Brussel, 17 oktober 2006 (18.10) (OR. en)
RAAD VAN DE EUROPESE UNIE
13854/06
MAR 115 ENV 527
INGEKOMEN DOCUMENT van: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie ingekomen: 11 oktober 2006 aan: de heer Javier SOLANA, secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger Betreft: WERKDOCUMENT VAN DE COMMISSIE over de controle van erkende organisaties door de Commissie en de gevolgen van de aansprakelijkheidsregeling overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG
Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument COM(2006) 588 definitief.
Bijlage: COM(2006) 588 definitief
13854/06
aa DG C III
NL
COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
Brussel, 11.10.2006 COM(2006) 588 definitief
WERKDOCUMENT VAN DE COMMISSIE over de controle van erkende organisaties door de Commissie en de gevolgen van de aansprakelijkheidsregeling overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG
NL
NL
WERKDOCUMENT VAN DE COMMISSIE over de controle van erkende organisaties door de Commissie en de gevolgen van de aansprakelijkheidsregeling overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG (voor de EER relevante tekst) 1.
INLEIDING
De hervorming van het Gemeenschappelijk rechtskader, als onderdeel van het "Erika I"pakket1, met betrekking tot regelingen voor de werkzaamheden van erkende organisaties heeft geleid tot substantiële veranderingen om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie dat de prestaties van erkende organisaties niet altijd aan de noodzakelijke eisen voldoen. Zo werd Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties2 (hierna te noemen “de Richtlijn”) werd versterkt met het oog op een grotere controle van de werkzaamheden van deze particuliere organisaties, die een cruciale rol spelen bij de veiligheid en het voorkomen van verontreiniging op zee. De nieuwe voorschriften betreffen vooral de volgende aspecten: – Strikte sancties: schorsing van de communautaire goedkeuring gedurende een jaar, die kan leiden tot volledige intrekking van de goedkeuring als de tekortkomingen die de reden zijn voor de schorsing voortduren; – De eis van goede prestaties op het terrein van controle van de veiligheid en het voorkomen van verontreiniging op zee, voordat goedkeuring door de Gemeenschap wordt verleend; – Striktere onafhankelijkheids- en kwaliteitscriteria, alsmede meer transparantie in de communicatie van informatie over schepen in die klasse; – Specifieke minimumniveaus voor de aansprakelijkheid van erkende organisaties. Het onderhavige rapport heeft tot doel: (1)
een overzicht te geven van de controle van erkende organisaties door de Commissie, met inbegrip van de bemoedigende resultaten die zijn geboekt door situaties aan te pakken die een potentieel risico vormden voor de veiligheid en het milieu op zee;
(2)
de economische gevolgen te onderzoeken van de nieuwe aansprakelijkheidsregeling overeenkomstig artikel 6, lid 5.
De Commissie blijft de toepassing van de Richtlijn in de lidstaten controleren, ook buiten de in dit document besproken kwesties om, en zal hierover in een later stadium een afzonderlijk verslag indienen overeenkomstig artikel 16, lid 4. 1 2
NL
COM(2000) 142 def. PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 324 van 29.11.2002 blz. 53).
2
NL
2.
ERKENDE ORGANISATIES
Van de ongeveer zestig classificatiebureaus die zijn erkend door de leden van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zijn er slechts twaalf door de Commissie erkend overeenkomstig de Richtlijn. Het gaat om de volgende bureaus: • American Bureau of Shipping • Bureau Veritas • China Classification Society • Det Norske Veritas • Germanischer Lloyd • Korean Register of Shipping • Lloyd’s Register of Shipping • Nippon Kaiji Kyokai • Registro Italiano Navale (RINA) • Russian Maritime Register of Shipping • Hellenic Register of Shipping • Registro Internacional Naval (RINAVE) De erkenning van RINAVE, die oorspronkelijk in 20003 door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 3 [nu 4, lid 2] werd toegekend, is op 18 april 2005 verlengd voor een periode van drie jaar met gevolgen die beperkt blijven tot Portugal4, nadat de Commissie had geconstateerd dat de organisatie bleef voldoen aan de criteria van de Richtlijn, en dat de prestaties van RINAVE bevredigend waren. De erkenning van het Hellenic Register of Shipping, die oorspronkelijk in 20015 door de Commissie overeenkomstig artikel 4(3) [nu 4(2)] werd toegekend, is op 2 augustus 2005 verlengd voor een periode van drie jaar met gevolgen die beperkt blijven tot Griekenland en Cyprus6 nadat a) de Commissie had geconstateerd dat de organisatie bleef voldoen aan de criteria van de Richtlijn, en b) het Hellenic Register of Shipping zich ertoe had verbonden te streven naar prestaties die in lijn liggen met het gemiddelde van de erkende organisaties. De gevolgen van de erkenning zijn vervolgens op 22 mei 2006 uitgebreid tot Malta7.
3 4 5 6 7
NL
Beschikking 2000/481/EG van de Commissie, PB L 193 van 29.7.2000, blz.91. Beschikking 2005/311/EG van de Commissie, PB L 99 van 19.4.2005, blz. 15. Beschikking 2001/890/EG van de Commissie, PB L 329 van 14.12.2001, blz.72. Beschikking 2005/623/EG van de Commissie, PB L 219 van 24.8.2005, blz. 43. Beschikking 2006/382/EG van de Commissie, PB L 151 van 6.6.2006, blz. 31.
3
NL
De Poolse autoriteiten hebben in maart 2004 een formeel verzoek ingediend tot beperkte erkenning van het Polish Register of Shipping overeenkomstig artikel 4, lid 2. Malta, Cyprus, Litouwen, Tsjechië en Slowakije hebben zich later bij het Poolse verzoek aangesloten. Na bijna twee jaar van intensieve aanpassingen naar aanleiding van de beoordeling door de Commissie voldoet deze organisatie nu aan alle criteria van de Richtlijn. Ten tijde van de opstelling van dit rapport is de desbetreffende ontwerp-beschikking, waarin door de Gemeenschap beperkte erkenning wordt toegekend aan het Polish Register of Shipping, in voorbereiding. 3.
BEOORDELING VAN ERKENDE ORGANISATIES
3.1.
Globaal overzicht
Overeenkomstig artikel 4, lid 5 blijven de “organisaties die op 22 januari 2002 reeds erkend waren op grond van deze richtlijn, (...) erkend. Van deze organisaties zal echter naleving worden geëist van de nieuwe bepalingen van deze richtlijn, hetgeen bij de in artikel 11 bedoelde eerste beoordelingen zal worden beoordeeld”. Overeenkomstig artikel 11(3) beoordeelt de “Commissie (...) regelmatig en ten minste om de twee jaar samen met de lidstaat die de desbetreffende erkenningsaanvraag heeft ingediend, alle erkende organisaties, om na te gaan of zij aan de criteria van de bijlage voldoen”. Sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde richtlijn8 heeft de Commissie alle erkende organisaties minstens één keer beoordeeld en is de doelstelling van tweejaarlijkse beoordelingen in 2005 gehaald. De controle van de naleving van de gewijzigde richtlijn heeft prioriteit gekregen. De Commissie heeft uitgebreide beoordelingen uitgevoerd op basis van de analyse van zowel systemen als specifieke praktijkgevallen. De beoordelingen omvatten zowel bezoeken aan het hoofdkantoor als aan één of meer regionale kantoren van de beoordeelde organisatie. In een aantal gevallen zijn als onderdeel van de beoordeling ook scheepswerven en schepen in aanbouw bezocht. In dat kader heeft de Commissie in februari 2005 een speciale ronde van beoordelingen uitgevoerd die specifiek gericht was op nieuwbouw, om de reactie te onderzoeken van de erkende organisaties op de uitzonderlijke spanningen waaraan deze markt op dit moment wordt blootgesteld. De betrokken lidstaten hebben regelmatig deelgenomen aan deze beoordelingen, wat bijzonder veel heeft bijgedragen aan het nut van de onderneming. De meeste beoordelingen zijn gezamenlijk gepland tijdens voorbereidende bijeenkomsten met de door de deelnemende lidstaat aangewezen deskundigen. Bij de beoordelingen hebben de lidstaten gevolg kunnen geven aan bepaalde kwesties met betrekking tot vlagvoerende staten en hebben zij de zienswijze van de vlagvoerende staten uiteen kunnen zetten. Tot slot hebben de beoordelaars hun bevindingen besproken met de deelnemende deskundige van de lidstaat alvorens verslag te doen aan de Commissie, die de betrokken instantie heeft geïnformeerd over de conclusies en de follow-up. Sinds februari 2004 wordt de Commissie bij de beoordeling van erkende organisaties geassisteerd door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA). 8
NL
22 januari 2002.
4
NL
• De door het Agentschap ingebrachte expertise heeft het de Commissie mogelijk gemaakt de frequentie van de beoordelingen op te voeren en de reikwijdte ervan uit te breiden, wat een belangrijke factor is gebleken voor het behalen van de reeds genoemde doelstellingen. • EMSA heeft een team van inspecteurs samengesteld dat beschikt over de benodigde combinatie van kennis van de verschillende aspecten die de Richtlijn bestrijkt, en heeft een specifieke methodologie ontwikkeld voor het veldwerk. Dat heeft geresulteerd in een grondiger voorbereiding van de beoordelingen en heeft het vermogen van de Commissie om in de systemen en procedures van de erkende organisaties zwakke plekken bloot te leggen die verholpen moeten worden, aanzienlijk vergroot. 3.2.
Belangrijkste uitkomsten van de beoordelingen
3.2.1.
Algemeen De tot dusverre uitgevoerde beoordelingen laten een grote mate van naleving zien door de erkende organisaties, met uitzondering van de in de volgende paragrafen aan de orde gestelde bevindingen. De Commissie is niettemin van mening dat de overheersende trend er een is van formele naleving, met goed ontwikkelde systemen en procedures, die echter maar al te vaak ten koste gaat van proactieve controle en doeltreffend risicobeheer.
3.2.2.
Eerbiediging van klassevoorschriften en wettelijk voorgeschreven normen De Commissie heeft een aanzienlijk aantal scheepsdossiers onderzocht, hetzij middels steekproeven en bezoeken aan scheepswerven hetzij naar aanleiding van ongevallen en detenties als gevolg van controles door havenautoriteiten. Dit onderzoek heeft een soms nogal somber beeld opgeleverd van gevallen waarin door de inspecteurs belangrijke fouten waren gemaakt, of bepaalde inspecties of testen eenvoudigweg niet waren uitgevoerd, terwijl bij de erop volgende interne controles soms duidelijke voorvallen niet aan het licht traden of niet tot adequaat handelen leidden: • Er lijkt een terugkerend patroon te bestaan waarbij de belangrijkste gebeurtenissen optreden bij de organisaties die relatief over de geringste capaciteit beschikken9. • Zo kon overtreding van de klassevoorschriften en wettelijk voorgeschreven normen bij één organisatie worden herleid tot de ruimte die de inspecteurs werd gelaten binnen de regels en procedures van de organisatie10 in een context van zware belasting van de capaciteit van de organisatie11. Nader onderzoek, dat door de organisatie op verzoek van de Commissie werd uitgevoerd, bracht nog een aantal andere locaties aan het licht waar de klassevoorschriften en wettelijk voorgeschreven normen niet juist werden toegepast. • In een ander geval bleek uit bestudering van het dossier van een schip dat betrokken was bij een ongeval dat de grote fouten die de inspecteur bij het
9 10 11
NL
Zie paragraaf 3.2.4. Zie paragraaf 3.2.3. Zie paragraaf 3.2.4.
