Akkoord wijzigingen CAO voor Uitzendkrachten 2012-2017 Partijen betrokken bij de ABU-CAO voor Uitzendkrachten, te weten Algemene Bond Uitzendondernemingen ter ene zijde en FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond, De Unie en LBV ter andere zijde (hierna: partijen) zijn op 30 september 2014 een akkoord over de tussentijdse wijzigingen van de CAO voor Uitzendkrachten 2012-2017 overeengekomen. Overwegende dat: 1. Cao-partijen uitvoering hebben gegeven aan de afspraak in de CAO voor Uitzendkrachten 20122017 dat per week 1 van 2015 uitzendkrachten vanaf dag 1 de inlenersbeloning ontvangen, op grond van de overeengekomen definitie in de CAO voor Uitzendkrachten 2009-2014, met inachtneming van het in dit akkoord gestelde. 2. Cao-partijen erkennen dat uitzendondernemingen een belangrijke rol hebben bij de toegang en transitie op de arbeidsmarkt. Om het plaatsen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of van mensen met onvoldoende kwalificaties blijvend mogelijk te maken, zijn partijen in 2012 reeds overeengekomen het ABU-loongebouw te handhaven. In het onderhavige akkoord is verder invulling gegeven aan de voorwaarden waaronder het ABU-loongebouw voor deze groepen toegepast kan blijven worden. 3. Cao-partijen verder invulling hebben gegeven aan een eigen beloningsregeling voor uitzendkrachten met een contract voor onbepaalde tijd op grond van de eerdere afspraak in de CAO voor Uitzendkrachten 2012-2017. 4. Cao-partijen naar aanleiding van de ingevoerde Wet werk en zekerheid de cao tussentijds hebben aangepast, zodat deze in overeenstemming is met de nieuwe en gewijzigde normen die gesteld worden aan flexibele arbeid. 5. Cao-partijen in het verlengde van zowel het sociaal akkoord van 2013 als de daaruit voortvloeiende Wet werk en zekerheid opnieuw de ruimte hebben verkend, om invulling te geven aan de balans tussen werk en zekerheid. 6. Cao-partijen opnieuw bevestigen dat uitzenden de best gereguleerde vorm van externe flex dient te zijn. Dit staat weliswaar onder druk door de concurrentie op de arbeidsmarkt, met name aan de onderkant. Partijen hechten er echter aan dit te herbevestigen. Daarom zijn de arbeidsvoorwaarden vastgelegd in de ABU-CAO voor Uitzendkrachten, is er een verplicht gestelde pensioenregeling van toepassing en doet de sector veel aan scholing, het bevorderen van goede arbeidsomstandigheden en zelfregulering. Daarbij hebben partijen privaat en paritair de handhaving georganiseerd. Komen partijen overeen: 1. Beloning Loon inlener vanaf dag één Met ingang van 30 maart 2015 (de maandag van de week waarin 1 april 2015 valt) wordt vanaf de aanvang van de verblijfsduur van de uitzendkracht bij de inlenende onderneming de inlenersbeloning toegepast, conform de definitie van inlenersbeloning zoals die geldt in de CAO voor Uitzendkrachten 2012-2017. Partijen zijn overeengekomen de eerder in het akkoord van 2012 beoogde ingangsdatum van de inlenersbeloning vanaf dag 1 vanaf week 1 in 2015 uit te stellen naar 30 maart 2015. Dit om een zo gelijk mogelijk speelveld te behouden tegen de achtergrond van de nog lopende algemeenverbindendverklaring in relatie tot de nog te verlenen algemeenverbindendverklaring van de wijzigingen van de CAO voor Uitzendkrachten. Eigen loongebouw voor specifieke groepen In uitzondering op de inlenersbeloning vanaf dag 1 kan het ABU-loongebouw toegepast worden op de specifieke groepen van uitzendkrachten.
