ANTWOORDEN ECOLOGIE 1. & 2. CO2 is goed oplosbaar in water. SiO2 is slecht oplosbaar in water.
2. Zie 1( zoek evt. de oplosbaarheid op en noteer deze hier) 3. Water is overal aanwezig, dus oplosbaarheid is erg belangrijk. Denk aan CO2 gehalte wat in de oceanen kan verdwijnen. 4. 6 CO2 + 6 H2O +lichtenergie---- C6H12O6 + 6O2 Fotosynthese! Verbranding is andersom. 5. Verbranding: mitochondrien Fotosynthese: chloroplasten 6. CO2 wordt in het organisch materiaal opgeslagen in planten middels fotosynthese. Via daar komt het bijvoorbeeld in dieren terecht. Deze kunnen en zullen een keer doodgaan en de reducenten zullen CO2 alweer vrijmaken.
7. 0,6%...of 44090/7100000X100% 8. Bacteriën en schimmels o.a. zie voor meer reducenten de film tijdens de les(Raja Ampat eilanden) 9. Hoeveel fossiele brandstoffen worden er jaarlijks gebruikt? ruim meer dan 80 procent van de totale wereldwijde energieproductie komt momenteel voort uit het gebruik van deze fossiele brandstoffen. 7,5 miljoen ton daarvan is ruwe aardolie, 2,5 miljoen ton zijn halffabricaten, bijvoorbeeld van andere raffinaderijen. Enig idee hoeveel 9 miljoen ton is? Dat zijn ongeveer 500 van die grote tanks die bij de ingang van onze raffinaderij staan.
10. CO2 o.a. komt ineens vrij die al miljoenen jaren opgeslagen ligt. Bedenk zelf ook nog wat. 11. Het abiotische milieu creëert de levensvoorwaarden voor het biotische/levende milieu. Zoals H2O, CO2, O2, warmte enz. andersom nemen de organismen deze stoffen ook op en geven deze af. Soms in mindere mate of overdreven veel. CO2 uitstoot door de mens/straling door de mens enz enz enz. 12. Deel van de chemische energie die de planten vastleggen gebruiken ze zelf en deze kunnen ze niet doorgeven? 13. Er is tussen 8 en 12 kilo groen nodig om 1 kg vlees te vormen, gemiddeld gezien. Als je planten eet gebruik je de biomassa die rechtstreeks door de planten gevormd is. Dan hoeven de bomen niet gekapt te worden voor weilanden waar veevoer op graast enz. maar dit geldt minder sterk als het gaat om planten zoals gras die wij toch niet kunnen gebruiken. Minder strek, maar niet helemaal omdat ook gras een leefmilieu vormt voor diverse soorten.
14. Eiwitten (uit bv vlees) kun je niet opslaan, deze breek je af tot aminozuren, NH3(ammoniak) en deze is giftig. Deze moet de lever omzetten naar UREUM en de nieren moeten deze stof weer uitscheiden. Dit is belastend in hoge mate voor de lever en nieren. 15. Bekijk dit in binas en bespreek je bevindingen met groepsgenoten en misschien docent als je als groep zijnde dit lastig vindt. 16. Er is simpelweg geen energie beschikbaar voor nog een niveau. Er wordt maar hooguit 10% doorgegeven en dit wordt steeds minder naarmate je hoger in voedselketen komt.