5
NL
toepassen van de regels van de organisatie had gemaakt, hoewel duidelijk herkenbaar in het dossier, niet waren opgemerkt bij het beoordelen van zijn werk voordat dat werd doorgestuurd naar het hoofdkantoor. • Deze organisatie controleerde haar inspecteurs op de juiste manier en nam maatregelen in het geval van slechte prestaties, met inbegrip van decertificering. De organisatie liet echter na de schepen die deze inspecteurs hadden gecontroleerd te onderzoeken om mogelijke risico's vast te stellen en te verhelpen. Ongelukkigerwijs liep een schip dat door een gedecertificeerde inspecteur was gecontroleerd niet lang daarna zware schade op, en bestudering van het scheepsdossier leidt tot ernstige twijfels over de toereikendheid van de inspectie van de beschadigde delen. • Er zijn gevallen geconstateerd waarin bepaalde inspecties die op grond van internationale verdragen zijn vereist, (bijvoorbeeld het testen van het besturingsmechanisme van een volgeladen schip) door diverse erkende organisaties genegeerd lijken te zijn. 3.2.3.
“Flexibiliteitsclausules” Beoordeling van de kwaliteitssystemen van de scheepswerven door de erkende organisaties lijkt in toenemende mate een belangrijke rol te spelen in het certificeringsproces. De Commissie steunt een dergelijke beoordeling ten volle als een wezenlijk middel ter aanvulling van inspecties. Dit brengt echter gevaren met zich mee: • Zoals hiervoor al vermeld, werd geconstateerd dat de regels van één erkende organisatie het de inspecteurs mogelijk maakte inspecties achterwege te laten op grond van hun beoordeling van het kwaliteitssysteem van de scheepswerf (de “flexibiliteitsclausule”), zonder controle door het management. • Nog afgezien van de noodzaak van adequate controle door het management, dienen wettelijk voorgeschreven inspecties zonder uitzondering te worden uitgevoerd. In het onderhavige geval werd in de procedures en controlelijsten van de organisatie geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen klassevoorschriften en wettelijk voorgeschreven normen, met als gevolg dat beide achterwege bleven. • Zelfs waar het klasse-inspecties betreft, dient ernstig te worden nagedacht over de beperkingen van flexibiliteitsclausules: erkende organisaties worden verondersteld schepen te certificeren, niet scheepswerven, en moeten altijd over voldoende directe kennis beschikken om dat te kunnen doen. • Bovendien is de Commissie op haar hoede voor de in de pers geopperde mogelijkheid dat erkende organisaties wellicht scheepswerven “bijstaan” bij het ontwikkelen van hun kwaliteitssystemen – hetzij direct dan wel door middel van dochterbedrijven en joint ventures. Dat kan, al dan niet in samenhang met flexibiliteitsclausules, tot belangenverstrengeling leiden.
NL
6
NL
Afgezien van de maatregelen die zijn getroffen in afzonderlijke gevallen is de Commissie voornemens de situatie in het algemeen grondig te evalueren en dienovereenkomstig te handelen. 3.2.4.
Capaciteit In een aantal gevallen heeft de Commissie geconstateerd dat een erkende organisatie over onvoldoende capaciteit beschikt om het werk af te handelen, zeker gezien de huidige piek in de scheepsbouw. • De Commissie heeft in principe twee indicatoren gebruikt om de toereikendheid van de capaciteit in het algemeen te meten, namelijk: het aantal schepen per inspecteur12, die een globale indruk geeft van de capaciteit van de organisatie, en het aantal nieuwe constructies per inspecteur13, die gericht is op het meten van de extra belasting van de capaciteit van de organisatie als gevolg van het feit dat inspectie en certificatie-activiteiten bij scheepsbouw intensiever zijn. Deze verhoudingen leveren zinvolle indicatoren op, die niettemin moeten worden beschouwd in het licht van andere factoren zoals de samenstelling en ouderdom van de vloot. De Commissie heeft ook onderzocht of de capaciteit op specifieke werkplekken toereikend is. De resultaten die op deze manier zijn verkregen, zijn gebruikt als middel om de concrete bevindingen van de beoordelingen te ijken. • Bij het beoordelen van het werk dat door een bepaalde erkende organisatie werd uitgevoerd op een grote scheepswerf constateerde de Commissie direct een duidelijke, permanente onevenwichtigheid tussen de beschikbare arbeidskrachten (één aangewezen inspecteur, incidenteel ondersteund door een tweede) en het aantal nieuwe constructieprojecten waarop toezicht moest worden gehouden (gedurende een aantal maanden steeds vier). Dat leidde tot diverse overtredingen van zowel de klassevoorschriften als de wettelijk voorgeschreven normen. • In een ander geval constateerde de Commissie dat op onacceptabele wijze gebruik werd gemaakt van extern personeel ter ondersteuning van de inspecteurs van een erkende organisatie bij grote nieuwbouwprojecten. Er werd geconstateerd dat het externe personeel inspecties uitvoerde die kunnen worden beschouwd als kernactiviteit bij nieuwbouwprojecten en die normaal gesproken uitgevoerd dienen te worden door de aangewezen inspecteurs van de organisatie. • Zoals aangegeven in paragraaf 3.2.2 lijkt er een verband aan het licht te komen tussen de belangrijkste concrete bevindingen en de hoogste waarden voor de hiervoor genoemde indicatoren. De oorzaken van dit probleem zijn niet geheel duidelijk, al kan het zijn dat pure concurrentie, een tekort aan gekwalificeerd personeel en/of een zwakke positie van de erkende organisaties tegenover de scheepswerven eraan ten grondslag kunnen liggen - tegen de achtergrond van de sterk stijgende vraag en dientengevolge zware productieomstandigheden. Hoe het ook zij, de Commissie is in het bijzonder bezorgd
12
13
NL
Aantal schepen dat onder de Richtlijn valt en is geclassificeerd door een erkende organisatie, gedeeld door het aantal aangewezen inspecteurs. Aantal schepen dat onder de Richtlijn valt en in aanbouw is in een klasse van een erkende organisatie, gedeeld door het aantal aangewezen inspecteurs.
7
NL
over de mogelijke gevolgen van dit probleem voor de veiligheid van schepen op de middellange en lange termijn, en heeft in actieve samenwerking met de betrokken organisaties de nodige maatregelen getroffen. 3.2.5.
Kwaliteitsbeleid en -systeem Erkende organisaties hebben over het algemeen zeer geavanceerde kwaliteitssystemen in gebruik genomen, met gedetailleerde en uitputtend gedocumenteerde procedures. De beoordelingen van de Commissie hebben echter laten zien dat significante, belangrijke prestatie-indicatoren bijna stelselmatig niet zijn gedefinieerd, of, wat nog vaker voorkomt, niet zijn ondergebracht in een zinvol systeem dat het management kan helpen de prestaties van de organisatie te evalueren en een proactieve positie in te nemen die gericht is op preventie. • Over het algemeen heeft de Commissie de indruk dat dit een zaak is waarvoor de erkende organisaties enige tijd nodig hebben, ter reflectie en om te zoeken naar wegen die worden gekenmerkt door vallen-en-opstaan, maar dat alle organisaties onder normale omstandigheden op de middellange termijn een goed kwaliteitsbeleid en -systeem kunnen realiseren.
3.2.6.
Onafhankelijkheid Dit is zonder twijfel het moeilijkst te beoordelen criterium. Dat is vooral een gevolg van het feit dat de status van de erkende organisaties zo verschillend is: sommige zijn stichtingen of soortgelijke instanties, één is volledig eigendom van een stichting, terwijl andere organisaties bedrijven zonder winstoogmerk of soortgelijke instanties zijn, en de rest naamloze vennootschappen. De Commissie heeft getracht vast te stellen welke organen en personen feitelijk de leiding hebben over de zaken en werkzaamheden van de organisatie, en een overzichtelijke situatie te scheppen waarin de belangencategorieën die in de bijlage worden opgesomd (de “categorieën met beperkingen”)14 niet in staat zijn een bepalende invloed op hen uit te oefenen. Voor naamloze vennootschappen is daarbij ook rekening gehouden met het eigendom van aandelen, los van de bedrijfsstructuur. • De analyse heeft dan ook soms onderzoek noodzakelijk gemaakt van organen die weliswaar niet betrokken waren bij het bedrijfsbestuur, maar wel zeggenschap hadden in de besluitvorming over regels, het toekennen, schorsen of intrekken van klassen en de uitgifte van wettelijk voorgeschreven certificaten – bijvoorbeeld commissies voor classificatie of technische commissies. • Over het algemeen hebben erkende organisaties aanzienlijke inspanningen geleverd om te voldoen aan de eisen die in de Richtlijn worden gesteld. • In één geval echter is een erkende organisatie opgedragen wijzigingen aan te brengen in de samenstelling van de raad van bestuur teneinde volledige naleving van de eisen in de Richtlijn te waarborgen.
14
NL
Scheepseigenaren of scheepsbouwers, of anderen die op commerciële wijze betrokken zijn bij fabricage, bevoorrading, herstel of exploitatie van schepen.
8
NL
Wat betreft de onafhankelijkheid van inspecteurs is de situatie over het geheel genomen bevredigend, en hebben alle beoordeelde organisaties adequate beschermende clausules opgenomen in hun gedragscode, arbeidsvoorwaarden, enz. • Niettemin was aanpassing van de meeste van de clausules nodig om ervoor te zorgen dat zij een afspiegeling vormen van de precieze bepalingen van de Richtlijn als het gaat om het vaststellen van de identiteit in de context van categorieën met beperkingen en persoonlijke, zakelijke en familiebetrekkingen met categorieën met beperkingen. • Over het algemeen heeft de Commissie erkende organisaties aangeraden een systeem in te voeren waarmee de situatie van inspecteurs kan worden nagegaan voordat taken worden toegewezen. 3.2.7.
NL
Andere eisen op grond van de Richtlijn (1)
Over het algemeen lijkt het uitsluiten van niet-aangewezen inspecteurs van wettelijk voorgeschreven werk op een paar geïsoleerde uitzonderingen na, in brede zin ingang te hebben gevonden. Terwijl sommige erkende organisaties in het geheel geen niet-aangewezen inspecteurs meer in dienst hebben, werken ze bij andere organisaties nog in groten getale. De Commissie ziet er in het bijzonder op toe dat niet-aangewezen inspecteurs een passende opleiding krijgen en dat zij op adequate wijze worden gecontroleerd. Toch moet serieus worden overwogen of deze abnormale situatie, waarbij inspecteurs die zijn uitgesloten van wettelijk voorgeschreven werk, desondanks klasse-inspecties kunnen uitvoeren, mag voortbestaan.
