelf niet bij de adviesaanvraag aangetroffen. De commissie kan dan ook geen oordeel geven over de lijst als zodanig en met name rijst de vraag in hoeverre deze lijst afwijkt van hetgeen door de Europese Gemeenschappen al in 1992 in concept (in de vorm van een voorstel) was gepubliceerd. De commissie attendeert erop dat inmiddels door de Raad van de Europese Gemeenschappen bij richtlijn nr. 93/88/EEG van 12 oktober 1993 een eerste lijst van biologische agentia van de categorieen 2, 3 en 4 is vastgesteld. Deze richtlijn dient uiterlijk 30 april 1994 te zijn geimplementeerd in de nationale
13 wetgeving. Gezien deze korte termijn en mede gelet op de termijn waarbinnen het onderhavige ontwerp-besiuit in werking zai kunnen treden plaatst de commissie vraagtekens bij de invoering van deze ministeriele regeling en geeft zij de voorkeur aan directe implementatie van richtlijn nr. 93/88/EEG, met gelijktijdige aanpassing van artikel 1 leden 1 en 3, artikel 19 en artikel 22, waardoor artikel 26 kan vervallen.
Den Haag, 17 december 1993
H. Franken voorzitter
E.V. Knopper secretaris
Bijiagen bij Advies inzake het ontwerp-Besluit biologische agentia ter uitvoering van de EG-richtlijn betreffende minimumvoorschriften inzake de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk
Bijiage 1
Mntetetie van Soctale Zalcon an
Aan de Commissie Arbeidsomstandigheden van de Sociaal Economische Raad Postbus 90405 2509 LK 's-Gravenhage
PosJbos 90801 2S09 LV s-Gravenhage Anna van Hannovefstraat 4 Tetefoon 070-333 44 44 telefax 070-333 40 33
I V brief
Ons keniDerk
Doorldesnummer
DGA/AIB/WJZ/93/ 10865
070-3335383
Ondervvefp
Oalum
Contactpersoon
Ontwerp-besluit biologische agentia
4 november 1993
mr. M.E. Bijmans
Hierbij leg ik u ter advi sering voor het concept-besluit biologische agentia alsmede ee n drietal (tijdelijke) ministeriele regelingen, tesamen met d aarbij behorende nota's van toelichting. Met dit besluit en deze regelingen wordt uitvoering gegeven aan de EG-richtli jn betreffende minimum voorschriften inzake de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologi sche agentia op het werk (richtlijn nr. 90/679/EEG, PbEG L374 ), welke richtlijn uiterlijk 29 november 1993 in natio naal recht dient te zijn omgezet. Bij brief van 18 augustus 1993 is uw Raad, vooruitlopende op de behandeling van het besluit in de ministerraad, het conceptbesluit ter kennisneming toegezonden. Inmiddels is het conceptbesluit in de ministerraad van 10 September j.l. geaccordeerd. In het ontwerp-besluit zijn nadien enkele mineure wijzigingen aangebracht. Ik verzoek u mij uw advies met betrekking tot het conceptbesluit biologische agentia en de mininisteriele regelingen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 1 maand na dagtekening van deze brief te doen toekomen. Tot slot bericht ik u dat een dezer dagen het ontwerp-besluit in de Staatscourant zal worden voorgepubliceerd. iale Zaken
31. 12. 90
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
Nr. L 374/1
II (Besluiten waarvan de publikatie niet voorwaarde is voor de toepassing}
RAAD
RICHTLIJN VAN DE RAAD van 26 novembcr 1990 betreffcnde dc bcscbcrming van de werknemcrs tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende biizondcre richtlijn in de zin van anikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (90/679/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikclllS A, Gezien het voorstel van de Gainmissie ('), opgesteld na raadpleging van het Raadgevend Comit^ voor de veiligheid, de hygiene en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats, In samenwerking met het Europese Parlement (^), Gezien het advies Comit* (J),
van het Economisch
en Sociaal
Overwegende dat in artikel 118 A van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad door middel van richtlijnen de minimumvoorschriften vaststelt om de verbctering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen, ten cinde een hogere graad van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de wcrknemers te waarborgen; Overwegende dat volgens dit artikel in deze richtlijnen wordt vermeden zodanige administrarieve, Bnanciele en juridische verplichtingen op te leggen dat zij oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondememingen zouden kunnen hinderen; Overwegende dat in de resolutie van de Raad van 27 februari 1984 betreffende een tweede actieprogramma van de Europese Gemeenschappen inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk (*) in de uirwerking van maatregelen voor de oescherming van aan gevaarlijke agentia blootgestelde werknemers is voorzien; (') (') (*) (')
PB PB PB PB
nr. C 150 van 8. 6. 1988, biz. 6. nr. C 158 van 26. 6. 1989, biz. 92. nr. C 56 van 6. 3. 1989, biz. 38. nr. C 67 van 8. 3. 1984, biz. 2.
Overwegende dat de mededeling van de Commissie over haar programma inzake de veiligheid, de hygiene en de gezondheid op het werk {') voorziet in de vaststelling van richtlijnen om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te garanderen; Overwegende dat naleving van de minimumvoorschriften die een hogere graad van bescherming en gezondheid kurmen garanderen wat betreft de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk, dwingend vereist is om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te waarborgen; Overwegende dat de onderhavige richtlijn een bijzondere richtlijn is in de zin van ardkei 16, l i d l , van Richdijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk ('); dat dc bepalingen van laatstgenoemde richdijn derhalve ten voile gelden voor de blootstelling van werknemers aan biologische agentia, onverminderd meer dwingende en/of specifieke bepalingen die in de onderhavige richdijn zijn opgenomen; Overwegende dat omtrent dc aan blootstelling aan biologische agenda op het werk verbonden risico's meer nauwkeurigc kermis kan worden verkregen als daarvan aantekening wordt gehouden; Overwegende dat, ter verbetering van de bescherming van gezondheid en veiligheid van de werknemers, de werkgevers de evolutie van de technologie voortdurend moeten volgen; (») PB nr. C 28 van 3. 2. 1988, bU. 1. («) PB nr. L 183 van 29. 6. 1989, biz. 1.
Pubiikatieblad van de Europese Gemeenschappen
Nr. L 374/2
Overwegende dat voor de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van aan biologische agenda blootgestelde werknemers prevenrieve maatregelen dienen te worden genomen; Overwegende dat deze hchdijn een concreet element vormt in het kader van de verwezenlijking van de sociale dimensie van de interne markt; Overwegende dat het Raadgevend Comite voor de veiligheid, de hygiene en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats krachtens Besluit 74/325/EEG (') door de Commissie wordt geraadpleegd voor het uitwerken van voorstellen op dit gebied,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
DEEL I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Doel
1. Deze richdijn, die de zevende bijzondere richdijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG is, heeft ten doel de werknemers te beschermen tegen gevaren voor hun gezondheid en veiligheid die zich tijdens hun werk door blootstelling aan biologische agentia voordoen of kunnen voordoen en dergelijke gevaren te voorkomen.
31. 12. 90
menselijke endoparasieten die een infeaie, allergie of toxiciteit kunnen veroorzaken; b) micro-organisme: een al dan niet cellulaire microbiologische entiteit, met het vermogen van repiicatie of overdracht van genetisch materiaal; c) celcultuur: het in vitro kweken van cellen afkomstig van meercellige organismen; d) biologische agenda worden in vier risicogroepen ingedeeld, naar gelang van het risico van infeaies dat zij met zich brengen: 1. biologisch agens van groep 1: een agens waarvan het onwaarschijnlijk is dat het bij de mens een ziekte kan veroorzaken; 2. biologisch agens van groep 2: een agens dat bij de mens een ziekte kan veroorzaken en een gevaar voor de werknemers kan opleveren; het is onwaarschijnlijk dat het zich onder de bevolking verspreidt; er bestaat gewoonlijk een effeaieve profylaxe of behandeling; 3. biologisch agens van groep 3: een agens dat bij de mens een emstige ziekte kan veroorzaken en een groot gevaar voor de werknemers kan opleveren; er is een kans dat het zich onder de bevolking verspreidt, doch gewoonlijk bestaat er een effecricve profylaxe of behandeling; 4. biologisch agens van groep 4: een agens dat bij de mens een emstige ziekte veroorzaakt en een groot gevaar voor de werknemers oplevert; er is een grote kans dat het zich onder de bevolking verspreidt; gewoonlijk bestaat er geen effectieve profylaxe of behandeling.
In deze richdijn worden bijzondere minimumvoorschriften ter zake vastgesteld. 2. Richdijn 89/391/EEG geldt ten voile voor het gehele in lid 1 bedoelde terrein, onverminderd meer dwingende en/of specifieke bepalingen die in de onderhavige richtlijn zijn opgenomen. 3. Deze richdijn is van toepassing onverminderd het bepaalde in Richdijn 90/219/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen (^) en Richdijn 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu {').
Artikel 2 Definities
In deze richdijn wordt verstaan onder: a) biologische agentia: micro-organismen, met inbegrip van die welke genetisch zijn gemodificeerd, celcuituren en (') PB nr. L 185 van 9. 7. 1974, biz. 15. (M PB nr. L 117 van 8. 5. 1990, biz. 1. (') PB nr. L 117 van 8. 5. 1990, biz. 15.
Artikel 3 Werkingssfeer — Vaststelling en beoordeling van de • risico's
1. Deze richdijn is van toepassing op werkzaamheden waarbij werknemers ten gevolge van hun werk worden of kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia. 2. a) Voor alle werkzaamheden waarbij zich het risico van blootstelling aan biologische agentia kan voordoen, moeten de aard, de mate en de duur van de blootstelling van de werknemers worden bepaald ten einde aile risico's voor de gezondheid of de veiligheid van de werknemers te kunnen beoordelen en te kunnen vaststellen welke maatregelen moeten worden genomen. b) Voor werkzaamheden die blootstelling aan verscheidene groepen van biologische agentia met zich brengen, wordt het risico beoordeeld op basis van het gevaar dat wordt opgeleverd door alle gevaarlijke biologische agentia die bij die werkzaamheden aanwezig zijn.
31. 12. 90
Pubiikatieblad van de Europese Gemcenschappcn
c) Deze beoordeling meet op gezette tijden worden herhaald en in ieder gevaJ telkens wanneer er een wijziging plaatsvindt van de omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de blootstelling van werknemers aan biologische agenda.
DEELU VERPLICHTINGEN VAN DE WERKGEVERS
Artikel 5
d) De werkgever dient de bevoegde instanties op hun verzoek tnede te delen vvelke elementen bij deze beoordeling hebben meegespeeld. 3. De in lid 2 bedoelde beoordeling wordt verricht op basis van alle beschikbare informatie, met inbegrip van de: — classificatie van biologische agenda die een gevaar voor de menselijke gezondheid zijn of kunnen zijn, als bepaald in arrikel 18;
Nr. L 374/3
Vervanging
Indien de aard van het werk het toelaat, vermijdt de werkgever het gebruik van een schadelijk biologisch agens door heite vervangen door een biologisch agens dat, volgens de huidige stand van de kennis, in de omstandigheden waaronder het wordt gebruikt niet of minder gevaarlijk is voor de gezondheid van de werknemers.
— door een bevoegde instantie verstrekte aanbevelingen cm het biologische agens onder controle te houden ten einde de gezondheid van de werknemers te beschermen wanneer de werknemers ten gevolge van hun werk aan een dergelijke agens worden of kunnen worden blootgesteld;
Artikel 6 Vermindering van de risico's
— informarie over ziekten die de werknemers kunnen oplopen ten gevolge van hun werk; — mogelijke allergene of toxicogene effecten die de werknemers ten gevolge van hun werk ondervinden; — kennis van een ziekte waaraan een werknemer blijkt te lijden en die rechtstreeks verband houdt met zijn werk.
Artikel 4 Toepassing van de diverse anikelen betreffende de beoordeling van risico's
1. Indien uit de in artikel 3 bedoelde beoordeling blijkt dat de blootstelling en/of mogelijke blootstelling betrekking heeft op een biologisch agens van groep 1, zonder aanwijsbaar risico voor de gezondheid van de werknemers, dan zijn de artikelen 5 tot en met 17 en artikel 19 niet van toepassing. Wei moet punt 1 van bijlage VI in acht worden genomen. 2. Indien uit de in anikel 3 bedoelde beoordeling blijkt dat de werkzaamheid niet het welbewuste voomemen impliceen te werken met een biologisch agens of een dergelijk agens te gebruiken, maar wel blootstelling van de werknemers aan een biologisch agens met zich kan brengen, zoals bij de werkzaamheden van de indicatieve lijst in bijlage I, dan zijn de artikelen 5, 7, 8, 10, 11, 12, 13 en 14 van toepassing tenzij uit de in artikel 3 bedoelde beoordeling blijkt dat dit niet noodzakelijk is.
1. Indien uit de resultaten van de in arnkel 3 bedoelde beoordeling blijkt dat er een risico voor de gezondheid of de veiligheid van de werknemers bestaat, moet blootstelling van de werknemers worden voorkomen. 2. Indien dit, gezien de werkzaamheden en de in artikel 3 bedoelde risicobeoordeling, technisch niet uitvoerbaar is, moet het risico van blootstelling tot een zodanig laag niveau worden teruggebracht als voor een adequate bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de betrokken werknemers noodzakelijk is, met name door onderstaande maatregelen toe te passen met inachmeming van het resuitaat van de in artikel 3 bedoelde beoordeling: a) maximale beperking van het aantaJ werknemers dat wordt of kan worden blootgesteld; b) een zodanige opzet van de arbeidsprocedes en de technische controle-maatregelen, dat het vrijkomen van biologische agentia op het werk vermeden of tot een minimum beperkt wordt; c) collectieve beschermingsmaatregelen en/of, wanneer de blootstelling niet met andere middelen kan worden vermeden, individuele beschermingsmaatregelen; d) hygienische maatregelen die verenigbaar zijn met de doelstelling om gevallen waarin een biologisch agens per ongeluk van de werkplek naar buiten wordt overgebracht of vrijkomt, te voorkomen of te verminderen; e) gebruik van het biorisicoteken zoals afgebeeld in bijlage II en van andere waarschuwingstekens; f)
opstelling van actieplannen voor gebruik bij ongevallen met biologische agentia;
g) waar nodig en technisch mogelijk. tests op de aanwezigheid van op het werk gebruikte biologische agentia buiten de eerste fysieke omhulling;
Nr. L 374/4
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
h) middelen voor het veilig verzamelen, opslaan en verwijderen- van afvalstoffen door werknemers, met inbegrip van het gebruik van veilige en herkenbare recipienten, zo nodig oa passende behandeling; i)
rcgelingcn voor het veilig omgaan met en vervoeren van biologische agenria op het werk.
31. 12. 90
a) de werknemers niet eten of drinken in werkzones waar gevaar voor besmetting met biologische agentia bestaat; b) er passende beschermende kleding of andere geschikte bijzondere kleding aan de werknemers ter beschikking wordt gesteld; c) er passende en voldoende was- en toiletfaciliteitcn aan de werknemers ter beschikking worden gesteld, eventueel met inbegrip van oogdouches en/of huidanriseptica;
Artikel 7 Infonnatie tea behoeve van de bcvoegde instantie
1. Indiern uit de .resultaten van de in artikel 3 bedoelde beoordeling blijkt dat er een risico voor de gezondheid of de veiligheid van de werknemers bestaat, verstrekken de werkgevers desgevraagd de volgende relevante gegevens aan de bcvoegde instandc: — de uitkomsten van de beoordeling; — de werkzaamheden waarbij de werknemers aan biologische agentia zijn of mogelijk zijn blootgesteld; — het aaatal blootgestelde werknemers; — de naam ea de kwaliHcarie van de persoon die verantwoordelijk is voor de gezondheid en de veiligheid op het werk; — de gctroffen preventieve en beschermende maatregelen, indusief arbeidsproc^^ en werkmethoden; —: een noodplan voor de bescherming van de werknemers tegen biootsteiiing aan een biologisch agens van groep 3 of groep 4 in geval van een falende fysieke omhulling.
d) de noodzakelijke beschermende uitrusring — op correae wijze op een daanoe aangewezen plaats wordt bewaard; — zo mogelijk v66r, maar in ieder geval na ieder gebruik wordt gecontroleerd en gereinigd; — wordt hersteld, indien defea, of vervangen voordat zij weer wordt gebruikt. e) tot in details procedures voor het nemen van, werken met en behandelen van monsters van menselijke of dierlijke oorsprong worden vastgesteld. 2. a) Werkkleding en beschermende uitrusting, met inbegrip van de in lid 1 bedoelde beschermende kleding, die door biologische agentia verontreinigd kan zijn, moet bij het verlaten van de werkplek worden uitgetrokken en, alvorens de onder b) bedoelde maatregelen worden genomen, van andere kleding gescheiden worden bewaard. b) De werkgever moet ervoor zorgen dat dergelijke kleding en beschermende uitrusting ontsmet en gereinigd of zo nodig vemicrigd wordt. 3. De kosten van de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen mogen niet op de werknemers worden verhaald.
