Eindtermen Inspecteur CAO uitzendkrachten Versie 2014-07-11, Vastgesteld door de Vakexamencommissie CAO Uitzendkrachten Aanpassing: 1-6-2015 Toestmatrijs
Om vast te stellen dat een kandidaat zich kwalificeert voor het beroepsprofiel Inspecteur CAO uitzendkrachten wordt de kandidaat getraind en getoetst op basis van de onderstaande eindtermen. De opleiding bestaat uit 5 modules die in 2 delen worden geëxamineerd. 1. Arbeidsrecht en CAO toepassing A. Arbeidsrecht uitzendkrachten B. CAO voor uitzendkrachten C. Casuïstiek 2. CAO Inspectie D. Inspectiemethodiek E. Rapportagemethodiek Om toegelaten te worden tot het examen moet de opleiding zijn gevolgd. Deel 1 is gericht op het verwerven van kennis. Deel 2 is gericht op het verwerven van vaardigheden. De kennis uit deel 1 is nodig om te kunnen toepassen bij deel 2. Taxonomie De vragen in de examens worden op verschillende beheersingsniveaus gesteld. Achter elke eindterm is een taxonomiecode vermeld. Dit geeft aan hoe de eindterm geëxamineerd wordt. Kennis: Kennisvragen zijn gericht op het reproduceren/ herinneren van kennis. Begrip: Voor begripsvragen moet de kandidaat zaken kunnen classificeren. Onder andere door: hoofd en bijzaken te onderscheiden, verschillen en overeenkomsten te benoemen, voorbeelden te geven en een begrip te hanteren. Toepassing: Toepassingsvragen beogen dat de kandidaat regels kan toepassen. Hieronder vallen onder andere: berekeningen maken, zaken demonstreren of toepassen, oplosmethoden en algoritmen. Examenvragen Achter elke eindterm is aangegeven hoeveel vragen er minimaal en maximaal gesteld worden bij het examen. Voorbeeld: 0 – 2 betekent dat voor deze eindterm maximaal twee vragen worden gesteld, maar mogelijk ook géén vraag. 1 – 2 betekend dat op het examen altijd minimaal één vraag wordt gesteld en maximaal twee vragen. Detaillering eindtermen Let op! Bij enkele eindtermen wordt verwezen naar een detaillering van de inhoud. Deze detaillering maakt onderdeel uit van de eindterm, maar is omwille van de leesbaarheid apart beschreven. Toetsmatrijs In de toetsmatrijs staat hoeveel eindtermen minimaal geëxamineerd worden, op welke wijze de examenvragen worden gesteld, hoeveel tijd beschikbaar is voor het examen, het minimum percentage goed te beantwoorden vragen voor het behalen van het examen (cesuur) en de wijze van beoordeling.
© SNCU 2014
Examen deel 1. Arbeidsrecht en CAO toepassing De kandidaat die het examen met goed gevolg voltooit heeft aangetoond; kennis te hebben van de CAO voor uitzendkrachten; en de daarvoor relevante wet- en regelgeving; en weet hoe de CAO voor uitzendkrachten in de praktijk behoort te worden toegepast. Toelatingseis examen: 1. Bewijs van deelname voor de modules A, B en C bij een erkende opleider. Toegelaten hulpmiddelen tijdens het examen: CAO voor Uitzendkrachten Syllabus CAO uitzendkrachten: Uittreksel van relevante wetteksten Woordenboek, rekenmachine (geen smartphone)
A Arbeidsrecht uitzendkrachten Leerdoel: Vergroten van juridische achtergrondkennis van relevante wet- en regelgeving met betrekking tot uitzendkrachten.
Taxonomie code
Totaal: 10 min. - max.
De CAO inspecteur … 1 2 3 4 5 6
7
Kent de relevante onderdelen van de wet CAO en de wet AVV. Zie detaillering eindtermen voor inhoud. Kent de relevante onderdelen van de wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (WAADI). Zie detaillering eindtermen voor inhoud. Kent de relevante onderdelen van de wet Minimum Loon (WML) en wet minimum vakantiebijslag. Zie detaillering eindtermen voor inhoud. Kent de relevante onderdelen van de wet Arbeidsvoorwaarden bij Grensoverschrijdende Arbeid (WAGA). Zie bijlage voor nadere detaillering. Kent de relevante artikelen van het burgerlijk wetboek (BW) en juridische terminologie. Zie detaillering eindtermen voor inhoud. Kent de hoofdlijnen van de belastingregels voor loonbelasting met inbegrip van de regelgeving voor afdracht van sociale premies. Zie detaillering eindtermen voor inhoud. Kent de relevante onderdelen van de regeling voor extraterritoriale kosten van de belastingdienst (ET regeling). Zie detaillering eindtermen voor inhoud.
