EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 22.XII.2005 C(2005)5946
Betreft:
Steunmaatregel N 570/2005 - Nederland “Vermindering accijns biobrandstoffen”
Excellentie,
De Commissie deelt Nederland hierbij mede dat zij na onderzoek van de door de Nederlandse overheid over de bovengenoemde zaak verstrekte informatie heeft besloten geen bezwaar te maken tegen de maatregel. I.
PROCEDURE
1)
Bij brief van 16 november 2005 heeft de Nederlandse overheid de bovengenoemde steunmaatregel aangemeld.
II.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL
2)
Nederland is voornemens de accijns op biobrandstoffen te verminderen om de broeikasgasemissies terug te dringen en de verplichtingen na te komen die voortvloeien uit Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer1.
3)
De accijnstarieven in Nederland zijn op dit ogenblik per 1000 liter 668,10 EUR voor ongelode benzine, 364,91 EUR voor zwavelvrije diesel en 374,91 EUR voor andere diesel. De voorgestelde accijnsvermindering in geval van bijmenging van 2% biobrandstof bedraagt 10,10 EUR per 1000 liter benzine en 6,10 EUR per 1000 liter diesel.
1
PB L 123 van 17.5.2003, blz. 42.
Zijne Excellentie de Heer B. Bot Minister van Buitenlandse Zaken Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 NL - 2500 - EB ’s-GRAVENHAGE Commission européenne, B-1049 Bruxelles – Belgique Europese Commissie, B-1049 Brussel – België - Telefoon: 00- 32 (0) 2 299.11.11.
4)
De vermindering zou gelden voor benzine en diesel waaraan respectievelijk bio-ethanol en biodiesel is toegevoegd. Zij komt overeen met het aandeel van de biobrandstof in het eindproduct tot ten hoogste 2%. Per saldo betekent het dat het gedeelte biobrandstof in benzine en diesel van accijns zou zijn vrijgesteld.
5)
De vrijstelling blijft beperkt tot de meerkosten van biobrandstof, zoals is voorgeschreven bij artikel 16 van de richtlijn energiebelastingen2. Bij de berekening van de meerkosten wordt rekening gehouden met de geringere energie-efficiëntie. Door de (accijns)vermindering worden de meerkosten van biobrandstoffen geneutraliseerd, zodat leveranciers fossiele brandstoffen gemengd met 2% biobrandstof voor dezelfde prijs als fossiele brandstoffen aan de eindconsument kunnen aanbieden.
6)
In een door de Nederlandse overheid gefinancierd onderzoek naar de productiekosten van biobrandstoffen kwam men in 2003 uit op een kostprijs van 73 EUR per hectoliter voor biodiesel en 61 EUR per hectoliter voor bio-ethanol3. De Nederlandse overheid hanteert voor de accijnsvermindering evenwel lagere kostprijzen. Voor biodiesel wordt uitgegaan van de werkelijke marktprijs, die momenteel op 65 EUR per hectoliter ligt en wordt gestaafd met de in de tabel hierna vermelde cijfers. Voor bio-ethanol baseert de Nederlandse overheid zich op een andere, volgens haar goed onderbouwde studie4 die tot een kostprijs van 58 EUR per hectoliter komt. Deze prijs wordt ook door andere lidstaten gehanteerd en is de laagste van de marktprijzen voor bio-ethanol die de afgelopen jaren in Europa zijn opgetekend. De prijzen worden als volgt onderbouwd: Tabel 1: Biomassa productie/grondstoffen Transport Conversie Distributie Totaal per 1000 liter
7)
bio-ethanol
430 5 165 50 650
210 5 300 65 580
De referentiewaarde van fossiele brandstof is afkomstig van de in het "Oil Bulletin" voor Nederland gepubliceerde cijfers. Uitgaande van de gemiddelde prijzen in Nederland in de periode van juli 2004 tot en met juni 2005 komt men tot de volgende waarden (exclusief BTW en accijns): diesel: benzine:
8)
biodiesel
417 EUR per 1000 liter. 410 EUR per 1000 liter.
Biobrandstoffen hebben een geringere energie-efficiëntie dan fossiele brandstoffen. Bij de berekening van de meerkosten heeft de Nederlandse overheid gebruikgemaakt van
2
Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit. PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.
3
Ecofys, Biofuels in the Dutch Market: a fact-finding study, Report 2GAVE03.12, Utrecht, November 2003, www.senternovem.nl/gave.
