leuven historisch Leuvens Historisch Genootschap
04 Graf Nicolaas Hellens 20 500 jaar Intrede Karel 28 Dijledelta Archeologie
vzw
P.B. / P.P. 3000 Leuven 1 2 / 2540 driemaandelijks
nieuwsbrief
45
jaargang 12 juni 2015
06 75 jaar WO II - Op de vlucht 10 Hadrianus Amerotius 33 Verslag ringmuurwandeling 24 Placet vroeger en nu 36 Zwarte dag voor erfgoed 32 Verslag Redingeneiland
NIEUW ADRES van de ADMINISTRATIEVE ZETEL en SECRETARIAAT LHG Kaboutermansstraat 66 3000 Leuven - 016233401 -
[email protected] Verantwoordelijke uitgever: Paul Reekmans, Brusselsestraat 46 bus 05, 3000 Leuven Afgiftekantoor: 3000 Leuven 1 - Erkenningsnummer: P. 408467
Editoriaal Paul Reekmans De nieuwsbrief is voor ons Genootschap een middel bij uitstek om onze exploratie in onze Leuvense geschiedenis over te brengen naar onze trouwe financieel steunende leden, die het getal 500 nu benaderen. Objectief en toch geëngageerd! Onze bezorgdheid rond de dagdagelijkse vernielingen van ons patrimonium blijft. De regelrechte roof van ons eigen patrimonium bij de recente ontmanteling van het waardevolle interieur van het voormalige klooster van de Elisabethschool zijn een zwarte dag voor ons Leuvense erfgoed. De projectontwikkelaar NV CORE (met dezelfde maatschappelijke zetel als NV GLOBIS) wilde niet wachten op de uitslag van het beroep, door de stad Leuven met steun van het Agentschap Onroerend Erfgoed, ingesteld bij de Provincie Dat hier de Provincie Vlaams-Brabant de verantwoordelijkheid niet heeft genomen om dit vernielende project tegen te houden maar eerder goed te keuren, ligt ons zwaar op de maag. We vragen ons af hoe dergelijke projectontwikkelaars voor de ogen van het bestuur Leuvens patrimonium kunnen vernielen en hoe tegelijkertijd de Provincie Vlaams Brabant deze leegroof faciliteert en onrechtstreeks bevorderd heeft, door tegen de weigering in van de stad Leuven en ondanks de lopende procedure van bescherming, toch haar goedkeuring te geven aan dit nefaste project. Het gaat om de verstikkende zijuitbreiding en een versnippering binnenin van een uniek neogotisch pand van Helleputte met beeldhouwwerk van Benoît Van Uytvanck. Het totaalkunstwerk van het interieur werd achter gesloten deuren en afgeplakte ramen versneld, stiekem en deskundig volledig uitgebroken om mogelijk elders als rijkelijk interieur te pronken! Schande! Moet het stadsbestuur geen navraag doen waar de vervreemde elementen zich bevinden en nu het pand en interieur ondertussen beschermd is herstel eisen? Een reden te meer om ons onverdroten weerwerk voort te zetten en duiding te geven aan onze geschiedenis zoals ‘in Leuven verdiept’ waar het verhaal van het graf uit 1505 van Nicolaas Hellens in de kapel van het Groot Gasthuis in de Brusselsestraat tegen het licht wordt gehouden. In het verhaal ‘Van 12 naar 28 mei 1940’ wordt ons een ooggetuigenverslag gebracht van een vluchtend gezin uit Leuven, dat na twee weken onderdak in Brussel haar stad Leuven troosteloos en verlaten terugvindt. Als literair onderzoekswerk wordt de verdienste uitgediept van de Frans-Vlaamse humanistische geleerde, Hadrianus Amerotius, grondlegger van de wetenschappelijke studie van het Grieks in Leuven, benoemd aan het Collegium Trilingue en onderwijzend aan de Leuvense pedagogie De Lelie vanaf juli 1514. Vijfhonderd jaar geleden was het een hoopvolle dag voor de Leuvenaars. Op 23 januari 1515 hield namelijk de nieuwe heer der Nederlanden, later Keizer Karel, zijn Blijde Intrede in Leuven. In onze reeks van verdwenen kloosters ontdekken we de plek ’Placet’, een site gekoesterd door de ongeschoeide carmelieten en de Broeders van Liefde. De ontmanteling van de Stella-gebouwen aan de Dijledelta wordt archeologisch gevolgd met het verhaal en tips rond de verdwenen Catharinakerk en brouwerijgebouwen. De ijver waarmee we ondertussen de Dijle verkenden aan het Redingeneiland en de ontwikkeling van het landschap rond de tweede ringmuur brengen we in een kort verslag in deze 45ste nieuwsbrief.
3
In Leuven verdiept
Hoog bezoek in het Groot Hospitaal In een reeks verhalen over archeologie | Sonia Busselen
In het vorig nummer hadden we het over Godschalk Roosemont, begraven in 1526 in het Groot Hospitaal of Groot Gasthuis in de Brusselsestraat. Daarbij was ook nog een ouder graf aan het licht gekomen, dat van Nicolaas Hellens, 1505. Begraven worden in een grafkelder of in een crypte onder de kerk kostte veel geld. Het was alleen voorbehouden aan zeer rijken of aan verdienstelijke kerbedienaars: priesters, kosters. Voor de andere mensen was er in de kerk geen plaats. Hen restte het armtierige kerkhof. Het graf bevond zich in het koor rechts, tegenover het hoofdaltaar. Het werd gemetst in rode baksteen, zonder vloer en overwelfd met een tongewelf. De afmetingen binnenin zijn 288 cm x 125 cm x 98 cm. De wanden en het gewelf werden bepleisterd met een witte laag van 2 à 3 cm waarop met zwarte verf tekst en kruisen aangebracht werden. De versiering is vlug geschilderd met een grove borstel. Het graf werd tegen vochtigheid van grondwater beschermd door een 10 cm dikke laag rijnzand. Het graf is opengebroken geweest aan de westzijde en werd nadien terug dichtgemetst. Enkel het aangezicht, een schouderblad en een stuk van een been zijn teruggevonden. Resten van de kist zijn niet bewaard. De rest van het skelet en eventuele voorwerpen zijn verdwenen. De tekst is in gotisch schrift geschreven. Interessant is dat het Bartholomeus van Kessel is geweest die ook voor de begrafenis van Nicolaas Hellens heeft gezorgd.
Fig. 1: Graf in het koor kapel Oud Gasthuis Foto Sonia Busselen
4
Op de oostzijde lezen we: Bertholomeus van kessele coster van sinte peters Op de zuidwand lezen we: hier leet meester Claes Hellik fondatoer van de reformacien 1505.21.juni
Nicolaas Hellens (1442-1505) promoveerde tot doctor in de theologie in 1473. Naast zijn functie als professor is hij ook nog vier keer rector van de universiteit geweest. Hij werd visiteur reformateur en daarbij ook nog pastoor directeur van het Groot Hospitaal in 1479 na het wanbeheer van Mathilde Lobs. Hij herstelde de orde en liet de gebouwen restaureren. Gelukkig had hij hiervoor hulp gekregen. En niet in ‘t minst! Het was Margareta van York (de weduwe van de laatste Bourgondische hertog Karel de Stoute) die voor de hervormingen en een nieuw bestuur van het Groot Gasthuis heeft gezorgd. Ze zorgde ook voor de invoering van de Regel van Augustinus bij de dominicanen te Leuven. Op veel plaatsen deelde ze met gulle hand geschenken uit of zorgde ze voor de bouw van nieuwe kloosters of liefdadige instellingen. Zo zorgde Margareta ook voor de bouw van een nieuw Clarissenklooster in Leuven (eertijds op de plaats van het Ladeuzeplein) en in Mechelen. Zelfs na haar dood verrast ze ons nog. In haar testament liet ze een bedrag na om een arme jongeling in Leuven te laten studeren. De eerste die van deze beurs kon genieten, was een zekere Adriaen Floriszoon uit Utrecht. In 1522 werd hij de eerste en voorlopig enige paus uit de Nederlanden, Adrianus VI. Eén van de medaillons die vroeger de ramen van het kloosterpand sierden, stelt Nicolaas Hellens op een brandglas voor, dat rond 1500 wordt gedateerd. We zien Hellens, gezeten, met SintAugustinus en de kloosterzusters van het Groot Gasthuis. Maria Van Sulper, een begijntje aan wie enkele mirakelen werden toegeschreven en later in het Groot Gasthuis werkte, is hier ook gestorven (+25/2/1600) en in de kerk begraven. Albrecht en Isabella hadden een herdenkingsplaat laten aanbrengen achteraan in de kerk. De juiste ligging van het reliekschrijn met haar been- Fig. 2: Brandglasmedaillon uit de ramen van deren is niet gekend. Volgens Van het kloosterpand, ca. 1500. Even zou het kistje zich in de muur Diam. 22cm; grisaille en zilvergeel van het koor bevinden, maar dit is niet Bron: www.erfgoedplus.be wetenschappelijk vastgesteld. Tot de volgende keer! Sonia
5
Van 12 naar 28 mei 1940 Op de vlucht Paul Reekmans
Naar Leefdaal Die pinksterzondagnamiddag stapten we onder een staalblauwe hemel met pa en ma, nonkels en tantes, broers en zussen, neven en nichtjes, gepakt en gezakt richting Brussel. Daar was ons logies beloofd om de eerste van die nare dagen in oorlogstoestand veilig te overleven. Om de onoverzienbare drukte van de Tervuursesteenweg te ontwijken, waar vluchtelingen en militaire collones elkaar voor de voeten liepen, namen we de minder drukke parallelle weg. Die bracht ons naar Leefdaal. Pa herinnerde zich daar een pachthof uit zijn jonge jaren, toen hij soms met zijn broers daar een pensenkermis ging meevieren. Boven ons hoofd cirkelde nu een Engels verkenningsvliegtuig dat wellicht van de benarde toestand bij de oversten verslag moest uitbrengen... Wij waren al heel blij dat boer en boerin ons zo snel herkenden; ze hadden zich al op onze komst voorzien. Zo beweerden ze toch. Wij hadden gezworen dat we maar één nacht zouden blijven.