B CAO voor uitzendkrachten Leerdoel: Vergroten van kennis over de CAO voor uitzendkrachten.
Begrip
1-2
Begrip
1-2
Begrip
0-2
Begrip
1-2
Kennis
0-2
Kennis
0-2
Begrip
0-2
Taxonomie code
Examen vragen
Kennis
Totaal: 10 min. - max. 0-1
Begrip
1-2
Begrip
1-2
De CAO inspecteur … 1 2 3
4 5 6
Examen vragen
Kent de voorwaarden voor definiëring van uitzendarbeid. Kent de verschillen tussen de Algemeen Verbindend Verklaarde ABU-CAO en de NBBU CAO. Kent de werkingssfeerbepalingen van de CAO’s voor uitzendkrachten en weet hoe deze zich verhoud in relatie tot payrollen, contracting en ZZP constructies. Zie detaillering eindtermen voor inhoud. Kent het werknemersbegrip (ook in het kader van ZZP). Kent de definities uit de CAO en de betekenis ervan. Kent de meest voorkomende contractvormen voor flexibele arbeid.
© SNCU 2014
Begrip
0-1
Kennis
0-1
Kennis
0-1
7 8
9
10
11 12
13 14 15
16 17
18
Kent de verschillen in rechtpositie bij flexibele arbeidsovereenkomsten voor het fase systeem en het uitzendbeding. Kent de beloningsregels voor uitzendkrachten en de daarop van invloed zijnde factoren: functie indeling, normtabel, inlenersbeloning/ loonverhoudingsvoorschrift, instroomtabel/ verhoging arbeidsparticipatie. Kent de beloningsregels voor uitzendkrachten voor: loondoorbetaling bij vakantieverlof, ziekte, kort verzuim, leegloop en einde van de uitzendovereenkomst. Kent de regels met betrekking tot reserveringen en compensatie voor: kort verzuim, vakantiegeld, feestdagen, vakantiedagen, vakantiebijslag en wachtdagcompensatie. Kent de bepalingen voor afdrachten aan sociale fondsen / SFU. Kent de CAO bepalingen met betrekking tot arbeidsmigranten: Uitruil van arbeidsvoorwaarden in verband met extraterritoriale kosten. Uitzendkrachten met een buitenlandse arbeidsovereenkomst. Kent de bepalingen voor scholingsbestedingsverplichting. Kent verschillende vormen van opvolgend werkgeverschap. Kent de positie van algemeen verbindend verklaarde branche CAO’s en weet wanneer dispensatie voor het gebruik van NVUB CAO, VIA CAO en eigen ondernemings CAO geldt. Kent de verplichtstellingsbeschikking STiPP en bijbehorende spiegelbeeldige bepalingen. Kent de hoofdlijnen van CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (SFU CAO) en de juridische bevoegdheden van SNCU voor het uitvoeren van controles en opleggen van boetes. Kent de taak en functie van het SZW handhavingsbeleid (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) voor: toetsing WML afdracht vakantietoeslag wettelijk geregelde arbeidsvoorwaarden wettelijk geregelde arbeidsomstandigheden
C Casuïstiek CAO voor uitzendkrachten Leerdoel: Vergroten van de kennis en vaardigheden in het herkennen van een correcte toepassing van - en schending van - de CAO voor uitzendkrachten.
Begrip
0-1
Begrip
0-1
Kennis
0-1
Kennis
0-1
Kennis
0-1
Begrip
1-2
Kennis
0-1
Begrip
0-1
Begrip
0-1
Kennis
0-1
Kennis
0-1
Begrip
0-1
Taxonomie code
Examen vragen
Totaal: 9 min. - max.
