Maart 2011
Oefenvragen Middle Management B - Marketing en Strategie 1.
Deze middle managementopleiding is opgezet vanuit een bepaalde visie over middle management. Wat kenmerkt deze visie vooral? 1. Goed middle management betekent dat de manager alle details in de gaten moet houden, wat echter niet betekent dat hij of zij alles zelf moet uitvoeren. 2. Goed middle management begint bij jezelf te kunnen managen, daarna is het van belang om verbindingen te kunnen leggen tussen de verschillende niveaus waar je als manager mee te maken krijgt. 3. Goed middle management gaat vooral over het maken van de juiste strategische keuzes en het stellen van de juiste prioriteiten op basis van urgentie en belang. A. Alleen stelling 1 is juist. B. Alleen stelling 2 is juist. C. Alleen stelling 3 is juist. D. Alle stellingen zijn juist.
2.
Michael Porter onderscheidt 3 basisstrategieën, waar volgens hem iedere organisatie een keuze uit dient te maken om op een gezonde wijze een positie op de markt te kunnen innemen. Welke 3 strategieën zijn dit? A. B. C. D.
Segmentatie, differentiatie en diversificatie. Differentiatie, focus en concurreren op kostprijs. Marktpenetratie, marktontwikkeling en productontwikkeling. Segmentatie, groeimodel en groeiscenario.
3.
Welke uitspraak over visie is het meest correct op basis van de theorie? A. De visie geeft het bestaansrecht van een organisatie weer, vanuit welke ideologie er wordt gewerkt. B. De visie geeft aan welke concrete doelen een organisatie nastreeft. C. De visie geeft aan welke koers een organisatie vaart en welke keuzes er zijn gemaakt. D. De visie geeft de ambitie van een organisatie weer, inclusief het geloof in en het beeld over de toekomst.
4.
Welke stelling is juist? 1. Een SWOT-analyse is een hulpmiddel met als hoofddoel om de knelpunten van een organisatie bloot te leggen. 2. Een SWOT-analyse is feitelijk alleen een methode om een uitgebreide interne en externe analyse op een overzichtelijke wijze samen te vatten. A. B. C. D.
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
Maart 2011
5.
Welke stelling is juist? 1. Bij een externe analyse wordt in hoofdlijn gekeken naar 3 elementen: de vraagzijde, de aanbodzijde en de overige omgevingsfactoren. 2. Desk research betekent het raadplegen van bestaande bronnen en hoort vooraf te gaan aan field research. A. B. C. D.
6.
Alleen stelling 1 is juist. Alleen stelling 2 is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
Al enige jaren staat de groei van het bedrijf 'Logtrain' nagenoeg stil. De kosten stijgen harder dan de omzet, waardoor de winst langzaam minder wordt. Uit alle macht heeft het management geprobeerd meer klanten aan zich te binden, maar de markt is verdeeld en verzadigd waardoor echte groei er gewoonweg niet meer in zit. Toch heeft vorig jaar één van de managers het briljante plan gelanceerd om in een geheel andere branche dezelfde producten te gaan verkopen met enkele kleine aanpassingen. Het blijkt een enorm succes te zijn, waardoor 'Logtrain' weer kan doorgroeien en niet hoeft over te gaan tot gedwongen ontslagen. Volgens het strategisch groeimodel van Igor Ansoff is dit een voorbeeld van: A. B. C. D.
7.
diversificatie. productontwikkeling. marktontwikkeling. marktpenetratie.
Bij het bepalen van de strategie is ook het groeiscenario, ook wel groeitempo genoemd, van belang. Consolidatie is zo'n groeiscenario, maar wat stelt een organisatie eigenlijk wanneer zij voor consolidatie kiest? A. We trachten marktmacht te creëren, bijvoorbeeld door overname van een branchegenoot of leverancier. B. We mogen wel groeien, maar dan alleen zeer beperkt zodat we alles in de hand kunnen houden. C. We gaan snijden in de kosten en het aantal activiteiten verminderen. D. Vasthouden wat we hebben, de huidige positie verdedigen.
Maart 2011
8.
Een bouwbedrijf werkte voorheen voor zowel particulieren als kleine bedrijven, middelgrote bedrijven, overheden en als onderaannemer voor grote projecten. Ook nog eens verdeeld over verbouw, nieuwbouw, interieurbouw en utiliteitsbouw. De strategie was: 'iedere opdracht die we pakken kunnen pakken we aan!' Nu blijkt de opdrachtenstroom echter terug te lopen, het bedrijf wordt niet meer veel gevraagd en niet gezien als een specialist. Er ging ook veel mis de laatste tijd op de verschillende projecten. Het bouwbedrijf heeft nu besloten om zich volledig te richten op alleen de particulieren en kleine bedrijven met verbouwingen en interieurbouw. Dit is een voorbeeld van: A. B. C. D.
geconcentreerd segmenteren. ongedifferentieerd segmenteren. gedifferentieerd segmenteren. gepenetreerd segmenteren.