17. Organische stoffen die ze afbreken om aan hun energie te komen zijn immers door de producenten aangemaakt, ooit en deze doen dat door de zonne-energie vast te leggen 18. Het totale oppervlak is groot, veel plankton bijvoorbeeld. 19. Hoeveel land, bos, grond je nodig hebt om te overleven, maar ook infrastructuur moet je meetellen, oppervlakte wat nodig is om je afvalstoffen te verwerken, CO2 enz. we staan op de 11e plaats, schandalig hoog. Maar Denen zijn nog erger, 5 aarden zijn nodig om met hun levensstijl te overleven . 20. Bekijk in je groepje wat voor verschillen je hebt en overeenkomsten in het verhaal. 21. Er is erfelijke variatie in de temperatuur waarbij de rupsen uit het ei komen.? 22. Denk aan het proces van de natuurlijke selectie en het voordeel voor de rupsen die op het juiste moment uitkomen? 23. Ze reageren niet even sterk op opwarming. Eik minder sterk dan de rups, ondanks de warme voorjaren komen de blaadjes niet eerder uit. 24. Rupsen zijn voedsel voor koolmezen. Komen rupsen eerder, dan zullen de ouders eerder voedsel vinden voor hun jongen en dit zou de tijd waarop eieren gelegd worden kunnen beïnvloeden. ? 25. Beredeneer dit aan hand van het antwoord hiervoor. Vele relaties in ecosystemen en dus zowel directe als indirecte invloeden. 26. Aanpassing aan de omgeving is een belangrijke factor, dus moet de omgeving veel variatie bevatten in de vorm van dieren, planten, temperatuur, grondsoort,s schuilplaatsen, niches? 27. Ekster in een kastanjeboom, deze kan weer de eieren opeten van de Merel. 28. Als er genoeg hulpbronnen zijn.
29. J vormige curve. Dit is exponentiële groei. 30. Hoeveelheid voedsel, schuilplaatsen, aantal holen, water enz.? 31. Aantal beesten vangen, merken, loslaten. Vervolgens weer vangen. Uit verhouding gemerkte, niet gemerkte en het totaal aantal dieren kun je de grootte bepalen van de populatie. Zie ook boek voor uitleg. 32. Ongeveer 180 sprinkhanen. 33. 1720 in totaal. 374/87X 400(paragraaf 8.2 voor informatie 34. Wanneer deze hier oorspronkelijk voorkomt. Maar hoe lang moet je teruggaan in tijd? 35. Als de inheemse soorten bedreigd worden/als het ecosysteem in gevaar komt/iets anders? 36. Duidelijk moet in ieder geval zijn dat de lijn van de prooi eerst omhoog gaat en als de predator toeneemt volgt even later de prooi afname en deze volgen elkaar nauw. 37. Denk aan de X as Y as, wat zet je erop. Vaste waarde, variabele waarde. 38. Bv. bacteriën zijn reducenten in een bos waar ze organisch materiaal verteren en anorganische stoffen terug laten komen in de bodem. Dat is hun nis, rol in het ecosysteem. 39. Temperatuur, wind, materiaal beschikbaarheid waarmee nesten bouwt, type bodem waarop hun prooi zich bevindt? 40. Niet in hetzelfde ecosysteem. Wel een vergelijkbare nis in een ander ecosysteem door een andere soort? 41. Nitraat wordt dan denitrificerende bacteriën omgezet in stikstof en deze verdwijnt in de atmosfeer. Dus ook te kort aan nitraat.? 42. chemo-autotroof is als een organisme zijn energie voor assimilatie(bv. bouwen van glucose) haalt uit (scheikundige) omzettingen van anorganische stoffen. Bv afbraak van H2S om glucose te bouwen. 43. Bladeren, beesten die doodgaan en noem veel andere zaken maar op. 44. Planten en als je voer geeft aan vissen zorgen de vissen ook voor toename. 45. Afbraak van eiwitten door vissen die als ammoniak de vissen verlaat en door rottingsbacteriën. Zie verplicht binas voor dit schema.