Een tram naar Brussel Men had ons stellig beloofd dat morgenvroeg de trams zeker vanaf halfzeven naar Brussel zouden rijden. Die kans mochten we ons zeker niet laten ontglippen. Van slapen bleef niet veel meer over. En inderdaad. De tram stond ‘s anderendaags op het afgesproken uur trouw klaar en vertrok stipt, maar tjokvol en met de bijkomende dringende melding dat “dit de laatste tram was die niet verder zou rijden dan Place Saint-Josse!”. Een schrale troost, maar in Brussel zetten we moedig onze tocht verder en merkten in ‘t voorbij wandelen zwaar geteisterde huizengevels. De vijand had zich hier ook laten opmerken. Met mijn kleine zus aan de hand en geladen met rugzakken en valiezen, hield een oudere dame ons tegen en ze vroeg bezorgd: “Mes enfants, d’où venez-vous?. Ik vertelde haar: “De Louvain, madame...”. 6
Ze krijste: “Au secours, les Boches sont à Louvain; les Boches sont à Louvain!”. We konden haar niet troosten, want ze bleef maar jammeren... Pa en ma poogden haar te kalmeren door te zeggen dat de Duitsers nog ver weg waren en dat Brussel als “Ville ouverte, Bruxelles n’avait rien à craindre”. Ze geloofde het maar nauwelijks. Er kwam toevallig een politieagent voorbij die haar een beetje poogde te troosten. Hij wist te vertellen dat er soep te krijgen was aan de ‘zwetten toure’... Daar stond een rodekruispost, om hulp te bieden. Onze pa liet hem weten “da we aan de Midi moesten zijn” en we bedankten hem toch voor de tip voor de soep... Overnachten in een verlaten school ‘t Was toch nog een lange weg voor we op onze bestemming kwamen. Het logement was voorzien in een leegstaande school, waar de leerlingen van het internaat naar huis waren gestuurd en de leraars naar het front. In de vlakbij gelegen “Kajotterscentrale” konden we dagelijks op een versterkende maaltijd rekenen... Dat was wel mooi. Eindelijk konden we van een goede rust genieten. Maar voor hoelang? Dit gaf ons de gelegenheid om wat rond te neuzen langs het kanaal. Op voorwaarde van: “Niet te ver lopen, hé... Zorg maar dat je niet verdwaalt!”. De drukte van de laatste weken veranderde in een ijzingwekkende stilte. Vader voelde een zekere onrust; het was té stil op de straat... Hij ondervond waarschijnlijk dat ik mij ook onrustig voelde. Plots had hij een ingeving en zei: “Ga rap een farde sigaretten kopen; dat zal wel rust geven...”. Ik begreep niet zo goed wat hij ermee bedoelde. Mijn besluit was dat hij me niet meer als een kind zag, maar als een aankomende jongen. Hoe reageert een knaap van 14 jaar hier op? Of geloofde hij dat een sigaret een kalmerend effect zou hebben? Ik kende hem eerder als een gezapige pijproker... Duitse motards De dagen volgden elkaar trouw en gelaten op. Plots kwam er onverwacht, ergens in een vroege namiddag, een groep motorrijders aangereden. Die motorrijders met zijspan… dat waren nu de gevreesde Duitsers. Het was wel een indrukwekkend schouwspel, maar mij raakte het niet... Ik zag er een groep motofreaks in, die hun weg waren kwijtgeraakt en er enkele ‘flikken’ hadden bijgehaald om hen de weg te wijzen. Maar het was de ruwe werkelijkheid, want niet veel later volgde weer een meute “motards” - een gans Kraftrad-regiment... en een drukke aanvoer van manschappen. Van de verdere afloop van de wapenfeiten vernamen wij bijna niets... Brussel was werkelijk dood. Verlangen naar thuis Pa wou graag zo snel mogelijk naar Leuven terugkeren... Hoe zou de toestand daar zijn? We zaten hier al bijna drie weken: hij wou schot in de zaak. Hij herinnerde zich nog iets van “zijn” vorige oorlog. Toen moest men zich ook voorzien van een “schein” om zonder problemen te mogen “verkehren”. 7
Hij vroeg aan een politieagent wat die er van dacht. “Ge moet dat on ieën van dei manne vroegen, hée”, bleek het beste wat er kon gedaan worden. Aan een brug van het kanaal hadden de Duitsers een controlepost opgezet. Dat was wat onze pa zocht en ik mocht mee. Het was daar niet zo druk en hij vond er een Pruis, die volgens de eretekens die hij droeg, toch iets zou kunnen beslissen. Pa haalde zijn beste Duits boven en vroeg de man: “Darf ich mal was fragen...”. En er kwam beweging in de wachter... De enige vraag was of men naar Leuven kon gaan zonder problemen: “Braucht man ein Schein um nach Löwen... ab zu fahren... um zurück zu kehren? De Pruis was sofort damit einverstanden met: “Du kanst ruhig abfahren, du hast doch dein Personalausweis, das genügt” was zijn wijze raad en pa was ook opgelucht. Ik huppelde naast mijn pa even gelukkig als hijzelf naar ons gedwongen ‘vakantieverblijf’. Daar werd alles in een vlug tempo bijeengeraapt en we zochten wat eten in de buurtwinkel om de hoek, om de dag daarop de plaat te kunnen poetsen. Terug naar Leuven! Inlichtingen die we kregen waren ons gunstig, want de tramlijn was intussen opnieuw zeker tot Leefdaal in orde gemaakt. De dag daarna zaten we met pak en zak op de tram, die dus niet verder reed dan Leefdaal. Dan maar te voet verder en bij de boerderij kunnen we nog eens binnenspringen om goeiedag te zeggen... Onze ontgoocheling was erg groot, toen we vaststelden dat de boerderij totaal verwoest was. Nergens in de buurt was een levend wezen te bespeuren. Hier waren de sporen van een zware confrontatie duidelijk merkbaar. Dat zorgde voor een onoverkomelijk probleem: het transport! Onverwacht kwam een vrachtwagen aangereden. Die stopte en de bestuurder vroeg ons - auf deutsch - vriendelijk - waar we heen wilden. “Nach Löwen?”. “Ich bringe sie nach Hause”, bood de vriendelijke man snel aan. “Sie können mitfahren...”. Was dat een probleem voor ons, of niet? De man begon al te helpen met de bagage op de laadbak van de vrachtwagen te leggen. In de cabine vonden ma en grote zus plaats naast de chauffeur. Pa moest met de rest van de bende dan maar in de laadbak kruipen. Pa was wel in zijn nopjes voor die geboden kans, maar voelde zich niet zo gelukkig met die “blijde inkomst” in Leuven… Daarom vroeg hij hem ons uit te laden aan de Tervuursespoort: “Ist nich so weit für uns…”. Zo gezegd, zo gedaan... en wij stapten uit, zoals gevraagd. De laatste loodjes waren de ergste en we strompelden dan maar tot aan onze uiteindelijke bestemming... ons huis. Van aan de Blauwen Hoek tot thuis ontmoetten we niemand - geen hond of geen kat. De enige levende zielen waren Duitse soldaten, die zich bezig hielden met bundels telefoondraden aan de gevels te hechten. Uiteindelijk waren we nog snel en zo comfortabel als gehoopt terug thuis... om puin en glas te ruimen. En onze voeten de nodige rust te gunnen... Hoevelen hadden dit comfort op hun lange vluchtreis, als “verplichte weggevoerden” in het verre Frankrijk en elders? Het gaf me later de kans om snuffelend in de stad rond te wandelen, waar zoveel te ontdekken viel. Het was zeker geen plezierwandelingetje...
8
Niet alle Duitsers beschikten over Kraftsraderen.... bron Lannoo Mei 1940 18-daagse veldtoht in woord en beeld Peter Taghon
9
Hadrianus Amerotius (ca. 1495 - 1560), grondlegger van de wetenschappelijke studie van het Grieks in Leuven Pierre Swiggers & Raf Van Rooy Hoewel reeds tijdens de middeleeuwen enkele westerse geleerden zich hadden bekwaamd in het vertalen van Griekse teksten en in de studie van het klassieke Grieks (zo compileerde bv. de scholastieke filosoof en theoloog Roger Bacon rond 1268 een Griekse spraakkunst), kwam de studie van het Grieks in het Westen pas in de loop van de vijftiende eeuw echt op gang. Een belangrijke impuls hiertoe werd gegeven door de uit het Oost-Romeinse Rijk gevluchte geleerden die zich in het Westen – vooral de Italiaanse stadsstaten – vestigden en daar een cruciale bijdrage leverden aan het Renaissance-ideaal van herbronning in de klassieke talen en culturen.