In onderstaande loontabel zijn de respectievelijke schaalbedragen opgenomen, naar functiegroepen en categorie uitzendkrachten, die hierna worden toegelicht. Eigen ABU-loongebouw diverse doelgroepen per 30 maart 2015
Functiegro ep
Salaris (I) Allocatiefunctie Participatiewet
Eindsalaris (II)
Periodieke verhoging naar functiegroep
€ 8,63*
Beginsalaris (II) OT/fase C Transitiefunctie Niet-indeelbaar € 9,27
1
€ 11,35
2,1%
2
€ 8,63*
€ 9,69
€ 12,23
2,2%
3
€ 8,63*
€ 10,23
€ 13,29
2,3%
4
€ 10,19
€ 10,75
€ 14,12
2,4%
5
€ 10,64
€ 11,22
€ 15,40
2,5%
6
€ 11,16
€ 12,12
€ 17,00
2,6%
7
€ 12,93
€ 18,95
2,7%
8
€ 14,17
€ 21,33
2,8%
9
€ 15,63
€ 24,06
2,9%
* Het schaalbedrag wordt periodiek aangepast aan het periodiek wijzigende WML en artikel 22 lid 5 wordt gehandhaafd (verplichte correctie loon in verband met WML)
Indeling in het eigen ABU-loongebouw vindt plaats op basis van een functie-indelingsmethodiek. Een nieuwe geactualiseerde functie-indelingsmethodiek wordt in de cao opgenomen. De datum waarop de bepalingen over de toepassing van het eigen loongebouw in werking treden, wordt gekoppeld aan de inwerkingtredingsdatum van de toepassing van de inlenersbeloning op 30 maart 2015 (de maandag van de week waarin 1 april 2015 valt). De categorieën uitzendkrachten waarvoor het eigen ABU-loongebouw kan worden toegepast als uitzondering op de inlenersbeloning vanaf dag 1, zijn als volgt gedefinieerd: Allocatiefunctie 1. Uitzendkrachten kunnen maximaal 52 gewerkte weken worden ingedeeld in het ABU-loongebouw (kolom I). Na 52 weken wordt de inlenersbeloning van toepassing. Hiervoor komen in aanmerking: − Langdurig werklozen (overeenkomstig de door of vanwege de overheid vastgestelde regelingen; geldend voor werklozen die langer dan één jaar werkloos zijn). − Re-integratiedoelgroepen (overeenkomstig de door of vanwege de overheid vastgestelde regelingen), onder wie personen die recht hebben op een uitkering op grond van één of meerdere van de volgende wetten: WIA, WAO, Wajong, WWB; − Voor werkzoekenden die in het kader van de Participatiewet zijn aangewezen op een loonkostensubsidie of loonsuppletie, omdat zij niet in staat zijn met voltijdse arbeid 100% van het WML te verdienen, of voor werkzoekenden die wel in staat zijn met voltijdse arbeid op of tot 130% van het WML-niveau te verdienen, is het eigen ABU-loongebouw vanaf WML-niveau beschikbaar. Om beloning tot ca. 130% WML mogelijk te maken, wordt het bereik van het eigen loongebouw voor deze categorie uitgebreid naar de functiegroepen 4 tot en met 6. − Schoolverlaters, dat wil zeggen personen die na afronding van de opleiding minimaal drie maanden op zoek zijn naar werk, alsmede vroegtijdig schoolverlaters; − Uitzendkrachten zonder startkwalificatie (conform artikel 43 lid 11 van de CAO); − Herintreders, dat wil zeggen personen die ten minste drie jaar niet actief zijn geweest op de arbeidsmarkt en op zoek zijn naar werk; − Vakantiewerkers (conform artikel 39 van de CAO); − Voorts is het ABU-loongebouw van toepassing in bijzondere gevallen die nader zijn omschreven in artikel 7 van Bijlage II van de CAO.
2.
3.
4.
5. 6. 7.
Voor bovengenoemde groepen uitzendkrachten geldt dat in specifieke gevallen de periode ex lid 1 verlengd kan worden met maximaal 52 gewerkte weken. Het betreft uitzendkrachten die een kwalificerende opleiding volgen en deze nog niet hebben afgerond. Een kwalificerende opleiding is minimaal een opleiding op mbo-niveau 2; Eveneens kan deze regeling toegepast worden, indien een uitzendkracht een opleiding op beroepskwalificerend assistent (BKA) niveau 1 volgt. Voorwaarde daarbij is dat deze BKAopleiding kwalitatief aan een aantal normen voldoet. Cao-partijen zullen STOOF verzoeken deze normen te ontwikkelen en op basis van deze normen een lijst van opleidingen te onderhouden. Indien ten aanzien van de uitzendkracht sprake is van verlengd gebruik van het ABU-loongebouw ingevolge lid 2 van deze bepaling, dan ontvangt de uitzendkracht na 52 gewerkte weken minimaal één periodiek; Na 52 gewerkte weken, of bij een verlengd gebruik van het ABU-loongebouw na maximaal 104 gewerkte weken, wordt de inlenersbeloning toegepast. De schaal van het loongebouw waarin de uitzendkracht wordt ingedeeld, wordt opgenomen in de arbeidsovereenkomst. Vanaf het moment van het afronden van de desbetreffende kwalificerende opleiding geldt loon inlener.