2. De werkgever moet de bcvoegde instanrie onmiddellijk op de hoogte stellen van ieder ongeval of incident dat mogclijkerwijs heeft geleid tot het vrijkomen van een biologisch agens en dat een emstige infeerie en/of ziekte bij de mens kan veroorzaken. Artikel 9 3. De in artikel 11 bedoelde lijst en het in artikel 14 bedoelde medische dossier mocten overeenkomsrig de nationale wetgeving en/of praktijk aan de bevoegde instanrie worden overgedragen ingeval de ondememing haar werkzaamheden staakt.
Artikel 8 Hygienische en individuele bescbcrmingsmaatregelen
Voorlichting en oplciding van de werknemers
1. De werkgever neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de ondememing of de inrichting een voldoende en adequate opleiding op basis van alle beschikbare gegevens krijgen, met name in de vorm van voorlichting en tnstructies met betrekking tot: a) mogelijke gevaren voor de gezondheid; b) voorzorgsmaatregelen om biootsteiiing te voorkomen;
1. Voor alle werkzaamheden waarbij de gezondheid of de veiligheid van werknemers door werk met biologische agentia risico lopcn, zijn de werkgevers gehouden passende maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat:
c) hygienische voorschriften; d) het dragen en gebruiken van beschermende uitrusting en kleding;
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
31. 12. 90
e) de door de werknemers te nemen maarregelen in geval van en ter voorkoming van ongevallen.
Nr. L 374/5 Artikel 11
Bijhouden van lijsten van blootgestclde werknemers 2.
Deze opleiding moet
— worden gegeven bij de aanvang van het werk waarbij de werknemers met biologische agentia in aanraking komen, — worden aangepast aan de onrwikkeling van de risico's en aan het ontstaan van nieuwe risico's, en — indien nodig, op gezette tijden worden herhaald.
1. De werkgever houdt een lijst bij van aan biologische agentia van groep 3'en/of groep 4 blootgestelde werknemers, waarbij wordt aangegeven welk soon werk zij verricht hebben en, indien mogelijk, aan welk biologisch agens zij eventueel zijn blootgesteld, alsmede, indien van toepassing, registers over blootstellingen, ongevallen en incidenten. 2. De in lid 1 bedoelde lijst wordt overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk bewaard voor een tijdvak van ten minste tien jaar na het einde van de blootstelling. In geval van blootstellingen die kunnen resulteren in infeaies die
Artikel 10 Voorlichting van de werknemers in bijzondere gevallen
1. De werkgever zorgt op'de werkplek voor schriftelijke instnicties en zo nodig voor aanplakbiljerten welke ten minste de procedure vermelden die moet worden gevolgd ingeval: — er zich een emstig ongeval of incident voordoet met een biologisch agens;
— worden veroorzaakt door biologische agentia waarvan bekend is dat zij hardnekkige of latente infecties teweeg kuimen brengen; — op basis van de huidige kennis pas vele jaren later, wanneer de ziekte zich ontwikkelt, kunnen worden onderkend; — een bijzonder lange incubatieperiode hebben, alvorens de ziekte zich ontwikkelt; — behandeling ten spijt, gedurende lange tijd steeds opnieuw de kop opsteken; of — ernstige complicaties op lange termijn kunnen hebben,
— er gewerkt wordt met een biologisch agens van groep 4.
wordt de lijst gedurende een navenant langere tijd doch niet meer dan veertig jaar na de laatst bekende blootstelling bewaard.
2. Werknemers moeten onmiddellijk ieder ongeval of incident met een biologisch agens melden aan degene die de leiding heeft van het werk, of aan degene die veranrwoordelijk is voor de veiligheid en de gezondheid op het werk. .
3. De in artikel 14 bedoelde arts en/of de instantie die bevoegd is ter zake van de gezondheid en de veiligheid op het werk, alsmede alle andere voor de gezondheid en de veiligheid op het werk veranrwoordelijke personen kxijgen inzage in de in lid 1 bedoelde lijst.
3. De werkgever moet de werknemers en/of hun vertegenwoordigers onmiddellijk op de hoogte stellen van ieder ongeval of incident dat mogelijkerwijs heeft geleid tot het vrijkomen van een biologisch agens en dat een ernstige infeaie en/of ziekte bij de mens kan veroorzaken.
Artikel 12
Voorts moet de .-.werkgever de werknemers en/of hun vertegenwoordigers in de ondememing of de inrichting zo snel mogelijk op de hoogte stellen van een emstig ongeval of uicident, de oorzaken ervan en van de genomen of te nemen maatregelen om de siruatie te verhelpen.
Raadpleging en medezeggenschap van de werknemers Overeenkomstig anikel 11 van Richtlijn 89/391/EEG worden de werknemers en/of hun venegenwoordigers geraadpleegd en hebben zij medezeggenschap omtrent de materies die onder deze richtlijn, met inbegrip van de bijlagen, vallen.
**• Federe werknemer krijgt inzage in de informatie van de in 'artikel 11 bedoelde lijst die hem persoonlijk betreft. Artikel 13 5. Werknemers en/of hun venegenwoordigers in de ondememing of de inrichting krijgen inzage in anonieme colleaieve informatie. 6De werkgever verstrekt de werknemers en/of hun vertegenwoordigers op hun verzoek de in anikel 7, lid 1, "bedoelde informatie.
Kennisgeving aan de bevoegde instantie
1. De bevoegde instantie wordt vooraf op de hoogte gebracht van het gebruik, voor dc eerste maal, van: biologische agentia van groep 2;
Nr. L 374/6
Publikarieblad van de Europese Gemeenschappen
— biologische agenda van groep 3; — biologische agenda van groep 4. Deze kennisgeving vindt ten minste dertig dagen v66r de aanvang van de werkzaamheden piaats. Onveiminderd het bepaalde in lid 2, wordt ook vooraf kennjs gegeven van het gebruik, voor de eerste maaj, van elk volgende biologische agens van groep 4, en van elk volgende nieuwe biologische agens van groep 3 indien de werkgever dit biologische agens voorlopig zelf indeelt. 2. Laboratoria die diagnostiserend werk verrichten dat betrekking heeft op biologische agenda van groep 4, behoeven slechts een eerste kennisgeving van hun geplande werkzaamheden te doen. 3. De kennisgeving moet opnieuw plaatsvinden wanneer er in de procedes en/of procedures wezenlijke veranderingen plaatsvinden die gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid en de veiligheid op het werk en waardoor de eerdere kennisgeving wordt achterhaald. 4.
31. 12. 90
— daama met regelmadge tusscnpozen. Deze maatregelen moeten van dien aard zijn dat rechtstreeks individuele maatregelen en maatregelen op het gebied van de arbeidshygiene ten uirvoer kunnen worden gelegd. 3. Bij de in artikel 3, lid 2, bedoelde beoordeling moet worden vastgesteld voor welke werknemers speciale beschermende maatregelen nodig kunnen zijn. Zo nodig moeten doeltreffende vaccins beschikbaar worden gesteld voor werknemers die nog niet immuun zijn tegen het biologische agens waaraan zij zijn of waarschijnlijk worden blootgesteld. Indien een werknemer een infeaie en/of een ziekte blijkt te hebben die het gevolg zou zijn van blootstelling, stelt de voor de medische controle van de werknemers verantwoordeiijke arts of instantie andere werknemers die op soortgelijke wijze zijn blootgesteld, een medische controle voor. In dit geval wordt het blootstellingsrisico, overeenkomsrig artikel 3, opnieuw beoordeeld.
De in dit ardkel bedoelde kennisgeving omvat:
a) de naam en het adres van de ondememing en/of de inrichting; b) de naam en de kwalificaties van de persoon die verantwoordelijk is voor de veiligheid en de gezondheid op het werk; c) de resultaten van de in ardkel 3 bedoelde beoordeling; d) de soort waartoe het biologische agens behoort; e) de voorgenomen beschermende en preventieve maatregelen.
DEEL III DIVERSE BEPALINGEN
Artikel 14 Medische controle
1. De Lid-Staten treffen overeenkomsdg de nationale wetgeving en gebruiken maatregelen met het oog op een passende controle van de gezondheid van werknemers voor wier gezondheid of veiligheid blijkens de resultaten van de in artikel 3, lid 2, bedoelde beoordeling een risico bestaat. 2. De in lid 1 bedoelde maatregelen moeten van dien aard zijn dat elke werknemer zo nodig aan een passende medische controle kan worden onderworpen: — alvorens te worden blootgesteld;
4. Indien medische controle plaatsvindt, wordt overeenkomsdg de nadonale wetgeving en pralcdjk gedurende een tijdvak van ten minste tien jaar na het einde van de blootstelling een persoonlijk medisch dossier bijgehouden. In de bijzondere gevallen bedoeld in artikel 11, lid 2, rweede alinea, wordt er gedurende een navenant langere tijd doch niet meer dan 40 jaar na de laatst bekende blootstelling een persootilijk medisch dossier bijgehouden. 5. De voor de medische controle verantwoordeiijke arts of instantie stelt alle beschermende of preventieve maatregelen voor die diensrig zijn ten aanzien van individuele werknemers. 6. Aan de werknemers moeten inlichtingen en raadgevingen worden verstrekt over de medische controle waaraan zij na het einde van de blootstelling kunnen worden onderworpen. 7. Overeenkomstig de nationale wetgeving en/of gebruiken: —. krijgen de werknemers inzage in de hen betreffende medische controledossiers, en — kan de betrokken werknemer of de werkgever om herziening van de resultaten van de medische controle verzoeken. 8. Bijlage IV bevat praktische aanbeveiingen voor de medische controle van de werknemers. 9. Alle gevallen van ziekte of overlijden die overeenkomstig de nationale wetgeving en/of gebruiken zijn onderkend als een gevolg van blootstelling aan biologische agentia op het werk moeten aan de bevoegde instantie worden gemeld.
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
31. 1 2 . 9 0 Artikel 15
Diensten op bet gebied van de gezoodheidszorg en de dtcrgeneeskunde met uitzondering van diagnoseiaboratoria
1. Ten behoeve van de in artikel 3 bedoelde beoordeling moet speciaal aandacht worden besteed aan: a) onzekerheid over de aanwezigheid van biologische agentia in het organisme van patienten of van dieren en in de daaruit genomen materiaien en monsters; b) het risico van in het organisme van patienten of van dieren en in de daaruit genomen materiaien en monsters aanwezige of vermoede biologische agenda; c) het aan de aard van het werk verbonden risico. 2. In diensten op het gebied van de gezondheidszorg en de diergeneeskunde dienen maatregelen te worden getroffen voor een adequate gezondheidsbescherming en beveiliging van de betrokken werknemers. De maatregelen moeten onder meer bestaan uit; a) de omschrijving van passende ontsmettings- en desinfectieprocedures en b) de uitwerking van procedures voor veilige omgang met en verwijdering van besmette afvalmateriaJen. 3. In isoladeafdelingen met patienten of dieren die besmet zijn of zouden zijn met biologische agencia van groep 3 of 4 moeten passende beheersingsmaatregelen uit bijiage V, kolom A, worden gekozen om het infectiegevaar tot een minimum te beperken.
Artikel 16 Speciale maatregelen voor industriele procedes, laboratoria en dierenverblijven
1In laboratoria. met inbegrip van diagnoseiaboratoria, en verblijven voor proefdieren die opzettelijk zijn besmet met biologische agentia van de groepen 2, 3 of 4 dan wel dragers zijn of zouden zijn van die agentia, dienen de volgende maatregelen te worden getroffen:
Nr. L 374/7
vereiste f>'sieke beheersingsniveau is vastgesteld op basis van de risicograad. Activiteiten waarbij wordt gewerkt met een biologisch agens mogen slechts worden uitgevoerd: — voor een biologisch agens van groep 2, op werkplekken met ten minste een beheersingsniveau 2; — voor een biologisch agens van groep 3, op werkplekken met ten minste een beheersingsniveau 3; — voor een biologisch agens van groep 4, op werkplekken met ten minste een beheersingsniveau 4; c) laboratoria waar wordt omgegaan met materiaien waarvan het onzeker is of hierin voor de mens mogelijk ziekteverwekkende biologische agentia aanwezig zijn, maar die zich niet ten doel stellen om met die biologische agentia als zodanig te werken (dat wil zeggen deze te kweken of te concentreren), dienen ten minste beheersingsniveau 2 in aanmerking te nemen. Aihankelijk van de situatie moet beheersingsniveau 3 of 4 gelden wanneer bekend is of vermoed wordt dat dit noodzakelijk is, tenzij richtsnoeren van de bevoegde narionale instanties in sommige gevallen een lager beheersingsniveau voldocnde achten. 2. Voor industriele procedes waarbij biologische agentia van de groepen 2, 3 of 4 worden gebruikt, moeten de volgende maatregelen worden genomen; a) uitgaande van de materiele en procedurele maatregelen
van bijiage VI gelden de beheersingsbeginselen uiteengezet in lid 1, onder b), rweede alinea, ook voor industriele procedes;
b) op grond van de beoordeling van het risico in verband met het gebruik van biologische agentia van de groepen 2, 3 of 4 kunnen de bevoegde instanties beslissen tot passende maatregelen die moeten worden toegepast op het industriele gebruik van die biologische agentia; c) ten aanzien van alle onder dit artikel vallende werkzaam-
heden waaromtrent nog geen definitieve beoordeling van een biologisch agens mogelijk is geweest maar wel aanwijzingen bestaan dat het voorgenomen gebruik ervan tot een emstig risico voor de gezondheid van de werknemers kan leiden, geldt dat de werkzaamheden slechts mogen worden uitgevoerd op werkplekken met ten minste een beheersingsniveau 3.
Artikel 17
a) laboratoria die werkzaamheden verrichten waarbij met biologische agentia. van de groepen 2, 3 of 4 wordt gewerkt met het oog op onderzoek, onrwikkeling, onderwijs of diagnose moeten in overeenstemming met bijiage V beheersingsmaatregelen vaststellen om het infectiegevaar tot een minimum te beperken;
Gebruik van gegevens
b) op grond van de in artikel 3 bedoelde beoordeling moeten in overeenstemming met bijiage V maatregelen worden vastgesteld nadat het voor de biologische agentia
De Commissie kan kennis nemen van het gebruik dat de bevoegde nationale instanties van de in artikel 14, lid 9, bedoelde informatie maken.
Nr. L 374/8
Publikacieblad van de Europese Gemeenschappen Artikel 18
Classificatie van de biologische agentia
1. Voigens de procedure van arrikel 118 A van het Verdrag neemt de Raad binnen zes maanden na de datum van tenuirvoerlegging bedoeld in artikel 20, lid 1, een eerste lijst aan van biologische agentia van de groepen 2, 3 en 4 voor bijlage III. 2. De communautaire classificatie vindt plaats op basis van de definines in arrikel 2, onder d), punten 2 tot en met 4 (groepen 2 tot en met 4). 3. De Lid-Staten stellen in afwachting van een communautaire classificatie aan de hand van de definities in arrikel 2, onder d), punten 2 tot en met 4, een classificatie op van de biologische agenda die een gevaar voor de gezondheid van de mens inhouden of kunnen tnhouden (groepen 2 tot en met 4). 4. Indien het te beoordeJen biologische agens niet duidelijk kan worden ingedeeld in een van de in arrikel 2, onder d), gedefinieerde groepen, moet het onder de altemarieven worden ingedeeld in de groep met het hoogste risico.
31. 12. 90
het gebied van biologische agenda worden vastgesteld voigens de procedure van anikel 17 van Richtlijn 89/391/EEG.
Artikel 20 Slotbepalingen 1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk drie jaar na de kennisgeving van deze richdijn (') aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. In het geval van de Portugese Republiek bedraagt de in de eerste alinea bedoelde termijn evenwel vijf jaar. 2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richdijn vallende gebied vaststellen of reeds hebben vastgesteld.
Artikel 21 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
Artikel 19 Bijlagen
Gedaan te Brussel, 26 november 1990. Voor de Raad
De zuiver technische aanpassingen van de bijlagen in verband met de technische vooruitgang, de ontwikkeling van internationale regelingen of specificades en de nieuwe kennis op
De Voorzitter C. DONAT CATTIN
(') Van deze richtlijn is aan de Lid-Staten kennis gegeven op 29 november 1990.
31. 12. 90
Pubiikadeblad van de Europesc Gemeenschappen
BIJLAGE I
INDICATDEVE UJST VAN WERKZAAMHEDEN (Artikel 4, Ud 2)
1. Werk in de voedingsinduscrie. 2. Werk in de landbouw. 3. Werkzaamheden waarbij sprake is van contact met dieren en/of produkten van dierlijke oorsprong. 4. Werk in de gezondheidszorg, met inbegrip van werk in isolacie- en post-mortem-cenheden. 5. Werk in klinische, veterinaire en diagnoselaboratoria, met uitsluiting van microbiologische diagnoselaboratoria. 6. Werk in vuilverwerkingsbedrijven. 7. Werk in installaties voor de zuivering van rioolwater.