Fig. 1: Collegium Trilingue (uit De Vocht 1951-1955: II, 50)
In onze gewesten, en meer bepaald in Leuven, kreeg de aanknoping bij de vanuit Italië overgewaaide Renaissancetrend vaste vorm in het onderwijs en onderzoek aan de universiteit. Op het vlak van de studie van (klassieke) talen en letteren dient echter vooral de rol van het Collegium Trilingue Lovaniense te worden vermeld (Fig. 1). Dit “Drietalencollege” was het geestelijk kind van humanisten als Desiderius Erasmus, Thomas Morus (More) en Hadrianus Barlandus; maar het was de rechtsgeleerde Hiëronymus Busleyden (ca. 1470–1517), een vroegere studiegenoot en vriend van Erasmus, die in 1517 (net voor zijn afreis naar Spanje als raadsheer van Keizer Karel; Busleyden overleed onderweg naar Spanje) testamentair de bepalingen voor de stichting van een Collegium Trilingue vastlegde. Hier zouden de drie sacrale talen worden onderwezen: het Latijn, het Grieks en het Hebreeuws. Vooral de studie van het Grieks en het Hebreeuws aan dit college zou een cruciale factor vormen voor de vernieuwing en verbreding in het taal- en literatuuronderzoek en haar toepassing op Bijbelexegese.
Vóór de stichting van het Drietalencollege werd te Leuven echter reeds op een wetenschappelijk onderbouwde wijze Grieks onderwezen. Dat was de verdienste van de Frans-Vlaamse humanistische geleerde Hadrianus (of Adrianus) Amerotius (= Adrien Guennevelle/Quennevelle [d’] Amaury/Amoury/Amerot) – de meest voorkomende citeervorm van zijn vernaculaire naam is “Adrien Amerot” –, die in november 1513 in Leuven was neergestreken. Amerotius was rond 1495 in de Picardische stad Soissons geboren (uit een Vlaamse vader en een Franse moeder) en had te Parijs klassieke talen en letteren gestudeerd, onder meer bij Hiëronymus Aleander (1480–1542), met wie hij correspondeerde over grammaticale kwesties. Deze Italiaanse humanist, die gedurende langere tijd in Parijs onderricht gaf, was de compilator van een in 1512 verschenen Grieks-Latijns woordenboek.
10
In Leuven gaf Amerotius aanvankelijk (privé)les in de Griekse taal- en letterkunde aan de pedagogie De Lelie (Fig. 2), waar Erasmus zich in 1517 had gevestigd. Het grote succes dat dit onderwijs kende, bracht Amerotius ertoe om in 1520 een handboek Grieks bij de (toen in Leuven gevestigde) drukker Dirk Martens (1446/1447–1534) uit te geven: op 15 oktober 1520 verscheen zijn Compendium Graecae Grammatices (Fig. 3), met opdracht aan Antoine de la Marck (ca. 1495–1528), een telg van de machtige Luikse familie De la Marck, die hoofd van de benedictijnenabdij in Beaulieu-en-Argonne was. Het Compendium is systematisch opgebouwd: eerst wordt het Griekse alfabet voorgesteld, zodat de lezer vertrouwd raakt met de vorm en de waarde van de Griekse letters. Daarop volgt de eigenlijke grammaticale beschrijving, opgebouwd rond het klassieke schema van de “rededelen” (partes orationis) of woordklassen (Amerotius hanteert hier het Griekse model van acht rededelen: naamwoord, werkwoord, deelwoord, lidwoord, voornaamwoord, voorzetsel, bijwoord, voegwoord). Een centrale plaats wordt ingenomen door de twee belangrijkste woordklassen: het naamwoord en het werkwoord. Eén van de grote didactische kwaliteiten van het handboek is de typografisch zeer verzorgde inlassing van tabellen en synoptische schema’s (van verbuigingen en vervoegingen): dit was ongetwijfeld een visueel aspect waarvan Amerotius het nut (en commercieel belang?) had ingezien tijdens zijn studietijd in Parijs. Immers, in de taalhandboeken die drukkers als Jacques Lefèvre d’Étaples, Robert Estienne en de Brabander Josse Bade (Jodocus Badius) te Parijs hadden uitgegeven, waren geheugen-ondersteunende tabellen en diagrammen schering en inslag. Uit de opdracht aan Antoine de la Marck kunnen we ook afleiden dat Amerotius zulke tabellen reeds had gehanteerd in zijn onderricht vóór 1520. Bij de uiteenzetting over de Griekse vormleer, die het overgrote deel van het Compendium vult, gaat Amerotius uitermate methodisch te werk: hij formuleert eerst de regulae (of canones), d.w.z. de algemene regels of principes, waarna de uitzonderingen worden behandeld. De uiteenzetting wordt gekenmerkt door een doelbewuste beknoptheid en duidelijkheid.
Fig. 2: Embleem van de pedagogie De Lelie met devies “Florescunt lilia primis” (18de eeuw; Leuven, KU Leuven, Centrale Bibliotheek, BRES, Ms. 301, titelpagina)
Fig. 3: Titelpagina van Amerotius’ Compendiu[m] Graecae Gra[m]matices (1520; Leuven, KU Leuven, Centrale Bibliotheek, BRES, CaaA1207 2)
11
In de grammatica worden zowel de koinè als het Attische dialect beschreven, d.w.z. de meer gemeenschappelijke en gangbare vormen van het klassieke (en ook Byzantijnse) Grieks. Aan die beschrijving voegt Amerotius als een soort aanhangsel een overzicht van de Oudgriekse dialecten toe (Fig. 4). Dit overzicht kan worden beschouwd als een pionierstekst op het gebied van de discussie over het statuut en de eigenheid van de Griekse taalvariëteiten. Verrassend genoeg gebruikt hij in zijn grammatica de term “dialect” (Lat. dialectus; Gr. ἡ διάλεκτος) nog niet. In plaats hiervan doet hij een beroep op termen als “taal” (lingua) en “idioom” (idioma; meervoud: idiomata). Amerotius’ traktaatje over de dialecten zou snel een eigen leven gaan leiden als afzonderlijk gedrukt werkje en als onderdeel van meer omvangrijke werken over de Griekse taal- en letterkunde: tussen 1530 en 1732 verschenen er maar liefst 48 drukken van het boekje! In drie edities had Amerotius mogelijkerwijs zelf een hand: de eerste afzonderlijke druk (Parijs 1530) en de geadapteerde versies van 1532 (Parijs) en 1551 (gedrukt te Leuven toen Amerotius als professor Grieks was benoemd aan het Collegium Trilingue). In deze afzonderlijke drukken duikt de term “dialect” uiteindelijk wel op (door toedoen van Amerotius zelf?): de meest courante titel van het werkje luidt dan immers De dialectis diversis Fig. 4: Eerste bladzijde van het hoofdstuk over de declinationum Graecanicarum tam in Griekse dialecten in het Compendium (1520) verbis quam nominibus. Amerotius bespreekt in zijn traktaatje op vrij systematische wijze de dialectvarianten in de naamwoordelijke en werkwoordelijke vormleer. Voor de werkwoorden biedt hij eerst een aantal algemene aantekeningen om daarna de dialectvormen per grammaticale persoon te bespreken. Daarop behandelt hij variatie in de infinitief, het medium en het passief (met occasionele noten over imperatiefvormen). Maar hij besteedt ook aandacht aan de classificatie van de Oudgriekse dialecten en hun klankleer. Zo onderscheidt hij bij aanvang vijf centrale (literaire) dialecten (Attisch, Eolisch, Ionisch, Dorisch en koinè) en de “overige” dialecten (niet verder gespecifieerd). Daarnaast biedt hij her en der beknopte aantekeningen over klinker- en medeklinkerveranderingen. 12
Het is niet zozeer het door Amerotius aangereikte materiaal dat vernieuwend is (hiervoor stoelt hij goeddeels op het werk van zijn voorgangers) als wel de manier waarop hij de dialecten presenteert aan zijn lezer. Anders dan in de Byzantijnse traditie (waarin ieder dialect steeds afzonderlijk werd besproken) opteert hij voor een meer vergelijkende aanpak die veel navolging zou kennen in de vroegmoderne tijd. De Parijse editie uit 1532 incorporeert (net als alle latere uitgaves) een traktaatje over de mogelijke veranderingen binnen woorden, hetgeen eveneens reeds deel uitmaakte van Amerotius’ Compendium. Deze modificaties zijn niet louter dialectaal van aard: ook eigenheden van dichterlijke taal worden aangehaald. Eveneens vermeldenswaard is de unieke Leuvense editie uit 1551 (Fig. 5): deze bevat een tabel met voornaamwoordelijke dialectvarianten die waarschijnlijk is toegevoegd op aansturen van Amerotius zelf (voor gebruik in het Collegium Trilingue?). Meer in de marge vermelden we dat een ander onderdeel van zijn Compendium, dat het Griekse numerieke systeem behandelt (onder de titel: De notis arithmeticis), eveneens een populair addendum werd bij vroegmoderne Griekse woordenboeken. Aan de Leuvense pedagogie De Lelie onderwees Amerotius vanaf juli 1514 tot in de jaren 1520. Daarna trad hij in dienst van Nicolas Perrenot de Granvelle (1484– 1550), de secretaris van Keizer Karel (1500–1558). Hij had de taak Perrenots kinderen voor te bereiden op de universiteit. Deze positie bekleedde hij minstens tot 1528. In De Lelie werden de lessen Grieks intussentijd toevertrouwd aan Johannes Crucius. Amerotius onderhield later contacten met de invloedrijke Granvellefamilie: in de jaren 1535-1548 correspondeerde hij bij verschillende gelegenheden met zijn voormalige pupil Antoine Perrenot de Granvelle (1517–1586), de latere kardinaal (Fig. 6). Zo is er een onuitgegeven brief van 21 januari 1548 (Fig. 7) waarin Amerotius onder meer bericht over de dagelijkse routine aan het Collegium Trilingue: op deze manier weten we dat daar, behalve de drie heilige talen, ook de lokale volkstaal aan bod kwam! Amerotius informeert ons immers dat de bij hem gelogeerde studenten tweemaal daags hun kennis van het “Vlaams” (flamen) bijschaafden (telkens een kwartiertje na een maaltijd).