46. Ammoniak is giftig voor o.a. vissen, maar ook veel andere organismen? 47. Ureum komt vrij wat door rottingsbacteriën in ammoniak omgezet kan worden? 48. Rottings- bacteriën en uro- bacteriën en van ammoniak Nitificerende bacteriën ? 49. Nitraat(van ammoniak dan) 50. Generalisten, ze hebben een hoge tolerantie. 51. De soorten gaan zich steeds beter specialiseren en heb daardoor een smallere tolerantie. vergelijk een weiland met een bos, op weiland heb je maar enkele soorten en die kunnen tegen alle biotische en abiotische factoren, die zijn nog niet divers aanwezig en zijn overal gelijk. In het bos heb je meer en meer verschillende soorten en zijn de biotische en abiotische factoren gevarieerd en daardoor heb je weer veel verschillende nissen. 52. Door begrazing voorkomen zij dichte en hoge plantengroei en als er te vel aanwezig zijn kunnen ze voor verstuiving zorgen omdat er weinig planten overblijven om verstuiving tegen te gaan? 53. zandverstuiving? 54. Helm houdt met zijn wortels het zand vast 55. Het is meer op ecologie gericht, water mag best zijn invloed ergens hebben, beleid is per regio anders, dieren worden ingezet om begrazing te regelen. Er is meer ruimte voor natuur. 56. Invloed van de zon, stromingen, veel soorten van 3 continenten kunnen bij Raja Ampat met de stroming meekomen. Denk aan regenwouden en warmte, vochtigheid wat veel variatie kan geven. Bedenk nog veel andere zaken. 57. Bespreek dit in je groep, welke wel welke niet of minder 58. Veel habitat en nissen gaan verloren, veel predatoren en biomassa, hogere dieren. Denk aan wortels van de hoge bomen en hun invloed op de bodem. 59. Ruimte voor landbouw,werken, wonen, vervoer waardoor soorten kunnen bedreigd worden en uitsterven. 60. Gemak van gebruik van chemische middelen ? 61. Wegens nadelen als giftigheid en andere nare bijwerkingen(allergie)? 62. Kas is een gesloten systeem, deze bestrijders blijven daardoor in deze omgeving waar ze nodig zijn. Ze hebben hier ook geen last van natuurlijk vijanden en alle abiotische omstandigheden kun je goed aan hun wensen aanpassen in dit gesloten systeem
Antwoorden SERIE B Meerkeuzevragen 1
B
2
C
3
B
4
C
5
A
6
D
7
C
8
A
9
C
10
A
Open vragen 1
a Er zijn verschillende mogelijkheden, bijvoorbeeld: gras - bladluis - lieveheersbeestje - spreeuw - sperwer b Er zijn verschillende mogelijkheden, bijvoorbeeld: gras - konijn - sperwer goudsbloem - konijn - vos c De pijlen geven aan in welke richting de energiestroom plaats vindt (of: wie er door wie gegeten wordt).
2
a In de piramide wordt de onderste laag gevormd door algen, de laag daarop door watervlooien, daarop de stekelbaarsjes en de top wordt gevormd door snoeken. b stekelbaarsje c algen d toplaag; nee e door het energieverlies
3
a Vrijwel elk ecosysteem komt in aanmerking, m.u.v. bossen, bijvoorbeeld: sloten of heidevelden. b In ecosystemen die door de mens in stand worden gehouden (weilanden, heidevelden, etc.) wordt de successie tegengegaan. c Voorbeelden: heide en weide worden gemaaid, sloten worden leeggehaald.
4
a Voorbeelden: door kroos weinig andere planten; bospest verdringt andere planten. b Soortgenoten bezitten dezelfde niche. Individuen van een andere soort hebben per definitie een andere niche. Er kan weliswaar een overlap zijn.
5
Er zijn verschillende mogelijkheden om experimenten voor dit onderzoek op te zetten. Bijvoorbeeld: 1 Men kan buiten gaan kijken waar brandnetels groeien en bodemonderzoek doen. 2 Men kan in een laboratorium met verschillende omstandigheden de groei van brandnetels gaan bekijken. Uit de waarnemingen kan een conclusie worden getrokken: bevestiging of weerlegging van de hypothese.
6
a De dieren hebben nauwelijks natuurlijke vijanden. b Door mechanische (vangen), chemische (spuiten) of biologische (inzetten natuurlijke vijanden) bestrijding.
7
Een verhoging van de concentratie nitraat in de sloot geeft een snellere plantengroei. Planten verbruiken 's nachts zuurstof. Daardoor ontstaat er een tekort aan zuurstof. Organismen gaan dood.
8
a Bio-indicatoren zijn organismen die gevoelig zijn voor een specifieke vorm en de mate van milieuvervuiling. b Om de drinkwaterkwaliteit te toetsen moet gebruik gemaakt worden van verschillende bioindicatoren die elk bijzonder gevoelig zijn voor bepaalde soorten van verontreinigingen. c Indien er een verontreiniging optreedt, moet dit duidelijk aan de bio-indicatoren zijn waar te nemen. Ze moeten bijvoorbeeld onmiddellijk sterven, in aantal achteruit gaan of juist vooruit gaan, sneller of minder snel groeien of afwijkend gedrag gaan vertonen.