BIJLAGE n
BIORISICOTEKEN (Anikel 6, lid 2, oader e))
BIJLAGE III
COMMUNAUTAIRE CLASSIHCATIE (Anikel 18 en artikel 2, onder d)
p.m.
Nr. L 27A19
Nr. L 374/10
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
BIJLACE IV
PRAKTISCHE AANBEVELDMGEN VOOR DE MEDISCHE CONTROLE VAN DE WERKNEMERS (Artikel 14, lid 8)
1. De arts en/of de instance die voor de medische controle van de aan biologische agenda blootgestelde werknemers verantwoordelijk zijn, dienen goed op de hoogte te zijn van de voorwaarden en omstandigheden van de blootstelling van eike werknemer. 2. De medische controle van de werknemers dient te geschieden overeenkomstig de beginselen en de gebruiken van de arbeidsgeneeskunde; daarbij moeten ten minste de volgende maatregelen worden genomen: — het aanleggen van een dossier met de medische voorgeschiedenis en het beroepsverleden van de werknemer; — een beoordeling van de gezondheidstoestand van iedere afzonderlijke werknemer; — indien nodig biologische monitoring alsmede opsporing van de eerste en nog reversibele effecten. Voor elke werknemer die aan een medische controle is onderworpen kan tot verder onderzoek worden besloten op grond van de jongstc inzichten op het terrein van de arbeidsgeneeskunde.
31. 12. 90
31. 12. 90
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
Nr. L 3 7 4 / 1 1
BIJLAGE V
AA>fWIJZINGEN VOOR BEHEERSINGSMAATREGELEN EN BEHEERSINGSNIVEAUS (Artikel 15, lid 3, en anikel 16, lid 1, onder a) en b))
Opmerking vooraf Bij de toepassing van de maatregelen in deze bijlage wordt rekening gehouden met de aard van de werkzaaniheden, de beoordeling van de risico's voor de werknemers en de aard van het btrokken biologische agens. B Bcheerslngsniveaus
A Behetrsingsmaatregelen 2
3
4
1. De werkplek moct gescheiden zijn van de plaatsen voor andere werkzaamheden in henelfde gebouw
Nee
Aanbevolen
Ja
2. De luchttoevoer naar en -afvoer van de werkplek moeten gefiltreerd worden met behulp van HEPA of soortgelijke middelen
Nee
Ja, op de luchtafvoer
Ja, op de luchttoevoer en de luchtafvoer
3. Alleen bevoegde werknemers hebben toegang
Aanbevolen
Ja
Ja, via een luchtsluis
4. De werkplek moct afgesloten kunnen worden ora desinfectie mogelijk le maken
Nee
Aanbevolen
Ja
5. Specifieke desinfectieproccdures
Ja
Ja
Ja
6. De werkplek moet ten opzichle van de atmosfeer op een negatieve luchtdruk worden gehouden
Nee
Aanbevolen
Ja
7. Doeltreffende vectorcontrole, bij voorbeeld knaagdieren en msecten
Aanbevolen
Ja
Ja
8. Voor water ondoorlaatbare oppervlakken die gemakkelijk zijn schoon te maken
Ja, voor werktafel
Ja, voor werktafel en bodem
Ja, voor werktafel, muren, bodem en plafond
9. Tegen zurcn, alkaJien, oplosmiddelen en desinfectiemiddeIcn bestendige oppervlakken
Aanbevolen
Ja
Ja
10. Veilige opslag van biologische agentia
Ja
Ja
Ja, veilige opslag
11. Er moet een kijkvenster of lets dergelijks aanwezig zijn in de ruimten zodat men kan zicn wat er binnen gebeurt
Aanbevolen
Anbevolen
Ja
12. Een laboratorium dient een eigen uitrusting te omvatten
Nee
Aanbevolen
Ja
13. Geinfecteerd materiaal, inclusief dieren, moet worden gehanteerd in een veiligheidskast of isolatieruimte of met gebruik van een andere passende afscherming
Alleen indien nodig
Ja, indien infectie via de lucht kan plaatsvinden
Ja
M. Incinerator voor karkassen van dieren
.\anbevolen
Ja (beschikbaar)
Ja, ter plaatse
Nr.L 374/12
Pubtikatieblad van de Europese Gemeenschappen
31. 12.
5J
B1]LACE VI BEHEERSCMG BIJ INDUSTRIELE PROC^DeS (Anikcl 4, lid 1, en artikel 16, lid 2, onder a)) Biologische agentia van groep 1 Voor werk met biologische agenda van groep 1, met inbegrip van verzwaktc vaccins, moeten de beginselen van goede axbeidsveiligheid en -hygiene in acht worden genomen. Biologische agentia van de groepen 2, 3 en 4 Het kan diensdg zijn beheersingsvoorschriften uit verschillende van de hiema genoemde categorieen te kiezen en te combineren op basis van een risicobeoordeling betrcffende een specifiek procede of gedeelte van een precede. Beheer^ingsnivcaus Behcersingsmaatrcgclen 1. Het omgaan met levensvatbare organismen moet plaatsvinden in een systeem dat het proces fysiek van de omgeving scheidt
Ja
Ja
Ja
2. Aan het systeem onttrokken gassen moeten zodanig worden behandeld dat:
Lozing wordt geminimaliseerd
Lozing wordt voorkomen
Lozing wordt voorkomen
3. Monstememing, toevoeging van stoffen aan het geslotcn systeem en overdracht van levensvatbare organismen naar een ander gesloten systeem moeten op zodanige wijze plaatsvinden dat:
Lozing wordt geminimaliseerd
Lozing wordt voorkomen
Lozing wordt voorkomen
4. Bulkkweekvioeistoffen mogen alleen uit het gesloten systeem worden verwijderd indien de levensvatbare organismen zijn:
Geinacdveerd met gevalideerde methoden
Geinacdveerd met gevalideerde chemische of fysische methoden
Geinactiveerd met gevalideerde chemische op fysische methoden
5. Afdichtingen moeten zodanig zijn ontworpen dat;
Lozing wordt geminimaliseerd
Lozing wordt voorkomen
Lozing wordt voorkomen
6. Gesloten systemen moeten zich binnen een gecontroleerde zone bevinden
Facultadef
Facultadef
ja, en speciaal daarvoor gebouwd
a) er moeten biorisicotekens worden aangebracht
Facultadef
Ja
b) de toegang moet worden beperkt tot bevoegd personeel
Facultadef
Ja
Ja Ja, via een luchtsluis
c) het personeel moet bcschermende kleding dragen
Ja, werkkleding
Ja
Volledig omkleden
d) het personeel moet beschikken over was- en ontsmetdngsvoorzieningen
Ja
Ja
Ja
e) het personeel dient een douche te nemen alvorens de gecontroleerde zone te verlaten
Nee
Facultadef
Ja
f)
Nee
Facultadef
Ja
g) de gecontroleerde zone moet afdoende worden geventileerd om besmetting van de lucht tot een minimum te reduceren
Facultatief
Facultatief
Ja
h) de luchtdruk in de gecontroleerde zone moet lager zijn dan de atmosferische druk
Nee
Facultatief
Ja
i)
de toegevoerde en afgevoerde lucht van de gecontroleerde zone moet met een HEPA-filter worden gezuiverd de gecontroleerde zone moet erop zijn berekend bij een lek de totale inhoud van het gesloten systeem op te vangen
Nee
Facultatief
Ja
Nee
Facultatief
Ja
k) de gecontroleerde zone moet hermetisch afsluitbaar zijn ten behoeve van fumigatie
Nee
Facultadef
Ja
1) effluentenbehandeling voor uiteindelijke lozing
Geinactiveerd mei gevalideerde methoden
Geinactiveerd met gevalideerde chemische of fysische methoden
Geinactiveerd met gevalideerde chemische of fysische methoden
j)
afvalwater van gootstenen en douches moet worden verzameld en geinacdveerd alvorens te worden geloosd
I
Besluit van ... tot vaststelling van noinimum voorschriften ter bescherming van werknemers (egen de gevaren van bloolstelling aan biologische agentia op hel werk (Besluit biologische agentia). Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op voordrachl van Onze Minister van SociaJe Zaken en Werkgelegenheid van ...., DLrcctoraat-GeneraaJ van de Arbeid, Afdeling Wetgeving en Juridische Zaken, nr. DGA/AIBAVJZ/...; Gelet op de artikeien 24, cerste, tweede, derdc en zesde lid, artikcl 26, eerste lid en artikel 36, eerste lid, van de Aibeidsomstandighedenwet; Gezien het advies van de Arboraad van ..., kenmerk ....; De Raad van State gehoord (advies van ...., nr....); Gezien bet nader rapport van Onze minister van SociaJe 2Iaken en Werkgelegenheid van ..... DircctoraatGeneraal van de Arbeid, Afdeling Wetgeving en Juridische Zaken, nr. DGA/AIBAVJZVG..;
HEBBEN GOEDGEVGN-DEN EN VERSTAAN: Paragraaf 1. definiUes. Artikel 1. 1. In het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder: a. biologische agentia: al dan niet genetisch gemodificeerdc celculturen, menselijke endoparasieten en micro-organismen; b. celcultuur: het kunslmatig kweken van cellen van meercellige organismen; c. micTO-organisme: een ccllulairc of niet-cellulaire microbiologischc entiteit met het vermogen tot vermenigvuJdiging of tot overbrenging van genetisch materiaal, daaronder mede begrepen virussen en viroJden; d. de wet: de Arbeidsomstandighedenwet; e. de richtlijn; richtlijn nr. 90/679/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 november 1990 betreffende minimum voorschriften inzake de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (PbEG L374). 2. Voor de toepassing van dit besluit worden biologische agentia in de volgende categorieen onderscheiden: -categoric 1: een agens waarvan het onwaarschijnlijk is dat het bij mensen ziekten kan veroorzaken. -categoric 2: een agens dat bij mensen een ziekte kan veroorzaken en een gevaar voor de gezondheid en veiligheid van de werknemers kan opleveren, maar waarvan het onwaarschijnlijk is dat het zich onder de bevolking verspreidt, terwiji er een efTectieve profylaxe of behandeling bestaat. -categoric 3: een agens dat bij mensen een ernstige ziekte kan veroorzaken en een groot gevaar voor de gezondheid en veiligheid van de werknemers kan opleveren en waarvan het waarschijnlijk is dat het zich onder de bevolking verspreidt, terwiji er een effeciieve profylaxe of behandeling bestaat. -categoric 4: een agens dat bij mensen ernstige ziekten veroorzaakt en een groot gevaar voor de gezondheid en veiligheid van de werknemers oplevert en waarvan het zeer waarschijnlijk is dat het zich onder de bevolking verspreidt terwiji geen effectieve profylaxe of behandeling bestaat. 3. Bij ministeriele regeling kunnen biologische agentia worden ingedeeld "m een van de In het tweede lid bedoelde categorieen.
Paragraaf 2 Inventarisatie en evaluatie van gevaren. Artikel 2. Indien een werknemer gerede kans loopt aan een of meer specifiek bij zijn axbeid voorkomende of naar verwachting voorkomendc biologische agentia, te worden blootgestcid, wordt door dc werkgever een inventarisatie en evaluatie verricht naar de aard, de mate en de duur van de gevaren verbonden aan deze blootsteUing of mogelijke blootsteUing. Deze inventarisatie en evaJuatie geschiedt en wordt op gezette lijden herhaald, met machtneming van met name: a. de categoric of categoriecn waarin de biologische agentia waaiaan werknemers kunnen worden blootgestcid, zijn ingedeeld; b. informatic over ziekten die werknemers kunnen oplopen of al hebben opgelopen als gevolg van blootsteUing aan biologische agentia; c mogeUjke aUergene of vergiftigjngseffecten die de werknemers als gevolg van blootsteUing aan biolog^che agentia ondervinden of kxmnen ondervinden; d. de resullaten van dc arbeidsgezoodheidskundige onderzoeken, bedoeld in artikel 11, alsmede dc ziekten waarvan bekend is dat een werknemer hieraan lijdt en de medicijnen waarvan bckend is dat die door een werknemer worden gebruilct, een en ander in statistischc, niet tot individuen berleidbarc vorm.
Paragraaf 3 Toepassingsgebied Artikel 3 1. Indien de arbeid gericht is op bet werken met biologische agentia bchorend tot categoric 2, 3 of 4 zijn de artikelen 4 tot en met 30 van loepassing. 2. Indien uit de resultaten van de inventarisatie en evaJuatie, bedoeld in artikel 2 blijkt dat werknemers bij het verrichten van andere arbeid dan die bedoeld wordt m het eerste Ud, zoak de in bijlage I van de richtlijn genoemde werkzaamheden, een gerede kans lopen aan biologische agentia van categoric 2, 3 of 4 te worden blootgestcid, zijn dc artikelen 4, 6, 10, 11, 13, 15, 16, 17, tweede Ud, 21, 22, 24 tot en met 27, 29 en 30 van loepassing. 3. In aUc niet in het eerste en tweede Ud bedoeldc arbeid wordt anderszins de grootst mogeUjkc ordelijkheid en zindeUjkheid betracht en worden noodzakelijkc hygicnischc voorzieningen getroffen.
Paragraaf 4 Beperken van het gevaar voor blootsteUing ArtUcel 4 1. Door de werkgever worden doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat werknemers tijdens hun arbeid kuxmen worden blootgestcid aan biologische agentia in een zodanige mate dat schade kan worden toegebracht aan bun veUigheid of gezondheid. 2. Ter naleving van het eerste lid worden zodanige technische of organisatorische maatregelen genomen, dat het gevaar voor blootsteUing aan biologische agentia zoveel mogeUjk bij de bron daarvan wordt voorkomen, waaionder mede is begrepen het toepassen van agentia waa/bij werknemers, gelet op de eigenschappen van die agentia, dc aard van de arbeid, de werkmethoden en dc werkomstandigheden, aan zo min mogeUjk gevaar voor hun veiUgheid en gezondieid worden blootgestcid. 3. Voor zovcr het op doeltreffende wijzc voorkomen van blootsteUing door het nemen van maatregelen als bedoeld in het tweede lid, redeUjkcrwijs niet mogelijk is, worden dc gevaren verbonden aan deze blootsteUing zoveel als redeUjkcrwijs mogelijk is, bef)erkl. 4. Ter uitvoering van het bepaalde in het derde Ud worden door de werkgever ten minste de volgende maatregelen genomen: -de duur van de kans op blootstelUng wordt zoveel mogeUjk beperkt;
-het aautaJ werknemcrs dat gevaar loopt aan een of meer biologische agentia te worden blootgcsteld, is nict groter dan voor het verrichten van de arbeid strikt DoodzaJcelijk is; -er worden coUeclieve beschermingsmaatregeten getroffen en wanneer deze gcen of niet afdoende bescherming bieden, worden persoonJijke beschermingsmjddelen ter beschikting gesteld; -bij de arbeid wordt de grootst mogelijke ordelijkheid en zindelijkheid betracht cm te voorkomen dat, of de kans te vennindercn dat, een of mecr biologische agentia buiten de plaatsen waar werknemers in verband met de arbeid verblijven, terecht komen; -biologische agentia worden zodanig bewaard en vervoerd en afvalstoffen worden op zodanige wijzc verzameld, opgeslagen en verwijderd, zo nodig na passende behandeling, en voorzien vajn een deugdelijk opschrift, dat de kans op blootstelling zovecl mogelijk wordt voorkomen alsmede wordt voorkomen dat zij in handen van onbevoegden kurmen geraken; -indien noodzakelijk en tectmisch mogelijk, wordt onderzoek gcdaan naar de aanwezigheid op de werkplek van biologische agentia buiten de eerste fysieke omhulling - nabij de plaats waar de arbeid wordt verricht is een doeltreffende schriftelijke werkinstrudie voor de werknemers voorbanden waarvau ten minste deel uitmaakt de bij de arbeid in acht te nemen procedures waaronder een regeling voor bet veilig omgaan met en het vervoeren van biologische agentia binnen de werkomgeving alsmede een doclmatig noodplan voor het geval zich ongevallen of incidenten met biologische agentia voordoen.
Paragraaf 5 Veiligheidssignalering. Artikel 5 De werkruimte wordt duidelijk afgebakend en gemarkeerd met een signaal, dat voldoct aan bij ministeriele regeling vast te stellen voorschriften.