Transitiefunctie ABU en vakorganisaties kennen een grote rol toe aan de uitzendbranche bij het van-werk-naar-werk bemiddelen van met ontslag bedreigde of ontslagen werknemers en wensen deze rol in de CAO voor Uitzendkrachten te faciliteren. Het eigen ABU-loongebouw (kolom II) kan voor de maximale duur van één jaar worden toegepast voor de categorie uitzendkrachten die vanuit de transitiefunctie van-werknaar-werk als uitzendkracht ter beschikking worden gesteld. Verdere precisering en definiëring van deze doelgroep vindt plaats voor 30 maart 2015. Ter indicatie gaat het daarbij om groepen werknemers die door een reorganisatie zonder werk komen en regelingen die onderdeel zijn van een sociaal plan of cao van de latende werkgever. Niet-indeelbaren Om vast te stellen of een uitzendkracht in een niet-indeelbare functie wordt uitgezonden, waarvoor het ABU-loongebouw (kolom II) toegepast kan worden, wordt in de cao een beslisboom opgenomen waarmee de vraag beantwoord kan worden of de functie indeelbaar is of niet. De (niet-)indeelbaarheid wordt per terbeschikkingstelling bepaald. Uitzendkrachten met een contract voor onbepaalde tijd (fase C) Voor uitzendkrachten met een contract voor onbepaalde tijd (fase C) kan naast de inlenersbeloning het eigen ABU-loongebouw (kolom II) worden toegepast. Hiervoor geldt een beloningsregeling met de volgende voorwaarden: - Het loonniveau waarop een uitzendkracht met een contract voor onbepaalde tijd (fase C)in het eigen loongebouw instroomt, is gelijk aan de gemiddelde beloning in het laatste jaar in fase B. Dit is het feitelijk loon in fase C. Dit feitelijk loon is het blijvend gegarandeerde loon, zolang als de uitzendkracht of gedetacheerde een functie vervult in de functiegroep waarin hij/zij bij aanvang van fase C is geplaatst, behoudens in de situatie van (tijdelijke) leegloop. - De jaarlijkse periodieke verhogingen zijn gedifferentieerd naar functiegroep: 2,1% voor functiegroep 1 met 0,1% oplopend naar 2,9% voor functiegroep 9. De vaste periodieke verhogingen worden toegepast totdat er een uitgewerkt systeem van beoordelingsafhankelijke beloning wordt overeengekomen en ingevoerd (zie ook de protocolafspraak hierover); - In de cao zijn toeslagen voor overwerk of werk op onregelmatige tijden opgenomen die worden toegepast voor uitzendkrachten met een contract voor onbepaalde tijd (fase C) waarvoor het ABUloongebouw geldt. Daarbij bestaat de mogelijkheid van dispensatie als de uitzendonderneming de toeslagen zoals bij de inlener gelden wenst toe te passen; - Er komt een ‘toeslagenmelding’ (gericht aan de Beloningscommissie) waarmee partijen bij inleencao’s bedrijfs(tak)specifieke toeslagen die te maken hebben met verzwarende en/of bijzondere omstandigheden (anders dan overwerk- of onregelmatigheid) ter goedkeuring kunnen voorleggen, om toe te passen als beloningselement voor uitzendkrachten (in het kader van de ABU-beloning voor uitzendkrachten met een contract voor onbepaalde tijd). Niet-toewijzing van deze toeslagen kan alleen duidelijk schriftelijk gemotiveerd plaatsvinden; - In geval van herplaatsing in een lagere functie is terugval in loon mogelijk in maximaal één stap van 10%. Hierbij geldt als minimumniveau voor terugval het geldende startsalaris voor de relevante functiegroep, met het laagste loon in de OT-schaal als absolute ondergrens (dat is dus het beginsalaris van functiegroep 1).