Fig. 5: De uitgebreide Leuvense uitgave van Amerotius’ De dialectis (1551; Leuven, KU Leuven, Centrale Bibliotheek, BRES CaaA1380 4) Fig. 6: Portret van Antoine Perrenot de Granvelle (1549) door Anthonis Mor van Dashorst (Wenen, Kunsthistorisches Museum, GG 1035)
13
Fig. 7: Amerotius’ handtekening uit een in het Frans geschreven brief gericht aan Antoine Perrenot de Granvelle en gedateerd op 21 januari 1548 (Madrid, Biblioteca Nacional de España, Correspondencia del Cardenal Granvela, MSS/7904/51)
Fig. 8: Wapenschild van de pedagogie De Burcht (uit Van Even 1895: 584) Fig. 9: Aanvang van Amerotius’ inaugurale rede (terminus post quem is 2 oktober 1545, de dag van Rescius’ dood; Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Handschriftenkabinet, II 4644)
Omstreeks 1529/1530 vinden we Amerotius terug in Frankrijk: hij vergezelt dan de Vlaams-Duitse humanist Joachim Sterck Ringelberg(h) (ca. 1499–ca. 1531) op een studiereis naar Parijs, Orléans en Bourges. Ringelberg had in Leuven aan het Leliecollege en waarschijnlijk ook aan het Trilingue lessen in de klassieke talen gevolgd; hij zou vooral roem verwerven door zijn encyclopedische en didactische werken. In februari 1534 is Amerotius opnieuw in Leuven. Hij schrijft dan een brief aan Nicolaus Olahus (1493– 1568), de secretaris van Maria van Hongarije (1505– 1558), waarin hij Olahus helpt een Griekse tekst van Lucianus correct te interpreteren. Voorts weten we echter weinig over zijn activiteiten tijdens de jaren 1530. In 1542-1545 onderricht hij de Griekse taal en letteren in de pedagogie De Burcht (Castrum; Fig. 8). In september 1545 vervangt hij de zieke Rutger Rescius (Rutger Ressen, ca. 1490–1545), die in 1518 als eerste professor Grieks was aangesteld aan het Collegium Trilingue. Bij het overlijden van Rescius (2 oktober 1545) werd Amerotius benoemd als zijn opvolger. De Koninklijke Bibliotheek te Brussel bezit een (allicht autograaf) handschrift van Amerotius’ inaugurale rede als professor Grieks aan het Drietalencollege (Fig. 9). Daarin bewijst Amerotius eer aan zijn voorganger, die zich vooral verdienstelijk had gemaakt als uitgever en drukker van klassieke teksten. Interessanter nog is dat Amerotius ons in deze inaugurale rede een kijk biedt op zijn onderwijstaak en -methode (die hoofdzakelijk bestond in een filologisch nauwgezette lectuur van teksten). Op 14 januari 1560 overleed Amerotius te Leuven. Hij was de tweede professor Grieks aan het Trilingue en genoot als hellenist groot aanzien in de zestiende-eeuwse geleerdenwereld (onder meer bij Erasmus): in die hoedanigheid kneedde hij verscheidene generaties van humanisten tot uitstekende graeci. Zijn Compendium kende slechts één editie, maar die circuleerde wel decennialang. Amerotius’ (voornamelijk latere) roem was in feite grotendeels gebaseerd op een excerpt uit dit Compendium: zijn boekje over de Griekse dialecten. Dit bood een vroege, maar tevens vernieuwende en taalkundig goed onderbouwde uiteenzetting van de taalcontext in de Griekse oudheid. Hiermee leverde Amerotius een wezenlijke bijdrage tot de humanistische “Sprachkultur”.
14
Literatuur • Over Amerotius’ leven en zijn werken:
Balteau, Jules. 1936. “Amerot (Adrien).” In Dictionnaire de biographie française, uitgegeven door Jules Balteau, Marius Barroux en Michel Prévost, t. 2:630–631. Paris: Letouzey & Ané.
Hoven, René. 1985. Bibliographie de trois auteurs de grammaires grecques contemporains de Nicolas Clénard. Adrien Amerot, Arnold Oridryus, Jean Varennius. Aubel: P. M. Gason.
Roersch, Alphonse. 1956. “Amerot (Adrien) ou Guenevelle.” In Biographie nationale, t. 29:70–71. Bruxelles: Émile Bruylant.
(Van Amerotius is ons geen enkel portret, of andere afbeelding, bekend.)
• Voor een gedetailleerde studie van de oprichting en ontwikkeling van het Collegium Trilingue:
De Vocht, Henry. 1951–1955. History of the Foundation and the Rise of the Collegium Trilingue Lovaniense 1517–1550. 4 vols. Louvain: Bibliothèque de l’Université & Publications Universitaires. [Voor Amerotius, zie vol. 4, pp. 246–247 & 252–268.]
• Over de Leuvense intellectuele en wetenschappelijke context in Amerotius’ tijd:
Padmos, Tineke, en Geert Vanpaemel (uitg.). 2000. De Geleerde Wereld van Keizer Karel. Catalogus tentoonstelling “Wereldwijs. Wetenschappers rond Keizer Karel”. Leuven: Universitaire Pers. [Voor Amerotius, zie pp. 98–99.]
• Over de studie van het Oudgrieks in de Renaissance:
Botley, Paul. 2010. Learning Greek in Western Europe, 1396–1529. Grammars, Lexica, and Classroom Texts. Philadelphia: American Philosophical Society. [Voor Amerotius, zie pp. 47–48.]
Ciccolella, Federica. 2008. Donati Graeci. Learning Greek in the Renaissance. Leiden & Boston: Brill.
• Over de stichting en de situering van de pedagogieën De Lelie en De Burcht, en van het Drietalencollege:
Reekmans, Paul, en Ramon Kenis (uitg.). 2012. Tijdslijn van Leuven. Mensen en feiten. Leuven: Leuvens Historisch Genootschap. [Zie pp. 72 & 96.]
Van Even, Edward. 1895. Louvain dans le passé et dans le présent. Louvain: Auguste Fonteyn. (Facsimileheruitgave Leuven: Peeters, 2001.) [Zie pp. 584 & 588–589.]
* Met dank aan het FWO – Vlaanderen voor de wetenschappelijke ondersteuning, en aan de KB Brussel, de Universiteitsbibliotheek van de KU Leuven, de Biblioteca Nacional de España en de Real Biblioteca (Patrimonio Nacional) voor het ter beschikking stellen van onuitgegeven materiaal en/of de toelating tot reproductie.
15
16
Panorama op de Verloren Kosttoren - Een erg vrije interpretatie Nicolaus Visscherum 1661 - Ingekleurd door LHG-Etienne Franckx
17
Panorama van Leuven - Prent Harrewyn 1708 - Inkleuring door LHG-Etienne Franckx Op de voorgrond links een opgehangene en midden schermutselingen tussen rivaliserende partijen.