Paragraaf 6 Hygienische beschermingsmaatregelen. Artikel 6 1. De werkgever treft passende maatregelen zodat: a. de werknemers niet eten, drinken of roken op plaatsen waar gevaar bestaat voor blootstelling aan biologische agentia; b. ; doebnatige werkkleding, die bij de arbeid dient te worden gedragen, aan de werknemers ter beschilddng wordt gesteld; c. voor de werknemers doelmatige sanitaire voorzieningen, die zindelijk dienen te worden gehouden, beschikbaar zijn, met inbegrip van oogdouches en huidantiseptica; d. de vanwege de werkgever aan de werknemer verslrekle noodzakelijke bescbennende uitrusling op een daartoe aangewezen plaats wordt bewaard en na ieder gebruik wordt gecontroleerd en gerelnigd; e. defecte uitrusting niet wordt gebruikt. 2. De in het eerste lid bedoelde werkkleding en beschermende uitrusting waarin of waarop zich biologiische agentia bevinden of kunnen bevinden worden op een andere plaats op)geborgen dan de overige kleding. Zij worden uitsluitend builen het bedrijf of de inrichung gebracht, indien dit geschiedt met het doel deze te laten reinigen, ontsmetten of vemieLigen. In dat geval wordt de werkJdeding en beschermende uitrusting in daartoe geschikte en gesloten verpakking vervoerd.
Paragraaf 7 Bijzondere verplichtlngen van de werkgever. Artikel 7. 1. Door de werkgever wordt in een register bijgehouden welke werknemers werken met biologische
2.
3. 4.
5.
agentia van de derdc en vierde categorie. In dit register wordt tevens per werknemer geregislrcerd Vr-elke werkzaamheden hij heeft verricht en voor zover dit tc bepaJen is, aan welk biologisch agens of agentia hij als gevolg van dez£ werkzaamheden of als gevolg van een incident of ongeval, is of mogelijkerwijs is blootgesteld. Het in het eerste lid bedoclde register wordt ten minste tien jaai na de laatste bloolstelling of mogetijke bloolstelling bewaard. In geval een werknemer is blootgesteld of mogelijk is blootgesteld aan een biologisch agens dat infecties tot gevolg kan hebben die: -naar bekend is hardnekkig of latent kunnen zijn -op basis van de huidige stand van de techniek naar verwachting eerst jaren later kunnen worden onderkend -een lange incubatielijd hebben -ondanks bchandeling steeds weer terugkcren of -erastige complicaties op lange termijn hebben, wordt het in het eerste lid bedoclde register een navenant langere lijd doch niet meer dan veertig jaai na dc laatste bloolstelling bewaard. Aan degene die het onderzoek, bedoeld in artikel 11, verricht wordt desgevraagd inzage verschaft in het register, genoemd in het eerste lid.
Artikel 8 De werkgever slelt de ondernemingsraad of, bij het ontbrcken daarvan, de belanghebbende werknemers op de hoogte van elk ongeval of incident dat zich beeft voorgedaan, dat zich bijna heeft voorgedaan of zich mogelijkerwijs heeft voorgedaan met biologische agentia en dat heeft geleid tot het vrijkomen, net niet vrijkomen of mogelijkerwijze VTijkomen van een of meer agentia van de tweede, derde of vierde categorie. Daarbij deelt hij tevens de oorzaken van het ongeval of incident mee alsmede de maatregelen die hij heeft genomen of zal gaan nemen om de gevolgen te verhelpen en verdere ongevallen of incidenten te voorkomen.
Paragraaf 8 Bijzonderc rechten van de ondernemingsraad en betrokJten werknemers. Artikel 9 ledere werknemer heeft recht op inzage in de hem betreffende gegevens uit het register, bedoeld in artikel 7 van dit besluit.
Artikel 10 1. Desgevraagd worden de ondernemingsraad of, bij het ontbrcken daarvan, de belanghebbende werknemers geinformeerd over: a. de wijze waarop de invenlarisalie en evaluatie, bedoeld m artikel 2 tot stand is gekomen en het resultaat ervan; b. de werkzaamheden waarbij de werknemers aan biologische agentia worden of knnnen worden blootgesteld; c. het aantal werknemers dat aan biologische agentia wordt of kan worden blootgesteld; d. de naam en de functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de gezondheid en veiligheid op het werk; e. de getrofTen preventieve en beschermende maatregelen waaronder mede wordt verstaan de werkinslructie bedoeld in artikel 4, vierde lid alsmede de toegepaste arbeidsproc^dds en werkmethoden; 2. De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers hebben recht op inzage in informatie in statistische, niet tot individuen herleidbare vorm.
Paragraaf 9 Arbeidsgezondbeidskuodi^ onderxoek. Artikel 11 1. EUce werkueiiier wordt pcriodiek in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig ODderzoek te ondergaan, dat is gericht op bet zoveel mogelijk voorkomen of bcperken van geva/en voor de veiligheid en gezoodheid verbonden aan de blootstelling aan biologische agentia. Onverminderd het voorgaande wordt: a. elie werknemer bij aanvang van zijn arbeid in de gelegenheid gesteld om hel arbeidsgczondheidsonderzoek te ondergaan; b. eUce werknemer in de gelegenheid gesteld het arbeidsgezondheidskundigonderzoek te ondergaan indien hij aan een biologisch agens is blootgesleld als gevolg waarvan hij een infectie of ziekte heeft opgelopcn; c. elke werknemer in de gelegeaheid gesteld het arbeidsgezondheidsonderzoek te ondergaan indien hij aan eenzelfde biologisch agens is blootgesteld als gevolg waarvan een andere werknemer een infectie of ziekte heeft opgelopcn. 2. Bij het b het eerste lid bedoelde arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt het bepaalde in bijlage IV van de richthjn in acht genomen, 3. De resultaten van het in bet eerste lid bedoelde onderzoek worden in passende vorm tot tien jaar na de laatste bloolslelling of mogelijke blootstelling geregjstreerd. In gevallen als bedoeld in arlikel 7, vierde lid worden de resultaten veerlig jaar bewaard. 4. Indien het resultaat van het in het eerste lid bedoelde onderzoek daartoc aanleiding gecft, worden doeltreffende maatregelen genomen om scbade aan de gezondhcid van de betrokJcen werknemer door blootstelling aan biologische agentia te voorkomen. 5. Elke werknemer die nog niet immuim is voor de biologische agentia waaraan hij is of waarschijnlijk zal worden blootgesteld en waartegen doeltreffende vaccins bestaan worden vaccins ter beschikking gesteld. 6. Op verzoek van de werkgever of werknemer wordt het in dit artikel bedoelde onderzoek opnieuw uitgevoerd. Het resultaat van het hemieuwde onderzoek Lreedt in de plaats van het daaraan voorafgaande. 7. Desgevraagd wordt de werknemer io-zage verleend b het hem bctreffende medische dossier.
Paragraaf 10 Bijzondere taken van het districtshoofd Artikel 12 1. Ten minste 30 dagen voordat voor de eerste maal arbeid met een of meer biologische agentia van de tweede, derde of vierde categoric wordt verricht, doet de werkgever bet districtshoofd een schriftelijke kennisgeving hiervan toekomen. 2. Deze kennisgeving bevat ten minste de volgende gegevens: de naam en het adrcs van de werkgever, de naam en de functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de gezondheid en veiligheid op het werk, de resultaten van de in artikel 2 bedoelde inventarisatie en evaluatie, het geslacht, de soort, de stana en de categorie waartoe het biologische agens behoort, de voorgenomen beschermende en preventieve maaliegelen. 3. Met inachtneming van het in het eerste lid bepaalde wordt tevens kennis gegeven van arbeid met elk volgend nieuw biologisch agens van de derde categorie en elk volgend biologisch agens van de vierde categorie. 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste en derde lid wordt het districtshoofd in geval alleen diagnostische arbeid wordt verricht, hiervan slecbts in kennis gesteld indien deze arbeid voor de eerste maal wordt verricht. 5. De in dit artikel bedoelde kennisgeving wordt opnieuw gedaan bdien er b de proc^des of procedures veranderingen hebben plaatsgevonden die gevolgen kunnen hebbcn voor de gezondheid en veiligheid van de werknemers waardoor eerdere kennisgevingen zijn achterhaald.
Artiicel 13 Onvenninderd het bepaalde in artikel 9 van de wet stelt de werkgever het districtshoofd zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogtc van ieder ongeval of incident dat zich heeft voorgedaan en heeft geleid of mogelijkerwijze heeft geleid tot het vrijkomen van een of meer biologischc agentia van de dcrde of vierde categoric.
Ajtikel 14 Ingeval de werkgever dc werk^aaniheden staakt wordt het in artikel 7 bedoeldc register aJsmede de resaitaten van het in artikel 11 bedoelde arbeidsgezondheidskundig onderzoek in geval deze bij dc werkgever berusten, aan het districtshoofd overgediagen.
Paragraaf 11 Bijzondere bepalingen in verband met andere dan dJagnostische arbeid In de gezondbeidszorg en in de diergeneeskunde. Artikel 15 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt bij de inveDiarisatie en evaluatie van gevaren verbonden aan andere dan diagnostische arbeid in de gezondheidszorg en in dc diergeneeskunde, aandacht besteed aan; -de oozekerhcid omtrent de aanwezigheid van biologjsche agentia en de daaraan verbonden gevaren bij patienten of dieren en in monsters of materiaal van patienten of dieren; -de aan de aard van het werk verbonden gevaren. 2. Bij dc in het eerste lid bedoelde arbeid worden ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de betrokken werknemers doeltreffende maatregelen getroffen. Deze dienen in elk geval tc best aan uit: -bet opstellcn en bekend maken van ontsmettings- en desinfectieprocedures aan de betrokken werknemers; -het opstellcn en bekend maken van procedures voor een veilige omgang met en verwijdering van met biologische agentia besmet afval.
Artikel 16 In ruimten waar patienten of dieren aanwezig zijn die besmet zijn of mogelijkerwijs besmet zijn met biologische agentia van categoric 3 of 4, worden de beschermingsmaatregelen, bedoeld in bijlage V kolom A van de richtlijn gcnomen.
Paragraaf 12 Speciale maatregelen in laboratoria, ruimten voor proefdJeren en industriele proc^d^. Artikel 17 1. Afhankelijk van de resultaten van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 2, worden in laboratoria, waaronder mede begrep>en ruimten waarin zich dieren bevinden die opzettelijk zijn besmet met biologische agentia van categoric 2, 3 of 4, danwel dieren die drager zijn of mogelijk zouden kimnen zijn van biologischc agentia van een van deze categorieen, beheersingsmaatregclen getroffen. Daarbij wordt, overeenkomstig bijlage V, ten minste uitgegaan van respectievelijk de beheersingsniveaus 2, 3 en 4. 2. Indien in de in het eerste lid bedoelde laboratoria arbeid wordt verricht met materiaal waarvan onzeker is of zich hierin biologische agentia van categoric 2, 3 of 4 bevinden en de arbeid is niet gericht op het werken met biologische agenda, wordt ten minste uitgegaan van beheersingsniveau 2 overeenkomstig bijlage V van de richtlijn.
Asl'tktl 18 1. Aihankelijk van de resuJtaten van de inventarisatie en evaJuatie, bedoeld in arlikcl 2, worden in gevaJ biologische ageotia van dc categorieen 2, 3 of 4 worden gebniikt b bdustriele proc^dds beheersingsmaalregeten getroEfen. Daa/bij wordt, overeenkomstig bijlage VI van de richtlijn ten minste uitgegaan van respectievelijk de beheersingsniveaus 2, 3 en 4. 2. Van industriele proc£d6s bedoeld in bet eerste lid is sprake indien dc arbcid is gericht op bet werken met biologische agentia van de categorieen 2, 3 of 4, in reactorvaten van mecr dan tien bter.
Artikel 19 Indien arbeid als bedoeld in deze paragraaf wordt verrichl met biologische agentia die niel bij ministeriele regeling in een van de b artikel 1, twee<Je bd bedoelde categorieen zijn ingedeeld maar waarvan wel aanwijzingen bestaan dat deze agentia naar verwachting dienen te worden ingedeeld m categoric 3 of 4, wordt, ten minste beheersbgsniveau 3 overeenkomstig bijiagc V onderscheidenJijk VI van de richtlijn b achl genomen.
Paragraaf 13 Bijrondere bepallngen artikel 20 gereserveerd ivm implemenlatie richtlijn rwangere werkneemsters.
Paragraaf 14 Verplichtingen werkgever en werkneraers Artikel 21 1. De werkgever is verplichl tot naleving van de bij of krachtens dit besluit tot hem gerichte voorschriften en verboden. 2. De werknemer is verpbcht tot bet gebruiken van hem ter beschikking gestelde hulp- en beschermingsmiddelen.
Paragraaf 15 Eis tot naleving Artikel 22 Betreffende de wijze waarop de regelen gesteld bij of krachtens dit besluit, worden nageleefd, kan een eis worden gesteld overeenkomstig bet bepaalde b artikel 36, eerste lid van de wet. Paragraaf 16 Overgangsbepaling Artikel 23 Indien op bet moment van bwerkinglredbg van dit besluit reeds arbeid met de b artikel 12 bedoelde agentia wordt verricht, wordt bet districtshoofd hiervan, overeenkomstig bet bepaalde b artikel 12, eerste en tweede lid, binnen 30 dagen na bwerkbgtreding van dit besluit b kennis gesteld.
Paragraaf 17 Slotbepalmgen Artikel 24 1. Bij toepassbg van dit besluit wordt het bepaalde b de bijiagen van de richtlijn waamaar b dit besluit verwezen, b acht genomen. 2. Indien een van de in het eerste lid bedoelde bijiagen wordt gewijzigd of bijlage in en VTI van de richtlijn worden vastgesteld, maakt Onze Minister dit bekend b de Staatscourant. Hij vermeldt daaibij met ingang van weike datum de wijziging onderscbeidebjk dc vastgestelde bijiagen b acht worden genomen.
Artikel 25 Indien bet bij Koninklijke Boodschap van 5 november 1992 ingcdiende voorslcl tot wijziging van de Aibeidsomstandighedenwet (Kamerstukken II 1992,'1993, 22 898 nrs. 1-2) tot wet is verheven en in werking is getreden wordt: a. Artikel 2, eerste en rwcede voLzin vcrs'angen door "De inventarisatic en evaiualic, bcdocld in artikel 4 van de wet bevat indien een werknemer gerede kans loopt aan een of meer speciCek bij zijn aibeid voorkomende biologische agentia te worden blootgesteld, een inventarisatic en evaluatie naar de gevaxea voor de werknemers verbonden aan deze blootstelling of mogclijke blootstelling. Deze inventarisatic en evaluatie gescbiedt met inacblneming van met name:' b. Artikel 10 komt te luiden; Artikel 10 Dc ondememingsraad of, bij bet ontbreken daarvan, de beianghebbendc werknemers bebben recht op inzage in de in artikel 4 van de wet bedoelde gegevcns in statistischc, nict tot indivjduen berleidbare vorm. c Artikel H, eerste lid aanbef vervangen door 'Onverminderd bet bepaalde in artikel 24a van de wet wordt"; d. Artikel 11, tweede lid: "bet in bet eerste lid bedoelde arbeidsgezondheidslnindig onderzoek" vervangen door "bet arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 24a van de wet'.
Artikel 26 Indien bijtage HI van de richtlijn is vastgesteld en in acht moct worden genomen, wordt: a. Artikel 1, eerste lid aanhef vervangen door: In dit besluit wordt verstaan onder:. b. Artikel 1, derde lid venangen door: Bij bet bepaalde in dit besluit wordt uitgegaan van de categorie-mdeling van biologiscbe agentia zoals vastgesteld in bijlage UI van de richtlijn. c. Artikel 19 "bij ministeriele regeling" vervangen door: op grond van bijlage lU van de ricbtJijn. d. Artikel 22 "bij of krachtens dit besluit" vervangen door: bij dit besluit.
Artikel 27 Indien bijlage VIl van de richtlijn is vastgesteld en in werking is getreden wordt in artikel 11, vijfde lid, na "en waartegen doeltreffende vaccins bestaan worden" toegevoegd: met inachtneming van bet bepaalde uj bijlage VTI van de richtlijn.
Artikel 28 Indien de richtlijn 9Z'58/EEG van de Raad van de Europese Gemecnschappen van 24 juni 1992 inzake veiligbeids- en gezondheidssignalering op de arbeidsplaats (PbEG L245) in de nederlandse wetgeving is geimplementeerd en in werking is getreden wordt in artikel 5 "bij ministeriele regeling" vervangen door "aan het bepaalde in de bijlage bij het Besluit veiligbeids- en gezondheidsignalering".
Artikel 29 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin bet wordt geplaalst.
Artikel 30 Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit biologische agentia. Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, .... De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(B. de Vrie*)
Nota vzin loelicbting ALGEMEEN DEEL
1. InleidJog. Dezc algemenc maatregel van bestuur strekt tot uitvoering van de richtlijn nr. 90/679/EEG van dc Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 november 1990, betreffeDde de beschenning van de werknemers tegen de riiico's van blootstelling aan biologjsche agentia op het werk (PbEG I S ^ L374), hieraa te nocmen: de richtlijn biologische agentia. Deze richtlijn is dc zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16 van de richtlijn or. 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 (PbEG L183, de zogenaamdc kaderrichtlijn). De kaderrichtlijn bevat algemene minimum voorschriften betreffende de wijze wazLTop de Lid-Staten de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk dienen te waarborgen. De kaderrichtlijn dient tevens als grondslag voor richtlijnen die betrekking hebben op dc specifieke gevaren op het gcbied van de gezondheid en de veiligheid op de arbeidsplaats, waarvan de richtlijn biologjsche agentia er een is. De bepalingen van de richtlijn biologische agentia gelden derhalve naast en als verbijzondering van de bepalingen van de kaderrichtlijn.