De CAO Inspecteur… 1 2 3 4 5 6 7
Kan in praktijksituaties definiëren wanneer en welke CAO voor uitzendkrachten van toepassing is. Kan in praktijksituaties vaststellen wanneer en welke schendingen van het arbeidsrecht plaatsvinden. Kan in praktijksituaties constructies met ondernemingen en contracten herkennen waarmee naleving van CAO bepalingen is ontdoken / wordt beoogd te ontduiken. Kan vaststellen of de (personeels)administratie deugdelijk is opgezet. Zie detaillering eindtermen voor inhoud. Kan in praktijksituaties vaststellen of pensioenafdrachten zijn gedaan. Kan een personeelsadministratie doorgronden op naleving van de beloningsregels van de van toepassing zijnde CAO voor uitzendkrachten. Kan bij overeenkomsten voor flexibele arbeid vaststellen of er sprake is van: CAO werkingssfeer Werknemersbegrip ZZP opvolgend werkgeverschap
© SNCU 2014
Toepassing
0-1
Toepassing
1-2
Begrip
0-1
Begrip
0-1
Begrip
0-1
Toepassing
0-1
Begrip
1-2
8
Kan in praktijksituaties de reserveringen voor werknemers op de balans van een uitzendonderneming toetsen aan de hand van de loonadministratiegegevens en omgekeerd. 9 Kan in praktijksituaties inhoudingen en verrekeningen herkennen. 10 Kan de inzet van flexibele arbeid bepalen aan de hand van managementrapportages. 11 Kan in praktijksituaties vaststellen wanneer loonheffingsregelingen bij contracten met arbeidsmigranten correct of onjuist zijn toegepast.
Toepassing
0-1
Begrip
1-2
Begrip
0-1
Begrip
0-1
Examen deel 2. CAO inspectie De kandidaat die het examen met goed gevolg voltooit heeft aangetoond; kennis en vaardigheden te bezitten voor het uitvoeren van inspecties voor toezicht op naleving van de CAO voor uitzendkrachten; te voldoen aan het beroepsprofiel voor Inspecteur CAO Uitzendkrachten. Toelatingseis examen: 1. Bewijs van deelname voor de modules D en E bij een erkende opleider. 2. Met goed gevolg afgelegd examen voor deel 1. Toegelaten hulpmiddelen tijdens het examen: CAO voor Uitzendkrachten Syllabus CAO inspectie: ABU auditdocument + NBBU auditdocument + SNA handboek NEN 4400 1-2 Woordenboek, rekenmachine (geen smartphone)
D Inspectiemethodiek Leerdoel: Vergroten van de vaardigheden voor het inspecteren van uitzendondernemingen op een correcte toepassing van de CAO voor uitzendkrachten.
1
2
3 4 5 6 7
De CAO Inspecteur… Kan aan de hand van controle berekeningen afwijkingen van de CAO vaststellen voor: Netto en bruto verloning Eindafrekening bij einde dienstverband Kan CAO afwijkingen in een personeelsadministratie vaststellen aan de hand van: loonstroken, loonjournaalposten, verzamelloonstaten, managementrapportages, balansposten, financiële rapportages en grootboeksystemen. Kan voor het horen van de ondernemer, medewerkers en getuigen bepalen wat de meest geschikte interviewtechniek is en deze toepassen. Kent de eisen voor inspectie ten behoeve van ABU- en NBBU-lidmaatschap, SFU cao, SNA keurmerk en SNCU controle. Kan in praktijksituaties bewijslast voor schendingen van CAO bepalingen herkennen. Kent de geoorloofde wijzen voor het verzamelen van bewijzen. Weet wat verstaan wordt onder: Integer handelen Presenteren, formuleren, toelichten en rapporteren
© SNCU 2014
Taxonomie code
Examen vragen
Totaal: 8 min. - max.
Toepassing
1-2
Begrip
1-2
Begrip
0-2
Kennis
0-2
Begrip
1-2
Begrip
0-2
Kennis
0 -2
Onderzoeken en analyseren Kwaliteit leveren Beslissen en activiteiten initiëren Vakdeskundigheid toepassen Met druk en tegenslag omgaan
E Rapportagemethodiek Leerdoel: Vergroten van de vaardigheden voor het rapporteren van bevindingen als grondslag voor juridisch bewijs.
Taxonomie code
Totaal: 8 min. - max.
De CAO Inspecteur… 1
2 3 4
Examen vragen
Kan op een systematische wijze inspectieresultaten op schrift stellen voor een audit (SNA-keurmerk), lidmaatschapscontrole (ABU/ NBBU) en inspectie in het kader van handhaving (SNCU). Kan bevindingen objectief onderbouwen. Kan juridische terminologie en protocollen juist toepassen Kent de eisen die gesteld worden aan rapportages voor audit (SNA-keurmerk), lidmaatschapscontrole (ABU/NBBU) en inspectie (SNCU).