Portret Hertog Karel (1516), naar Bernard van Orley
20
1515 - Hertog Karels Blijde Intrede in Leuven Tom Vanderstappen
Iets meer dan vijfhonderd jaar geleden was het een hoopvolle dag voor de Leuvenaars. Op 23 januari 1515 hield namelijk de nieuwe heer der Nederlanden nu ook zijn blijde intrede (ook inkomst of intocht) in Leuven. We omschrijven hem beter als de landsheer van de Habsburgse eigendommen in de Lage Landen. Deze gebieden waren namelijk niet verenigd als dusdanig, maar behielden hun eigen lokale wetten, vrijheden en tradities. De Bourgondische en Habsburgse centralisatiepolitiek kon slechts afgedwongen worden door lokale beloften. Dit brengt ons straks terug bij de zogeheten blijde intredes, een traditioneel middeleeuws gebruik bij de aanstelling van een nieuwe heerser. Enkele jaren later zou Karel één van de machtigste heersers van zijn tijd worden, over een rijk dat groter was dan het Romeinse Rijk, “een rijk waar de zon nooit onderging”. Vanaf 1516 werd hij als Karel I koning van Spanje (hij erfde de Spaanse koninkrijken van zijn grootvader Ferdinand II, cfr. de Nederlanden) en onder zijn bestuur groeiden de Spaanse bezittingen in de Nieuwe Wereld uit tot een gigantisch rijk. Vanaf 1519 werd Karel ook nog, door het overlijden van zijn grootvader Maximiliaan van Oostenrijk, Rooms-Duits keizer, als Karel V. Een prinselijke geboorte in Gent Om op te klimmen tot deze bijzondere dag voor de Leuvenaars, gaan we even terug in de tijd en bekijken hoe deze nieuwe (slechts vijftienjarige) heerser op dat moment reeds zijn macht over diverse gebieden verworven had. Op 24 februari 1500 werd hij geboren als zoon van Filips de Schone en Johanna van Castilië in het Hof ten Walle, de residentie van de burggraaf van Gent. Vanaf deze prinselijke geboorte zal dit hof bekend staan onder de naam Prinsenhof. Door zijn afkomst werd hij ook Karel van Castilië genoemd. Al meteen vanaf zijn geboorte was Karel hertog van Luxemburg en aartshertog van Oostenrijk. In het voornaamste hertogelijke paleis van Filips de Schone, het Paleis op de Koudenberg in Brussel, vergaderde ook de wereldberoemde Orde van het Gulden Vlies, waarvan Karel in 1501 reeds lid werd. In 1506 stierf zijn vader en de toen zesjarige Karel erfde al diens landsheerlijkheden: de gebieden in de Nederlanden. Net zoals zijn vader zal hij dus regeren over diverse gebieden en steden in een personele unie, als lokale graaf, hertog of heer. Een jeugd in de Nederlanden Omdat Karel nog minderjarig was, nam zijn grootvader keizer Maximiliaan I van Oostenrijk het regentschap waar. Deze benoemde, ook met instemming van de Staten-Generaal, zijn dochter Margaretha als landvoogdes. Karel groeide op aan dit hof van zijn tante, het Hof van Savoye in Mechelen. De voertaal aan de Bourgondische hoven was het Frans, maar naar verluidt zou Karel ook wat “Vlaams” (toen Duytsch genoemd, Diets, de gewone volkstaal) gesproken hebben. Maximiliaan benoemde in 1507 Adriaan Floriszoon Boeyens, afkomstig uit Utrecht, tot tutor. Na diens start als 17-jarige student in Leuven had deze al een indrukwekkend palmares opgebouwd: hoogleraar in de artes (Erasmus had ook les van hem gehad), priesterwijding, deken van de Sint-Pieterskerk en daardoor dus ook vicekanselier van de Universiteit, doctor in de theologie en tweemaal rector. Deze lessen van Adriaan Boeyens zou Karel in de hertogelijke burcht op de noordelijke stadsheuvel in Leuven gekregen hebben. Karel bleef deze burcht erg genegen want toen hij
21
keizer werd, liet hij deze verfraaien en uitbreiden tot een residentieel kasteel. Later zou deze de naam Castrum Caesaris krijgen, de Keizersberg.
Fig. 2: Castrum Cesaris - Dom Duez
Vanaf 1509 werd Willem van Croÿ, heer van Chièvres, aangesteld als eerste kamerheer van de jonge Karel. Ook hij was een ervaren en invloedrijk gezelschap. Vanaf 1494 was deze al lid van de hofhouding van Filips de Schone en, na diens dood in 1506, lid van de koninklijke raad van Castilië. Willem van Croÿ was bovendien heer van Heverlee en hertog van Aarschot. In Heverlee bouwde hij de middeleeuwse heerlijke burcht (zijn familie had deze gekocht) uit tot het Kasteel van Arenberg. Daar zou Karel ook een deel van zijn opleiding gekregen hebben en rond deze domeinen bekwaamde hij zich in de jacht, typisch voor de tijd. Op 15 januari 1515 werd Karel door zijn tante, landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, meerderjarig verklaard (“ontvoogd”) in het Brusselse Paleis op de Koudenberg. Dit stelde hem nu in staat persoonlijk te regeren. Voor heel wat inwoners in de Nederlanden betekende dit nu dat ze terug een lokale heerser kregen, geboren te Gent en opgevoed in de Nederlanden zelf.
Fig. 3: Kasteel van Arenberg ten tijde van Karel V prent archief van Croÿ
Fig. 4: Aankomst gevolg Hertog Karel in Brugge 1515
22
Een beloftevolle vorst: Blijde Intredes Door het lokaal verankerde karakter van de macht begint nu voor Karel zijn welbekende eigenschap als reizende vorst. In een eerste fase daarvan werd hij feestelijk onthaald in diverse steden, in de blijde intredes. Karel hield niet alleen blijde intredes in Brussel, Antwerpen, Gent, Brugge, Leiden, maar ook in Leuven. Dit was een soort promotour avant la lettre, als een soort lokale bevestiging van de macht van de heerser. Naar gewoonte werd de graaf, hertog of heer vreedzaam en feestelijk onthaald en bijgevolg als machtshebber aanvaard. Met een eed werden de lokale rechten en privileges (her)bevestigd. De steden waren naar traditie feestelijk aangekleed en de burgers stonden in vol ornaat de stoeten op te wachten, hopend op gunsten van de nieuwe heerser (cfr. bezoek consul Napoleon aan Leuven in 1803, Nieuwsbrief 44).Deze legendarische blijde intredes bleven vaak nog
lang nazinderen bij de bevolking. In verschillende steden werden ze vele jaren en zelfs eeuwen later nog luisterrijk opgevoerd. Blijde Intredes vandaag Ook in de recente tijd is het uit de middeleeuwen stammende gebruik van de blijde intredes niet volledig verdwenen: een nieuw aangetreden Belgische vorst houdt nog blijde intredes in de provinciehoofdplaatsen, waarbij deze feestelijk door de stad en burgemeester worden onthaald. De Leuvense Blijde Inkomststraat doet in naam nog aan dit glorierijke middeleeuwse gebruik denken. Maar, in tegenstelling tot wat sommige mensen misschien denken, vonden de historische blijde intredes zéker nooit doorheen deze Leuvense straat plaats. Deze werd namelijk door stadsarchitect F. H. Laenen fasegewijs vanaf 1845 tot 1849 aangelegd. Slot: Leuvense “banden” We moeten zeggen dat deze roemrijke heerser Keizer Karel toch wel een sterke band met zijn erflanden (dus de gebieden in de Lage Landen, die hij van zijn ouders erfde) heeft behouden. Met Willem van Croÿ en Adriaan van Utrecht zagen we bovendien al enkele persoonlijke “Leuvense banden”. We willen nog enkele toevoegen. De overgrootvader en grootvader van de wereldberoemde anatoom Andreas Vesalius waren hofarts van Maria van Bourgondië, de moeder van Karels vader Filips de Schone. De vader van Andreas Vesalius was apotheker van de keizers van het Heilige Roomse Rijk: van Maximiliaan en Karel V. Bovendien werd Andreas Vesalius zelf na zijn academische carrière (zie Nieuwsbrief 39) lijfarts van Karel V en na diens abdicatie, van zijn zoon Filips II. Als slot willen we nog in Leuven aanwezig stukje erfgoed met een sterke connectie met Keizer Karel V vermelden. In 1536 werd namelijk het herenhuis van Guy Morillon gebouwd, met karaktervol woontorentje. Deze was niet alleen leraar Grieks en Latijn in het Drietalencollege op de Vismarkt, maar bovendien de persoonlijke secretaris van Keizer Karel V.