2. De richtlijn biologische agentia. Als gevolg van onder andere de ontwikkeling van de zogenaamde recombinant DNA-techniek is er de laalste decennia sprake van steeds toenemende Lodustriele activiteit in de biotechnologie. Alhoewel in deze sector overv/egend gebruik wordt gemaakt van niet hiunaan pathogene micro-organismen, brengt het gebruik van wel humaan pathogene micro-organismen zowel uit milieu- als uit gezondheidskundig DOgpunt toch aanzienlijke risico's met zich. In verband hiermee is door de Europese commissie een drietal richtlijnen uitgevaardigd. Twee daarvan hebben betrekking op genetisch gemodiCceerde organismen (de richtlijn or. 90/219/EEG inzake het Lngeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde nnicro-organismen (PbEG L117) en de richtlijn nr. 90/220/EEG inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen b het milieu (PbEG L117)). Aan het gesteldc tn deze twee richtlijnen is uitvoering gegeven in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieu gevaarlijke sloffen. In dit besluit zal aan de derde richtlijn op dit terrein, de richtlijn biologische agentia, uitvoering worden gegeven. Alhoewel dc directe aanleiding tot het opstellen van de richtlijn het toenemend gebruik van de recomblnant-DNA techniek was, heeft deze richtlijn in beginsel betrekking op alle werkzaaunheden waarbij werknemers ten gevolge van bun werk worden of kunnen worden bloolgesteld aan biologische agentia. In de richtlijn wordt onder biologische agentia verstaan microorganismen, met inbegrip van die welke genetisch zijn gemodificeerd, celculturen en menselijke endoparasieten die een infectie, allergic of toxiteit kunnen veroorzaken. De richtlijn biologische agentia beoogt minimum voorschriften te stellen inzake de beschenning van de veiligheid en gezondheid van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk. Gelet op de overwegingen bij de richtlijn dient dit doel door middel van het treffen van preventieve maatregelen te worden bereikt. Daarnaast wordt overwogen dat met betrekking tot de aan biologische agentia op het werk verbonden risico's meer nauwkeurigc kennis kan worden verkregen als daarvan aantekening wordt gehouden. Tevens wordt benadrukt dat de werkgevers de evolutie van de technologie voortdurend moeten volgen. De in de richtlijn opgenomen bepalingen dienen ter verwezenlijking van deze uitgangspunten. Zo zal dc werkgever een inventarisatie en evaluatie van de gevaren van blootstelling aan biologische agentia moeten opstellen in relatie tot de door de werknemer te verrichten arbeid, ook zal er een zogenaamde bevoegdc instantie moeten worden aangewezen door de lid-staten en in bepaalde arbeidssituaties zuUen extra beschenningsmaatregelen getroffen dienen te worden.
Ten aanzien van de bij de richtlijn behorende bijiagcn mag hier niet onvermeld blijven dat de Raad van" de Europese Gemeenschappen ten aanzien van de bijiagen de mogelijkheid open laat, conform de procedure van artikel 17 van de kaderrichtlijn, deze bijiagen in verband met technische vooruitgang aan
te passen. Op de consequenties van een dergelijke aanpassing voor het onderhavige besluit wordt nader ingegaan in de artikelsgewijze toeiichting. Hieraan moet worden tocgevoegd dat bijtage HI en VII thans nog conform bet bepaalde In artikel 118a van het EG-verdrag moet worden vastgesleld.
3. InaplementatJe Gelet op hct doel en de Europeesrechtelijke grondslag van de richtlijn (artikel USA van het verdrag tot oprichting van de Europese Economischc Getneeoschap), te weten de verbetering van het arbeidsmHieu, vindt implementatie van de richtlijn plaats in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet. Het onderhavige besluit strekt daartoe. Met betrekking tot de opzet is zo nauw mogelijk aansluiting gezocht bij de richtlijn. Gelet op hct in de richtlijn bepaalde kan Lmplementatie van deze richtlijn in de nederlandse wetgeving op een tweetal manieren gebeuren, ofwel door middel van onderbrenging van bepalingen iivzake de arbeid met gevaar voor blootstelling aan biologische agentia in de ihans bestaande sectorale veiligheidsbesluiten ofwel door opstelling van een afzonderlijk besluit. Nu de op de Arbeidsomstandighedenwet gebaseerde besluiten in de loop der tijd alle sectoren van het sociaal-economisch leven zijn gaan bestrijken, heeft uit een oogjunt van wetgevingsbeleid implementatie door middel van een afzonderlijk besluit (met uitzondering van de implementatie van artikel 9 en 10, eersle lid van de richtlijn dat in een ministeriele regeUng op grond van artikel 6 van de Arbeidsomstandighedenwet zal worden geimplementeerd) de voorkeur boven het aanbrengen van (steeds) dezelfde bepalingen in een groot aantal afzonderlijke sectorbesluiten. De overzichtelijkbeid zaJ hierdoor over het algemeen worden bevorderd en de kans op omissies bij volgende wijzigingen zal worden verminderd. Bovendien sluit een en ander aan op het met het oog op genoemde overwegingen opgevatte voomemen cm binnen afzienbare tijd de thans bestaande veiligheidsbesluiten te vervangen door een meer algemene en meer op de systematiek van de Arbeidsomstandighedenwet aansluitende regelgeving in de vorm van een tot stand te brengen Arbeidsomstandigbedenbesluit. Uitgangspunt bij de opstelling van een dergelijk besluit zal zijn, dat per onderwerp (bet werken met een bepaald gevaar) een hoofdstuk wordt ontworpen waarin alle, voor dat onderwerp geldende bepalingen, zoals de verboden, de algemene en bijzondere regels en de eventuele uitzonderingen, zullen worden o{>genomen. Het thans ter uitvoering van de onderhavig richtlijn voorgestelde besluit anticipeert in die zin dus reeds op het vorenbedoeld Arbeidsomstandighedenbcsluit, dat het door zijn opzet te zijner tijd eenvoudig in dat besluit zal kunnen worden ingepast.
4. Het besluit biologisdie agentia. Dit besluit heeft ten doel werknemers te beschermen tegen blootstelling aan biologische agentia als gevolg van het verrichten van arbeid. Biologische agentia, in dit besluit gedefmieerd als al dan niet genetisch gemodificeerde celculturen, menselijke endoparasieten en micro-organismen, komen overal in de natuur voor. Afhankelijk van het antwoord op de vragen of het agens bij de mens ziekten kan veroorzaken, zich onder de bevolking zal kunnen verspreiden en of dat er een effectieve profylaxe of behandeling bestaat, worden de biologische agentia in een viertal categorieen onderscheiden. Het grootste gedeelle van deze biologische agentia zal, gekwalificeerd als waarschijnlijk oiet schadelijk voor de mens, "m de eerste categoric worden ingedeeld.
Oodanks dat het grootste gedeelte van de biologische agentia niet schadelijk is voor de mens lopen van de Nederlandse beroepsbevolking ten minste 300.000 werknemers een gerede kans aan mogelijk wel schadelijke biologische agentia te worden blootgestcld. In eerste instantie moet in dit verband worden gedacht aan werknemers in de biotechnologie en in laboratoria of daarmee te vergelijken werksiluaties waarbij de arbeid gericht is op het werken met biologische agentia. Daarnaast zijn er werknemers die arbeid verrichten waarbij, alhoewel bun arbeid niet gericht is op het werken met biologische agentia, zij gelet op de aard van bun werkzaamheden, de plaats waar deze arbeid wordt verricht of de middelen waarmee de arbeid wordt verricht, toch een gerede kans op blootstelling aan biologische agentia lopen. In dit verband moet bijvoorbeeld gedacht worden aan arisen en verpleegkundigen die direct contact
hebben met patienten die drager kuanen zijn van biologische agentia. Maar ook aan werknemers in vuilverwerkingsbedrijven lopen risico's. Ook huisvxjiJ kan immers voor de mens gevaarlijke biologische agentia bcvatten. Daaraaast wordt hier nog gewezen op de risico's die werknemers in de agrarische sector lopen.
Uitgangspunt van dit besluit is dat door de werkgevcr indien de werknemers ecn geredc kans lopen aan een of meer speciiiek bij hun arbeid voorkomende of naar verwachting voorkomende biologische agentia tc worden blootgesteld, aan de hamd van een op basis van artikel 2 van dit besluit uit tc voeren inventarisatie en evaluatie, dienen te bepalen aan welke biologische agentia zij kunnen worden blootgesteld en in welke mate. Afhankelijk van de resultaten van de inventarisatie en evaJuatie en de vraag of de arbeid al dan niet gericht is op hel werken met biologische agentia, wordt in arlikel 3 bcpaaJd welke arlikelen van toepassing zijn in welke arbcidssituatie. ID arbeidssituaties waarbij de arbeid niet gericht is op het werken met biologische agentia maar waarbij de werknemers toch een gefede kans lopen aan deze agentia le worden blootgesteld, zal het veclal onbekend zijn of er daadwerkelijk kans op blootstelling bestaat en zo ja in welke mate en aan welke biologisch agentia. DerhaJve zijn in deze arbeidssituaties slechts die bepalingen van dit besluit van toepassing die, rekening houdeade met deze onzekerheid en onbckendheid toch zoveel mogelijk bescherming aan de werknemers kunnen bieden.
De artikelen 4 en volgende geven aan welke (preventieve) maatregelen door de werkgever genomen dienen te worden. Op deze plaats wordt in het bijzonder genoemd dat de werkgever een register dient bij de houden van werknemers waarvan de arbeid gericht is op het werken met biologische agenlia van de derde en vierde categoric. Daamaast dient de werkgever de werknemers periodiek in de gelegenheid te stellen een arbcidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan en dient hij doeltreffendc vaccins ter beschikking van de werknemers te stellen. Op basis van de richtlijn biologische agentia dienen de Lid-Stalen een zogenaamde bevoegde instantie aan te wijzen aan wie, onder andere kennis dient te worden gegeven indien bepaalde arbeid met biologische agentia wordt venicht. Hiertoe is in dit besluit het districtshoofd van de Ajbeidsinsf)ectie aangewezen.
Tenslotte wordt hier nog opgemerkt dat de Arbeidsinspectie een aantaJ bepalingen die in dit besluit zijn opgenomen in een Publicatieblad (P-blad) nader zaJ uitwerken. Tevens zaJ zij voor een aantaJ voorschriften aangeven hoe daar naar haju- oordeel het beste aan kan worden voldaan. In dil P-blad zullen ook aanbeveling kunnen worden opgenomen over hoe biologische agentia onder controle kunnen worden gehouden. Deze aanbevelingen (die zo nodig op grond van artikel 22 van dit besluit ook in een eis tot naleving kunnen worden opgenomen) dienen, in navolging van artikel 3, tweede lid van de richtJijn biologische agentia, bij de inventarisatie en evaluatie aJs bedoeld in artikel 2 van dit besluit m acht worden genomen.
5. Relatie met andere regelgeving. Dit besluit heeft, nu het in het verlengde van de richtlijn zowel ziet op genetisch als op niet genetisch gemodificeerde celcultuxen, roenselijke endoparasieten en micro-organismen, een ruimer toepassingsgebied dan de ontwerp-besluiten genetische modiCcatie en genetische modificatie Veiligheidswet 1934. Deze, na voorpublikatie (Stc. 1989, 116) in verband met de ruimere werking van de te implementeren richtlijn biologische agentia weer ingetrokken (Stc. 1991, 74) ontwerp-besluiten beoogden slechts wettelijke voorschriften te geven ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers, die belrokken zijn bij bewerkingen, waarbij het genetisch materiaaJ van organismen wordt gewijzigd op een wijzc, die voorbij gaat aan de natuurlijke barridres van geslachtelijke voortplanting en recombinatie.
Ten aanzien van de werkingssfeer van dit besluit in verhouding tot de Wet milieu gevaarlijke stoffen (Wms) wordt opgemerkt, dat dit besluit, in gevaJ er sprake is van biologjsche agenda die genctisch zijn gemodificeerd, de Wms gedeeltelijk overlapt. De vraag waar de bewerking van agentia ptaatsvindt is echter voor de werkingssfeer van de Aibeidsomslandigbedenwet niet van belang. De werkingssfeer van de Arbeidsomstandighedenwet is immers niet gebonden aan de plaats van de bewerking, maar aan de vraag of door werknemers arbeid wordt verricht. Anders dan in de nota van toelichting bij de inwerkingireding van bet Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieu gevaarlijke stoffen (Stb. 1990, 53) was aangekondigd ten aanzien van de (bmiddels ingelrokken) ontwerp-besluiten genetische modificatie en genetische modificatie Veiligheidswct 1934 zullen op grond van dit besluit geen genetisch gemodificeerde bewerkingen worden verboden; wel is ten aanzien van bewerkingen met biologische agentia van categoric twee, drie en vier een kennisgevingspUcht opgenomen. Voor dc volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijkc stoffen, net als in dit besluit, agentia zijn ingedeeld in een aantal categoriecn. In het besluit biologjsche agentia is dit een indeling in een viertal categoriecn, gebaseerd op het risico dal gezonde werknemers lopen bij blootstelling aan humaan pathogene organismen. Het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieu gevaarlijke stoffen hanteert een indeling waarbij alleen de genetisch gemodificeerde organismen worden bezien. Dit betreft derhalve een kleinere doelgroep. Anderzijds is de classificatie in dat besluit aangevoild met een azmtal voor planten en voor bet milieu mogelijkerwijs schadelijke organismen.
Ten aanzien van de werkingssfeer van dit besluit ten opzichte van hetgeen bij of krachtens de Beslrijdingsmiddelenwet 1962 is bepaald, wordt opgemerkt dat biologische beslrijdingsmiddelen zowel onder de werkingssfeer van de bestrijdingsmiddelenwetgeving als onder de werkingssfeer van het besluit biologische agentia kunnen vallen. Gezien het feit dat noch m de (concept-)bijlage HI van de richtlijn noch in het besluit biologische agentia expliciete bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van (biologische) bestrijdingsmiddelen, zal, in geval de bestrijdingsmiddelenwetgeving in een bepaalde siruatie een verdergaande beschenning biedt aan de werknemers dan het besluit biologische agentia, de bestrijdingsmiddelenwetgeving voor gaan.
6. Gevolgen van dit besluit In Nederland wordt slechts in een beperkt aantal bedrijven (circa L50) arbeid verricht die gericht is op het werken met biologische agentia van categoric 2 tot en met 4. In dezc bedrijven hebben de hierboven genoemde (mmiddels ingetrokken) concept-besluiten en de recente wijzigingen in dc wetgeving op basis van de Wet milieugevaarlijke stoffen al positievc impulsen gegeven aan de arbeidsomstandigheden van de werknemers. Nieuw in dit besluit is dat deze bedrijven aan het districtshoofd van de arbeidsinspectie in de in artikel 12 bedoelde gevallen een schriftelijke kennisgeving van hun arbeid moeten doen toekomen. Deze kennisgeving zal een beperkt aantal gegevens dienen te bevatten. Zo nodig kan het districtshoofd immers op grond van artikel 33 van de wet andere gegevens opvragen bij de werkgever. De kosten voor bet bedrijfsleven m verband met de uitvoering van dit besluit rullen naai verwachting dan ook niet groot zijn.
In andere arbcidssituaties waarbij werknemers een gerede kans lopen op blootstelling aan biologische agentia worden ook reeds de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen. Derhalve zxillen de voor deze bedrijven aan de uitvoering van dit besluit verbonden kosten naar verwachting niet noemenswaardig zijn. Ook het opsteUen van een inventarisatie en evaluatie van gevaien zal geen noemenswaardige kosten met zich brengen. Zij zal uiteindelijk op basis van artikel 25 van dit besluit deel uit gaan maken van de risico-evaluatie bedoeld in artikel 4 van de wet. Hetzelfde geldt ten aanzien van het arbcidsgezondheidskundig onderzoek. Dit zal deel uit gaan maken van het arbeidsgezondieidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 24a van de wet.
Ten aanzicn van de laak van het districtshoofd van dc AjbeidsinspectJe op grond van arlikel 12 van dit besluit wordt opgemerkt dat direct na de inwerkingtreding van dit besluit naar verwachting circa 150 keanisgevingen kunnen worden verwachl. Nadien zuUen dit er naar verv/achting ongeveer 50 per jaar zijn. Omtrent het aantaJ te verwachten meldingen op grond van arlikel O en 14 van dit besluit is geen bctrouwbarc schatling te gcven. Gelet op het voorgaande zaJ de inwerkingtreding van dit besluit naar verwachting derhalve ook geen noemenswaardige taakverzwaring voor de Arbeidsinspectie, het Openbaar Minislerie en de rechlerlijke tnachl bctekenen.