9
a/b hoeveelheid lucht in de grond: ploegen; watervasthoudend vermogen van de bodem: organisch materiaal mee ploegen; het organisch materiaal houdt het water vast; hoeveelheid licht: gewassen bestrijden die het gewenste gewas overschaduwen; grondwaterstand: deze moet niet te hoog en niet te laag zijn; drainagebuizen resp. sproeien.
10 a Zonne-energie wordt gereflecteerd, wordt gebruikt voor de verdamping van water en voor opwarming van de bodem. b bruto primaire produktie c Dat deel wordt gebruikt voor de dissimilatie (energievoorziening). d Er is steeds gras over om de graseter in leven te houden. e Uiteindelijk gaat elke grasspriet dood en komt dus ter beschikking van de reducenten.
SERIE C
Meerkeuzevragen
1
C
2
A
3
A
4
D
5
C
6
D
7
C
8
B
9
D
10
D
11
A
12
A
Open vragen
1
a Er zijn verschillende mogelijkheden, bijvoorbeeld: gras bladluis lieveheersbeestje spreeuw sperwer b Er zijn verschillende mogelijkheden, bijvoorbeeld: gras konijn sperwer goudsbloem konijn vos c De pijlen geven aan in welke richting de energiestroom plaats vindt (of: wie er door wie gegeten wordt).
2
a Het aantal konijnen neemt toe. b Het ecosysteem al veranderen. Een toename van het aantal konijnen zal betekenen dat veel meer planten gegeten moeten worden, waardoor de vegetatie aanmerkelijker korter en het landschap daarom ‘kaler’ zal worden.
3
a Wind verspreidt zaden met pluis, of andere aanpassingen waar de wind vat op heeft. Zaden van waterplanten drijven en kunnen gemakkelijk door het water worden verspreid. Bessen zijn vaak gekleurd waardoor ze opvallen en door vooral vogels worden gegeten verspreiding via faeces. Vruchtjes/zaden kunnen weerhaakjes hebben waardoor ze aan langskomende organismen hechten. b Elke geschikte vierkante centimeter is in het algemeen al door planten bezet grote concurrentie. Zaden komen overal terecht dus ook op niet geschikte ondergrond. c De plantezaden zijn terecht gekomen in een voor hen geschikte habitat waar voldoende ruimte is.
4
a Elke grazer heeft zijn eigen niche. b Waar schapen grazen is het gras kort, waar koeien grazen is het gras relatief lang de heide zal vergrassen. Bovendien eten de schapen van de heide heide loopt telkens opnieuw uit op de plaatsen waar het is afgeknaagd; koeien eten niet van de heide heide verjongt niet. c Er zal successie optreden bomen komen tot ontwikkeling de heide verdwijnt. d Economisch nadeel: Schapen vereisen een arbeidsintensieve begeleiding. Er is een herder nodig, deze krijgt een inkomen. De schapen moeten worden geschoren. De schapen moeten worden ingeent en worden verzorgd; er is een schapestal nodig. De enige opbrengst is de wol en (in mindere mate) het vlees. Economisch voordeel: De heide hoeft niet meer op andere wijze te worden onderhouden (plaggen). Dat spaart geld. Afhankelijk van de argumenten: voordeel of nadeel. e Men hecht waarde aan het behoud van het heidelandschap (vanwege recreatie, vanwege het
instandhouden van bepaalde plante- en diersoorten die er voorkomen en vanwege het landschap zelf).
5
a =3 b =2 c =4 d =1
6
Het uitzetten van zeeotters is een juiste maatregel. Dan krijg je een afname van de populatie zeekomkommers en een toename van de populatie zeeotters.
7
De aantallen individuen die voorkomen worden vergeleken met de aantallen individuen die voorkwamen. Zo kan men zien hoe het gesteld is met de 'gezondheid' van een bepaald gebied.
8
a Vanaf 120 000 microgram lood per kg lichaamsgewicht. b De LD-50 methode
9
De MAC-waarde.
10
a Van abiotische en biotische factoren. b Een S-vormige groeikromme. c De draagkracht van de omgeving.