Fig. 5: Portret van Willem van Croÿ, door kring rond Quinten Matsijs
Fig. 6: Huis Morillon - nu Martin’s Klooster Hotel te Leuven
23
Placet. Van Karmelieten, Broeders van de Christelijke scholen tot Keizershof en Terwende Leo Galicia, Paul Reekmans en Ramon Kenis
Een plaats die de Heer ‘behaagt’ als verblijf voor de Karmelieten Geschiedschrijver E. Van Even gebruikte dit uitzicht om zijn boek te illustreren (1).In 1604 noemde Justus Lipsius deze plek, gelegen aan de huidige Mechelsevest en Brusselsepoort, ‘Placet’. Het landgoed (2) dat er omstreeks 1615 reeds stond, was gelegen tegen de binnenzijde van de tweede ringmuur aan de hoek van de Wijngaerdpoort (Brusselsepoort) (3). Vanuit deze plek had men een prachtig uitzicht op de stad, dat men vandaag nog steeds kan bewonderen vanop de heuvel achter in de tuin van het Keizershof. In 1621-1622 verbouwden (4) de paters ongeschoeide Karmelieten van het klooster ‘Tacet’ van de Naamsestraat dit landgoed voor een seminarie voor de vorming van hun theologanten onder de naam ‘Placet’. Voor ongeschoeide Carmelieten te Leuven werd een onderscheid gemaakt tussen ongeschoeide Karmelieten, de OnzeLieve-Vrouw Broeders, bekend als deze van Sint-Albertus van ‘Tacet’ (Naamsestraat) en ongeschoeide Karmelieten van Sint-Jozef van ‘Placet’ (Mechelsevest). Het klooster groeide uit met een ruime tuin (5) en in 1651 bouwden ze er een barokke kapel (6) bij die gefinancierd werd door Don Stefan de Gamara. Een gedenksteen boven de deur bleef bewaard in de Mariagrot in de tuin van de Broeders. Na de opheffing van die orde in 1796 werden de gebouwen verkocht en in 1801 werd er begonnen met het klooster grotendeels af te breken op enkele bijgebouwen na. In de kroniek van J.B. Hous leest men: ...1801, 6 april. Sij sijn tegenwoordig besigh met het Clooster en de kerck van Placet tot in den grond af te breken. Het is P. Gens en Wets die het Clooster gecocht hebben... Deze bijgebouwen zullen deels blijven bestaan en later mee geïntegreerd worden in het nieuwe klooster van de Broeders van de Christelijke Scholen. De hofmuren (7), die op de kaart van Ferraris uit 1771 terug te vinden zijn, vinden we vandaag terug als grens van het nieuwe domein Keizershof. Zelfs de afgeronde hoekmuur, relict van het eerste kloosterpand, op de toenmalige aansluiting van het heuvelpad (later verplaatst als rechte nieuwe Noormannenstraat) met ringmuurpad (nu Mechelsevest) is nog aanwezig bij pand Terwende aan de Remyvest (8). 24
Fig. 2: Placet ca. 1600 binnen de ringmuur - KB
Fig. 3: Placet - J. Vander Baren 1604
Fig. 4: Goed Placet verbouwd tot klooster - KB
Fig. 5: Klooster en tuin - Ferraris 1771
Fig. 6: Nieuwe uitbreiding met kapel 1651 - Louvain Monumental Fig. 7: Hofmuren eerste klooster Placet - LHG
Fig. 8: Muren Placet, nu Terwende - LHG
25
Broeders van de Christelijke scholen ... In 1887 beslist broeder Marianus, provinciaal van het district van de Broeders van de Christelijke scholen - voor de Leuvenaars de Slabberdoeken’, omwille van hun wit befje - om het scolasticaat van congregatie (leraars) over te brengen naar Leuven. Hij verwerft een domein van 2 hectaren, het voormalige Placet. Hij vraagt aan Helleputte om de werken ter harte nemen maar broeder Marianus sterft een jaar later. Daarna wordt de architect van de congregatie zelf, Maréis, directeur van de Sint-Lucasschool, de ontwerper van het indrukwekkende neogotische kloostercomplex en normaalschool (1 & 2). In 1889 wordt de kapel gebouwd en normaalschool ingehuldigd. Het was een burgerijschool met gratis onderwijs voor de buurtkinderen. De kapel (3) met schitterend interieur uitgevoerd door studenten van Sint-Lucasschool van Gent, fresco’s en glasramen van de Gentse glazenier Gustaaf Ladon, zal echter maar honderd jaar overeind blijven. In 1890 bouwen de broeders op het aanpalend terrein, op de hoek van de Mechelsevest en Brusselsestraat, in de Brusselsestraat een neogotisch pand (4) van de hand van arch. Helleputte als oefenschool voor de broeders. In aansluiting van de bestaande gebouwen werd in 1933-1934 nog een ruime uitbreding van klassen gerealiseerd (5). Deze school krijgt verder in de tweede helft van de 20ste eeuw een nieuwe moderne klassenvleugel op de plaats van het neogotische pand (5). Rond 2000 wordt een kinderdagverblijf ‘de Slabbertjes’ toegevoegd aan de tuinzone. Vandaag zijn de ‘Slabberdoeken’ nog altijd een begrip voor de vele duizenden jongeren die er hun lagere school doorbrachten.
... tot woonerf ‘Keizershof’ en nieuw modern kloosterpand In 1967 wordt de hoeve, restant van het Placetklooster (6), gesloopt en vervangen door de nieuwbouw Terwende, observatie- en behandelingscentrum voor jongeren (7). Rond 1980 werd het kloostercomplex met kerk van de Broeders van de Christelijke Scholen afgebroken. Een herverkaveling van het lege terrein wordt doorgevoerd met de verkoop van het voornaamste vrijgekomen deel van het terrein aan een projectontwikkelaar. Deze zal met behoud van de toegangspoort van het tweede kloosterpand een nieuw wooncomplex ‘Keizershof’ (8) realiseren met twee dwarse vleugels richting stad zoals de opstelling van het klooster. Ze voorzien een middenhof met op het einde ervan een centrale toren, gelegen op de plaats van het voormalige koor van de kloosterkapel. De omheiningsmuur van het eerste klooster Placet bleef eveneens overeind aan de drie zijden, met nog een hoekpaviljoen in de oost-zuid hoek van de hof van het woonproject ’Keizershof’. De Broeders van de Christelijke scholen nemen even later hun intrek in een nieuw modern kloostergebouw tussen de nieuwe school en het wooncomplex, om dit aan de KU Leuven over te maken als studentenresidentie. Zij verlaten deze site om zich met een kleiner aantal gebleven broeders in de Heilige-Geeststraat naast de Kruidtuin te vestigen en laten het beheer van de bloeiende school van ‘de Slabberdoeken’ over aan leken. 26
Fig. 1: Luchtfoto van het kloostercomplex - LW
Fig. 2: Tuinzicht op de dwarsvleugels - LW
Fig. 3: Interieurzicht kapel - LW
Fig. 4: Oefenschool Brusselsestraat - LW
Fig. 5: Hoeve restant van Placet tot 1967- LW
Fig. 6: Links klassen 1933, rechts ca. 1980
Fig. 7: Niewbouw Terwende op vroegere Placet
Fig. 8: Nieuw project Keizershof en klooster
27
De Dijledelta een project met kansen om de verdwenen geschiedenis zichtbaar te maken Kenis Ramon
Archeologische opgravingen bij de herbestemming van de Stella-site
Door de herontwikkeling van de Stella-site, waarbij de overheveling van de industriële invulling ervan buiten de stadsring kwam te liggen, is deze site in de binnenstad klaar voor een nieuwe invulling met in dit deel de naam Dijledelta. Fig. 1: Overzicht - bron stad
Fig. 2: Infirmerie & 1ste kapel
i k Fig. 3:1815 infirmerie & kerk
Fig. 4: Infirmerie 1666-1954
28
In het kader van de voorbereiding van de ontwikkeling van het deel (1) tussen de Voer, Sluisstraat, Klein begijnhof Mechelsestraat, werd van overheidswege aan het LHG gevraagd om informatie over te maken aan de archeologen over de geschiedenis van deze plek. Een korte samenvatting van deze info rond een aantal elementen is in dit artikel opgenomen, evenals enkele aandachtspunten bij het nieuwe project zoals de reminiscentie van de Sint-Catharinakerk en infirmerie, de integratie en toekomst van de Sluismolen en het toekomstig archeologisch onderzoekswerk naar de vele verdwenen historische panden. Infirmerie en Catharinakapel van het Klein-Begijnhof aan de oppervlakte Het Klein-Begijnhof, ook Oud-Begijnhof, Begijnhof van Sint-Gertrudis en Begijnhof van Sint-Catharina genoemd, bestaat sedert de 13de eeuw. Vermoedelijk is het ontstaan ook te danken aan de aanwezigheid van een eerste kapel (2) gebouwd in ‘t begin van de 12de eeuw tussen de Dijle en de Half-Maartstraat, toegewijd aan Sint Martinus maar afhankelijk van de Sint-Pieterskerk, toen hoofdkerk van Leuven. Volgens gegevens bezat deze instelling op het einde van rond 1275 een eerste infirmerie voor gebrekkige begijnen. In 1666 werd er een nieuwe infirmerie (3i en 4) gebouwd, die in 1672 in gebruik werd genomen. Ze zou haar rol als verblijf voor zieke en oude begijnen vervullen tot aan haar opheffing in 1797. Op 12 september 1841 werd het gebouw van de infirmerie ter beschikking gesteld van het Godshuis voor arme blinde vrouwen, dat 19 blinde vrouwen telde, maar ook 3 blinde mannen. Deze Leuvense instelling, gesticht in 1804, werd in 1886 overgebracht naar het nieuw Hospice of Gesticht Remy in de Frederik Lintsstraat. Het vrijgekomen gebouw werd in 1890 omgevormd tot vier woonhuizen, die later in het be-
zit kwamen van de Brouwerijen Artois en in 1954 werden gesloopt. In 1295 is er sprake van een stuk grond voor de oprichting van een kapel van de infirmerie. In 1369 werd de kapel gebouwd. Vanaf 1631 heeft Jaak Boonen, aartsbiscchop van Mechelen, de kapel verheven tot parochie toegewijd aan Sint Katherina. Tegen de kleine kapel in gotische stijl werd in 1640-1643 een grotere kapel (3k en 5) gebouwd van 63 voet lang en 24 breed. De vensters waren versierd met gekleurde kerkramen, geschilderd door Jan Van Caumont, maar er waren ook de schilden van o.m. J.G.van Ryckel, abt van Sint-Geertrui; Jan Maes, abt van Park, en van Niklaas Ambrosii, abt van Averbode. Binnenin was de kerk erg sober en was er geen noemenswaardige inrichting. De kerk werd afgebroken in 1861. Zo ontstond een plein in 1867 (3 & 6).