(2)
Er is een duidelijke trend waarneembaar waarbij erkende organisaties zich bewegen in de richting van een meer gedecentraliseerde structuur. Bepaalde tekortkomingen doen echter vermoeden dat de erkende organisaties die voor deze benadering kiezen, aanvullende controlemechanismen zouden moeten instellen om het hoofd te bieden aan de nieuwe risico's die een dergelijke decentralisatie met zich meebrengt (in het bijzonder het feit dat ze kwetsbaarder worden voor de druk van bedrijfsbehoeften en de eisen van klanten).
(3)
Zo heeft decentralisatie van één organisatie in het meest sprekende geval geleid tot een situatie waarin regionale managers de facto uitgebreide zeggenschap kregen over het toewijzen van taken aan inspecteurs, alsmede over hun training en de controle van hun werk. Een en ander werd ondersteund met een uitgebreide database die de regionale managers voorzag van alle relevante informatie over de status van de inspecteur, zijn kwalificaties, enzovoorts, terwijl het hoofdkantoor zijn controle hoofdzakelijk uitoefende in de vorm van tweejaarlijkse audits. Niettemin werd bij talloze gelegenheden werk toegewezen aan inspecteurs zonder de vereiste status of kwalificaties. De kwestie is momenteel onder beraad.
(4)
Over het geheel genomen lijkt het of op dit moment alle erkende organisaties op bevredigende wijze omgaan met kwalificaties en training. De Commissie blijft echter attent op het verschijnsel dat bijscholingen niet op tijd worden gevolgd, iets wat nog steeds vrij regelmatig voorkomt.
9
NL
3.3.
De prestaties van erkende organisaties
Gemeten in termen van het jaarlijkse aantal klassegerelateerde detenties in het memorandum van overeenstemming (MOU) van Parijs inzake toezicht door de havenstaat (PSC), het MOU van Tokio en de verslaglegging van de kustwacht van de Verenigde Staten, hebben de twaalf door de Gemeenschap erkende organisaties in de afgelopen jaren geweldig veel beter gepresteerd, zoals blijkt uit de volgende tabellen: PSC-gebied van het MOU van Parijs detenties als percentage van inspecties
10,00% 9,00% 8,00% 7,00% Alle detenties 6,00% 5,00%
Klassegerelateerde detenties (alle classificatiebureaus)
4,00%
Klassegerelateerde detenties (12 in de EU erkende org.)
3,00% 2,00% 1,00% 0,00% 1999 2000 2001 Bron: jaarverslag PMOU. Bewerking: EMSA
2002
2003
2004
PSC-gebied Kustwacht VS Klassegerelateerde detenties als percentage van afzonderlijke scheepsaankomsten
0,60%
0,50%
0,40% Gemiddelde 12 in de EU erkende org.
0,30%
Gemiddelde alle classificatiebureaus
0,20%
0,10%
0,00% 1999
2000
2001
2002
2003
2004
Bron: Jaarverslag USCG. Bewerking: EMSA
NL
10
NL
PSC-gebied van het MOU van Tokio Klassegerelateerde detenties als percentage van inspecties 3,00% 2,50% 2,00%
Alle classificatiebureaus Gemiddelde 12 in de EU erkende org.
1,50% 1,00% 0,50% 0,00% 2003
2004
Bron: Jaarverslag TMOU. Bewerking: EMSA
De Commissie is erg blij met deze verbetering, die de wat onbehaaglijke gevoelens die de beoordelingen tot nu toe opriepen, in hoge mate verzacht. Een geavanceerder systeem voor het meten van de prestaties van de erkende organisaties is op dit moment in voorbereiding. Bij het nieuwe systeem worden zowel jaarlijkse als meerjarige detentieaantallen betrokken (gemeten in termen van statistische significantie), evenals andere factoren zoals ongevallen en de vlaggen waaronder de respectieve vloten varen. 3.4.
Door de Commissie genomen maatregelen
Om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen, heeft de Commissie de hoogste prioriteit gegeven aan het vaststellen en wegnemen van potentiële veiligheidsrisico's. Over het algemeen hebben de erkende organisaties bereidwillig meegewerkt en actie ondernomen om regels en procedures aan te passen, evenals kwaliteitssystemen, in al die gevallen waarin werd geconstateerd dat zij niet voldeden aan de eisen van de Richtlijn, of niet correct werden toegepast. Niettemin heeft de Commissie in een aantal ernstige gevallen van de organisaties geëist om nog een stap verder te gaan en het volgende te waarborgen: (1)
De mogelijke gevolgen van tekortkomingen worden zo precies als nodig is in kaart gebracht: • Zo zijn uitgebreide risicoanalyses geëist in verband met de systematische tekortkomingen die werden ontdekt. In één geval omvatte de risicoanalyse de gehele organisatie en 1 500 schepen waarop tijdens de bouw in de afgelopen jaren toezicht was gehouden.
(2)
NL
Voor schepen waarvan is geconstateerd dat ze een potentieel risico vormen, worden afdoende maatregelen getroffen:
11
NL
• Zo zijn er meerdere plannen voor herinspectie van schepen geëist om te kunnen vaststellen of bij de beoordeling geconstateerde tekortkomingen ook hebben geresulteerd in daadwerkelijke inspectiefouten. Ten tijde van het opstellen van dit rapport zijn zeven schepen opnieuw geïnspecteerd, terwijl nog twee schepen op de rol staan voor onmiddellijke herinspectie, en er nog meer herinspecties zullen volgen als gevolg van de risicoanalyses die worden uitgevoerd. (3)
Voorschriften en wettelijk voorgeschreven normen zullen in de toekomst op de juiste wijze worden toegepast, ongeacht of het bestaande of nieuwe regelgeving betreft: • Er zijn uitgebreide trainingsprogramma's geëist, waarvan sommige betrekking hebben op de hele organisatie.
(4)
De organisatie zorgt voor voldoende capaciteit om haar taken uit te voeren: • Er zijn zowel incidentele als meerjarige wervingscampagnes geëist. In één geval betreft dit een toename van meer dan 10% van het inspectiepersoneel van de organisatie.
(5)
De onafhankelijkheid van de organisatie wordt volledig gewaarborgd: • Zoals hiervoor is vermeld, is van één organisatie verlangd dat de samenstelling van de raad van bestuur werd gewijzigd om te komen tot een veilige meerderheid van personen die behoren tot categorieën zonder beperkingen.
Sommige van deze processen zijn nog in volle gang, maar de Commissie is ervan overtuigd dat ze hebben geleid tot een volledig nieuwe, proactieve manier om zwakke plekken in erkende organisaties te versterken. In sommige gevallen heeft het geleid tot hoge kosten voor de betrokken organisaties, wat aangeeft dat hun inzet voor veiligheid groot is, maar tegelijkertijd duidt op de toegevoegde waarde van het optreden van de Gemeenschap op dit terrein – waarvan de positieve effecten zich uitstrekken tot ver buiten de Europese vloot. 3.5.
Conclusie
De Europese Commissie beschouwt het als een prioriteit voor de door de Gemeenschap erkende organisaties om op elk moment de kwaliteit van hun werk te waarborgen. Niemand mag uit het oog verliezen dat elke fout telt en op een gegeven moment rampzalige gevolgen kan hebben. Vanuit dit standpunt laten de bevindingen van de Commissie zien dat er nog veel zal moeten worden gedaan om een aanvaardbaar risiconiveau te bereiken. De Commissie is van mening dat het probleem niet zo zeer gelegen is in de systemen op zich, of in het huidige professionele normen van de erkende organisaties: de belangrijkste verbetering moet worden gezocht in het controleapparaat rond de organisaties als geheel, een apparaat dat nog niet opgewassen is tegen de daadwerkelijke risico's die gepaard gaan met de werkzaamheden van de organisaties. Gedurende de afgelopen jaren hebben niet eerder vertoonde grootscheepse bouwactiviteiten gezorgd voor een zware belasting van de sector, die opereert tot aan de grenzen van haar capaciteit. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat erkende organisaties daarop op adequate
NL
12
NL
wijze kunnen inspelen, zodat er geen zware hypotheek komt te rusten op de veiligheid op de lange termijn. De Commissie zal niet aarzelen zo nodig de erkenning van een of meer erkende organisaties in te trekken, zij het dat altijd eerst alle middelen zullen worden beproefd om te waarborgen dat de schepen die zij certificeren veilig zijn en veilig blijven. Dat heeft de Commissie gedaan, met bemoedigende resultaten – ook dankzij de bereidwillige medewerking van de lidstaten en de betrokken organisaties. De Commissie zal doorgaan op deze vastberaden en proactieve weg, met de blijvende technische ondersteuning van het EMSA, in de overtuiging dat de genomen maatregelen op doeltreffende wijze zullen bijdragen aan het veiliger maken van onze zeeën. De hiervoor beschreven bevindingen zijn volledig verwerkt in het voorstel van de Commissie tot herschikking van Richtlijn 94/57/EG in het kader van het derde pakket voor “Maritieme veiligheid”. Dat betekent het volgende: • Een versterkt, transparanter en onafhankelijker certificeringssysteem voor kwaliteitssystemen is van fundamenteel belang voor een preventief beleid waarin door erkende organisaties meer nadruk wordt gelegd op adequaat risicobeheer. • De introductie van financiële sancties bij niet naleven van criteria uit de Richtlijn (zowel eenmalige als periodieke boetebetalingen) draagt niet alleen bij tot de proportionaliteit van het systeem, maar zal tevens de doeltreffendheid van het optreden van de Gemeenschap op dit terrein aanzienlijk vergroten en de doelstelling om tekortkomingen bij de bron te corrigeren, helpen verwezenlijken. • De lering die is getrokken uit de tot dusverre uitgevoerde beoordelingen hebben het de Commissie mogelijk gemaakt een aantal aanpassingen van de criteria in de Richtlijn voor te stellen, die zowel de bruikbaarheid als de leesbaarheid van die criteria moeten verbeteren – bijvoorbeeld met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende capaciteit. 4.
AANSPRAKELIJKHEID
De Commissie heeft, daarbij geassisteerd door het EMSA, de economische gevolgen onderzocht van de tenuitvoerlegging van de aansprakelijkheidsregeling die is opgenomen in artikel 6, lid 2, onder b), van de Richtlijn. De uitkomsten van het bijbehorende onderzoek zijn samengevat in de bijlage. Bij bestudering van dit onderwerp is het belangrijk in gedachten te houden dat de Richtlijn alleen de schadeloosstelling betreft die de overheid van een lidstaat kan eisen van een erkende organisatie in het geval dat zij aansprakelijk wordt gesteld als gevolg van een fout begaan door de organisatie, zowel door een rechtbank als door een geschillencommissie. 4.1.