Toepassing
1-3
Toepassing
1-3
Toepassing
0-3
Kennis
0-3
Detaillering eindtermen Eindterm A1:
Kent de relevante onderdelen van de wet CAO en de wet AVV
Relevantie Een veel voorkomend verweer van gecontroleerde ondernemingen is dat ze niet gebonden zijn aan de CAO voor Uitzendkrachten of de CAO SFU. Het is daarom van belang dat de een inspecteur weet op welke manieren een onderneming gebonden kan zijn aan een CAO. Bij CAO-handhavingscontroles (zoals SNCU-controles) ontleent een inspecteur zijn of haar bevoegdheid tot controle aan een opdracht namens CAO-partijen. Het is daarom van belang dat de inspecteur weet wat de juridische status is van een CAO, een algemeen verbindendverklaring (AVV) en een bedrijfstakeigen regeling. Inhoud De inspecteur kent minimaal de volgende artikelen uit de Wet CAO: artikel 1 (definitie CAO) artikel 4 (kennisgeving inhoud aan leden) artikel 7 (aanvang en werking CAO) artikelen 9 en 10 (gebondenheid) artikelen 12 en 13 (werking bepalingen) artikel 14 (gelijke behandeling georganiseerde en ongeorganiseerde werknemers) artikel 14a (overgang van onderneming) artikel 15 (schadevergoeding bij niet-nakoming) De inspecteur kent de volgende artikelen uit de Wet AVV: artikel 2 (verbindendverklaring, geen terugwerkende kracht, grensoverschrijdende arbeid) artikel 2a (overgang van onderneming) artikel 3 (nietigheid afwijkende bedingen) artikel 4 (verzoek tot verbindendverklaring) artikel 5 (besluit en publicatie) artikel 7a (dispensatie) artikel 10 (onderzoek naleving)
© SNCU 2014
De inspecteur weet de genoemde bepalingen in verband te brengen met relevante artikelen in de ABU CAO (aanhef, artikelen 2, 3 en 4), de NBBU CAO (aanhef, artikelen 1, 3 en 43) en de CAO SFU (aanhef, artikelen 2 en 5). De inspecteur weet welke bepalingen uit de ABU CAO algemeen verbindend zijn verklaard (zie daarvoor de tekst van de algemeen verbindend verklaarde ABU CAO (cao.szw.nl of www.sncu.nl).
Eindterm A2:
Kent de relevante onderdelen van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (WAADI)
Relevantie Uitzenden is een bijzondere arbeidsrechtelijke verhouding. De uitzendovereenkomst wordt geregeld in het BW, maar de algemene kaders voor het uitzenden worden in de WAADI vastgesteld. Een belangrijk onderdeel in de WAADI zijn de bepalingen inzake de gelijke beloning van uitzendkrachten en werknemers in vaste dienst (loonverhoudingsvoorschrift), waar de inlenersbeloning uit voortvloeit. Ook is de mogelijkheid tot afwijking bij CAO geregeld in de WAADI. De inspecteur controleert de juiste toepassing van de inlenersbeloning, zoals deze is uitgewerkt in de CAO. CAO’s kunnen op dit punt afwijken; daarom is het goed wanneer de inspecteur de kaders van de WAADI kent. In de WAADI is ook de registratieplicht voor uitzendondernemingen opgenomen. Het Handelsregister kan de inspecteur dus een indicatie geven van de (vermeende) uitzendactiviteit van een onderneming. Inhoud De inspecteur kent de volgende artikelen uit de WAADI: artikel 1 (definities) artikel 7a (registratieplicht, verplichtingen uitlener en inlener) artikel 8, 8a en 8b (gelijke behandeling uitzendkrachten en werknemers in dienst) artikel 9 (verbod tegenprestatie) artikel 9a (belemmeringsverbod) artikel 10 (verbod stakingsbreking) artikel 11 (informatieplicht) De inspecteur weet de genoemde bepalingen in verband te brengen met relevante bepalingen in de ABU CAO (artikelen 19 lid 5, 22 lid 7 en 8 en protocol D) en de NBBU CAO (artikel 22 lid 1).