7. Advies van de Arboraad.
8. Voorpublikatie. Op grond van artikel 24, eerstc lid, van de Arbeidsomstandigbedenwct is de ontwerp-tekst van het voorliggende besluit voorgepubliceerd in de Staatscourant van Naar aanJeiding daarvan zijn readies binnengekomen van Deze readies zijn (geen) aanJeiding geweest tot het aanbrengen van (de volgende) wijzigingen (...).
n. ArtJkeIsgewijz€ toelichting.
Artikel 1 In het eerste artikel van dit besluit worden een aantaJ termen gedefinieerd. Hierbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de deflnities zoals dez£ in de richtlijn biologische agentia zijn gebruikt. Ten aanzicn van de definitie van de term biologische agentia is de beperking uit artikel 2 onderdeel a van de richtlijn tot agentia die een mfectie, allergic of vergiftiging bij de mens kunnen veroorzaJcen (humaan pathogeen), in dit besluit niel opgenomen. Deze beperking lijkt de categoric 1 agentia (waarvan het onwaarschijnlijk is dat deze bij de naens een ziekte kan veroortaken) uit te sluiten van de werking van de richtlijn. Uit bijvoorbeeld artikel 4, eerste lid van de richtlijn blijkt echter dat ook categoric 1 agentia onder de werking van de richtlijn valJen. Deze agentia kunnen immers ook potentieel humaan palhogeen zijn. Om verwarring omtrent de reikwijdte van de term biologische agentia in dit besluit te voorkomen wordt daarom onder biologische agentia b dit besluit verstaan al dan niet genetisch gemodificeerde celculturen, menselijke endoparasieten en micro-organismen. De term al dan niet genetisch gemodificeerde tenslotte slaat derhalve zowel op celcuJruren als op menselijke endoparasieten als op micro-organismen.
In bet rweede lid van artiie) 1 staat aangegeven aan de hand van welke criteria de mate van gevaarzetting van biologische agentia zaJ worden onderscheiden. Hiertoe zullen de ihans bekende en dc in de toekomst nieuw te ontwikJselen agentia afhankelijk van het antwoord op de vragen of het agens bij de mens ziekten kan veroorzaken, zich onder de bevolking zal kunnen verspreiden en of er een effedieve profylaxe of behandeling beslaal, in een viertal categorieen worden ingedecld. In afwachting van een door de Raad van de Europese Gemeenschappen in bijlage ID van de richtlijn op de stellen lijsl zal dit bij ministeriele regeling geschieden. Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat de categorieen 2, 3 en 4, voor zover biolo^che agentia een gevaar voor de mens opleveren, overeenkomen met respectievelijk de PG-1, PG-2 en PG-3 organismen als bedoeld in de Regeling ingeperkt gebruik genetisch gemodificeerde organismen. Dit is een regeling die is vastgesteld door de Minister van Volksgezondheid, Ruirntelijke Ordening en Milieubeheer op basis van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijk stoffcn.
Anikel 2 Op grond van het bepaaJdc in dit artikci dient een werkgever indien zijn werknemers geredc kans lopen aan een of meer specifiek bij hun arbeid voorkomende of naar verwachdng voorkomende biologische agentia te worden blootgesteld, een inventarisatie en evaluatie te verrichten naar de gevaren die dczc blootstelling met rich meebrengt. Alhoewel overal in de natuur biologische agentia voorkomen, wordt in dit besluit bedoeld die biologische agentia in kaart te brengen die sf)ecifiek bij een bepaald soort arbeid voorkomen of kunnen voorkomen en die in geval van blootstelling mogehjkerwijze een risico voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers tot gevolg hebben. Een gerede kans om aan deze biologische agentia te worden blootgesteld lopen in elk geval die werknemers die arbeid verrichten welke gericht is op het werken met deze agentia. Ook een gerede kans op blootstelling aan biologische agentia lopen werknemers die werkzaamheden verrichten als genoemd in bijlage I van de richtlijn, de bdicatieve lijst van werkzaamheden. Deze werknemers lopen, alhoewel hun arbeid niet gericht is op het werken met biologische agentia, gelet op de aard van hun werkzaamheden, de omstandigheden waarondcr, de omgeving waarin en de middelen waarmec rij arbeid verrichten, wcl een aanrienUjk risico op blootstelling. Bijlage I noemt in dit verband werk m de voedingsindustrie en de landbouw, arbeid waarbij sprake is van contact met dieren en produkten van dierlijke oorsprong, arbeid in de gezondheidszorg, in laboratoria, in vuilverwerkingsbedrijven en in installaties voor de zuivering van rioolwater. Er rijn echter ook nog andere arbeidssituaties denkbaar waarbij werknemers tijdens de arbeid aan specifiek bij die arbeid (mogelijkerwijze) voorkomende biologjsche-agentia kunnen worden blootgesteld. Ter illustratie van de term specifiek bij de arbeid voorkomende biologische agentia wordt opgemerkt dat in dit verband gedacht moet worden aan bijvoorbeeld een groothandel in kippe-eieren; rijn werknemers lopen gerede kans op blootstelling aan een of meer specifiek bij hun arbeid voorkomende biologische agentia (bijvoorbeeld de samoneUa-bacterie) bij het verzamelen en verpakken van eieren. Deze werkgever dient een mventarisatie en evaluatie van risico's te maken. Anderrijds zal geen inventarisatie en evaluatie behoeven te worden opgemaakt ingeval arbeid in een suf>ermarkt wordt verricht bestaande uit het vullen vzun schappen met verschillende produkten. De kans dat een werknemer in contact komt met samonellabacterien die rich in eieren zouden kunnen bevinden die hij op de daartoe bestemde schappen moet neerzettcn, is immers te verwaarlozen. Ook in kantoren met een air-conditioningsinstallatie zal in beginsel een mventarisatie en evaluatie naar de gevaren van blootstelling aan biologische agentia dienen te worden gemaakt. De eventueel daarin voorkomende biologische agentia rijn in het algemeen specifiek voor de arbeid die in dat kantoor wordt verricht. Bij de m dit artikel bedoelde inventarisatie en evaluatie dient de werkgever te onderzoeken of een werknemer aan biologische agentia kan worden blootgesteld, en zo ja, aan welke biologische agentia en in welke mate. De in dit artikel bedoelde risico-evaluatic staat niet op rich. In de Arbeidsomstandighedenwet zal in artikel 4, na implementatie van de kaderrichtlijn een algemene verplichting worden opgenomen. De in dit besluit bedoelde risico-evaluatie, zal na inwerkingtreding van deze wetsbepaling, op grond van artikel 25, onderdecl a van dit besluit, deel uit maken en op vergelijkbare wijze tot stand moeten komen als de risico-evaluatie van het herriene artikel 4 van de wet. Bij het opstellen van de risico-evaluatie op basis van dit besluit, dient vooralsnog rekemng te worden gehouden met de Nederlandse classificatie van de agentia op basis van artikel 1, derde lid van dit besluit. Na vaststelling van bijlage III van de richtlijn zal, gelet op artikel 26 van dit besluit, rekening moeten worden gehouden met de communautaire indeling van biologische agentia. Bij de inventarisatie en evaluatie zal ook aandacht moeten worden besteed aan het punt dat het gebruik van bepaalde medicijnen de ontvankelijkheid voor riekten als gevolg van de blootstelling aan bepaalde biologische agentia kan vergroten. Bij de door de werkgever te trefTen beschermingsmaatregelen is het vanzelfsprekend niet van belang of het gebruik van die medicijnen of de te bestrijden ziekte is veroorzaakt door blootstelling aan biologische agentia. Hieraan rij ook toegevoegd dat risico-evaluatie een continu proces is. Indien er nieuwe gegevens over de agentia waarmee gewerkt wordt, bekend rijn geworden of indien er een veramdering in de werksituatie optreedt of nieuwe gegevens bekend worden in verband met riekten die werknemers kunnen oplopen of reeds hebben opgelopen, dient een nieuwe of herriene evaluatie te worden opgesleld. Vanzelfsprekend dient, indien er werkzaamheden worden verricht met agentia van diverse categorieen, met alle daarbij betrokken gevaren rekening te worden gehouden.
Artikel 3 Deze bepaling dient ter ixnplementatie van artikel 4 van de richilijn. Op grood van het eerste lid van artikel 3 zijn aJle bepaJingen van dit beduit van toepassing indien de arbeid gericht is op het werken met biologische agentia van categoric 2, 3 of 4. Bedoeld wordt hiennec die arbeid te defmicren waarbij werknemers als gevolg van de door hen te verrichten arbeid, waarbij zij bewust en aaief werkzaamheden aan of met deze agentia verrichten, een aanzienlijke kans lopen aan deze agenda te worden blootgesteld. In dit verband moet gedacht worden aan arbeid waarbij biologische agentia worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt of in voorraad worden gehouden. Hierooder dient dus ook te worden verstaan het kweken, bewaren, vemietigen, het doen van proeven en het doen van onderzoek naar of met biologische agentia.
Het twecde lid van artikel 3 voorziet in de implementatie van artikel 4, tweede lid van de richtlijn. In deze richtlijnbepaling wordt beoogd werknemers te beschermen bij de met name in bijlage I van de richtlijn genoemde werkzaamheden, waarbij agentia kunnen voorkomen. Veelal zaJ onbekend zijn of en welke biologische agentia bij deze arbeid zullen voorkomen. Ook de op basis van artikel 2 van dit besluit opgestelde inventarisatic en evaluatie van gevaren zaJ een moment opoame zijn die, hoe recent ook opgesteld of herzien, nimmer gebecl up-to-date zal zijn. HJeraan moet nog worden toegevoegd dat biologische agentia niet met het blote oog zijn waar te nemen waardoor, bij de hier bedoelde 2irbeid, vaak eerst veel later zaJ blijken dat er blootstelling aan een of mecr biologische agentia beeft plaatsgevonden. Deze overwegingen maken het onmogelijk dat een aantaJ verplichlingen voor werkgevers die arbeid laten verrichten die gericht is op het werken met biologische agentia, ook worden opgelegd in gevaJ de arbeid niet gericht is op het werken met deze agentia maar waarbij desalniettemin toch kans op blootstelling bestaat. Rekening houdende met de hiervoor geschelste onbekendheid zijn een aantal verplichtingen die in artikel 4, tweede lid van de richtlijn worden genoemd waarmee in de hier bedoelde arbeidssituaties rekening moet worden gehouden, praJoisch gezien onuitvoerbaar. Anderzijds zijn een aantal anderc verplichtiogen in dit verband, zeker gezien de doelstellingen van de richtlijn biologische agentia, die wel van belang kunnen zijn en op eenvoudigc wijze zijn uil te voeren, ten onrechte niet genoemd. Derhalve is er voor gekozen aan artikel 4, tweede lid van de richtlijn op anderc wijze uitvoering te geven dan waartoe de richtlijn verpUcht. De in de richtlijn opgenomen verplichting dc thans in de artikelen 7 en 12 van dit besluit opgenomen verplichtingen ook op deze categoric arbeid van toepassing tc verklaren is niet overgenomen. Anderzijds zijn de artikelen 15, 16 en 17, twecde lid van dit besluit wel op deze situatie van toepassing verklaard tcrwijl de richtlijn daartoc niet verplicht. Naar verwachting zal als gevolg hiervan toch ten voUe recht worden gedaan aan dc uitgangspunten en doelstelling van deze richtlijn.
Het derde lid van artikel 3 stelt dat in alle niet in het eerste en tweede lid bedoelde arbeid (hierbij moet ooder jmdere gedacht worden aan verrichten van arbeid gericht op het werken met biologische agentia van de eerste categoric) de artikelen 4 en volgenden van dit besluit niet van toepassing zijn. Immers deze ageoLia leveren geen gevaar op voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. Wel dient de arbeid met de grootst mogelijke ordelijkheid en zindelijkheid te worden betracht en worden de noodzakelijke hygienische voorzieningen getrofTen.
Voor de voUedJgheid wordt hier tenslotte nogmaals benadrukt dat het derhalve afhankelijk is van de soort arbeid die wordt verricht welk lid van artikel 3 van toepassing is. In algemene zin kan dus niet worden gesteld dat bijvoorbeeld diagnose of andere soorten laboratoria per definitie onder het eerste lid vallen. Uit de risico-evaluatie als bedoeld in artikel 2 zal moeten blijken wat voor arbeid precies wordt verricht en met welkc categoric agentia men bij die arbeid in aanraking zou kuimen komen. Het is daarbij overigens niet ondenkbaar dat dit per werkruimte in bijvoorbeeld een laboratorium kan verschillen.
Artikel 4 Ln de in artikel 3, ccrste en twecde lid bedoelde arbeid dient de werkgever op grond van het ecrste Ud van artikel 4 doeltreffendc maaLregelen te nemen om te voorkomen dat de werkuemers aan biologischc agentia worden blootgesteld waarbij schade kan worden toegebracht aan hun veiligheid of gezondheid. Het tweede lid van artikel 4 noemt als maatregel van organisatorische aard uitdrukkelijk het gebruik van agentia die het minsl schadelijk zijn. Indien ceo minder schadelijk agens voor handen is en het mogelijk is hetzelfde eindresultaat te maken of hetzelfde eindresuJtaat te bereiken, zai toepassing van dit agens of deze biologischc agentia als maatregel om gevaar tc vermijden niel buiten beschouwing mogen worden gelaten, ook al gaat deze toepassing wellicht met wat meer kosten gepaard. Bij de keuze van het vervangende biologischc agens moet oiet alleen gelet worden op de gevaareigenschappen (het gebruiken van een biologjsch agens van een lagere categoric). Ook moet rekening worden gehouden met de aard van de bedrijfsarbeid, dc toegepaste werkmethoden en de werkomstandigheden, allemaal facloren die het gevaar bepaJen dat aan arbeid met bepaalde biologischc agentia is verbonden. Door het treffen van een van de aangegeven maatregclen of door een combinatie daarvan zai dc bloolstelling van de werknemers dienen te worden teniggebracht tot een zodanig niveau, dat geen schade aan hun gezondheid kan worden toegebracht Het niveau, waarop de gezondheid van de werknemers niet meer wordt benadeeld is afhankelijk van een aantal factoren. Van belang is onder ajadere of bloolstelling aan een agens of een combinatie van agentia plaatSNindl of dat cr sprake is van werknemers waarvan bekend is dat deze ccn bijzonderc gevoeligheid hebben voor bepaalde agentia. Het in het ccrste en tweede Ud neergelegde begjnsel geldt niet onder alJe omstandigheden. Door het gebruik van de term "redelijkerwijs" in het derde lid is aangegeven, dat een belangenafwegiDg mag plaatsvinden. Op deze wijze wordt de ruixnte geboden om onbillijke situaties te verniijden. Dit houdt overigens niet in, dat de verplicbting in het ccrste en tweede lid lichtvaardig zou mogen worden opgevat. Aan een beroep op de redelijkerwijsclausule zuUen zwaarwegende bclangcn ten grondslag dienen tc liggen, die het in de gegeven situatie rechrvaardigen, dat niet of niet geheel aan de verplicht'mg wordt voldaan. Bij de beoordeling of een beroep op dc redclijkerwijs-clausule kan worden gehonoreerd zullcn met name dc teclinische, operalionele en economische haalbaarheid van de maatregclen enerzijds worden afgewogen tegen dc emst van de situatie anderajds. Wat betreft de technische haalbaarheid dienen werkgevers zich in beginsel tc houden aan hetgeen overcenkomt met de algemeen erkende stand van de technick inzaJse het bestrijden van het blootstellingsgevaar bij de bron en met de stand van de desbetreffende technick in de betrokken bedrijfstak. In geval het treffen van maatregclen op financiele bezwaren stuit, kan de werkgever zich niet zonder meet op de redelijkerwijsclausule beroepen. Wanneer door bepaalde investcringen de concurrentieverhoudingen te sterk zouden worden verstoord of de investerings- en exploitatiekosten in absolute zin te hoog zouden zijn, kan vooralsnog een beroep op de redclijkerwijs-clausule worden gedaan onder voorwaarde echter dat dc emst van de situatie dit toelaat. In een dergelijk geval zai wel een plan met een tijdschema moeten zijn opgesteld voor de aanpak van de problemen. In bestaande sitiiatics zai in beginsel rekening worden gehouden met de economische levensduur van machines en instaUatics. Maar wanneer door het treffen van relatief eenvoudige maatregclen de blootstelling kan worden teruggedrongen, zullcn deze maatregclen niel met een beroep op de redclijkerwijs-clausule achlerwege gelaten kunnen worden. Bij nieuwe situaties, zoals onder andere bij nicuwbouw en het opzetten van een nieuw producticproces dient bij de bouw aandacht te worden besteed aan de blootstelLingsproblemaUek. Indien blijkt dat daaraan geen of onvoldoende aandacht is besteed, terwijl maatregclen ter zake in rcdelijkheid wel getroffen hadden kunnen worden, kan naderhand geen beroep op de redelijkerwijs-clausule worden gedaan in verband met de kosten die voor aanvuHende voorzieningen achteraf nodig zijn. Wanneer nu, na afweging van jJlc relevante factoren, de conclusie gerechtvaardigd is, dat het redelijkerwijs niet of niet geheel mogelijk is de blootstelling van werknemers door technische of organisatorische maatregclen aan de bron terug te brengen tot een niveau, dat geen schade aan de gezondheid van de werknemers meer kan worden toegebracht, dienen andere maatregclen te worden getroffen. Deze maatregelen dienen te worden genomen in combinatie met die technische of organisatorische voorzieningen aan de bron, die in rcdelijkheid nog wel kunnen worden gevergd. De aard van de aanvullende maatregclen, die moeten worden genomen hangt af van de wijze, waarop de blootstelling plaatsvindt. In het vierde lid van artil<el 4 worden maatregclen genoemd die een werkgever in elk geval dient tc treffen indien blootstelling aan biologischc agentia niet kan worden voorkomen. Met name wordt op deze plaats de aandacht gevestigd op de op te stellen werkJnstructie. Hierin zullcn de bij de axbeid in acht te nemen procedures (bijvoorbeeld b verband met het nemen van monsters) dienen te worden aangegeven. Tevens
moet van dez£ werkinsLnjctie decl uitmaken ecn noodplan voor bet gevaJ rich een ongeval of incident met biologische agentia voordoet.