Tenuitvoerlegging door de lidstaten
Uit het hiervoor vermelde onderzoek is het volgende gebleken: (1)
NL
De kwestie van onbeperkte aansprakelijkheid bij grove nalatigheid, zoals beschreven in punt i) van artikel 6, lid 2, onder b) wordt aanvaard en niet betwist.
13
NL
(2)
Met betrekking tot kwesties van nalatigheid zoals beschreven in de punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b), zijn wat bedoeld waren als minimale aansprakelijkheidsniveaus (bodem), in het algemeen geworden tot maximale aansprakelijkheidsniveaus (plafond), aangezien een meerderheid van de lidstaten grenzen heeft gesteld op het niveau, of slechts in geringe mate hoger dan het niveau, van de bedragen die worden genoemd in de punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b). Daarop geldt echter de belangrijke uitzondering dat vijf lidstaten de mogelijkheid hebben gebruikt om ook in deze zaken een onbeperkte aansprakelijkheid af te spreken.
(3)
Tot dusverre is er geen zaak bekend die heeft geleid tot toepassing van het mechanisme van artikel 6, lid 2, onder b), en er is dan ook nog geen jurisprudentie die kan dienen als leidraad.
4.2.
Erkende organisaties
Niets wijst erop dat de financiële stabiliteit van de erkende organisaties heeft geleden onder de tenuitvoerlegging van artikel 6, lid 2, onder b). Bij navraag hebben de erkende organisaties over het algemeen als volgt gereageerd: (1)
Zij houden vast aan de onmogelijkheid om “onbeperkte aansprakelijkheid te verzekeren”. Dit is vanzelfsprekend - aan een verzekeringsdekking worden altijd grenzen gesteld; men zou echter verwachten dat deze dekking is afgestemd op de daadwerkelijke risico's. Het is belangrijk op te merken dat het onderzoek heeft aangetoond dat de erkende organisaties de dekking van hun verzekering niet hebben verhoogd in reactie op de inwerkingtreding van de huidige aansprakelijkheidsregeling van de Richtlijn – al wordt deze verzekering over het algemeen als toereikend beschouwd voor de drempels van de Richtlijn. In hun overeenkomsten met de bevoegde autoriteiten in de lidstaten hebben sommige erkende organisaties ook in het geval van nalatigheid onbeperkte aansprakelijkheid geaccepteerd. Er is naar voren gebracht dat dit een barrière zou opwerpen voor de markt omdat die organisaties die niet van zins zijn dergelijke voorwaarden te accepteren, niet zouden kunnen opereren op de markt van de lidstaten die dat eisen. Daarvoor geldt echter het volgende: – Het staat de partijen die aan onderhandelingen deelnemen vrij om de voorwaarden van de overeenkomst te accepteren waaronder zij willen werken, met inbegrip van onbeperkte aansprakelijkheid. Er zou ook geen twijfel over mogen bestaan dat de partijen bij dergelijke onderhandelingen even sterk zijn. – Het argument dat dit op discriminerende wijze zou kunnen worden gebruikt, wordt niet bevestigd door het onderzoek, aangezien alle lidstaten overeenkomsten hebben gesloten met diverse erkende organisaties, afhankelijk van de omvang en de aard van de vloot die onder hun vlag vaart.
(2)
NL
Zij hebben uitdrukking gegeven aan hun angst dat de Richtlijn nieuwe rechten op schadeloosstelling zou kunnen scheppen. Gevreesd wordt dat de bewoordingen van artikel 6, en in het bijzonder de formulering: “…indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank (...) aansprakelijk wordt gesteld (...) heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie…” de verwachting zullen wekken dat derden nu een nieuw wettelijk recht hebben op financiële compensatie voor financiële verliezen door de betrokken nationale maritieme overheid, en, indirect, door de betrokken erkende organisatie op grond van de voorzieningen voor schadeloosstelling in artikel 6, lid 2, onder b).
14
NL
– Dit is echter duidelijk niet het geval: niets in de Richtlijn wijzigt de aansprakelijkheidsregeling van de nationale overheden. – Erkende organisaties hebben desondanks melding gemaakt van stijgende verzekerings- en proceskosten na de tenuitvoerlegging van deze bepalingen. Dit lijkt geen merkbare invloed te hebben gehad op de in rekening gebrachte tarieven. – Om de situatie te verduidelijken, doen de erkende organisaties de suggestie dat er een bepaling wordt toegevoegd met de strekking dat artikel 6, lid 2, onder b), geen nieuwe rechten op schadeloosstelling schept, ter voorkoming van een toename van nieuwe processen te voorkomen. Het lijkt erop dat sommige lidstaten in hun overeenkomsten met erkende organisaties dergelijke clausules hebben geaccepteerd (bijvoorbeeld Denemarken, Litouwen en Nederland). Deze clausules zullen worden beoordeeld om ervoor te zorgen dat zij niet contraproductief werken, dat wil zeggen de mogelijkheden van de overheid belemmeren om in overeenstemming met de Richtlijn schadeloosstelling te krijgen. (3)
4.3.
Zij hebben de suggestie gedaan de limieten in de punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b) te wijzigen in bovengrenzen voor aansprakelijkheid. Bij een dergelijke wijziging, zo hebben de erkende organisaties aangegeven, zouden zij bereid zijn hogere limieten voor aansprakelijkheid te accepteren. Conclusie
De Commissie merkt op dat, hoewel alle lidstaten melding hebben gemaakt van de relevante uitvoeringsmaatregelen, het onderzoek dat is uitgevoerd door de Universiteit van Southampton15, de suggestie wekt dat sommige elementen van de Richtlijn niet in alle nationale rechtsstelsels correct zijn omgezet. De noodzakelijke beoordelingen zullen deel uitmaken van het beoordelingsprogramma van de Commissie inzake conformiteit op dit terrein16. De Commissie ziet geen reden om wijzigingen aan te brengen in de status quo, gezien het ontbreken van enig teken van verstoring van of, gevolgen voor de financiële stabiliteit (evenwicht) van de erkende organisaties. De Commissie acht het met name niet noodzakelijk een nieuwe bepaling toe te voegen aan de Richtlijn met als strekking dat artikel 6, lid 2, onder b), geen nieuwe rechten op schadeloosheid schept, zoals erkende organisaties hebben verzocht17. Bovendien zijn de huidige aansprakelijkheidsbepalingen pas van kracht sinds 22 juli 2003, zodat het misschien nog te vroeg is om al stevige conclusies te trekken over de noodzaak van herziening – in het bijzonder omdat er nog geen relevante gerechtelijke uitspraken zijn. De Commissie zal de toepassing van artikel 6, lid 2, onder b), blijven volgen en hierover, zo nodig, verslag uitbrengen aan de wetgever.
15 16
17
NL
Zie tabel 1 in de bijlage. Ten tijde van de opstelling van dit rapport loopt er een inbreukprocedure tegen Slowakije, zij het dat deze geen betrekking heeft op de aansprakelijkheidsbepalingen in de Richtlijn (niet-nakomen van verplichtingen krachtens artikel 3). De Commissie beschouwt het niettemin als een vanzelfsprekendheid om bij de beoordeling te controleren of de verzekeringsdekking van elke erkende organisatie toereikend is.
15
NL
BIJLAGE: VOORBEREIDEND ONDERZOEK NAAR DE AANSPRAKELIJKHEIDSREGELING VAN ARTIKEL 6, LID 2, ONDER B) VAN RICHTLIJN 94/57/EG, ALS GEWIJZIGD 1.
ACHTERGROND
Richtlijn 94/57/EG, als gewijzigd, stelt in artikel 6, lid 5: “De Commissie legt uiterlijk op 22 juli 2006 aan het Europees Parlement en de Raad een beoordelingsrapport voor betreffende de economische gevolgen van de aansprakelijkheidsregeling van dit artikel voor de betrokken partijen en meer in het bijzonder de gevolgen daarvan voor het financiële evenwicht van de erkende organisaties. Dit verslag zal in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de belanghebbende partijen, met name de classificatiebureaus, worden opgesteld. De Commissie zal, indien dat voor de beoordeling nodig is, een voorstel tot wijziging van deze richtlijn voorleggen betreffende met name het aansprakelijkheidsbeginsel en de maximale aansprakelijkheid.” De Commissie heeft het EMSA in september 2005 verzocht in dit kader een voorbereidend onderzoek uit te voeren ten behoeve van het rapport van de Commissie. Na een aanbestedingsprocedure heeft het EMSA het Institute of Maritime Law van de Universiteit van Southampton een contract gegund om onderzoek te doen. Dit heeft geresulteerd in een rapport, opgesteld door een onafhankelijke groep onderzoekers van het Institute of Maritime Law van de Universiteit van Southampton: “Study on evaluating the economic impact of the liability regime on parties concerned and consequences for the financial equilibrium of Recognised organisations – Directive 94/57 article 6.5” (Studie ter beoordeling van de economische gevolgen van de aansprakelijkheidsregeling voor de betrokken partijen en de gevolgen daarvan voor het financiële evenwicht van erkende organisaties – Richtlijn 94/57/EG artikel 6, lid5), gedateerd 15 februari 2006. Het globale doel van dat onderzoek is een beschrijving te geven van de gevolgen van de tenuitvoerlegging van de aansprakelijkheidsregeling van artikel 6, lid 2, onder b) van Richtlijn 94/57/EG (als gewijzigd bij Richtlijn 2001/105/EG). Het onderzoek is met name gericht geweest op erkende organisaties die zijn goedgekeurd in de 25 lidstaten van de Europese Unie, Noorwegen en IJsland, maar vereiste ook enig onderzoek naar andere zeevarende naties buiten Europa om te voorzien in een achtergrond waartegen commerciële voordelen dan wel nadelen van de tenuitvoerlegging van de richtlijn kunnen worden geëvalueerd. Het onderzoek biedt een overzicht van de monetaire grenzen aan de aansprakelijkheid zoals die zijn overeengekomen door enerzijds de 25 lidstaten, Noorwegen en IJsland en anderzijds de erkende organisaties, overeenkomstig de punten i), ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b). In die gevallen waarin de nationale wetgeving van een land voorziet in onbeperkte aansprakelijkheid, is onderzocht of de nationale wetgeving van dat land mogelijkheden biedt voor alternatieve vormen van bescherming. Het onderzoek en de gegevens van de studie van de Universiteit van Southampton zijn gebruikt als achtergrond en basis voor dit rapport.
NL
16
NL
2.