Eindterm A3:
Kent de relevante onderdelen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML)
Relevantie De WML is relevant voor de verschillende bepalingen in de uitzend-CAO’s waarin verwezen wordt naar het wettelijk minimumloon en de discussie over de ‘gebruikelijke arbeidsduur’ in een sector. De inspecteur zal tijdens inspecties alert moeten zijn op de minimumloongrens, omdat in sommige situaties een verplichte correctie in verband met het minimumloon dient plaats te vinden en het minimumloon van belang is voor de geldigheid van boetebedingen. Inhoud De inspecteur kent het bepaalde in de volgende artikelen uit de WML: artikelen 2, 4, 5, 6 en 7 (definities dienstbetrekking, werknemer, werkgever, loon) artikel 8 (minimumloon) artikel 12 (evenredigheid, arbeidstijd) artikel 15 (vakantiebijslag) artikel 18b De inspecteur weet de genoemde bepalingen in verband te brengen met de verwijzingen naar het minimumloon in de ABU CAO (artikel 1 sub p, 22 lid 5 en 6 sub f, 23, 33 lid 2 en 6, 44a lid 4 en Bijlage II, lid 2 sub p en lid 7) en de NBBU CAO (artikel 22 lid 3 sub f, 25 lid 1 sub b, 29 lid 2, 35 lid 2 en 36B lid 3).
© SNCU 2014
De inspecteur weet de WML-artikelen in verband te brengen met artikel 7:692 BW (inlenersaansprakelijkheid voor toepassing WML).
Eindterm A4:
Kent de relevante onderdelen van de wet Arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende Arbeid (WAGA)
Relevantie De WAGA is een korte wet, die een uitwerking is van Europese Detacheringsrichtlijn. Deze richtlijn, die van toepassing is op het uitzenden en detacheren van werknemers binnen de EU, bepaalt dat werknemers die vanuit een ander EU-land in Nederland worden uitgezonden of gedetacheerd recht hebben op (tenminste) dezelfde arbeidsvoorwaarden als Nederlandse werknemers. Andersom hebben Nederlandse werknemers die in en een ander EU-land worden uitgezonden of gedetacheerd recht op (tenminste) de arbeidsvoorwaarden die gelden in het betreffende land. Daarbij geldt het gunstigheidsbeginsel: werknemers hebben recht op de wettelijke bepalingen en algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen die de beste bescherming bieden. Inhoud De Inspecteur moet weten dat ook wanneer er sprake is van een buitenlandse uitzendonderneming en uitzendkracht en een buitenlandse uitzendovereenkomst, maar een Nederlandse opdrachtgever, de Nederlandse arbeidsvoorwaarden van toepassing kunnen zijn. In artikel 46 van de ABU CAO is een opsomming gegeven van de gebieden waarop de algemeen verbindend verklaarde bepalingen uit de CAO ook van toepassing zijn op uitzendkrachten die door een buitenlandse uitzendonderneming aan een opdrachtgever in Nederland ter beschikking worden gesteld. In Bijlage IV van de CAO zijn de betreffende bepalingen opgesomd.
Eindterm A5:
Kent de relevante artikelen uit het burgerlijk wetboek (BW) en juridische terminologie.
Relevantie De uitzendverhouding is een bijzondere arbeidsrelatie die in verschillende opzichten afwijkt van de ‘standaard’ werkgever-werknemer-verhouding. De inspecteur moet de uitzendverhouding kunnen plaatsen in het geheel van het arbeidsrecht en kunnen onderscheiden van andere juridische verhoudingen waarin arbeid wordt verricht (arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht, overeenkomst tot aanneming van werk). Een voor de hand liggend verweer bij een inspectie is immers dat een werkzame persoon geen uitzendkracht is maar in een andere arbeidsverhouding tot de onderneming staat. Inhoud De inspecteur dient kennis te hebben van de volgende artikelen uit het BW: artikel 7:400 BW (overeenkomst van opdracht) artikel 7:610 BW (arbeidsovereenkomst) artikel 7:610a BW (rechtsvermoeden) artikel 7:628 BW (loondoorbetalingsverplichting, uit te sluiten bij CAO) artikel 7:690 BW (definitie uitzendovereenkomst) artikel 7:691 BW en 7:668a (toepassing ketenregeling bij uitzendovereenkomst) Artikel 7:692 BW (toepassing loon) artikel 7:750 BW (overeenkomst tot aanneming van werk) De inspecteur moet weten dat de naam die aan een overeenkomst gegeven is niet doorslaggevend is, maar de feitelijke situatie. De inspecteur moet weten dat uitzendovereenkomst de arbeidsovereenkomst is waarbij de werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde (artikel 7:690 BW).