Voor uitzendkrachten die reeds een contract voor onbepaalde tijd (fase C) hebben, komt er een overgangsregeling, voor wat betreft de toepassing van de inlenersbeloning dan wel het eigen loongebouw. De beloningscommissie ziet toe op de begeleiding van de overgang, waarbij de volgende uitgangspunten en elementen in acht worden genomen: − Garanties voor behoud van opgebouwde rechten van uitzendkrachten reeds werkzaam in een contract voor onbepaalde tijd; − Procedures en een tijdlijn voor de indeling van betrokken uitzendkrachten in het nieuwe salaris- en functiegebouw; − Een klachten- en beroepsregeling. Informatievoorziening inlenersbeloning Partijen hebben in het akkoord van 2012 vastgelegd dat een hulpmiddel voor het vaststellen van de inlenersbeloning en toeslagen gewenst is. Daartoe zou er een cao-databank met informatie over de inlenersbeloning worden gebouwd. Hiernaar hebben cao-partijen in 2014 een verkennend onderzoek laten doen. Partijen treden met elkaar in overleg over de uitkomsten van dat verkennend onderzoek naar het inrichten van een cao-databank, met als doel deze cao-databank in 2015 te realiseren. Loonsverhoging De structurele aanpassing van het ABU-loongebouw wordt jaarlijks (in principe per 1 juli) aan de caotafel overeengekomen. Bij het niet tot stand komen van de (jaarlijkse) aanpassing van het loongebouw kunnen partijen met onmiddellijke ingang en met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden de cao tussentijds opzeggen. De feitelijke uurlonen van uitzendkrachten worden per 29 december 2014 (de maandag van week 1 van 2015) verhoogd met 1,8%. Deze verhoging betreft alle uitzendkrachten die op 29 december 2014 een lopende uitzendovereenkomst hebben met hun uitzendonderneming, behalve: a. de uitzendkrachten op wie op genoemde datum volgens artikel 19 lid 5 van de CAO voor Uitzendkrachten 2012-2017 de inlenersbeloning wordt toegepast; b. de uitzendkrachten die op genoemde datum een brutobeloning genieten conform de Instroomtabel salarissen (WML) van de CAO voor Uitzendkrachten 2012-2017. 2. Werk en zekerheid Rechtspositie Uitzendfasen De onderbrekingstermijnen tussen twee uitzendovereenkomsten in fase A, dan wel in fase B, worden conform de gewijzigde artikelen 7:668a BW, eerste lid onderdeel a, en 7:691 BW, vierde lid, aangepast naar standaard 26 weken. In fase B verdwijnt daardoor de onderbrekingstermijn van 13 weken of langer, maar korter dan 26 weken, en de daarmee samenhangende terugval naar begin fase B. In fase B resteert de onderbrekingstermijn van 26 weken of meer, met een terugval naar begin fase A. Conform de voorwaarden voor afwijking van de gewijzigde ketenbepaling in de Wet werk en zekerheid wordt in de CAO voor Uitzendkrachten de duur van fase B verlengd van twee naar vier jaar. In die vier jaar kunnen in fase B zes contracten voor bepaalde tijd worden aangegaan. De wijziging van de ketenbepaling treedt op 1 juli 2015 in werking. Meer contractuele zekerheid Inherent aan het uitzendwerk is een grote mate van flexibiliteit van de inzetbaarheid van uitzendkrachten. Dat brengt voor uitzendkrachten in meer of mindere mate, maar onvermijdelijk, onzekerheid met zich mee over de mate waarin zij kunnen werken en inkomen genereren. Om die onzekerheid voor uitzendkrachten, binnen de grenzen van benodigde flexibiliteit, te beperken, hebben cao-partijen een protocolafspraak gemaakt om in 2015 te onderzoeken op welke wijze meer zekerheid aan uitzendkrachten geboden kan worden bij het gebruik van detacheringsovereenkomsten met een zeer korte contractduur en misbruik van deze contracten kan worden tegengegaan. De afspraken hieronder zijn een eerste aanzet hiertoe. In 2015 zullen aanvullende afspraken worden gemaakt (zie ook onder protocolafspraken).