4
http://www.dft.gov.uk/stellent/groups/dft_roads/documents/page/dft_roads_024054.hcsp
een correctiefactor voor meerverbruik 1,45 voor pure bio-ethanol en 1,1 voor biodiesel5. Dit betekent dat er 1,45 liter bio-ethanol moet worden getankt om dezelfde kilometers af te leggen als met 1 liter benzine. Dit houdt tevens in dat er bij gebruik van bio-ethanol ook met een factor 1,45 meer accijns en BTW betaald wordt. De meerkosten worden dan: bio-ethanol biodiesel
505 EUR per 1000 liter. 305 EUR per 1000 liter.
In onderstaande tabel 2 worden de gegevens samengevat6: diesel
benzine
bioethanol
Productie
417
650
410
580
Accijns
375
375
668
668
Accijnsvermindering Subtotaal A Inclusief 19%
BTW
-305
Totaal
-505
792
720
1078
743
942
857
1283
885
Correctiefactor meerverbruik
9)
biodiesel
1,1 942
942
1,45 1283
1283
Gelet op deze meerkosten is de accijnsvermindering vastgesteld op 505 EUR per 1000 liter pure bio-ethanol en op 305 EUR per 1000 liter pure biodiesel. Uitgaande van een bijmenging van 2% biobrandstof leidt dit tot een accijnsvermindering van 10,10 EUR per 1000 liter benzine en 6,10 EUR per 1000 liter diesel. De accijnstarieven in Nederland bedragen op dit ogenblik per 1000 liter 668,10 EUR voor ongelode benzine, 364,91 EUR voor zwavelvrije diesel en 374,91 EUR voor andere diesel.
10) Het budget voor de accijnsvermindering wordt geraamd op 70 miljoen EUR. De duur van de regeling is één jaar, van 1.1.2006 tot en met 31.12.2006. 11) De bijmenging en administratie van biobrandstof zal plaatsvinden in een accijnsgoederenplaats waar de accijnsvermindering formeel wordt toegestaan en wordt gecontroleerd door de belastingdienst.
5
6
De cijfers zijn afkomstig van het verslag "Stationary Applications of Liquid Biofuels", zie: http://europa.eu.int/comm/energy/res/sectors/doc/bioenergy/pta_biofuels_final_rev2_1.pdf Bedragen in euro per 1000 liter.
12) Nederland wil in de toekomst leveranciers verplichten om 2% van hun totale afzet van motorbrandstoffen in Nederland in te vullen met biobrandstoffen. Omdat de benodigde wet- en regelgeving naar verwachting niet eerder dan 1 januari 2007 gereed kan zijn, wordt het bijmengen van 2% biobrandstoffen tot die tijd fiscaal gestimuleerd. Met ingang van 1 januari 2007 vervalt de accijnsstimulering en treedt de afzetverplichting in werking. 13) De grondslag van de accijnsvermindering is een nieuw artikel 72a van de Wet op de accijns7. III. BEOORDELING Bestaan van staatssteun en rechtmatigheid 14) Volgens artikel 87 van het EG-Verdrag is er sprake van staatssteun in geval van (1) steun door een lidstaat of met staatsmiddelen bekostigd, (2) die de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen (3) door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties, (4) voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. 15) De onderhavige maatregel wordt met staatsmiddelen bekostigd aangezien hij direct leidt tot een vermindering van belastingmiddelen die anders aan het ministerie van Financiën zouden toevloeien. De accijnsvermindering is bedoeld om de kosten te drukken van een specifieke sector, met name de producenten van mengsels van biobrandstoffen en fossiele brandstoffen. Derhalve kan niet worden gesteld dat de voorgenomen vermindering past in het Nederlandse accijnsbeleid voor brandstoffen als geheel. Door de normale kosten van de accijnsplichtigen ten dele te verminderen, bevoordeelt de maatregel bepaalde ondernemingen en de productie van bepaalde goederen. Aangezien mengsels met biobrandstoffen een alternatief zijn voor fossiele diesel en benzine, kan dit voordeel de concurrentie op de interne markt van de EU vervalsen. De maatregel kan eveneens het handelsverkeer tussen de lidstaten in deze sector beïnvloeden. De voorgenomen maatregel vormt bijgevolg staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. 16) Nederland is haar verplichting nagekomen door de steun overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag aan te melden. Gemeenschapsbeleid op het gebied van milieuvriendelijke brandstoffen 17) Het stimuleren van biobrandstoffen en andere alternatieve brandstoffen ter vervanging van klassieke diesel of benzine als motorbrandstof is een prioritaire doelstelling van de Gemeenschap, omdat deze kunnen bijdragen tot het bereiken van doelstellingen zoals het terugdringen van CO2-emissies en het waarborgen van een milieuvriendelijke continue energievoorziening. In artikel 3 van Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer8 wordt een streefcijfer van 5,75 % biobrandstoffen vastgesteld voor de totale hoeveelheid benzine 7
Belastingplan 2006.