© SNCU 2014
De inspecteur moet de betekenis van de elementen ‘ter beschikking stellen’, ‘derde’, ‘onder toezicht en leiding’, ‘opdracht’, ‘werkgever’ en ‘werknemer’ kennen.
Eindterm A6: Eindterm A7:
Kent de hoofdlijnen van de belastingregels voor loonbelasting met inbegrip van de regelgeving voor afdracht van sociale premies. Kent de relevante onderdelen van de regeling voor extraterritoriale kosten van de belastingdienst (ET regeling)
Relevantie Veel discussie bij inspectie vindt plaats over loon (inclusief vergoedingen). Daarbij speelt de thematiek van inhoudingen en verrekeningen met betrekking tot huisvesting, gereedschappen, reiskosten, verzekeringen, pensioenpremies en sociale premies. Zeker bij uitzendkrachten uit het buitenland spelen deze thema’s een belangrijke rol. Een inspecteur moet dus weten welke kosten mogen worden uitgeruild of verrekend met of ingehouden op het loon en onder welke voorwaarden. Het is daarom van belang dat de inspecteur de hoofdlijnen kent van relevante regelgeving op het gebied van fiscaliteit en sociale zekerheid. Inhoud De inspecteur kent de hoofdlijnen van het stappenplan loonheffingen, zoals opgenomen in het Handboek loonheffingen van de Belastingdienst. De inspecteur kent de volgende artikelen uit de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB): artikelen 1,2,3 en 6 (definities werknemer, dienstbetrekking, inhoudingsplichtige) artikelen 10, 12a, 13bis en 13a (loonbegrip) artikelen 18a, 18b, 18c, 18e, 18f, 18g en 19a (pensioen) De inspecteur kent de technische termen ‘heffing’, ‘naheffing’, ‘eindheffing’, ‘vrijstelling’, ‘administratieve verplichtingen’ en ‘A1/E101-verklaring’. De inspecteur kan de fiscale thematiek in verband brengen met de relevante artikelen uit de ABU CAO (artikel 44, 44a, 44b en 45) en de NBBU CAO (artikel 36, 36A, 36B en 36C). De inspecteur kent het onderscheid tussen inhoudingen en verrekeningen. De inspecteur kent de hoofdlijn van het convenant tussen de Belastingdienst en de Uitzendbranche (14 december 2010). Dit convenant regelt de fiscale status van extraterritoriale kosten. De inspecteur kan dit convenant in verband brengen met relevante bepalingen uit de ABU CAO (artikel 22 lid 6 sub a t/m l) en de NBBU CAO (artikel 22 lid 4 sub a t/m l). De inspecteur kent de strekking van het Besluit indeling uitzendbedrijven (2 maart 2000). De inspecteur kent de indelingsmethodiek van de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel. De inspecteur weet dat de sectorindeling zoals deze bij de Belastingdienst wordt gehanteerd, evenals die bij de Kamer van Koophandel, los staat van de werkingssfeer van de CAO, die betrekking heeft op de feitelijke situatie. De inspecteur kent de hoofdlijnen van de systematiek van gedifferentieerde en sectorale SV-premies.