Repeterende dag- en weekcontracten Voor twee vormen van gebruik van korte contracten zijn voorwaarden overeengekomen die tot meer zekerheid voor uitzendkrachten werkzaam in die contractvormen moeten leiden: Ten aanzien van het gebruik van repeterende dagcontracten geldt dat bij automatische verlenging en dus niet-opzegging per dagcontract of -dienst de betaling van minimaal drie uren werk wordt gegarandeerd. Deze urengarantie is niet van toepassing op vakantiewerkers, scholieren en studenten. Evenmin is de urengarantie van toepassing als het werk naar zijn aard een kortere duur kan hebben dan drie (aaneengesloten) uren. Dit zal door partijen nader worden gedefinieerd. Ten aanzien van het gebruik van weekcontracten die repeterend worden toegepast bij dezelfde opdrachtgever voor telkens dezelfde werkzaamheden geldt dat na 26 weken (toepassing van repeterende weekcontracten) het eerste daaropvolgende weekcontract een minimale omvang dient te krijgen van de gemiddelde duur van het werk in de afgelopen 26 weken. Dit is niet van toepassing op vakantiewerkers, scholieren en studenten. Evenmin is dit van toepassing als het werk naar zijn aard een wisselende en of kleinere omvang moet kunnen hebben. In de beloningscommissie zullen partijen komen tot een nadere definitie van de gehanteerde relevante begrippen (o.a. ‘repeterend’, ‘naar zijn aard wisselend of kleinere omvang’, ‘dezelfde werkzaamheden’) en de definitie van scholieren, studenten en vakantiewerkers. De ingangsdatum van de implementatie van deze afspraken is 1 juli 2015. Proeftijd In overeenstemming met het gewijzigde artikel 7:652 BW kan er per 1 januari 2015 geen proeftijd meer worden overeengekomen bij detacheringsovereenkomsten van ten hoogste zes maanden. Ontslag Transitievergoeding Met ingang van 1 juli 2015 zijn werkgevers volgens de Wet werk en zekerheid (7:673 BW) een transitievergoeding verschuldigd aan werknemers waarvan na minimaal 24 maanden het dienstverband (ook zijnde een uitzendovereenkomst of detacheringsovereenkomst) wordt beëindigd. In dat kader spannen partijen zich gezamenlijk op zo kort mogelijke termijn in om richting de minister van SZW en/of de Tweede Kamer ervoor te zorgen dat de Wet werk en zekerheid dusdanig wordt aangepast dat ten behoeve van uitzendovereenkomsten met een uitzendbeding de opbouw van de transitievergoeding zal plaatsvinden conform de voor uitzenden gebruikelijke ‘telsystematiek’ van gewerkte weken (104 gewerkte weken). Cao-partijen zijn verder overeengekomen dat er bij de overgang van een uitzendkracht naar een inlener of andere werkgever sprake is van een beëindiging van de uitzendovereenkomst/ detacheringsovereenkomst op initiatief van de werknemer. In dat geval is de uitzendonderneming geen transitievergoeding verschuldigd. Deze afspraak is overeenkomstig de uitleg die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in de Memorie van Antwoord heeft gegeven voor de situatie dat een uitzendkracht wordt overgenomen door een opdrachtgever/inlener (of andere werkgever). Daarnaast hebben cao-partijen een protocollaire afspraak gemaakt om voor 1 juli 2015, op grond van artikel 7:673b BW, in afwijking van de Transitievergoedingsregeling in de Wet werk en zekerheid een eigen alternatieve Transitievergoedingsregeling in de cao op te nemen. Deze cao-voorziening moet gelijkwaardig zijn aan de wettelijke regeling en zijn gericht op het voorkomen van werkloosheid of het bekorten van de periode van werkloosheid. De te bedenken cao-maatregelen moeten passen binnen het kader voor de alternatieve cao-voorziening, zoals de minister van SZW die in een Algemene Maatregel van Bestuur zal vastleggen. 3. Pensioen Toekomst pensioenvoorziening uitzendkrachten Fase A In de periode tot 1 januari 2016 onderzoeken cao-partijen de mogelijkheid van een alternatief voor de regeling van het basispensioen. Het basispensioen is op langere termijn niet houdbaar als een pensioenregeling die tegen een verantwoord kostenniveau tot een acceptabele pensioenopbouw voor