Fig. 5: Grotere kapel 1640 - SAL
Na de afbraak van de infirmerie in 1954 kwamen de Brouwerijen Artois in het bezit van dit deel van het Klein-Begijnhof. Ze bouwden er een immens depot die de vroegere oudste kern van het KleinBegijnhof waaronder de kapel (7k) en infirmerie Fig. 6: Plein na afbraak kapel (7i) afsneed van de woningen door een hoge muur waarop in de loop der jaren een biotoop van planten en dieren zich nestelden. Gelukkig werd deze weinig tactvolle stedebouw van een ‘overmaatse’ depot (1), die ook het uitzicht vanop de Keizersberg op de stad, Sint-Geertruikerk en het Klein Begijnhof wegnam, recent ontmanteld om plaats te maken voor nieuwe woongelegenheden.
i
k
Een kans tot reminiscentie van het ‘historische hart van Klein-Begijnhof’. Door in het nieuwe plan met hoofdzakelijk Fig. 7: Dijledelta & kapel/infirmerie rijwoningen rond besloten tuinen sommige elementen licht te herschikken kan de oude kern van de site opnieuw ruimte krijgen en zichtbaar worden. Dit met een verwijzing naar de afgebroken infirmerie (7) en een afdruk van de plattegrond (footprint) van de Sint-Catharinakapel (7) als een reminiscentie te realiseren - een nieuw hart en schakel tussen het Klein Begijnhof en de nieuwe uitbreiding. Archeologisch vooronderzoek legde restanten van de infirmerie en Catharinakerk bloot (8). Een uitdaging voor de promotor Virix om deze reminiscentie te realiseren! Fig. 8: Relicten in zone infirmerie
29
a b c
k
i
Fig. 9: Kadasterplan 1813
Fig. 10a/10b Poort/refuge
Fig. 11: Brouwerij Van Thilt
Fig. 12: Schade In WO II
30
Van Herberghe van Nassauw, refuge van het klooster van Vrouwenpark en Gulden Arent tot Zeemeermin tot Brouwerijen Artois en wooncomplex aan het Dijle Waar zich tot recent ook langs de Mechelsestraat de grote stapelplaats van Stella (Inbev)(13) bevond, lagen vroeger aan de Horenbrug aan weerskanten een reeks brouwerijen. Deze grensden aan de achterzijde aan de tuin van de infirmerie van het Klein Begijnhof Rechts naast de Dijle, aan de Horenbrug stadsinwaarts, lag de Herberg van Nassauw als eerste pand, een groot huis met tuin, dat in 1463 aan de hertog van Nasau toebehoorde. In 1511 werd deze patriciërswoning een herberg en in 1641 werd het de brouwerij het Zeepeert (9a). Rechts ervan (9b) stadsinwaarts lag het grote complex van de Refuge van het klooster van het Vrouwenpark te Rotselaar en verder de brouwerij Gulden Arent (9c). De gewezen refuge, een groot pand met een monumentale toegangspoort (10a), bleef deels geintegreerd overeind tot in de 20ste eeuw (10b). Toen de Refuge in 1740 werd overgebracht naar het begin van de Brouwerstraat, richtte Vander Motten in 1745 een brouwerij op in de gebouwen van de refuge. In 1756 werd deze brouwerij verkocht aan Antoon Van Thilt gehuwd met Anna-Theresia de Grooff en kreeg de brouwerij de naam ‘De Sirene’, ook ‘De Meermin’ genoemd. Door de samensmelting met de naburige ‘Jonge Sirene’ links aan de overzijde van de Dijle ontstond namelijk een nieuwe benaming, ‘De Twee Sirenes’ .Links van de Dijle lag de mouterij en rechts het portiershuis en de brouwerij met de monumentale poort van het refugehuis van de abdij Vrouwenpark. In 1898 en 1900 werden de gebouwen vernieuwd onder de NV Van Thilt, Soeurs (11), waaronder deze brouwerij het best gekend werd in Leuven. Dit familiebedrijf werd in 1954 opgekocht door de machtige buur, de brouwerijen Artois. Toen de Duitsers bij hun aftocht in september 1944 ook de Dijlebrug de lucht inbliezen, werden de installaties Van Thilt zwaar beschadigd (12).
In de tweede helft van de 20ste eeuw werd en hier door de brouwerij Stella, samen met de aangekochte infirmerie met tuinen van het KleinBegijnhof, grote hallen (13) gebouwd tussen Mechelsestraat en Sluisstraat. Na de overheveling van de brouwerij buiten de stad werden deze recent gesloopt. In het vooruitzicht van de nieuwe bestemming van dit terrein als woongelegenheden werd een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (14). De proefstroken legden nu al een aantal stevige funderingen bloot. Ze zullen de geschiedenis van deze stadsontwikkeling, waaronder de brouwerijen, in zijn achtereenvolgende verschijningen kunnen verduidelijken. Het definitieve archeologisch onderzoek kan de nodige elementen aanbrengen die de voormalige verdwenen activiteiten duiden.
Fig. 13: Hal Mechelsestraat
Vrijgemaakt uitzicht vanop Keizersberg Vanaf de Keizersberg, ter hoogte van het Mariabeeld, heeft men eeuwenlang één van de mooiste uitzichten (15) gehad op de noordzijde van de stad. Tot voor kort werd het panoramisch zicht vanaf de Keizersberg (aan het Mariabeeld) op de SintGeertruikerk en Klein-Begijnhof afgeblokt door de erg hoge brouwerijhal uit 1960. Rond 1900 was het anders! Deze grote hangaar van de brouwerij hinderde tot nu het unieke panorama op de stad. Hopelijk zal men nu rekening houden met de hoogte van bouwblokken in deze zone, zodat het zicht vanaf de Keizersberg op de stad en vooral op de Sint-Geertruikerk en het werelderfgoed van het Klein Begijnhof terug voor altijd gevrijwaard blijft. Historisch ankerpunt ‘Sluismolen’ gevaloriseerd in het project?
terug
Fig. 14: Archeologie aan Refuge
Fig. 15: Uitzicht Keizersberg 1900
De Dijle en de Voer zijn eeuwenlang in deze zone bepalend geweest voor de activiteiten zoals brouwen en malen. De Sluismolen (16), waarvan een deel van de bovenbouw nog aanwezig is, is één van de oudste getuigen en verdient een prominente plaats in het plan. De restanten van de Viermolens aan de Vaartstraat gingen reeds verloren. Hopelijk kan, na overdracht van deze stadseigendom aan de VMM, plannen gemaakt worden voor een mooie educatieve omsluiting. Fig. 16: Relict van de Sluismolen.
31
REDINGENEILAND een MOLENEILAND LHG-wandeling 26 april - verslag bezoek Etienne Franckx & Ramon Kenis
Fig. 1: Inleiding over de molens
Fig. 2: Uitleg Etienne Franckx
De voormalige molens gelegen op en rond het Redingeneiland werden tijdens de erfgoeddag 2015 door een presentatie geduid, met nadien een rondleiding onder leiding van onze LHG-specialist Etienne Franckx (1). De weergoden waren ons minder goed gestemd, maar dat heeft een heel deel getrouwen niet weerhouden om onze wandeling te volgen. Onze samenwerking met Natuurpunt heeft nu ook weer geleid tot een kruisbestuiving. De groengeïnspireerde toehoorders waren zeker even erg geboeid als de doorwinterde LHG-adepten. Anderzijds heeft ook onze historische achterban aandachtig de natuuraccenten binnen het Redingeneiland leren waarderen. Na een korte inleiding, rond het gebruik van de onderslagmolens (1 en 2) in het beoogde gebied en een situering van de diverse molenlocaties, volgde de rondgang door het gebied tussen de Schapen-, Redingen- en Zwartzusterstraat. Drie groepen luisteraars zijn de restanten van de Vliegmolen gaan verkennen aan de hand van oude prentkaarten. Via het inpandige park, het huidige Dijlepark (3), gingen we op basis van oude kadasterkaarten op zoek naar de Croppel en de Corbekemolen. De restanten van beide molens zijn spijtig genoeg verloren gegaan bij de bouw van de deegwarenfabriek “Lion” (4). Alleen er het tuinpaviljoen van dit bedrijf vinden we nog terug dat na een recente brand netjes is in orde gebracht door de stad . Langs de Leeuwenpoort in de Schapenstraat, de restanten van de 1ste ringmuur op de binnenplaats van de gewezen school van de “Broeders van Liefde” en wat eens de Redingenpoort was, ging de zoektocht verder.
Fig. 3: Dijlepark met paviljoen
Van de Bomaele- en de Redingenmolen schiet niets meer over. Oude prenten van het begin van vorige eeuw schetsen nog een sfeerbeeld van deze zone. Het Redingenpachthof dat na WOII gesloopt werd, is nog het enige restant dat overleeft in het collectieve geheugen van de plaatselijke “oudere” bewoners. Het is dankzij hen dat we veronderstellingen qua ligging van gebouwen konden bijsturen en met zekerheid plaatsen op de oude kadasterkaarten, waarvoor dank. Langs de Rixvonderendijk (Redingenstraat) ging het terug naar het beginpunt, waar het samenspel tussen de Schors-, Vol- en Vorstemolen aan bod kwam.