Eindterm B3: Kent de werkingssfeerbepalingen van de CAO’s voor uitzendkrachten en weet hoe deze zich verhouden tot payrollen, contracting en ZZP constructies. Relevantie Naast het uitzenden komen payrolling en contracting steeds meer op, alsmede het verschijnsel ZZP. Payrolling wordt doorgaans opgevat als uitzenden, maar er is discussie over contracting. Daarbij wordt in de handhavingspraktijk van de overheid nogal eens geconstateerd dat uitzendkrachten via een schijnconstructie als schijnzelfstandige worden ingezet. De Inspecteur dient kennis te hebben van deze thematiek, die ook tijdens CAO-inspecties aan bod kan komen in de vorm van een verweer. Verder is van belang dat de inspecteur
© SNCU 2014
enige kennis heeft van uitzendverhoudigen in de situatie dat een onderneming onderdeel is van een concern. Inhoud De inspecteur kent de werkingssfeerbepalingen uit artikel 2 ABU CAO, artikel 2 CAO SFU en artikel 1 en bijlage 7 NBBU CAO. De inspecteur moet weten dat ‘payrolling’, ‘contracting’ en ’ZZP’ geen juridische termen zijn, maar benamingen die in het commerciële verkeer worden gebruikt. De inspecteur moet weten dat er discussie plaatsvindt over de verhouding tussen uitzenden, payrolling en contracting. Inzake payrolling dient de inspecteur te weten dat het juridische en het feitelijke werkgeverschap uiteen zijn getrokken. De werknemer staat op de loonlijst bij de payrollonderneming, maar wordt geworven en aangestuurd door de feitelijke werkgever. Afhankelijk van de feitelijke situatie kan bij payrolling sprake zijn van uitzenden. Inzake contracting dient de inspecteur te weten dat een deel van de productie wordt uitbesteed aan de ‘contractor’, waarbij toezicht en leiding bij de contractor liggen. Contracting vindt doorgaans plaats op basis van een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW) of een overeenkomst tot aanneming van werk (artikel 7:750 BW). De inspecteur moet weten dat bij contracting sprake kan zijn van een schijnconstructie om de CAO te ontduiken. Inzake ZZP-ers dient de inspecteur te weten dat een ZZP-er werkt op basis van een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW). Tevens dient de inspecteur te weten van het bestaan van schijnconstructies, waarbij een uitzendkracht als schijn-ZZP-er (schijnzelfstandige) wordt ingezet bij een inlener om zodoende onder het beloningsniveau van de WML en de CAO’s te kunnen belonen, terwijl leiding en toezicht feitelijk bij de opdrachtgever/inlener liggen en/of de uitzendkracht feitelijk wordt uitgezonden in plaats van als zelfstandige een opdracht aanneemt. De inspecteur moet weten dat ondernemingen in een groep (concern) verbonden kunnen zijn, waarbij een moedermaatschappij (holding) een hoge mate van zeggenschap heeft in dochtermaatschappijen (werkmaatschappijen). De inspecteur moet weten dat het groepslidmaatschap van belang kan zijn bij de bepaling van de toepasselijke CAO en bij het uitzenden naar andere ondernemingen in de groep (intra-concern detachering). De inspecteur dient daartoe kennis te hebben van de artikelen 2:24a, 2:24b en 7:691 lid 6 BW.
Eindterm C4: Kan vaststellen of de (personeels)administratie deugdelijk is opgezet. Relevantie Het aantonen dat de CAO’s getrouwelijk worden nageleefd moet ondermeer blijken uit de door of namens de uitzendonderneming gevoerde inzichtelijke en deugdelijke loon- en arbeidstijdenadministratie.
a. b. c.
d.
Inhoud In een deugdelijke administratie is mede opgenomen en verwerkt: geschreven arbeidsovereenkomsten inclusief de uitzendbevestiging, waarin zijn opgenomen functie, arbeidstijd en salariëring; aan uitzendkrachten geleverde en ingevuld en ondertekend terugontvangen tijdverantwoordingsformulieren (werkbriefjes); functie-indeling en brutobeloning met inachtneming van de beschreven procedure, beslisregels en functieprofielen zoals opgenomen in Bijlage I Beloningsregeling uitzendkrachten van de CAO voor Uitzendkrachten en waarbij de toegekende toeslagen en vermenigingsfactoren worden betaald over het feitelijk loon; afschriften van de schriftelijke opgave van het loonbedrag, inclusief de bedragen waaruit dit is samengesteld, inclusief de inhoudingen, alsmede inclusief het brutouurloon, het aantal gewerkte uren en de over het uurloon verstrekte toeslagen gespecificeerd per toeslagsoort en uren, inclusief een overzicht van de per gewerkte periode opgebouwde reserveringen, alsmede het totaal van de opgebouwde reserveringen, en het tijdstip
© SNCU 2014
e.
f. g.
h.
i. j.