Aitikel 5 en 28 Werkruimten waarin dc arbcid gericht is op het werken met biologische agentia dienen te worden afgebakeod en gemarkeerd met een bio-risicosignaaJ. Alhoewel er in de praktijk al gebruik wordt gemaakt van een dergelijk signaaJ bestaat m Nederland nog niet dc wettelijke vcrplichting dit signaaJ tc gebruiken. In artikel 5 van dit besluit wordt daarom dc mogelijkhcid ge&chapen in een ministeriele regeling, in verband met dc implementatie van deze richtlijn, bet biorisico-signaal als waarschuwingssignaal toe te voegen. Dit zal gebeuren in het al bestaande Besluit veiligheidssigndering op de arbeidsplaats van 25 juni 1982 (Stcrt. 142). Hieraan moet echter direct worden toegevoegd dat op 24 juni 1992 de richtlijn 92/58/EEG van dc Raad van dc Europese Gemeeoschappen betreffende inzake veiligheids- en gezondheidssignalering (PbEG L245) is vastgesteld waarin ook dit bio-risicoteken is opgenomen. Deze richtlijn zal bij separate algemcoc maatregel van bestuur worden geimplementcerd en zal uilerlijk in 1994 in werking treden. Bij de inwerkingtreding van laalstbedoelde algemene maatregel van bestuur, het Besluit veiligheids- en gezondheidsignalering, zal artikel 5 op grond van'artikel 28 van dit besluit worden gewijzigd. Dc term "bij ministeriele regeling" zaJ worden gewijzigd in "aan bet bepaaJde in de bijlagc bij bet Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering".
Artikel 6 Naast de maatregelen die op basis van artikel 4 en 5 van dit besluit moetcn worden genomen ter beperking van het gevaar voor blootstelling, zal zowel de m artikel 3, eerste als tweede lid bedoclde arbeid, tevetis gepaaid moeten gaan met de grootst mogelijke hygienische bescbermingsmaatregelen. Zo dient de werkgever maatregelen te treffen zodat de werknemers bijvoorbeeld niet eten, drinken of roken op plaatsen waar gevacir voor blootstelling bestaat. Ook dient de werkgever doclmatige werkkleding ter beschikking te stellen. Daamaast zijn regelen gesteld ten aanzien van sanitaire voorrieningen en de wijze van bewaren van beschermende uiuusling. Voor de volledigbeid wordt op deze plaats ook nog gewezen op dc (verdergaande) maatregelen die zijn voorgescbreven in de op basis van het besluit genetisch gemodificeerdc organismen Wet milieu gevaarlijke stoffen vastgestclde Regeling ingeperkt gebruik genetisch gemodificeerdc organismen.
Artikel 7 tot en met 10 Ondanks het bepaalde b de cirtikelen 2 tot en met 6 van dit besluit, blijven aan arbeid gericht op bet werken met biologische agentia gevaren voor de werknemers verbonden. Het vrijkomen van agenda is immers nimmer volledig te voorkomen. Ook is het, daar vele agentia niet met het blote oog zijn waar te nemen, veelaJ niet of niet direct duidelijk of agentia zijn vrijgekomen. Hieraan dient nog te worden toegevoegd dat biologische agentia soms een lange incubatietijd hebben, waardoor bijvoorbeeld een mogelijk bcsmetting eerst veel later wordt ontdekt. De hicrboven genoemde punten maken het wenselijk om, om tot een zo groot mogelijke veiligheid en gezondheid van de werknemers te komen, zowel de werkgever als de werknemer in de artikelen 7 tot en met 10 van dit besluit een aantal specifieke verplichtingen (en daarbij bchorende rechlen) op te Icggen. Op basis van artikel 7 dient de werkgever een register bij te houden waarin de werknemers die werken met biologische agentia van de derde en vierde categorie worden geregislreerd. Daarbij dient te worden aangegeven weike werkzaamheden die werknemer heeft verricht en voor zover dit te bepalen is aan welke agentia hij als gevolg van die arbeid is bloolgesteld.
10 Op grond van het bepaaJde in artikcl 8 van dit besluit dient de werkgever dc ondcmeming&raad, of bij het ontbrcken daarvan de betrokken werknenaers, op de hoogte te stellen van elk ongeval of incident dat zich heefl voorgedaan, bijna heeft voorgcdaan of mogelijkerwijs heeft voorgedaan en waarbij biologische agentia zijn vrijgekoroea, net niet vTijgckomen of mogelijkerviijze zijn vrijgekomen. Docl van dczc meidingsplicht is tot een herbezixming te komeo van de gelroffen maatregelen; zija deze nog wel afdoende om verdere incidentea te voorkomen. Artikel 9 en 10 tenslotte regeleo respeclievelijk het Lnzagerecht van de individuelc werknemer en het recht op informatie van de ondememingsraad of de belaoghebbende werknemers.
Artikel 11 Op basis van artikel 24a van de wet zoals deze oa de wijziging in verband met de impletnentatie van dc kaderrichtlijn zal komeo te luiden, dient de werkgever dc werknemers periodiek m de gelegenheid te stellen een onderzock te ondergaan, dat crop gericht is de risico's die de arbeid voor de veillgheid en gezondheid van de werknemers met zich brengt, zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Op grond van dc resultaten van de inventarisatic en evaJuatie van de gevaren, dient de werkgever met dc ondememingsraad of de belanghebbcnde werknemers overleg te plegen omtrent de periodiciteil van dit onderzoek. In de richtlijn biologische agentia zijn in verband met de arbeid met deze agentia een aanlal specifieke bepalLngen opgenomen. Artikel 11 voorziet in de implementatie van dit richtlijn artikcL Dc werknemer, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, dient bij aanvang van de arbeid alsmede indien zich een incident heeft voorgedaan aJs gevolg waarvan hij of een coUega een ziekte of infectic heeft opgelopcn, in de gelegenheid te worden gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. De arts die het arbeidsgezondheidskundigonderzoek uitvoert dient met een aantal praktische aanbevelingen die in bijlagc FV van de richtlijn zijn of)genomen, rekening te houden (lid 2). Zo dient deze arts bijvoorbeeld goed op de hoogte te zijn van de voorwaarden en omstaudigheden van (mogelijke) biootstelling aan biologische agentia van de werknemer. Ook dient deze arts een dossier aan te leggen. Vanzclfsprekend dieneo, indien de uitsiag van het zirbeidsgezondheidskundig onderzoek daartoe aanleiding geeft, doeltreffende maatregelen te worden getroffen om scbade voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers te voorkomen (lid 4). Gelet op de soms lange incubatietijd dient het resultaat van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek lange tijd bewaard te blijven (lid 3). Zowel op verzoek van dc werkgever als op verzoek van de werknemer wordt in het zesdc lid dc mogelijkbeid geopend dc werknemer opnieuw het onderzoek tc laten ondergaan. Deze tweede kcuring dient nict te worden verward met de herkeuring als bedoeld m het Herkeuringsbesluit Arbcidsomstandighedenwet. Dc mogelijkbeid lot herkeuring die in het Herkeuringsbesluit wordt gcboden, is slechts van toepassing op de kcuring van werknemers die (op basis van artikcl 25 van de wet) geen arbeid mogen verrichten, indien zij arbeidsgezondheidskundig nict gcschikt zijn bevonden. Hiervan is b casu geen sprakc. Het onderzoek zoals bedoeld in artikel 24a van de wet, waarvan het in dit besluit bedoelde onderzoek op grond van artikel 25, onderdeel b en c van dit besluit deel van zal uilmaken, is een vrijwillig arbeidsgezondheidskundig onderzoek met als doel een beoordeling te maken van al die gezondheidsaspecten die in relatie (kunnen) staan met de werkzaamheden die de betrokken werknemer verricht en de risico's die aan die werkzaamheden verbonden zijn. Dit onderzoek heeft derhalve een preventief karakter. Door met inachtneming van het resultaat van het gezondheidskundig onderzoek, de arbeid aan te passen kan op termijn wellicht uitval uit bet arbeidsproces worden voorkomen. Tenslotte dient de werkgever indien de werknemer nog niet immuun is voor de biologische agentia waaraan hij wordt blootgesteld, bestaande doeltreffende vaccins ter beschiklcing te stellen (lid 5) .
Artikel 12 en 13 ID navolgjng van helgeen hieromtrent is bepaaJd in de richtlijn wordt in artikel 12 bepaald dat ten minste 30 dagen voordat voor de eerste maal arbeid met een of meer biologische agentia van de tweede, derde of vierde categoric wordt verricht, de werkgever het districtshoofd van de arbeidsinspectic hiervan een schriftelijkc kennisgeving van moet doen toekomen. Deze kennisgeving dient een aantal in het tweede lid met name genoemde gegevens te bevatten en dient, op grond van het derde en vijfde lid van artikel 12,
11 in een aantaJ gevallen tc worden herhaaJd. Indien daartoe aanleiding beslaat in verband met de naJeving van het bepaaJde in dit besluit, kunnen onder andere de ambtenaien van de arbeidsinspectic op grond van artikel 33 van de wet van de werkgever meer gegevens verlangen. Naast de genoemde kennisgevingen dient het districtshoofd tevens schriftclijk op de hoogte te worden gesteld van ieder ongevaJ of incident dat zich heeft voorgedaan en heeft geleid of mogelijkerwijzc heeft geleid tot het vrijkomen van een of meer biologische agentia van de derde of vierde categoric. De hier bedoelde meldingen zijn een uitbreiding van hetgeen hieromtrent is bepaald in arlikel 9 van de wet. Dit wetsartikel bepaaJt dat sicchts ongevaJlen die erastig lichamelijk of geestelijk letsel of de dood ten gevolge hebben of waarbij grote materiele schade is ontstaan, aan het districtihoofd dienen te worden gemeld.
Aftikel 14 In geval de werkgever zijn werkzaamheden staakt in de periode waarin de bcwaartermijn van het medisch dossier van de werknemer (voor zover dat onder hem berust) alsmede het register als bedoeld in artikel 7, nog niet is verstreken dient hij er op grond van artikel 14, zorg voor te dragen dat deze stuJcken aan het districtshoofd worden overgedragen. Hierdoor wordt voorkomen dat, als gevolg van het staken van de werkzaamheden van de werkgever, de ten aanzien van zijn werknemers geregistreerde gegevens, terwijl deze gegevens nog wel van belang zouden kunnen zijn, verloren gaan.
Artikel 15 en 16. Deze aitikelen voorzien zowel in de artikel 3, eerste als tweede lid bedoelde arbeid, in bijzondere, aanvuUende bepalingen in verband met andere dan diagnostische werkzaamheden op het gebied van de gezondheidszorg en diergeneeskunde. Gelet op het gegeven dat mensen en dieren verzorgd moeten worden zaJ het veelal niet mogelijk zijn elk direct contact te vermijden met mensen of dieren. Daarbij komt dat het niet altijd bekend is of patienten of dieren bcsmet zijn met biologische agentia van categoric 2, 3 of 4. De artiielen 15 en 16 steUen aanvuUende regels ten behocve van deze situaties. De in artikel L5 genoemde maalregelen hebben betreklcing op de inventarisatie en evaJuatie van (mogelijk) voorkomende gevaren en de te treffen maatregelen indien de resultaten van de invenlarisalie en evaJualie daartoe aanleiding geven. Voor de voUedigheid wordt voor de toepassing van artikel 15 nog gewezen op de (verdergaande) maatregelen die zijn voorgeschicven in de op basis van het besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieu gevaarlijke stoffen vastgestelde Regeling ingeperkt gebruik genetisch gemodificeerde organismen. Artikel 16 verwijst naar dc in bijlage V, kolom A van de richtJijn opgenomen tc treffen beschermingsmaatregelen in geval de werknemer arbeid dient te verrichten m ruimten waarin mensen of dieren aanwezig zijn, die besmet zijn of mogelijkerwijzc besmet zijn met biologische agentia van categoric 3 of 4.
Artikelen 17 tot en met 19 Werknemers die arbeid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, verrichten in laboratoria en dierverblijven, alsmede zij die arbeid verrichten In verband met industriele procddds lopen bijzondere risico's voor hun veiligheid en gezondheid. Artikel 17, eerste voorziet daarom in te treffen maatregelen in laboratoria en dierverblijven mdien het arbeid betreft als bedoeld in artikel 3, eerste lid (bijvoorbeeld met het oog op onderzoek, ontv/ikkeling, onderv.ijs of diagnose). Artikel 17, tweede lid ziet ook op situaties waarin arbeid als bedoeld m artiJcel 3, tweede lid arbeid wordt verricht. Artikel 18 voorziet Lo het treffen van aanvuJIendc maatregelen in geval werkzaamheden worden verricht in industriele procidds. Artikel 19 voorziet in een te treffen beheersingsniveau in gevaJ dc biologische agentia waartnee arbeid wordt verricht nog niet zijn mgedeeld in een van de in artikel 1 bedoelde categoriecn.
12 Zowel in artikel 17 als in artikel 18 en 19 is sprake van een ten minste in acht te nemen beheersingsniveau. Dit betekent dat hct dislrictshoofd zo oodig door middel van het steUen van een eis tot naleving op grood van artikel 36 een boger beheersLngsniveau kan bepalen. Anderajds laat artikel 16 van de ricbtlijn daarnaast de mogelijkbeid dat de bevoegde instanties, indien een lager beheersingsniveau voldoende wordt geacht, een lager beheersingsniveau kunnen vaststeUen. Daartoe kan door een werkgever op grond vjin artikel 41 van de wet een verzock worden gedaan.
Artikel 21 Op grond van artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet zijn de werkgever en de werknemers verplicbt tot nalevbg van de voorscbriften welke bij of kxachtens boofdst\ik V van de wel bedoeldc aJgemene maatregelen van bestuur zijn vastgesteld voor zover en op een wijze als bij ieder dezer maatregelen is bepaald. Artikel 21 van dit besluit voorziet in een dergelijke bepaling.
Artikel 22 Wanneer de ,-Vrbeidsinspectie zich niet kan vinden in de wijze waarop 66n of meer van de bij dit besJuil gestelde regels worden nageleefd, kan bet districtshoofd van die dienst gebruik maken van zijn bevoegdheid om een eis te steUen betreffende de wijze waarop aan bedoelde regels moet worden voldaan. Deze bevoegdheid is gebaseerd op artikel 36, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet en vereist uitdrukkelijke regeling in hel desbetreffende besluit. Het oaderhavige artikel voorziet hierin. De werkgever en, voorzover dit bij de eis is bepaald, ook de werknemers zijn op grond van artikel 36, vijfde lid, van de wet verplicht de eis na te leven. Tegen de eis kan overigens bezwaar worden aangetekend bij de Minister. Wie een dergelijk bezwaarschrift kunnen indienen is geregeld in artikel 42, zesde lid van de wet.