ACHTERGROND ONDER B)
VAN DE AANSPRAKELIJKHEIDSREGELING VAN ARTIKEL
6,
LID
2,
Het voorstel tot wijziging van Richtlijn 94/57/EG, dat resulteerde in amendementen op die Richtlijn in Richtlijn 2001/105/EG18, was een van de centrale voorstellen in reactie op het ongeluk met de ERIKA in december 1999, en maakte deel uit van het zogenaamde ERIKA Ipakket. Een van de belangrijkste discussiepunten in het voorstel van de Commissie was de tenuitvoerlegging van de aansprakelijkheidsregeling in artikel 6. Het voorstel van de Commissie was gebaseerd op het werk van de zogenaamde "Gothenburg group", waaraan werd deelgenomen door een aantal vlagvoerende staten van de EU en een aantal van de internationale erkende organisaties, en waarin werd overlegd over aansprakelijkheid, waarvoor men standaardclausules opstelde, en probeerde tot overeenstemming te komen over beperking van aansprakelijkheid in kwesties van nalatigheid. Het voorstel van de Commissie (COM(2000) 142 def.) bevatte een tekst waarin een onbeperkte aansprakelijkheid was vervat bij grove nalatigheid of opzettelijk handelen, en beperkte aansprakelijkheid bij nalatigheid of roekeloos handelen. De voorgestelde beperkingen bedroegen 5 miljoen euro bij persoonlijk letsel of dood, en 2,5 miljoen euro bij verlies of schade aan eigendommen. In de medebeslissingsprocedure die tot overeenstemming leidde tussen de Raad en het Europees Parlement, werd het voorstel gewijzigd, en werden de bovengrenzen (of plafonds) omgezet in minimumgrenzen (of bodems). De bedragen werden gewijzigd in respectievelijk 4 en 2 miljoen euro. Op grond van artikel 6, lid 2, onder b) van Richtlijn 94/57/EG is het vereist de volgende bepalingen op te nemen in het instrument dat de werkverhoudingen regelt tussen de nationale overheden en erkende organisaties:
18
NL
–
Indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met verlies van of schade aan goederen, persoonlijk letsel of dood in verband met een incident waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een opzettelijk handelen dan wel verzuim of grove nalatigheid van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin verlies, schade, letsel of dood naar het oordeel van de rechtbank, door de erkende organisatie is veroorzaakt;
–
Indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met persoonlijk letsel of dood in verband met een incident waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim
PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53
17
NL
van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin genoemd persoonlijk letsel of de dood naar het oordeel van de rechtbank door de erkende organisatie is veroorzaakt; de lidstaten kunnen het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag beperken, maar een dergelijke limiet moet ten minste 4 miljoen EUR bedragen; –
Indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprodecure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met verlies van of schade aan goederen in verband met een incident waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin het verlies of de schade naar het oordeel van de rechtbank door de erkende organisatie is veroorzaakt; de lidstaten kunnen het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag beperken, maar een dergelijke limiet moet ten minste 2 miljoen EUR bedragen.
De volgende aspecten zijn belangrijk:
NL
(1)
Wettelijk voorgeschreven werkzaamheden (controles) worden uitgevoerd door erkende organisaties op de onder de vlag van een land varende schepen om vast te stellen of de geregistreerde schepen voldoen aan de toepasselijke eisen van de internationale IMOverdragen, codes, EU-richtlijnen en nationale wetgeving. De relatie tussen de vlagvoerende overheid en de erkende organisatie dient te zijn vastgelegd in een overeenkomst tussen beide partijen.
(2)
Niets verplicht de vlagvoerende staat ertoe de wettelijk voorgeschreven werkzaamheden toe te wijzen aan enige erkende organisatie. Het is volstrekt legitiem als de overheid die werkzaamheden zelf verricht, evenzeer als het is toegestaan wettelijk voorgeschreven werkzaamheden uit te besteden aan een erkende organisatie. In de praktijk neigen de meeste lidstaten ernaar om in meer of mindere mate wettelijk voorgeschreven werkzaamheden uit te besteden aan erkende organisaties.
(3)
De situatie zoals gereguleerd in de aansprakelijkheidsregeling is die tussen de overheid van de vlagvoerende staat en de erkende organisatie, waarbij de vlagvoerende staat de erkende organisatie heeft gemachtigd de wettelijk voorgeschreven werkzaamheden namens hem uit te voeren. Als in die situatie, voortvloeiend uit een incident, de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank aansprakelijk wordt gesteld, kan die overheid de boete waartoe zij is veroordeeld, verhalen op de erkende organisatie die de werkzaamheden namens haar uitvoert.
(4)
In het geval van grove nalatigheid (punt i) van artikel 6, lid 2, onder b)) is er dan sprake van onbeperkte aansprakelijkheid, zodat de overheid, ongeacht welke boete de rechtbank de overheid oplegt, die boete ten volle kan verhalen op de erkende organisatie.
18
NL
(5)
In het geval van nalatigheid (punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b)) kan zij schadeloosstelling eisen tot een maximum dat is overeengekomen tussen de overheid van de vlagvoerende staat en de erkende organisatie, maar het bedrag van de schadeloosstellling zal nooit minder bedragen dan respectievelijk 4 en 2 miljoen euro. In die gevallen derhalve, waarin een beperking is overeengekomen tussen de partijen op die bedragen, terwijl bij gerechtelijke uitspraak een hoger bedrag wordt toegewezen, zal de overheid van de vlagvoerende staat alles boven de 4 en 2 miljoen euro zelf moeten bekostigen (eventueel, indien van toepassing, middels verzekeringen).
(6)
De Richtlijn laat echter beide partijen, de overheid van de vlagvoerende staat en de erkende organisatie die voor haar de wettelijk voorgeschreven werkzaamheden uitvoert, vrij om te onderhandelen over bedragen hoger dan 4 en 2 miljoen euro, met inbegrip van onbeperkte aansprakelijkheid. De Richtlijn legt in gevallen van nalatigheid echter niet verplicht onbeperkte aansprakelijkheid op (punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b)).
(7)
Als de partijen niet tot overeenstemming kunnen komen, kan de overheid geen gebruik maken van de diensten van die erkende organisatie of wettelijk voorgeschreven werkzaamheden aan die erkende organisatie delegeren, en zal zij zelf die taken moeten uitvoeren waartoe zij als vlagvoerende staat verplicht is, waartoe zij ook het volste recht heeft.
De aansprakelijkheidsregeling in artikel 6, lid 2, onder b), is op 22 juli 2003 van kracht geworden, en het overeenkomstig artikel 6, lid 5 op te stellen rapport, is erop gericht de gevolgen van de tenuitvoerlegging van de aansprakelijkheidsregeling te beoordelen. Het is interessant om het aansprakelijkheidsniveau te evalueren dat de lidstaten zijn overeengekomen met erkende organisaties, in het bijzonder daar waar lidstaten ook na onderhandeling tot overeenstemming zijn gekomen over onbeperkte aansprakelijkheid voor gevallen van nalatigheid. Waar dat het geval is, is de vraag onderzocht of er sprake is van enige andere vorm van bescherming voor de erkende organisatie. 3.
AANSPRAKELIJKHEIDSNIVEAUS – SAMENVATTEND OVERZICHT
3.1.
Stand van zaken aansprakelijkheidsniveaus vlagvoerende landen EU/EER
De Richtlijn bepaalt dat er bij kwesties van grove nalatigheid (punt i) van artikel 6, lid 2, onder b)) sprake moet zijn van onbeperkte aansprakelijkheid. Dit wordt niet betwist en het lijkt erop dat alle lidstaten van EU de Richtlijn op dit punt ten uitvoer hebben gelegd. De beperkte aansprakelijkheid bij kwesties van nalatigheid (punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b)) varieert in de EU/EER-landen. • Acht lidstaten (Cyprus, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) hebben de aansprakelijkheid met betrekking tot de punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b), beperkt tot respectievelijk 4 en 2 miljoen euro; • Vijf lidstaten (België, Denemarken, Griekenland, Malta en Portugal) en Noorwegen hebben limieten gesteld die iets hoger liggen dan de in de punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b), van de Richtlijn genoemde bedragen, namelijk respectievelijk 5 en 2,5 miljoen euro;
NL
19
NL
• Drie lidstaten (Finland, Ierland en Nederland) hebben aansprakelijkheidslimieten gesteld van respectievelijk 5 en 2,5 miljoen Amerikaanse dollar19. • Vijf lidstaten (Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg en Spanje) hebben een onbeperkte aansprakelijkheid bepaald voor de punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b). (Het is mogelijk dat in de Poolse modelovereenkomst ook sprake zal zijn van onbeperkte aansprakelijkheid.) • Over de overige vier lidstaten20 is weinig tot geen informatie beschikbaar. Kortom, zeventien lidstaten en Noorwegen hebben beperkte aansprakelijkheid ingesteld voor gevallen van nalatigheid. De bedragen komen in grote lijnen overeen met de bedragen in de Richtlijn, waarmee de “bodem” het “plafond” is geworden. Vijf lidstaten hebben gebruik gemaakt van de in artikel 6 geschapen mogelijkheid om overeenkomsten af te sluiten met de erkende organisaties die voor hen wettelijk voorgeschreven werkzaamheden uitvoeren, waarin ook onbeperkte aansprakelijkheid is vastgelegd voor gevallen van nalatigheid. Voor drie lidstaten en IJsland is de situatie onduidelijk vanwege een gebrek aan informatie. Tabel 1 biedt een samenvattend overzicht van de situatie in februari 2006, op basis van een analyse per staat die is uitgevoerd door de Universiteit van Southampton aan de hand van vragenlijsten21.
19 20 21
NL
Bij de wisselkoersen van februari komt dit neer op respectievelijk 4,2 en 2,1 miljoen euro. Oostenrijk, Tsjechië, Estland en Slovenië. Ondanks de uiterste inspanningen die zijn getroost om alle beschikbare gegevens van overheidsinstanties en uit andere officiële bronnen bijeen te brengen, kan de nauwkeurigheid en volledigheid van de informatie niet worden gegarandeerd.