waarop deze bedragen automatisch aan de uitzendkracht zijn voldaan: daarnaast bevat de opgave de inschalingen in de CAO’s en het betaalde loon en het voor de werknemer in dat tijdvak geldende minimumloon en minimumvakantietoeslag, gebruikte afkortingen en andere inhoudingen dan vanwege belastingen en premies; afschriften van betaalbaarstelling van de doorbetaling van het loon bij arbeidsongeschiktheid voor die uitzendkrachten waarvan de uitzendovereenkomst niet het beding bevat zoals bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW, zolang het dienstverband voortduurt, evenals afschriften van de betaalbaarstelling van de aanvulling op de ZW-uitkering in die gevallen dat de uitzendovereenkomst wel het beding bevat zoals bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW; voorts moet uit afschriften blijken de betaalbaarstelling van de vergoeding terzake van één wachtdag, uitgedrukt in een opslagpercentage van het feitelijk loon; afschriften van de betaalbaarstelling van de uurbeloning, op het einde van iedere week/maand/periode; afschriften van de schriftelijke opgave, voor aanvang van elke uitzending, van de functiegroep, het toegekende periodieknummer, het toegekende feitelijk loon alsmede de uitkomst van de toepassing van de beslisboom met betrekking tot de functieniveaukenmerken: aard van de werkzaamheden, indicatie van de vereiste kennis, vaardigheid/ervaring en mate van zelfstandigheid; afschriften van de maandelijkse loonafrekening, inclusief de volgende gegevens: de totale brutobeloningen zo nodig onderverdeeld in normale en toeslaguren en eventuele overuren, eventuele suppleties, eventuele onkostenvergoedingen, de inhoudingen zoals ZW, AOW/ANW, WW, WIA, ZFW en LB, de per betalingsperiode netto uitbetaalde bedragen, de (cumulatieve) reserveringen ten behoeve van kort verzuim, feestdagen, vakantie- en verlofdagen en vakantiebijslag, zowel in percentages als in euro’s en de geldende functiegroep(schaal); een overzicht van de totale bruto loonsom in enig jaar, uitgesplitst in de bruto loonsom van fase A, fase B en fase C (ABU CAO) of fase 1, fase 2a, fase 2b, fase 3 en fase 4 (NBBU CAO). de pensioengegevens van werknemers waarvoor pensioen wordt afgedragen aan de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten. NB. De uitzendonderneming is verplicht haar volledige en voortvarende medewerking te verlenen aan onderzoek door de werkorganisatie, gericht op naleving van de CAO’s. Binnen een door de werkorganisatie gestelde termijn dient de gevraagde informatie door de uitzendonderneming aan de werkorganisatie ter beschikking worden gesteld.
© SNCU 2014
Toetsmatrijs Examens worden afgenomen op grond van de eindtermen met in achtneming van het beroepsprofiel volgens de criteria uit onderstaande toetsmatrijs. Onderdeel
Examen deel 1 Arbeidsrecht en CAO toepassing Arbeidsrecht A uitzendkrachten CAO voor B uitzendkrachten C
Casuïstiek
Examen deel 2 CAO Inspectie Inspectie D methodiek Rapportage E methodiek
Examen vorm
Aantal vragen
Geautomatiseerde beoordeling Gesloten en gestuurde vragen Gesloten en gestuurde vragen Gesloten en gestuurde vragen Persoonlijke beoordeling Casus met open vragen
Weging
Cesuur
Examen tijd
100%
75%
105 minuten
Aantal eindtermen
Minimum aantal te toetsen eindtermen
10 vragen
30%
30 minuten
7
75% (5)
10 vragen
30%
30 minuten
18
50% (9)
9 vragen uit 3 minicases
40%
45 minuten
11
50% (6)
7
75% (5)
4
75% (3)
100% 16 vragen uit 4 casussen
100%
75%
120 minuten
120 minuten
Cesuur = minimum percentage goede scores voor het behalen van een examenonderdeel. Het minimum en maximum aantal examenvragen per eindterm is weergegeven in de tabel eindtermen.
1.
1. 2.
1. 2.
Toelatingseis examen deel 1 Voor toelating tot de examen deel 1 is een bewijs van deelname vereist die niet ouder is dan 2 jaar voor module A, B en C van een erkende opleiding. In plaats van een bewijs van deelname kan de erkende opleider ook een verklaring voor vrijstelling verstrekken. Toelatingseis examen deel 2 Voor toelating tot de examen deel 2 is een bewijs van deelname vereist die niet ouder is dan 2 jaar voor module D en E van een erkende opleiding. Vrijstelling voor het volgen van de opleiding is niet mogelijk. Het examen deel 1 moet met goed gevolg zijn afgerond. Toelating examens deel 1 en deel 2 in het kader van herregistratie Voor toelating tot het examen in het kader van periodieke herregistratie kan in plaats van het voorgaande ook aan de volgende toelatingseisen voldaan worden: een geregistreerd diploma Inspecteur CAO uitzendkrachten niet ouder dan 5 jaar. per relevant onderdeel (A t/m E) eenmaal een bewijs van deelname aan erkende herhalingstraining niet ouder dan 5 jaar.
© SNCU 2014