SERIE D
Meerkeuzevragen
1
B
2
D
3
A
4
D
5
D
6
B
7
C
8
C
9
B
10
E
Open vragen
1 Verschilpunt
pioniersstadiu m
climaxstadiu m
Aantal voedselketens
klein
groot
Soortendiversiteit
klein
groot
Diversiteit factoren
abiotische klein
groot
Aantal niches
klein
groot
Stabiliteit
gering
groot
2
Het aantal producenten kan klein zijn, als de biomassa groot is. Er leven bijvoorbeeld een heleboel insecten op één boom.
3
In de veeteelt hebben we te maken met homoiotherme dieren. Verwarming van de omgeving leidt ertoe, dat de dieren minder hoeven te dissimileren om hun lichaamstemperatuur op peil te houden. De netto productie wordt daardoor groter en dus ook de conversie. In de visteelt hebben we te maken met poikilotherme dieren. Verwarming van de omgeving leidt ertoe, dat de dieren actiever worden en meer gaan dissimileren. De netto productie wordt daardoor kleiner en dus ook de conversie. (Daar staat tegenover dat niet-actieve dieren ook niet eten).
4
Het hangt er vanaf of de beheerders de omgevallen bomen laten liggen. Worden deze bomen weggehaald, dan neemt het aantal niches af. In een bos (climaxstadium) is het aantal niches doorgaans het grootst. Door het verdwijnen van de bomen neemt het aantal niches af. Laten de beheerders de bomen liggen, dan neemt het aantal niches toe. Een omgevallen boom, die blijft liggen schept een groot aantal nieuwe niches.
5
Een- en tweejarige planten zullen zich er vestigen. Dit zijn planten die zich snel voortplanten. Een overblijvende plant plant zich langzaam voort en wordt in het begin weggeconcurreerd. Later wordt hij aangevreten door de bevers.
6
a Luchtvochtigheid, temperatuur en hoeveelheid licht zijn min of meer constant.
b Door het kappen ontstaan open plekken. Daardoor neemt de verdampingssnelheid toe, net als de hoeveelheid licht. Er bestaat gevaar voor erosie doordat de grond uitdroogt en scheurt en gemakkelijk weggespoeld wordt. Het ecosysteem wordt minder stabiel.
7
a In de piramide komen de algen onderaan, dan de watervlooien en dan de stekelbaarsjes. De snoeken komen bovenaan.
b de stekelbaarsjes c Op elk trofisch niveau gaat energie verloren door dissimilatie, door ongebruikte energie en door uitwerpselen.
8
Soortgenoten hebben dezelfde niche: ze stellen dezelfde eisen aan hun omgeving.
9
Bij elke schakel verdwijnt energie. Uiteindelijk is er niet voldoende energie over om nog een schakel in leven te houden.
10
Doordat v wordt uitgeroeid komt er meer van soort k. Soort k breidt zich uit. Daardoor komt er minder van soort j. Doordat er minder van soort j komt neemt het aantal van soort z af.
Serie E
Zoetwaterecosystemen 1 bewering 1 (1 punt) bewering 4 (1 punt)
2 Een voorbeeld van een juiste uitleg is: Witvis en brasem concurreren om hetzelfde voedsel. Door het verdwijnen van de grote waterplanten verdwijnt de snoek. De snoekbaars eet vooral witvis, zodat vooral brasem overblijft. • voedselconcurrentie tussen witvis en brasem (1 punt) • verdwijnen van snoek (1 punt) • meer predatie van witvis dan van brasem (1 punt) 3 1e2a3c4b5a6b7d8b9f
Opmerking Bij 8 mag d ook goed gerekend worden, bij 9 mag b ook goed gerekend worden. 4B 5. Voorbeelden van juiste activiteiten zijn: • het gebruik van waspoeders • intensief gebruik van kunstmest • het uitrijden van mest 6 In een juiste uitleg wordt genoemd dat de vangst vóór de eutrofiëring heeft plaatsgevonden, omdat er relatief veel blankvoorn, pos, baars en spiering is ten opzichte van de hoeveelheid brasem en deze soorten in helder water in het voordeel zijn t.o.v. (hun voedselconcurrent) de brasem. • er is relatief veel blankvoorn, pos, baars en spiering (relatief weinig brasem) • dat wijst op helder, dus niet geëutrofieerd water
Jzer in de oceaan