Artikel 23 Artikel 12 van dit besluit verplicht werkgevers een kennisgeving bij het districtshoofd in te dienen indien zij voor de eerste maal arbeid met bepaalde agentia verrichten. Artikel 23 voorziet in het treffen van een regeling in die situaties wazirin op het moment van inwerkingtreding van dit besluit deze arbeid, dit wil zeggen de arbeid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, al wordt verricht. Deze werkgevers dienen binnen 30 dagen na inwerkingtreding van dit besluit het districtshoofd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, hiervan in kermis te steUen,
Artikel 24. 26. 27 en 28 In een aantal artikelen van dit besluit wordt verwezen naar de bijlagen bij de richtJijn biologiscbe agentia. In deze bijlagen staan met name techniscbe uitwerkingen van hetgeen in de ricbtlijn is gesteld. Bijlage I betreft een indicatieve lijst waarin werkzaambeden worden genoemd welke m beginsel niet het voomemen impliceren met biologiscbe agentia te werken maar wel risico van blootstelling met zich brengen. Bijlage II betreft bet communautaire biorisicoteken waarmee plaatsen waar arbeid met biologiscbe agentia wordt verricht, kunnen worden berkend en afgescheiden. Dit biorisicoteken zal voorlopig in de ministeriele regeling Besluit veiligheidssignaJering op de arbeidsplaats worden opgenomen. Na implementatie van de ricbtlijn nr. 9Z'58/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1992 inzake veiligbeids- en gezondheidssignalering op de arbeidsplaats (PbEG L245), waarin ook het biorisicoteken is opgenomen, zal dit teken zoals eerder opgemerkt, in een separate algemene maalregel van bestuur op basis van de Arbeidsomstandighedeawet in de nederlandse wetgeving worden gelmplcmenteerd. Vooruitlopende hierop voorziet artikel 28 in de wijziging van artikel 5 van dit besluiL Bijlage III betreft de communautaire indeling van biologiscbe agentia. Deze bijlage is op dit moment nog niet afgeprocedeerd. In afwachting van de vaslstelling van deze bijlage zaJ in een ministeriele regeling
13 een nationale categoric-Lndeling worden vastgestcld. 2k)'n indeling is Lmmers nodig op grond van artikel 18, derde lid van de richtlijn. Arlikel 26 van dit besluit vocrziet ID wijzigixig van een aantal artikelen van dit besluit nadat bijlage III is vastgesteld en in acht moet worden genomen. Bijlage IV geeft praktische aanbevelingen voor de medischc contxole van de werknemers. Bijlage V gecft aanwijzingen voor behecrsingsmaatregelen en beheersingsniveaus voor laboratoria en verblijven voor proefdieren. Bijlage VI spitst deze aanwijzingen toe op Industridle proc^ds. Tenslotte zij hicr nog opgemerkt dat binnen afzienbarc termijn cen bijlage VII, gedragsrcgels bij vaccLnatie, zal worden vastgesteld. ArtiJcei 27 voorziet alvast in de Lmplementatie van deze nieuwe bijlage.
Om te voorkomcn dat als gcvolg van relatief eenvoudige aanpassingen in de bijlagen (op basis van artikel 19 van de richtlijn) of als gcvolg van de vaststelling van dc genoemde bijlagen III en VII dit besluit dient te worden gewijzigd, wordt in artikel 24 naast een verwjzing naar dc huidige tekst van dc bijlagen, tcvens verwezen naar eventuelc toekomstige wijagjngen onderscheidelijk bijlagen. Toekomstige wijzigingen in de bijlagen en nieuwe bijlagen zaUen in dc Staatscouiant worden gemeld. Tenslotte zij vermeld dat de bestaande bijlagen oict bij dit besluit zijn gevoegd. Verwezen wordt daarvoor naar het algcmeen als kenbaar beschouwde publicatieblad van de Europcse Gcmcenschappcn, dat in de Nederlandse taai is gesteld.
Artikel 29 Ingevolge het bepaalde in artikel 20 van de richtlijn biologischc agentia dient bedoeldc richtlijn uiterlijk 29 november 1993 geimplementeerd te zijn. Als datum voor Lnwerkingtreding van dit besluit wordt dc eerst mogclijke inwerkingtredkigsdatum gekozen, te wetcn de dag na plaatsing van dit besluit in het staatsblad.
De Minister van Sociale ZaJten en Werkgelegenheid, (B. de Vries).
14 Bijlage 1- Transponeringstabel
RichtliinaniJcel
implemeptatie In: Besluit biologjscbe agentia
artikel 1
nvtC)
artikel 2
artikel 1
artikel 3, lid 1 Ud2 yd 3
artikel 2 artikel 2 artikel 2
artikel 4, lid 1 Ud2
artikel 3, lid 1 en 3 artikel 3, lid 2
artikel 5
artikel 4, lid 1 en 2
artikel 6, lid 1 lid 2
artikel 4, lid 1 artikel 4, lid 2, 3 en 4 en artikel 5
artikel 7, lid 1 Ud2 Ud3
artikel 8, lid 1 ljd2 ljd3
Arbo- of andere wet
artikel 33 Arbowet artikel 36 en zo nodig P-blad
artikel 33 Arbowet artikel 13 artikel 14
artikel 4, lid 4 en artikel 6, lid 1 artikel 6, lid 1 en 2 artikel 56 (nw) Arbowet
artikel 9, lid 1 en 2
min. regeling ogv artikel 6 Arbowet
artikel 10, lid 1 lid 2 Ud3 lid 4 Ud5 Ud6
min. regeling ogv artikel 6 Arbowet artikel 12, onderdeel e Arbowet artikel 8 artikel 9 artikel 10, lid 2 arlike! 8 en 10, lid 1
artikel 11, lid 1 lid 2 lid 3
artikel 7, lid 1 en 2 artikel 7, lid 3 en 4 artikel 10 en 7, lid 5
15 arlikel 12
o.a. artikel 17 en 22 Arbowel en Wet op de ondcrnemingsradcn
artikel D, Ud 1 Ud2 Ud3 Ud4
artikel artikel artikel artikel
12, lid 1 en 3 12, Ud 4 12, lid 5 12, lid 2
artikel 14, lid 1 lid 2 bd3 lid 4 lids lid 6 lid? lids lid 9
artiJcel artikel artikel artikel artikel
11, lid 1 11, lid 1 2 en 11, lid 1 en 5 11, Ud 3 11, Ud 4
artikel 15, lid 1 Ud2 Ud3
artikel 15, Ud 1 artikel 15, Ud 2 artikel 16
artikel 16, Ud 1 Ud2
artikel 17, Ud 1 en 2 artikel 18, 19 en 22
artikel 17
nvt
artikel 18, Ud 1 en 2 Ud3 Ud4
nvt min. regeUng ogv artikel 1, Ud 3 nvt
artikel 19
artikel 24
artikel 20
artikel 28
artikel 21
nvt
arlikel 4 (nw) Arbowet
min. regeUng ogv arlikel 6 Arbowet arlikel U, Ud 6 en 7 arlikel 11, Ud 2 arlikel 9 Arbowet
artikel 41 Arbowet artikel 36 en 41 Arbowet
(*) Het betreft hier bepalingen die verv-ijzen naar de richtUjn zelf, of die een opdracht aau de Raad of de Lid-Staten bevatten die niet behoeft te worden verwerkt in de nationale regeving.
Ministerifile regelingen t e r uitvoering van de r i c h t l i j n b i o l o gische agentia
1)
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van ..., no. DGA/AIB/WJZ/93 , Directoraat-Generaal van de Arbeid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gelet op artikel 6, vierde lid Arbeidsomstandighedenwet, Besluiti Artikel 1 1.
2.
Bij de in artikel 6 van de Arbeidsomstandighedenwet bedoelde voorlichting en onderricht wordt, ingeval werknemers arbeid verrichten als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid van het Besluit biologische agentia, ten minste aandacht besteed aan: - de mogelijke gevaren voor de gezondheid die zijn verbonden aan het werken met biologische agentia; - de te treffen voorzorgsmaatregelen om blootstelling te voorkoinen; - de te nemen actie in geval zich een ongeval voordoet met biologische agentia; - de bestaande hygi6nische voorschriften; - het dragen en gebruiken van beschermende uitrusting en kleding. De werknemers worden tevens voorgelicht over de medische controle die zij na begindiging van hun arbeid als bedoeld in artikel 3, eerste lid van het Besluit biologische agentia kunnen ondergaan.
Artikel 2 Dit b e s l u i t t r e e d t in werking met ingang van de dag dat het Besluit biologische agentia in werking t r e e d t . 's-Gravenhage, De Minister voomoemd, B. de Vries Toelichtinq Deze ministeri^le regeling strekt ter uitvoering van enkele bepalingen inzake voorlichting en onderricht uit de richtlijn nr. 90/679/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 november 1990, betreffende de bescherming van de werknemers
tegen de r i s i c o ' s van b l o o t s t e l l i n g aan biologische agentia op het werk (PbEG 1990 L374) {hierna t e noemen de r i c h t l i j n ) . A r t i k e l 6 van de Arbetdsomstandighedenwet verplicht de werkgever ervoor t e zorgen dat z i j n werknemers over a l l e aspecten die in verband met hun v e i l i g h e i d , gezondheid en welzijn in het werk belangrijk zijn, doeltreffend worden voorgelicht en o n d e r r i c h t , aangepast aan hun taak. Op grond van d i t a r t i k e l dienen de werknemers in elk geval doeltreffend voorlichting of o n d e r r i c h t t e ontvangen over a l het werk waairvan in r e d e l i j k heid kan worden aangenomen dat het een zeker gevaar voor hun v e i l i g h e i d , gezondheid of welzijn kan opleveren. Deze voorl i c h t i n g of d i t onderricht moet worden aangepast en opnieuw gegeven a l s u i t ervaring, gewijzigde werkmethoden of omstandigheden b l i j k t dat d i t nodig i s . A r t i k e l 6 van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht derhalve t o t het verstrekken van v o o r l i c h t i n g en onderricht in het algemeen. Er zijn echter w e r k s i t u a t i e s waar het u i t v e i l i g h e i d s - en gezondheidsoogpunt wenselijk i s dat de werkgever meer s p e c i f i e k e , op de w e r k s i t u a t i e toegespitste informatie aan de betrokken werknemers v e r s c h a f t . Artikel 6, vierde l i d van de Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat Onze minister daartoe nadere regels kan s t e l l e n . Dit besluit voorziet in verband hiermee in de iraplementatie van de artikelen 9 en 14, zesde l i d van de r i c h t l i j n . De overige a r t i k e l e n van de r i c h t l i j n zijn door middel van een algemene maatregel van bestuur (het b e s l u i t biologische agent i a ) op b a s i s van a r t i k e l 24 van de Arbeidsomstandighedenwet in de Nederlandse wetgeving geimplementeerd.
B e s l u i t van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenh e i d , van . . . , no. DGA/AIB/WJZ/93 . . . ., Directoraat-Generaal van de Arbeid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, g e l e t op a r t i k e l 5 van het Besluit biologische agentia, Besluit: Artikel 1 In de bijlage van het Besluit veiligheidssignalering op de arbeidsplaats wordt aan punt 2, waarschuwingssignalen, het onderdeel bijzondere veiligheidssignalering, na onderdeel j " l a s e r s t r a a l " een nieuw onderdeel k toegevoegd: 00000000000 000 Biorisicoteken.
Axtikel 2 Dit besluit treedt in working met ingang van de dag dat het Besluit biologische agentia in working treedt en vervalt op het moment dat de richtlijn nr. 92/58/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1992 inzake veiligheids- en gezondheidssignalering in de Nederlandse wetgeving is geimplementeerd en in werking is getreden. 's-Gravenhage, De Minister voornoemd/ B. de Vries
Toelichtinq Deze mlnisteriSle regeling, die is gebaseerd op artikel 5 van het Besluit biologische agentia, strekt ter uitvoering van artikel 6, tweede lid onderdeel e en bijlage II van de richtlijn nr. 90/679/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 november 1990, betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (PbEG 1990 L374) (hiema te noemen de richtlijn). Een van de maatregelen die getroffen moeten worden ter bescherming van de werknemers, is het markeren met het communautaire biorisicoteken van arbeidsplaatsen waar de arbeid gericht op het werken met biologische agentia wordt verricht . Dit besluit voorziet daarin. Tenslotte zij nog opgemerkt dat het Besluit veiligheidssignalering op de arbeidsplaats op korte termijn zal worden ingetrokken. In verband met de implementatie van de richtlijn nr. 92/58/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1992 inzake veiligheids- en gezondheidssignalering op de arbeidsplaats (PbEG L245), waarin ook het biorisicoteken is opgenomen, zal dit besluit vervangen worden door een algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet.
3. Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van ..., no. DGA/AIB/WJZ/93. . . ., Directoraat-Generaal van de Arbeid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gelet op artikel 1, derde lid van het Besluit biologische agentia, Besluit: Artikel 1 Voor de toepassing van het Besluit biologische agentia wordt uitgegaan van de indeling van biologische agentia in categorieen 2, 3 of 4 zoals bepaald in de bijlage bij deze regeling. Artikel 2 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag dat het Besluit biologische agentia in werking treedt en vervalt op het moment dat bijlage III van de richtlijn nr. 90/679/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 november 1990 betreffende niinimuinvoorschrif ten inzake de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (PbEG L374) is vastgesteld en in werking is getreden.
's-Gravenhage, De Minister voornoemd, B. de Vries Toelichtinq Deze ministeriele regeling, die is gebaseerd op artikel 1, derde lid van het Besluit biologische agentia, strekt ter uitvoering van artikel 18, derde lid van de richtlijn nr. 90/67 9/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 november 1990, betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (PbEG 1990 L374) (hierna te noemen de richtlijn). In afwachting van een door de Raad van de Europese Gemeenschappen vast te stellen communautaire categorie-indeling van biologische agentia, dienen de Lid-Staten een eigen indeling op te stellen. De bijlage bij dit besluit anticipeert reeds zoveel mogelijk op de toekomstige tekst van bijlage III van de richtlijn.
Samenstelling Commissie Arbeidsomstandigheden
Bijiage 2a
onafhankelijke leden prof.mr. H. Franken (voorzitter) mevrouw prof.dr. E.M. Kneppers-Heynert C. St. Nicolaas ondernemersleden
plaatsvervangende leden
drs. J . Belksma (NCBTB)
drs. P.M.M. van Ostaijen (NCW)
J.B. van Dulst (Werkgeversvereniging voor het Bankbedrijf) P.A. Schoormans (Koninklijke Horeca Federatie Nederland) ir. W.C.J. Quik (VNCI) mr.drs. H. Kroeze (FME) W.A. Belksma (Transport en Logistiek Nederland) drs. R. Metz (AVBB)
werknemersleden
plaatsvervangende leden
mevrouw H.C.J, van den Burg (FNV) G.A. Cremers (CNV) mevrouw D. Drijfhout-Zweijtzer (MHP) mevrouw drs. S. van Hoek (Industriebond FNV) mevrouw P.M. Altenburg (AbvaKabo) drs. A. Woltmeijer (CNV)
drs. M.M.W. Wilders (FNV) mr. H. Nentjes (CNV) W.W. Muller (MHP) A.G.M. Schrijver (Bouwen Houtbond FNV) mr. J.C.M.G. Bloemarts (FNV) mevrouw drs. A . M . Jongerius (Vervoersbond FNV)
adviserende leden (op voordracht VSO)
plaatsvervangende leden
drs. R.M.J. Voorthuis drs. R.M. van Zwet
mevrouw mr. J.C. Janse mr. L.A.C.M. van Wayenburg
mr. E.M.G.Ph. Tielens (KNOV) M. Hendriks (AWV) mevrouw mr. C. de Meester (VNO) mr. W.M.J.M. van Mierlo (NCOV)
minlsterlele vertegenwoordigers ir. G.M.M. Alink (V&W) drs. M.G. Blomsma (SZW) drs. F.M. Erkens (VROM) drs. J.C. Huigen (EZ) mevrouw mr.drs. J.C. Kliest (V&W) drs. W.J.A.M. Scheelen (Def) mr. E.M. Veldstra (BiZa) drs. G. Wagemaker (SZW) vacature (O&W) vacature (WVC) vacature (Jus) secretariaat mr. E.V. Knopper mevrouw mr. J . M . Uttien-Brussel
Samenstelling Subcommissie MAC-waarden
onafhankelijke leden C. St. Nicolaas (voorzitter) ondernemersleden dr. A.C. Aten (RCO) mr.ing. W.D. Hakvoort (RCO) ir. M.C.J. Nievaart (RCO) H.J. Tijsseling (RCO) dr. A . M . van de Ven (RCO) ir. T.A. Wortman (RCO) werknemersleden ir. J. Bos (CNV) ir. J.E.A. Schoevers (MHP) A . M . Schriek (CNV) dr. P. Ulenbelt (FNV) dr. W.T. de Vries (MHP) drs. M.W.W. Wilders (FNV) adviserende leden prof.dr. V.J. Feron (Werkgroep van Deskundigen) mevrouw ir. C. Hoeksema (Werkgroep van Deskundigen) ministeriele vertegenwoordigers drs.ir. H.W.T.J. van Ingen (Def) dr. C.L. Maas (SZW) dr. P.C. Noordam (SZW) dr. A.G.J. Sedee (VROM) ir. Th. Sijbranda (Def) ing. J.H. Tan (BiZa) secretariaat mr. J.J.A.M. Brokamp
Bijiage 2b