9.
Waarom is het stellen van doelen zo belangrijk binnen organisaties? A. Het geeft de continuïteit aan van de organisatie, doordat duidelijk is welke keuzes er zijn gemaakt en vooral waar het bedrijf NIET voor kiest. B. Het geeft richting aan de activiteiten en focust de energie van de medewerkers in de gewenste richting. C. Het maakt helder welk toekomstbeeld de organisatie voor ogen heeft, vanuit bepaalde kernwaarden. D. Alle antwoorden zijn correct.
10.
Welke stelling is juist? 1. In het financieel beleid staat in de kern becijferd wat de financiële consequenties zijn van de overige beleidsplannen, uitgedrukt in omzet, kosten en winst. 2. Het personeelsbeleid beschrijft in de kern welke hoeveelheid en welke kwaliteit aan personeel nodig is om de doelstellingen te halen. A. B. C. D.
11.
Alleen stelling 1 is juist. Alleen stelling 2 is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
Welke uitspraak over 'goed' prijsbeleid als onderdeel van de 5 P's is juist volgens de theorie? 1. De prijs staat altijd in relatie tot de geleverde prestatie en tot het imago van het bedrijf. 2. De prijs kan niet los gezien worden van de andere marketinginstrumenten en staat in relatie tot de gekozen bedrijfsformule. A. B. C. D.
Alleen stelling 1 is juist. Alleen stelling 2 is juist Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
Maart 2011
12.
Welke stelling is juist? 1. Het doel van een merk is om een onderscheidend vermogen te creëren waardoor vertrouwen in het product toeneemt, de waarde wordt vergroot en het keuzeproces eenvoudiger wordt. 2. Een product of dienst wordt vaak pas echt succesvol wanneer er een sterk merk van wordt gemaakt. A. B. C. D.
13.
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
Ieder product of dienst kent een levenscyclus bestaande uit 4 fasen. Iedere fase heeft zijn eigen kenmerken. Ook de omzet en winst variëren per fase. In welke fase profiteert een bedrijf het meest van een product, m.a.w. in welke fase is zowel de omzet als de winst het hoogst? A. B. C. D.
14.
Introductiefase. Groeifase. Volwassenheidsfase. Neergangfase.
Een bedrijf of instelling is vaak goed te herkennen aan het kernassortiment dat zij gedurende langere tijd voeren. Bijna iedere organisatie kent daarnaast ook een randassortiment. Welke reden kan een bedrijf volgens de theorie hebben om dit randassortiment aan te houden, ondanks het feit dat het randassortiment doorgaans niet of nauwelijks rendement oplevert? 1. Het kunnen nieuwe producten of diensten zijn die worden uitgeprobeerd. Indien succesvol worden ze toegevoegd aan het kernassortiment. 2. Ze worden beschouwd als serviceproducten richting de klant ter ondersteuning van het kernassortiment. 3. Het kunnen imago-ondersteunende producten of diensten zijn, ter bevordering van de binding met bestaande klanten. A. B. C. D.
Alleen bewering 1 is juist. Alleen bewering 2 is juist. Alleen bewering 3 is juist. Alle beweringen zijn juist.
Maart 2011
15.
De klantpiramide is een marketingtrend waarbij een 1-op-1 concept wordt uitgewerkt. Welke visie zit er achter de marketingpiramide? 1. Het eigen klantenbestand is een goudmijn met een onontgonnen omzetpotentieel. 2. De klanten kunnen opgedeeld worden in deelmarkten, waarvoor een aparte formule ontwikkeld kan worden. 3. 20% van de klanten zorgt voor 80% van de winst. A. Alleen stelling 1 geeft de visie correct weer. B. Alleen stelling 2 geeft de visie correct weer. C. Alleen stelling 3 geeft de visie correct weer. D. Alle stellingen geven de visie correct weer.
Maart 2011
Oefenvragen Middle Management B - Marketing en Strategie 1.
B
2.
B
3.
D
4.
B
5.
C
6.
C
7.
D
8.
A
9.
B
10.
C
11.
C
12.
C
13.
C
14.
D
15. A