7. meer algengroei betekent dat meer van het broeikasgas CO2 wordt weggevangen uit de atmosfeer. 8 • fotosynthese: ijzer heeft een functie bij de vorming van chlorophyl / als elektronendrager bij de
lichtreactie / als bouwstof in ijzerzwaveleiwit/ferredoxine) • dissimilatie: ijzer heeft een functie bij de oxidatieve fosforylering / als onderdeel van ademhalingsenzymen / als elektronendrager / in eiwitcomplex I en II / in cytochromen / in Fe-S complexen 9. De notie dat in die gebieden • voldoende voedingsstoffen aanwezig zijn voor algengroei
• maar dat ijzer blijkbaar de (belangrijkste) beperkende factor is 10. voorbeelden van een juist antwoord: − De algen worden (tijdens een storm) naar grotere diepte
afgevoerd, waar ze doodgaan door gebrek aan licht. − Het ijzer wordt naar grotere diepte afgevoerd, waardoor het voor de algen niet meer beschikbaar is. 11 D 12 voorbeelden van een juiste reden: − Als de algen als biobrandstof gebruikt worden vermindert
het gebruik van fossiele brandstoffen. − Het transport van de voedingsstoffen voor de algen (bemesting) kost minder energie. − Het effect is groter omdat de omstandigheden optimaal gehouden kunnen worden.
Avondkoekoeksbloem wordt lastig onkruid 13 voorbeelden van juiste biotische factoren: − bestuivers − parasieten − bodemfauna/regenwormen
− nitrificerende bacteriën − stikstofbindende bacteriën − ziekteverwekkers − symbionten/mycorrhyza − reducenten per juiste biotische factor 14 B 15 voorbeelden van een juiste onderzoeksvraag: − Presteren de Amerikaanse
avondkoekoeksbloemen ook beter als zaden van beide soorten in een natuurlijke omgeving worden uitgezaaid? − Groeit de Amerikaanse avondkoekoeksbloem ook sneller als deze tezamen met de Europese soort (tussen andere planten) wordt uitgezet? 16 D
Cyanobacteriën in hete bronnen 17. A 18
voorbeelden van een juiste organische stikstofverbinding met een juist bestanddeel van een bacterie: − lipoproteïnen: celmembraan − stikstofbasen: chromosoom − enzymen: cytoplasma − RNA: ribosomen − NADH: cytoplasma met een juist bestanddeel van een bacterie waarin deze verbinding voorkomt 19
Uit het antwoord moet blijken dat • bij verminderde lichtintensiteit de intensiteit van de fotosynthese afneemt • met als gevolg dat de zuurstofconcentratie daalt / er een anaëroob milieu ontstaat (waardoor de nif-genen aangeschakeld zijn en het nitrogenasecomplex actief wordt) 20. B
Diepzeedrama in de Atlantische oceaan 21
voorbeelden van een juist antwoord: − Als bijvangst belanden onvolwassen (bedreigde diepzee)vissen in de netten en gaan dood, voordat ze nakomelingen hebben gekregen. − Doordat er nog steeds volwassen (bedreigde diepzee)vissen in bijvangst terechtkomen, zijn er steeds minder volwassen dieren over om voor de voortplanting te zorgen. • Als gevolg van bijvangst verdwijnen exemplaren uit de populatie / door de visvangst verdwijnen hun voedselbronnen met als gevolg sterfte van diepzeevissen, • waardoor voortplanting wordt verhinderd (met een doorlopende afname van de populatiegrootte als gevolg)
22
Uit het antwoord moet blijken dat • deze diepzeevissen een bepaalde plaats in de voedselketen / in het voedselweb innemen • en dat verstoring hiervan tot gevolg kan hebben dat andere soorten verdwijnen / dat andere soorten zich massaal kunnen vermeerderen 23
• Uit het antwoord moet blijken dat deze voedselketens beginnen met aan de oppervlakte / in het licht door producenten/planten geproduceerd organisch materiaal • dat (eventueel na doorlopen van een voedselketen aldaar) van hogere lagen als detritus naar beneden zakt / dat gebruikt is (eventueel na doorlopen van een voedselketen) door organismen die ook in de diepte voorkomen
Elektrische vis in de Amazone 24