20
NL
Tabel 1 De stand van zaken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van artikel 6, lid 2, onder b) EU-lidstaat
Wijze van tenuitvoerlegging
Nieuwe overeenkomsten
Problemen bij tenuitvoerlegging
(i) Aansprakelijkheid bij grove nalatigheid
(ii)Aansprakelijkheid bij nalatigheid
(iii)Aansprakelijkheid
Valuta
Erkende organisaties gemachtigd door de lidstaat, ongeacht de mate van machtiging
Roekeloos handelen roekloos handelen dood
schade eigendommen
persoonlijk letsel
(miljoen euro)
aan
(miljoen euro) Oostenrijk
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Onbekend
België
Wetgeving en overeenkomst
In onderhandeling
Nee
Onbeperkt
5
2,5
Euro
ABS, BV, GL, LR, NKK, DNV
Cyprus
Wetgeving en overeenkomst
Ja
Nummering
Onbeperkt
4
2
Euro
ABS, BV, DNV, HRS, GL, KR, LR, NKK, RINA, RS
Tsjechië
Onbekend
Nee
Niet ten uitvoer gelegd
Standaardvoorwaarden
Standaardvoorwaarden
Standaardvoorwaarden
Onbekend
Denemarken
Wetgeving en overeenkomst
Ja
Nee
Onbeperkt
5
2,5
Euro
Estland
Wetgeving en overeenkomst
Onbekend
Niet ten uitvoer gelegd
Standaardvoorwaarden
Standaardvoorwaarden
Standaardvoorwaarden
NL
21
ABS, BV, DNV, GL, LR, NKK, RINA
NL
EU-lidstaat
Wijze van tenuitvoerlegging
Nieuwe overeenkomsten
Problemen bij tenuitvoerlegging
(i) Aansprakelijkheid bij grove nalatigheid
(ii)Aansprakelijkheid bij nalatigheid
(iii)Aansprakelijkheid
Valuta
Erkende organisaties gemachtigd door de lidstaat, ongeacht de mate van machtiging
US$
ABS, BV, GL, LR, RINA, DNV, RS
Roekeloos handelen roekloos handelen dood
schade eigendommen
persoonlijk letsel
(miljoen euro)
aan
(miljoen euro) Finland
Wetgeving en overeenkomst
In onderhandeling
Nee
Onbeperkt
5
2,5
Frankrijk
Wetgeving en overeenkomst
Ja
Nee
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
ABS, GL
BV,
Duitsland
Wetgeving en overeenkomst
Ja
Nee
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
ABS, Gl, DNV
BV, LR,
Griekenland
Wetgeving en overeenkomst
Ja
Nee
Onbeperkt
5
2,5
Euro
ABS, BV, DNV, GL, KR, LR, NKk, RINA, RS
Hongarije
Wetgeving en overeenkomst
Onbekend
Formulering
Onbeperkt
4
2
Euro
RINA
Ierland
Wetgeving en overeenkomst
Ja
Nee
Onbeperkt
5
2,5
US$
BV, GL, LR, DNV
NL
22
NL
EU-lidstaat
Wijze van tenuitvoerlegging
Nieuwe overeenkomsten
Problemen bij tenuitvoerlegging
(i) Aansprakelijkheid bij grove nalatigheid
(ii)Aansprakelijkheid bij nalatigheid
(iii)Aansprakelijkheid
Valuta
Roekeloos handelen roekloos handelen dood
schade eigendommen
persoonlijk letsel
(miljoen euro)
aan
Erkende organisaties gemachtigd door de lidstaat, ongeacht de mate van machtiging
(miljoen euro) Italië
Wetgeving en overeenkomst
Ja
Nee
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Letland
Wetgeving en overeenkomst
Ja
Formulering
Onbeperkt
4
2
Euro
ABS, BV, GL, LR, DNV, RS
Litouwen
Wetgeving en overeenkomst
In onderhandeling
Nee
Onbeperkt
4
2
Euro
BV, LR, DNV, RS
Luxemburg
Wetgeving
Ja
Nee
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Malta
Wetgeving en overeenkomst
In onderhandeling
Nummering
Onbeperkt
5
2,5
Euro/nationale valuta
ABS, DNV, RINA RS
Nederland
Wetgeving en overeenkomst
In onderhandeling
Nee
Onbeperkt
5
2,5
US$
ABS, BV, DNV, GL, LR, NKK, RINA
NL
23
RINA, ABS, BV, GL
ABS, BV, DNV, GL, LR, NKK, RINA BV, GL, and
NL
EU-lidstaat
Wijze van tenuitvoerlegging
Nieuwe overeenkomsten
Problemen bij tenuitvoerlegging
(i) Aansprakelijkheid bij grove nalatigheid
(ii)Aansprakelijkheid bij nalatigheid
(iii)Aansprakelijkheid
Valuta
Erkende organisaties gemachtigd door de lidstaat, ongeacht de mate van machtiging
Roekeloos handelen roekloos handelen dood
schade eigendommen
persoonlijk letsel
(miljoen euro)
aan
(miljoen euro) Polen
Wetgeving en overeenkomst
In onderhandeling
Formulering
Onbeperkt
4
2
Euro
Geen informatie
Portugal
Wetgeving en overeenkomst
Ja
Nee
Onbeperkt
5
2,5
Euro
LR, BV, DNV, RINA, ABS, GL, RINAVE, NKK
Slowakije
Wetgeving en overeenkomst
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Slovenië
Wetgeving en overeenkomst
Ja
Nee
Onbeperkt
4
2
Spanje
Wetgeving
Ja
Nee
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Zweden
Overeenkomst
Ja
Nee
Onbeperkt
4
2
Verenigd Koninkrijk
Wetgeving en overeenkomst
Ja
Nee
Onbeperkt
4
2
NL
24
ABS, GL??
Euro
BV, RINA
GL,
BV, RINA
GL,
Euro
ABS, GL, DNV
BV, LR,
Euro
ABS, BV, DNV, GL, LR, RINA,
NL
EU-lidstaat
Wijze van tenuitvoerlegging
Nieuwe overeenkomsten
Problemen bij tenuitvoerlegging
(i) Aansprakelijkheid bij grove nalatigheid
(ii)Aansprakelijkheid bij nalatigheid
(iii)Aansprakelijkheid
Valuta
Roekeloos handelen roekloos handelen dood
schade eigendommen
persoonlijk letsel
(miljoen euro)
aan
Erkende organisaties gemachtigd door de lidstaat, ongeacht de mate van machtiging
(miljoen euro) NKK EERSTATEN IJsland
Wetgeving en overeenkomst
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Onbekend
STC/SDR 200 000
Geen informatie
Noorwegen
Overeenkomst
Ja
Nee
Onbeperkt
5
2,5
Euro
DNV, BV, ABS
NL
25
LR, GL,
NL
3.2.
De kwestie van onbeperkte aansprakelijkheid bij nalatigheid
Richtlijn 94/57/EG staat Europese staten en erkende organisaties toe om hogere grenzen voor aansprakelijkheid bij nalatigheid overeen te komen, zonder aan dergelijke hogere bedragen een plafond te stellen. Die mogelijkheid heeft tweeërlei gevolgen gehad: enerzijds hebben bepaalde landen ervoor gekozen om te onderhandelen over hogere maxima (in de meeste gevallen respectievelijk 5 en 2,5 miljoen euro), anderzijds hebben sommige landen vastgehouden aan een onbeperkt recht op schadeloosstelling door de erkende organisaties die ze op hun grondgebied machtigen, en zijn zij dat ook overeengekomen. Dat geldt voor Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg en Spanje. Tabel 2 laat zien dat deze lidstaten overeenkomsten hebben gesloten met organisaties die door de EU zijn erkend. Tabel 2 EU-lidstaat
Artikel 6, lid 2, onder b), punt i)
Artikel 6 lid 2, onder b), punt ii)
Artikel 6 lid 2, onder b), punt iii)
Erkende organisatie
Frankrijk
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
ABS, BV, GL
Duitsland
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
ABS, BV, GL, LR, DNV
Italië
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
ABS, BV, GL, RINA
Luxemburg
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
ABS, BV, GL, DNV, LR, NKK, RINA
Spanje
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
BV, GL, RINA
In deze landen hebben de onderzoekers van de Universiteit van Southampton contact opgenomen met onafhankelijke deskundigen om de kwestie van onbeperkte aansprakelijkheid – en mogelijke beschermingen daartegen – te onderzoeken. De globale resultaten van dat onderzoek kunnen als volgt worden samengevat. Het is een algemeen principe van de meeste rechtssystemen dat de soevereine staat zijn wettelijke verplichtingen moet nakomen met alle nauwkeurigheid die passend is voor de betreffende taak, en dat bij nalatigheid van de zijde van de overheid, de overheid aansprakelijkheid kan worden gesteld en alle partijen die schade hebben geleden schadeloos moet stellen. De rechtssystemen van Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg en Spanje zijn in hoge mate verwant en bieden de overheid in het algemeen geen bescherming tegen acties van hun burgers. In tegendeel, grondwettelijke regelingen staan er borg voor dat burgers kunnen rekenen op een eerlijke rechtsgang bij een eis tot schadeloosstelling22. In sommige landen bestaat een rechtbank die speciaal voor het afhandelen van dergelijke eisen in het leven is geroepen23, terwijl in andere landen de civiele rechtbank met die taak is belast.24
22 23 24
NL
Bijvoorbeeld in Duitsland § 34 GG, in Italië artikel 28 Cost. Zoals het Tribunal Administratif in Frankrijk. Zoals het geval is in Italië.
26
NL
Als onder die omstandigheden de verantwoordelijkheid voor het uitgeven van wettelijk voorgeschreven certificaten bij de overheid25 ligt, en de overheid een dergelijke aansprakelijkheid niet kan delegeren26, rijst de vraag of er wettelijke beperkingen of eisen zijn die verhinderen dat de overheid ten volle schadeloos wordt gesteld door een erkende organisatie die fouten heeft gemaakt. Op basis van de verzamelde informatie lijkt die vraag negatief te moeten worden beantwoord27. Het enige Europese land waarvoor geen definitieve analyse kan worden gegeven, is Duitsland, waar is betoogd dat een grondwettelijke bepaling op grond waarvan verhaal door de overheid op overheidspersoneel uitsluitend is toegestaan in gevallen van grove nalatigheid, verhaal in alle gevallen van eenvoudige nalatigheid zou uitsluiten. Het lijkt er echter op dat de Duitse overheid voorzichtigheidshalve de erkende organisaties niet heeft gekwalificeerd als overheidspersoneel, en dat daarmee het argument zijn relevantie verliest. Kortom, in het onderzoek is geen relevante nationale wetgeving aan het licht gebracht die de erkende organisaties die zijn gemachtigd in landen waar onbeperkte aansprakelijkheid wordt geëist, toestaat die onbeperkte aansprakelijkheid te voorkomen of te beperken. De enige staat waar dit wellicht mogelijk is, is Duitsland, maar er lijkt nog geen zaak te zijn geweest waarin over deze kwestie een uitspraak is gedaan. Het feit dat sommige vlagvoerende EU-landen onbeperkte aansprakelijkheid eisen, ook bij gevallen van nalatigheid, kan ertoe hebben geleid dat sommige erkende organisaties ervoor hebben gekozen in die landen niet te streven naar een machtiging (Zie paragraaf 7.3). Dat kan leiden tot de vraag of de mogelijkheid om via onderhandelingen onbeperkte aansprakelijkheid af te dwingen wellicht functioneert als middel om de toegang tot de markt te beperken. 3.3.