uitzendkrachten in fase A leidt. Daartoe zullen cao-partijen zowel binnen als buiten de pensioensfeer zoeken naar een alternatief voor het huidige basispensioen. Voor 1 januari 2016 dienen cao-partijen overeenstemming te hebben over dat alternatief. Franchise en premiestelling 2015 Pluspensioenregeling Partijen bij de ABU-CAO voor Uitzendkrachten zijn overeengekomen dat er zowel voor de uurfranchise als de premie in de Pluspensioenregeling geen aanpassing hoeft plaats te vinden in 2015. De pensioenpremie voor de Plusregeling blijft daarmee gemaximeerd op 12%. Partijen zullen dit melden aan het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Personeelsdiensten (StiPP). 4. Protocolafspraken Informatievoorziening inlenersbeloning Partijen treden met elkaar in overleg over de uitkomsten van het reeds uitgevoerde verkennend onderzoek naar het inrichten van een cao-databank, met als doel een cao-databank in 2015 te realiseren. Als per 1 januari 2016 een cao-databank niet is gerealiseerd, kunnen partijen de cao tussentijds opzeggen. Beoordelingsafhankelijke beloningssystematiek Er wordt voor 1 januari 2016 een systematiek uitgewerkt voor beoordelingsafhankelijke verhoging van de beloning, als alternatief voor de vaste periodieke loonsverhoging. Wanneer hierover per 1 januari 2016 geen akkoord wordt bereikt, kunnen partijen de cao tussentijds opzeggen. Jeugdlonen Partijen zullen met elkaar in overleg treden over de systematiek van de jeugdlonen teneinde te komen tot aanpassing per 1 januari 2016. Korte contracten Vóór 1 januari 2016 wordt er gezocht naar een structurele oplossing die meer balans kan brengen tussen zekerheid en flexibiliteit van korte contracten en misbruik van deze contracten tegengaat. Wanneer hierover per 1 januari 2016 geen akkoord wordt bereikt, kunnen partijen de cao tussentijds opzeggen. Terugdringen sociale lasten uitzendbranche Partijen spannen zich gezamenlijk in voor de lobby (o.a. richting de SER i.h.k.v. het WW-advies) die ervoor moet zorgen dat er voor 1 januari 2016 uitzicht is op het verminderen van de socialezekerheidslasten voor de uitzendbranche. Aanvulling ZW Partijen wensen per 1 januari 2016 te komen tot afspraken over het gelijktrekken van de regeling voor de aanvulling op de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte voor de detacheringscontracten ten opzichte van de uitzendovereenkomsten met uitzendbeding, onder de voorwaarde van budgetneutraliteit. Transitievergoedingsregeling Er wordt (op grond van 7:673b BW) een alternatieve regeling in de cao voor de wettelijke transitievergoeding verkend en uitgewerkt voor 1 juli 2015. Cao-ontslagcommissie In het kader van het nieuwe ontslagrecht wordt voor 1 juli 2015 de mogelijkheid verkend van een eigen cao-ontslagcommissie. e
3 WW-jaar In aansluiting op het advies van de Stichting van de Arbeid d.d. 11 juli 2014 zullen cao-partijen overleggen over de komende veranderingen in en een (her)inrichting van de WW om flexwerk en zekerheid beter te combineren. 5. Mogelijkheid tussentijdse opzegging Artikel 52, met de mogelijkheid van tussentijdse opzegging, wordt aangepast aan de hand van een aantal van de nieuwe (protocol)afspraken, gekoppeld aan de datum van 1 januari 2016.
Elk van de partijen kan tot tussentijdse opzegging van de cao overgaan, met in achtneming van drie maanden opzegtermijn, als er voor 1 januari 2016 geen overeenstemming wordt bereikt op de volgende bovengenoemde protocolafspraken: - de realisatie van een databank; - de afspraken over de korte contracten; - de afspraken over beoordelingsafhankelijke loonsverhoging. Tussentijdse opzegging met in achtneming van drie maanden opzegtermijn is ook mogelijk met onmiddellijke ingang bij het niet tot stand komen van een akkoord over de (jaarlijkse) aanpassing van het eigen ABU-loongebouw 6. Werkingssfeer CAO voor Uitzendkrachten De werkingssfeer van de CAO voor Uitzendkrachten wordt aangepast. In de werkingssfeer zal geen uitzondering meer worden gemaakt voor leden van de NBBU. 7. SFU-CAO Cao-partijen hebben het voornemen na het bereiken van een akkoord over de CAO voor Uitzendkrachten de SFU-CAO ongewijzigd te verlengen voor een nader te bepalen periode. 8. Looptijd Dit akkoord betreft door cao-partijen overeengekomen tussentijdse wijzigingen van de CAO voor Uitzendkrachten die een looptijd heeft vanaf 5 november 2012 tot en met 4 november 2017. Partijen zullen, in het licht van de bovengenoemde protocolafspraken, met elkaar in overleg treden over de looptijd van deze cao teneinde te komen tot mogelijke aanpassing per 1 januari 2016.
Aldus in vijfvoud getekend te ___________________ op 30 september 2014
Namens:
Namens:
________________________________ Algemene Bond Uitzendondernemingen
__________________________ FNV Bondgenoten
__________________________ CNV Dienstenbond
__________________________ De Unie
__________________________ LBV