De notie dat • in de zijrivier van de Amazone het (abiotische/biotische) milieu kan verschillen, waardoor deze zijn eigen soortensamenstelling heeft • daar waar de zijrivier uitmondt deze (vis)soorten zijn aan te treffen samen met die van de Amazone • stroomafwaarts een deel van deze (vis)soorten niet is aan te treffen doordat ze niet aangepast zijn aan de (abiotische/biotische) omstandigheden aldaar / doordat daar een ander evenwicht is ontstaan in het voedselweb
Mieren en acacia's 25 mutualisme 26
De notie dat • insecten door het hogere gehalte aan voedingsstoffen vooral door de voedselbolletjes worden aangetrokken • waardoor de bladeren gespaard blijven / minder aangevreten worden 27
voorbeelden van juiste argumenten: − de energie-inhoud van de voedingsstoffen is niet gegeven en dus is het verschil niet te berekenen − uit het diagram is niet af te lezen of het formaat van de bolletjes / of de massa van het totaal aantal bolletjes per plant verschilt − niet gegeven is hoeveel energie het de plant gekost heeft om elk van de voedingsstoffen te produceren − het is niet duidelijk welke voedingsstoffen de mieren prefereren − er is niet gegeven hoeveel energie door de planten geïnvesteerd is in de nectarklieren per juist argument 28 A
De ontwikkelingen in een loofbos 29 E 30. 100 jaar 31 B 32 A Bladsnijdermieren 33 D 34
• habitat: de schimmels leven in ondergrondse mierennesten • niche: het zijn reducenten Verwoestijning 35
Uit het antwoord moet blijken dat • als gevolg van de verbranding van fossiele brandstoffen meer CO2 wordt geproduceerd dan verbruikt • waardoor het broeikaseffect wordt versterkt, en de atmosfeer opwarmt 36
juiste voorbeelden: − ontbossing − overbegrazing − verkeerd waterbeheer − uitputting van de bodem Dioxines in de voedselketen 37 B 38
De notie dat • de biomassa op een hoger trofisch niveau afkomstig is van een veel grotere biomassa opgenomen uit de lagere niveau’s • waarbij de dioxines (steeds) in het vet worden opgeslagen / niet worden afgebroken/uitgescheiden • de juiste biologische term is accumulatie/stapeling 39
Voorbeelden van een juiste verklaring: − ze eten vooral (kadavers van) herbivoren − een deel van het vet in het kadaver is al (door bacteriën) afgebroken − ze eten vooral het vetarme spierweefsel van het kadaver − de aaseter leeft korter dan de andere vleeseters (en neemt dus minder lang dioxines op) Forel in Nieuw-Zeeland 40
− Deleatidium nymfen kunnen Galaxias waarnemen − een deel van de Deleatidium nymfen schuilt tussen de keien bij aanwezigheid van beekforel en/of Galaxias − de (vlucht)reactie van Deleatidium nymfen op beekforellen is sterker dan de reactie op Galaxias vissen per juiste conclusie Opmerking De conclusie dat de nymfen meer door beekforellen dan door Galaxias vissen worden gegeten is onjuist.
41
Uit het antwoord moet blijken dat Galaxias tegen watervallen opzwemt en de beekforel dat niet/minder doet. 42
• de consumptie is 11 gram (per m2 per jaar), de productie 2 gram (per m2 per jaar) • een groot deel van de geconsumeerde biomassa aan ongewervelden gaat weer verloren bij dissimilatie / een deel van de geconsumeerde biomassa aan ongewervelden is niet verteerbaar voor de beekforel / een deel van de ongewervelden wordt door andere predatoren geconsumeerd 43
Twee voorbeelden van een juist aangevuld schema:
• de zes ontbrekende namen zijn op een juiste wijze ingevuld; de groep reducenten en elke groep consumenten is met tenminste één inkomende pijl (voedselbron) verbonden 1 Indien tenminste zeven pijlen op de juiste plaatsen zijn toegevoegd en er geen (extra) onjuiste pijlen geplaatst zijn 2 Indien er één fout is gemaakt bij het plaatsen van de pijlen: er zijn slechts zes juiste pijlen toegevoegd of er is een (extra) onjuiste pijl 1 Indien er twee of meer fouten zijn gemaakt bij het plaatsen van de pijlen 0