Richtlijn 94/57/EG en concurrentie
Sommige erkende organisaties hebben het standpunt verwoord dat de eis van onbeperkte aansprakelijkheid in gevallen van nalatigheid die sommige EU-landen hebben gesteld, en de daarmee gepaard gaande onverzekerbare risico’s, gewerkt hebben als een protectionistische maatregel die de markt verstoort en hen heeft verhinderd in die landen werkzaam te zijn. Zij zijn van mening dat het werkelijke gevolg was dat slechts die organisaties overbleven die bereid waren de risico’s van onbeperkte aansprakelijkheid bij gevallen van gewone nalatigheid te aanvaarden. Sommige erkende organisaties suggereren dat de definitieve tekst van de Richtlijn een indirecte voortzetting van het protectionisme door nationale staten ondersteunt. Bij dit standpunt lijkt echter onvolledig rekening te worden gehouden met het feit dat sommige erkende organisaties ook bij nalatigheid overeenkomsten hebben gesloten voor onbeperkte aansprakelijkheid, zoals blijkt uit tabel 2. De suggestie dat de lidstaat dit kan 25
26
27
NL
De verplichting tot uitgifte van wettelijke certificaten wordt over het algemeen aan vlagvoerende staten opgelegd door internationale conventies. Dat lijkt zelfs het geval te zijn waar het Europese wetgeving betreft, tenminste zo suggereren twee van de overwegingen bij de Richtlijn waarin gewag wordt gemaakt zowel van de verantwoordelijkheid van lidstaten voor de uitgifte van internationale certificaten voor veiligheid en milieuverontreiniging als van de noodzaak van nauwere betrokkenheid van nationale overheden bij de uitgifte van dergelijke certificaten Ofwel als gevolg van een wettelijke regeling in die richting, of omdat de erkende organisaties zijn gekwalificeerd als agenten van de overheid zelf In Spanje is een dergelijke aansprakelijkheid duidelijk vastgelegd in Decreet 90/2003, zonder uitsluitingen, uitzonderingen of beperkingen
27
NL
gebruiken ter “bescherming” van de “eigen” erkende organisatie wordt niet gestaafd door het onderzoek, aangezien alle lidstaten overeenkomsten hebben gesloten met diverse erkende organisaties (afhankelijk van de omvang van de vloot, de vraag van scheepseigenaren en de aard van de vloot die onder de vlag van de lidstaat vaart). De Richtlijn biedt de mogelijkheid om over dergelijke onbeperkte aansprakelijkheid te onderhandelen, maar beide partijen, de EU-lidstaat en de erkende organisatie, kunnen daarover onderhandelen en moeten daarover tot overeenstemming komen. De onbeperkte aansprakelijkheid wordt niet verplicht gesteld in de Richtlijn en kan ook niet bij uitsluiting naar goedkeuring van een der partijen in de overeenkomst worden opgenomen. Zoals hiervoor al is betoogd, dient te worden opgemerkt dat als een EU-lidstaat onbeperkte aansprakelijkheid eist voor alle gevallen van nalatigheid, maar er geen erkende organisatie is die bereid is een overeenkomst onder die voorwaarde te sluiten, de situatie ontstaat waarin de EU-lidstaat de wettelijk voorgeschreven werkzaamheden voor de vloot die onder zijn vlag vaart zelf zal moeten uitvoeren. 3.4.
Aansprakelijkheidsniveaus voor een aantal vlagvoerende staten die niet tot de EU behoren
Buiten de EU bestaan aanzienlijke verschillen ten aanzien van aansprakelijkheidsgrenzen binnen wat op dit moment in de EU van kracht is. Er is onderzoek gedaan naar een aantal van de belangrijkste vlagvoerende landen, de Bahama's, Panama, Canada, China, Japan, Nieuw Zeeland en de Verenigde Staten, om een achtergrond te creëren waartegen commerciële voordelen of nadelen van de tenuitvoerlegging van de Richtlijn kunnen worden geëvalueerd. Er zijn staten waar de toegepaste beperkingen voor aansprakelijkheid zijn gebaseerd op de standaardvoorwaarden voor elke erkende organisatie. Andere staten conformeren zich aan de modelovereenkomst van de IMO, dat wil zeggen dat zij onbeperkte aansprakelijkheid hanteren bij gevallen van grove nalatigheid en beperkte aansprakelijkheid bij handelen zoals beschreven in de punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b). In de Verenigde Staten blijkt de aansprakelijkheid van erkende organisaties op geen enkele wijze contractueel beperkt te zijn. In de Verenigde Staten (en Duitsland) blijkt echter uit het juridisch advies waarover erkende organisaties beschikken dat eisen op basis van nalatigheid tegen de betrokken maritieme autoriteiten beperkt zijn. Er bestaat daarom in de praktijk geen onbeperkte aansprakelijkheid tussen de maritieme autoriteiten en de erkende organisaties. Kortom, op basis van de studie van de Universiteit van Southampton lijkt er geen suggestie te bestaan dat de aansprakelijkheidsregeling in de Richtlijn de vlagvoerende staten buiten de EU heeft beïnvloed in de richting van het invoeren van onbeperkte aansprakelijkheid voor gevallen van nalatigheid. 3.5.
Relevante rechtszaken
Het door de Universiteit van Southampton uitgevoerde onderzoek heeft aan het licht gebracht dat er op dit moment28 geen uitspraak is gedaan in een rechtszaak en evenmin een lopende
28
NL
Februari 2006.
28
NL
procedure is, waarin schadeloosstelling van een vlagvoerende staat door een erkende organisatie krachtens artikel 6 lid 2, onder b), is geëist of zal worden geëist. 3.6.
Gevolgen voor verzekeringen
Erkende organisaties hebben beroepsaansprakelijkheidsverzekeringen met een dekking die varieert van 10 tot 100 miljoen dollar voor zowel wettelijk voorgeschreven als algemene diensten. Zij geven echter aan dat de verzekeringsregelingen zijn gebaseerd op het geheel van de totale aansprakelijkheid en niet op een aansprakelijkheid “per incident”. Op basis van de informatie die door de erkende organisaties is verstrekt kunnen de verzekeringstechnische gevolgen van de tenuitvoerlegging van Richtlijn 94/57/EG als volgt worden samengevat: • De tenuitvoerlegging van artikel 6, lid 2, onder b), heeft de erkende organisaties niet aangezet tot het regelen van hogere of aanvullende verzekeringsdekking; • De verzekeringspremies zijn echter maximaal verdrievoudigd herbeoordeling van de risico's door verzekeraars en herverzekeraars;
als gevolg van
• Onbeperkte aansprakelijkheid is onverzekerbaar. Dat betekent dat erkende organisaties die werkzaam zijn in landen met onbeperkte aansprakelijkheid het risico lopen dat zij niet in staat zijn de aansprakelijkheid te dragen die voortvloeit uit rampzalige incidenten, ongeacht de hoogte van de dekking die zij bij verzekeringsmaatschappijen hebben ingekocht; • Herverzekeraars hebben hun bezorgdheid geuit over de mogelijke gevolgen van de onbeperkte aansprakelijkheid op grond van de Richtlijn; • In verzekeringscontracten zijn ongunstige clausules geïntroduceerd; • De inspectietarieven lijken daarentegen niet significant te zijn gestegen. Kortom, het lijkt erop dat de tenuitvoerlegging van artikel 6, lid 2, onder b), de erkende organisaties niet heeft aangezet tot het regelen van hogere of aanvullende verzekeringsdekking, hoewel de verzekeringspremies kunnen zijn gestegen. Er is geen significant verschil tussen de in rekening gebrachte tarieven van erkende organisaties die zowel werkzaam zijn in landen met beperkte als onbeperkte aansprakelijkheid voor nalatig handelen of in gebreke blijven. 3.7.
Financiële stabiliteit (evenwicht) van erkende organisaties
Op basis van de informatie die beschikbaar is gesteld29 lijken er geen harde bewijzen voor de stelling dat de financiële stabiliteit van de erkende organisaties tot dusverre te lijden heeft gehad onder de tenuitvoerlegging van artikel 6, lid 2, onder b).
29
NL
De erkende organisaties die hebben gereageerd op de vragenlijst waren nog niet aansprakelijk gesteld door nationale overheden met betrekking tot wettelijk voorgeschreven maritieme werkzaamheden dat door hen voor die overheden is uitgevoerd.
29
NL
Een interessante vraag is of de EU/EER-landen een concurrerend werkklimaat bieden in vergelijking met andere belangrijke zeevarende staten op de wereld. Op basis van het uitgevoerde onderzoek lijkt het erop dat de belangrijkste verschillen niet bestaan tussen EU-lidstaten en andere landen, maar eerder tussen landen met beperkte aansprakelijkheid en landen met onbeperkte aansprakelijkheid bij gevallen van roekeloos of nalatig handelen. Beperking van de aansprakelijkheid biedt erkende organisaties een omgeving die veiliger en financieel stabieler is. Onbeperkte aansprakelijkheid bij gevallen van grove nalatigheid wordt door erkende organisaties aanvaard als gebruikelijk en tot op zekere hoogte als een redelijk compromis. Aanvaarding van onbeperkte aansprakelijkheid bij eenvoudige nalatigheid wordt echter over het algemeen beschouwd als een risico op commerciële en financiële zelfmoord. Daarom zijn sommige erkende organisaties niet bereid hun diensten op die voorwaarde aan te bieden. Kortom, het onderzoek heeft aangetoond dat voor zover het de commerciële voordelen dan wel nadelen van onbeperkte aansprakelijkheid betreft, er geen harde bewijzen zijn dat de markt significant is gewijzigd na de tenuitvoerlegging van de Richtlijn. Volgens de reacties die zijn ontvangen van erkende organisaties zijn de inspectietarieven op consistente wijze gestegen in overeenstemming met de lokale markten in kwestie, en lijken zij niet beïnvloed door de verschillen in de blootstelling aan risico's. 4.
RAADPLEGINGEN
Het onderzoek door de Universiteit van Southampton is uitgevoerd met behulp van vragenlijsten waarin de besproken kwesties aan de orde kwamen. Aangezien de noodzakelijke informatie afkomstig was uit een scala aan verschillende bronnen met verschillende belangen en achtergronden, zijn vijf verschillende vragenlijsten gebruikt en geadresseerd aan de regeringen van lidstaten van de EU, regeringen van landen die geen lid zijn van de EU, erkende organisaties en juridische deskundigen, zowel afkomstig uit landen binnen de Europese Unie als uit landen buiten de Europese Unie. In vrijwel alle gevallen werden de vragenlijsten gevolgd door telefonische vraaggesprekken. Op een paar belangrijke uitzonderingen na waren de schriftelijke reacties van overheden beknopt en bondig, en was vervolgonderzoek noodzakelijk. Een veel groter aantal details kon worden verzameld tijdens de telefoongesprekken, ook al ging informatie vaak vergezeld van een expliciet verzoek om vertrouwelijkheid. De reacties van juridische deskundigen waren erg waardevol, ook daar waar ze niet erg uitgebreid waren. Wat de erkende organisaties betreft, heeft men alle leden van de Internationale Vereniging van Classificatiebureaus (IACS) verzocht aan het onderzoek mee te werken. Zeven daarvan hebben aan dat verzoek gehoor gegeven. Met twee andere erkende organisaties met een beperkte EU-erkenning (het Hellenic Register of Shipping en RINAVE) is ook contact opgenomen. Het verzoek om medewerking van de Universiteit van Southampton is ondersteund door een brief van het EMSA, waarin werd uitgelegd dat het onderzoek plaatsvond in opdracht van het EMSA.