8
PB L 123 van 17.5.2003, blz. 42.
en dieselolie die op 31 december 2010 voor vervoersdoeleinden op de markten van de lidstaten aangeboden wordt. Het ten aanzien van biobrandstoffen gevoerde beleid is een logisch onderdeel van het ruimere beleid ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen in het algemeen9. 18) In Richtlijn 2003/30/EG wordt "biobrandstof" gedefinieerd als "vloeibare of gasvormige transportbrandstof die gewonnen is uit biomassa", en "biomassa" als "de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval". Onder "andere hernieuwbare brandstoffen" wordt verstaan, andere hernieuwbare brandstoffen dan biobrandstoffen, die afkomstig zijn van hernieuwbare energiebronnen. Verenigbaarheid met de gemeenschappelijk markt 19) Volgens artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag kan van de in lid 1 van dat artikel vervatte algemene regel inzake onverenigbaarheid van staatssteun worden afgeweken voor steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. 20) Bij de onderhavige maatregel wordt steun verleend voor brandstoffen die de bedoeling hebben om milieuvriendelijker zijn dan klassieke brandstoffen. De Commissie heeft de aangemelde maatregelen daarom getoetst aan de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu10 (hierna "de kaderregeling" genoemd). 21) Volgens paragraaf E.3.3 van de kaderregeling vormt exploitatiesteun ten behoeve van de productie van energie uit hernieuwbare bronnen in het algemeen toegelaten steun. De Commissie is van mening dat voor deze steun bijzondere regels kunnen worden vastgesteld, omdat deze energiebronnen in bepaalde gevallen moeilijk kunnen concurreren met de traditionele energiebronnen. 22) De aangemelde maatregel is conform de voorwaarden van paragraaf E.3.3 van de kaderregeling. De definitie van de begunstigde biobrandstoffen beantwoordt aan die van punt 6 van de kaderregeling en aan die van Richtlijn 2003/30/EG. 23) Uit de in tabellen 1 en 2 hierboven over de productiekosten van biobrandstoffen verstrekte informatie blijkt dat de steun slechts het verschil tussen die productiekosten in Nederland en de marktprijzen van die energiebron zal dekken. Zodoende is overcompensatie van de biobrandstofproducenten in de zin van punt 56 van de kaderregeling uitgesloten. Er is geen behoefte om de exploitatiesteun te beperken tot de afschrijving van de installaties, aangezien het hier om brandstoffen uit biomassa of 9
Zie b.v. het Witboek van de Commissie over hernieuwbare energiebronnen, COM(1997) 599 def van 26.11.1997; het Groenboek "Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening", COM(2000) 769 van 29.11.2000; de Mededeling van de Commissie over alternatieve brandstoffen voor het wegvervoer en een pakket maatregelen ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen, COM(2001) 547 van 7.11.2001.
10
PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3.
aanverwante producten gaat en, in tegenstelling tot andere hernieuwbare energiebronnen, de investeringskosten daarbij relatief lager zijn, maar de exploitatiekosten hoger (zie punt 60 van de kaderregeling). 24) Tot slot neemt de Commissie er nota van dat de duur van de maatregel beperkt is tot één jaar (1.1.2006 tot en met 31.12.2006). IV. Conclusie 25) Op grond van de voorgaande overwegingen concludeert de Commissie dat de aangemelde steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt omdat hij voldoet aan de voorwaarden van paragraaf E.3.3 van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu. Bijgevolg besluit de Commissie geen bezwaar te maken tegen de maatregel. 26) Ingeval deze brief vertrouwelijke gegevens mocht bevatten die niet mogen worden bekendgemaakt, wordt U verzocht de Commissie daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Ontvangt de Commissie binnen de vastgestelde termijn geen met redenen omkleed verzoek, dan neemt zij aan dat U instemt met mededeling aan derden en bekendmaking van de volledige tekst van dit schrijven in de authentieke taal op Internet: http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids. Dit verzoek dient bij aangetekend schrijven of bij faxbericht te worden gericht aan: Europese Commissie Directoraat-generaal Concurrentie Griffie Staatssteun SPA 3, Kamer 6/5 B-1049 BRUSSEL Telefax nr.: 0032-2-296-12 42 Vermeld in alle correspondentie s.v.p. de benaming en het nummer van de zaak. Met bijzondere hoogachting, Voor de Commissie
Neelie KROES Lid van de Commissie