NL
30
NL
In artikel 6, lid 5 staat: “Dit verslag zal in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de belanghebbende partijen, met name de classificatiebureaus, worden opgesteld”. De gevolgde benadering komt in grote lijnen aan deze eis tegemoet. Het merendeel van de leden van IACS heeft de onderzoekers waardevolle informatie verschaft, en hun standpunten zijn opgenomen in het rapport (zie paragraaf 8.1). Niet alle lidstaten zijn in actie gekomen of hebben gereageerd op het onderzoek. 4.1.
Standpunt van de erkende organisaties
Het standpunt van een groep van erkende organisaties met betrekking tot de Richtlijn is openbaar gemaakt via activiteiten van de IACS30. In het artikel Towards a Future Maritime Policy for the Union: A European vision for the ocean and the seas Contribution by International Association of Classification Societies (IACS)31 heeft de IACS zijn steun uitgesproken voor de initiatieven van de EU op het gebied van maritieme veiligheid. Met betrekking tot de kwestie van de aansprakelijkheid van erkende organisaties heeft de IACS echter een aantal zaken aan de orde gesteld die vanuit hun optiek kunnen worden aangemerkt als zwakke plekken en gebreken in het systeem dat in het leven is geroepen bij Richtlijn 94/57/EG. Hun standpunt kan als volgt worden samengevat: “... The classification and related statutory services provided by the members of IACS in their capacity as either a classification society or recognised organisation are an essential component of the overall maritime safety and pollution prevention regimes. These services make a significant contribution to the safety of life and property and to the protection of the marine environment. The continued provision of these essential services is threatened by the existing exposure of classification societies to potentially unlimited liability for errors or omissions on their part that do not amount to gross negligence. The members of IACS respectfully request that the Maritime Policy Task Force give due consideration to extending appropriate legal protection to classification societies that operate within EU Member states and are recognised under the EU Council Directive 94/57/EC, as amended, on Common Rules and Standards for Ship Inspection and Survey Organisations and for the Relevant Activities of Maritime Administrations. Such protection would not extend to instances of gross negligence. Such protection would be in recognition of the essential contribution that classification societies make to overall economic growth, local employment opportunities, maritime safety and environmental protection. Such protection should be objective, transparent and allow for an appeal. […]
30
31
NL
American Bureau of Shipping, Bureau Veritas, China Classification Society, Det Norske Veritas, Germanischer Lloyd, Korean Register of Shipping, Lloyd's Register, Nippon Kaiji Kyokai, Registro Italiano Navale, Russian Maritime Register of Shipping, Indian Register of Shipping (Associate) IACS, Towards a Future Maritime Policy for the Union: A European vision for the ocean and the seas Contribution by International Association of Classification Societies (IACS) (Op weg naar een toekomstige maritiem beleid voor de Unie: een Europese visie voor de oceanen en de zeeën, bijdrage door de International Association of Classification Societies (IACS)), 13 oktober 2005.
31
NL
As international organisations addressing the most international of industries, marine classification societies rely on the principles of freedom of competition and trade to efficiently provide service to the shipping and offshore industries. Such principles are based on the concept of reciprocity between sovereign nations. IACS respectfully requests that the Maritime Policy Task Force enshrine these principles and concepts within EU maritime policy to encourage competitiveness within a free and fair market”. ("...De classificatie en bijbehorende wettelijk voorgeschreven diensten die door de leden van de IACS worden uitgevoerd in hun hoedanigheid van ofwel classificatiebureau dan wel erkende organisatie, vormen een essentieel onderdeel van de regelingen voor veiligheid op zee en het voorkomen van verontreiniging. Deze diensten leveren een belangrijke bijdrage aan de veiligheid van levens en goederen en de bescherming van het mariene milieu. Levering van deze diensten in de toekomst wordt bedreigd door de bestaande blootstelling van classificatiebureaus aan potentieel onbeperkte aansprakelijkheid bij fouten of in gebreke blijven, waarbij geen sprake is van grove nalatigheid. De leden van de IACS verzoeken de Maritime Policy Task Force (Taskforce maritiem beleid) dan ook met het nodige respect te overwegen om passende juridische bescherming te verlenen aan classificatiebureaus die actief zijn in de lidstaten van de EU en worden erkend krachtens Richtlijn 94/57/EG, als gewijzigd, inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties. Een dergelijke bescherming zou zich niet uitstrekken tot gevallen van grove nalatigheid. Een dergelijke bescherming zou een erkenning betekenen van de essentiële bijdrage die classificatiebureaus in het algemeen leveren aan de economische groei, de werkgelegenheid, de maritieme veiligheid en de bescherming van het milieu. Een dergelijke bescherming zou objectief en transparant moeten zijn en mogelijkheden moeten bieden voor beroep. [...] Classificatiebureaus zijn internationale organisaties die hun diensten verlenen aan de meest internationale tak van economische bedrijvigheid, en om die reden vertrouwen zij op de beginselen van vrije mededinging en vrije handel om hun diensten efficiënt te kunnen aanbieden aan de scheepvaart en offshore-industrie. Die beginselen zijn gebaseerd op het concept van wederkerigheid tussen soevereine staten. De IACS verzoekt de Maritime Policy Task Force met het nodige respect deze beginselen en concepten in te bedden in het maritieme beleid van de EU ter aanmoediging van mededinging op een eerlijke, open markt."32 Uit het aldus verwoorde standpunt springt het volgende naar voren: • De IACS vraag niet om wijziging van punt i) van artikel 6, lid 2, onder b), dat van toepassing is op gevallen van grove nalatigheid. • De IACS-leden zijn bezorgd dat hun dienstverlening in gevaar komt door de mogelijkheden die EU-lidstaten krijgen krachtens Richtlijn 94/57/EG om te bepalen dat bij schade voortvloeiend uit nalatigheid onbeperkte aansprakelijkheid van toepassing zal zijn.
32
NL
Ibidem, paragraaf 6.1-6.7.
32
NL
• Zij vragen om bescherming door wijziging van de aansprakelijkheidsregeling in de punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b), van de Richtlijn. Deze erkende organisaties doen de suggestie om de grenzen in de punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b), te wijzigen in de richting van bovengrenzen aan de aansprakelijkheid en een bepaling toe te voegen dat artikel 6, lid 2, onder b) geen nieuwe rechten op schadeloosstelling schept, om een einde te maken aan een groeiende stroom processen. De erkende organisaties hebben aangegeven dat zij onder die omstandigheden bereid zijn hogere grenzen aan aansprakelijkheid te aanvaarden, mits daaraan een bovengrens wordt gesteld. Zij uiten ook hun bezorgdheid33 over het effect van de toegenomen dreiging van strafrechtelijke aansprakelijkheid van hun personeel en zeelieden op het werven van geschikte inspecteurs. Uit de ontvangen reacties komt het beeld naar voren dat de tenuitvoerlegging van artikel 6, lid 2, onder b), van Richtlijn 94/57/EG in het bijzonder ten aanzien van de volgende aspecten van invloed is geweest op de kwestie van aansprakelijkheid: (1)
Zij lijkt van invloed te zijn op het onderhandelingsproces met de verschillende staten, en
(2)
zij heeft de klanten van erkende organisaties geïnspireerd te onderhandelen over hogere limieten voor aansprakelijkheid.
De erkende organisaties in kwestie verwachten belangrijke veranderingen op het terrein van rechtszaken na tenuitvoerlegging van de aansprakelijkheidsregeling van artikel 6, lid 2, van Richtlijn 94/57/EG. Daarbij gaat het met name om het volgende: • De bewoordingen van artikel 6: “…indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank (...) aansprakelijk wordt gesteld voor (...), heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie…” lijken in staat de verwachting te wekken dat derde partijen nu een wettelijk verankerd recht hebben op financiële vergoeding van geleden financiële schade door de betrokken nationale maritieme autoriteit, en, indirect, door de betrokken erkende organisatie via de aansprakelijkheidsregeling in de punten i), ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b). • De erkende organisaties in kwestie suggereren dat de mogelijkheid bestaat dat eisers in een gerechtelijke procedure tegen een erkende organisatie nu eisen jegens de nationale overheid kunnen toevoegen in de hoop daarmee uit te lokken dat die overheid om de eigen belangen te beschermen vordering zal instellen bij de erkende organisatie.
33
NL
“…IACS asks that the Maritime Policy Task Force consider the strongly negative implications on attracting and retaining the necessary qualified classification personnel that would be occasioned by further broadening laws that criminalise actions that may contribute to accidental pollution but which do not amount to gross negligence or a dereliction of duty on the part of an individual” (“… de IACS verzoekt de Maritime Policy Task Force in overweging te nemen dat het verder verbreden van wetten waarbij handelen dat kan bijdragen tot onbedoelde vervuiling, maar niet kan worden gekenschetst als grove nalatigheid of plichtsverzuim van de zijde van een persoon, strafbaar wordt, zeer negatieve gevolgen kan hebben voor het aantrekken en behouden van het nodige gekwalificeerde classificatiepersoneel”). Dit punt is niet direct relevant voor het instellen en beperken van aansprakelijkheid, maar het is nauw verbonden met de verwachting van civiele schadeloosstelling in toepasselijke zaken waar strafrechtelijke aansprakelijkheid is vastgesteld.
33
NL
• De erkende organisaties in kwestie hebben een groeiend aantal financiële eisen met betrekking tot uitgevoerde inspecties gemeld. Bovendien hebben ze gerapporteerd dat de geëiste bedragen aanzienlijk hoger zijn.34 Zij schrijven dit toe aan de aanmoedigende werking die de formulering van artikel 6(2)(b) heeft op de eisers. • De erkende organisaties in kwestie zijn bang dat het onderscheid tussen nalatigheid en grove nalatigheid vertroebeld kan raken als er sprake is van een aanzienlijk aantal doden of aanzienlijke schade als gevolg van een scheepsongeluk, zodat de combinatie van “grove” schade en publiciteit ertoe kan leiden dat het gemakkelijk wordt om grove nalatigheid te bewijzen. • Sommige erkende organisaties hebben gerapporteerd dat de toename van het aantal gerechtelijke procedures waarschijnlijk van invloed zal zijn op de manier waarop het werk van scheepsinspecteurs décharge zal worden verleend, vanwege de gevolgen die de mogelijkheid van in het oog springende gerechtelijke procedures kan hebben voor het moreel en de houding van zowel de inspecteurs van erkende organisaties als ambtenaren in dienst van de betrokken nationale overheden. Er werd bovendien gesuggereerd dat een efficiënte uitvoering van werkzaamheden zou kunnen worden beïnvloed door de dreiging van eisen door scheepseigenaren wier schepen na een inspectie in detentie moeten worden gesteld. Er is melding gemaakt van een groeiend aantal van dergelijke bedreigingen en eisen in de afgelopen jaren. Bovendien hebben de erkende organisaties in kwestie gesuggereerd dat het als gevolg van de mogelijke toename van het aantal gerechtelijke procedures veel moeilijker is geworden om voldoende dekking in te kopen bij verzekeringsmaatschappijen, en dat, wanneer die dekking wel beschikbaar is, die gepaard gaat met hogere premies en een hoger eigen risico.
34
NL
Er werden geen cijfers of details verschaft.
34
NL