Fig. 4: Deegwarenfabriek LION
32
Alles tesamen een zeer leerrijk en ambachtelijk uiterst belangrijk stukje Leuven waar nog steeds een zeker evenwicht heerst tussen geschiedenis, bewoning en milieu. En zoals steeds hadden de afwezigen ongelijk.
De ontwikkeling van het landschap rond de LEUVENSE VESTEN 24 mei - verslag bezoek Ramon Kenis & Etienne Franckx De ringmuurvoordrachten met wandelingen zijn het resultaat van het lopende LHG-onderzoekswerk, met vergelijking van prenten van vroeger en nu. Na het eerste deel kwam het deel Tervuursepoort tot Mechelsepoort aan bod. De Brasserie Boerke Nijs was de juiste plek om er de inleidende voordracht (1) te houden. Vanaf de Tervuursepoort tot de Mechelsepoort is de oude stadswal op meerdere plaatsen nog zichtbaar, vooral aan de Luibank. Aan de buitenzijde of veldzijde van de ring is de oude ‘Gasthuisberg’ einde 20ste eeuw volledig omgetoverd van land- en wijnbouwzone tot zorgdorp. Even verder, aan de huidige ingang Cera op Brusselsesteenweg, lag de hooggelegen Calvariekapel, verwoest bij het Beleg van Leuven in 1635. Op de plaats van het Scholasticaat van O.-L-. Vrouw van den Congo uit 1907 kwam na de afbraak hier het Cera-hoofdkantoor. Tussen de Brusselseen Mechelsepoort is het landschap aan Kareelveld open gebleven, doorsneden door de autosnelweg. Aan de binnenzijde of stadszijde is in de 20ste eeuw de open ruimte met land- en tuinbouw uit de middeleeuwen langzaam dichtgebouwd met o.a. sociale projecten zoals de Groefstraat, bebouwing Mgr. Van Wayenberglaan, wooncomplex Cardenberg, ouder sociaal project aan de Gijzelaarsstraat en gangen van Muurkruidstraat en Cité Buelens. De doorlopende flaneerweg langs de oude vesten is deels herleid tot bedieningsweg van de nieuwe vestbebouwing. Het unieke uitzicht op de stad vanop de Luibank (2) verdween recent voor de helft. Aan het nieuwe park Van Waeyenberg bleef dit wel overeind. Aan de overzijde van de Brusselsestraat, de Mechelsevest, ontwikkelde zich de religieuze site Placet (3) met de ongeschoeide Karmelieten, broeders van de Christelijke Scholen tot het nieuwe Keizershof. De ingangsmuur aan het huidig instituut Terwende is het enige restant van Placet. De eeuwenoude wijngaarden bleven bestaan aan de Wijnpers. De verloren Kosttoren ligt spijtig genoeg verborgen achter hekken en groen (4) en was ooit de Leuvense trots bij het Beleg van 1635. Het mooie uitzicht op de stad is ook hier beperkt tot een smalle strook door een nieuw langsgebouw. De voormalige museumsite van Humbeeck-Piron, kunstenaarssite met park, nu congrescentrum ‘3-hoog’, is dankzij de beschermingsaanvraag van het LHG gered van een banale verkaveling voor zes woonblokken. De wandeling maakte eens te meer duidelijk dat hier het historische landschap van Van Even nog te weinig gekoesterd wordt. Wordt vervolgd.
Fig. 1: Uitleg R. Kenis & E. Franckx
Fig. 2: Luibank: de wallen
Fig. 3: Placet: uniek stadsgezicht
Fig. 4: Bij de Verloren Kosttoren
33
NIEUWS
Archeologie, Monumenten- en landschapszorg Leuvens Historisch Genootschap - werkgroep AML
ARCHEOLOGISCHE VONDST MIDDELEEUWSE KASSEIWEG op het DAMIAANPLEIN Begin juni werd, bij de aanleg van de nieuwe rioleringen door Aquafin, tijdens het ondersteunende archeologische onderzoek op het Damiaanplein voor de ingang van het Hollands Hof aan het Paridaensinstituut een laat-middeleeuwse kasseiweg (1) gevonden uit einde 14de eeuw.
Kasseiweg 1,5 m diep Detail bedding
Vlaamse Leergangen Afbraak voor nieuwbouw Cera
34
Deze kasseiweg (2) ligt 1,5 meter onder het huidige plein en loopt parallel met de huidige Janseniusstraat. Studiebureau Archeologie bvba onderzoekt nu verder de vondsten die onder de weg aanwezig waren. Door de aanhogingen door de eeuwen heen is het ook niet verwonderlijk dat tal van oudere constructies in de stad nog altijd een stuk boven het maaiveld van toen zijn achtergebleven, zoals de aanzet van de recent blootgelegde basis van de Broekstraetepoort in de nabije Janseniusstraat. AFBRAAK VLAAMSE LEERGANGEN en NIEUWBOUW CERA hoek Munt- & Boekhandelstraat De middeleeuwse panden, de Gulden Schoen, Clyn Steerkens en de Guldensterre, werden in 1948 afgebroken voor het Huis der Vlaamse Leergangen. Vandaag is dit nieuw gebouw afgebroken om plaats te ruimen (4) voor een nieuwbouw van de Cera-zetel. Het bestaande neorenaissancegebouw (3) had de verdienste dat het - in zijn tijdsgeest - de integratie van een nieuwbouw in de historische omgeving beoogde. Het is de vraag of deze nieuwbouw zich respectvol inpast in de historische omgeving en hij de tand des tijd beter doorstaat dan de vorige. De rijkelijke en vakkundige gevels waren nog voldoende duurzaam maar de indeling en vloerniveau’s binnenin bleken niet te voldoen aan de door Cera gewenste kantoorinrichting. Als elk recenter gebouw dat nog een degelijke ommanteling heeft, maar binnenin niet aangepast is voor een nieuwe invulling, zomaar in zijn geheel tegen de grond moet, dan lijkt dit eerder op verspilling van energie van de ooit toegevoegde meerwaarde en een gebrek aan duurzaamheid. Het verkopen met speculatieve doeleinden zonder maatschappelijke intenties, maakt ook dat het ritme van bouwen en afbreken alsmaar sneller gaat en dat het oudere patrimonium geen kans meer krijgt.
BESCHERMING van KUISMOLEN van de MOLENS VAN ORSHOVEN correct toepassen. Er was twijfel gerezen in verband met de interpretatie van de omschrijving van de bescherming van de kuismolen (5) bij de Molens van Orshoven. Het was nochtans duidelijk dat de Kuismolen wel degelijk volledig beschermd was volgens het beschermingsplan (6), met inbegrip van de aangebouwde silo’s en het vroegere stooklokaal. Dit zou nu ook aan de aannemer betekend zijn waardoor de door de promotor gewenste sloop niet is doorgegaan. Belangrijk is de herbestemming van de Molens na lange leegstand. Een feit is dat er weinig rekening is gehouden met het besloten karakter ervan, waardoor de Balk van Beel veel te dicht bij de Molens kwam te staan en dat de integratie van nieuwbouw en monument daardoor niet gelukt is. NIEUW ADRES van de MAATSCHAPPELIJKE ZETEL en SECRETARIAAT van het LHG Het LHG groeit en beweegt. Na de doorstart van het LHG-vzw, voortbouwend op het werk van GOKLO, stelde onze voorzitter Paul Reekmans lange tijd tegen een ‘verenigingsvriendelijk’ tarief in de Brusselsestraat de nodige ruimten ter beschikking voor de werking van het LHG. Waarvoor onze welgemeende dank! In het vooruitzicht van een definitieve locatie is het secretariaat en de maatschappelijke zetel nu recent overgebracht bij de secretaris Ramon Kenis in de Kaboutermansstraat 66 te Leuven. In de toekomst zal na telefonische afspraak - tel 016/233401 - of mail aan
[email protected] secretaris Ramon Kenis u ontvangen voor info en documentatie of LHG-publicaties. Als erfgoedvereniging sinds 1910, mikken we op een centrale lokatie met uitstraling en een venster op de straat in de aard van het pand met trapgevel bij de ingang van CC-Wagehuys, nu beschikbaar voor de jeugd. Steun hiervoor en ideeen zijn steeds welkom.
Kuismolen ligging -plan volledige bescherming
ERRATUM IN VORIGE NIEUWSBRIEF In vorige nieuwsbrief meldde een lezer dat de herkomst plan bij de 2de ringmuur op p. 17, het plan Van Deventer is i.p.v. Ferraris. Bedankt.. KADOC ZOEKT FOTO’S en VERHALEN Dit voor een tentoonstelling en publicatie rond de Kapel van O.-L.-Vrouw Koorts en klooster Minderbroeders. Contact Roeland Hermans - 016 32 35 00 of Roeland.
[email protected]
Voorzitter en secretaris pakken in en uit voor een nieuw adres LHG
35
Interieur van Helleputteklooster St-Elisabethschool Kapucijnenvoer 22 Leuven VERNIELD door projectontwikkelaar NV CORE!
De projectontwikkelaar NV CORE heeft niet gewacht op de uitslag van het beroep van de stad Leuven bij de Raad van State en lopende beschermingsprocedure om stiekem en in alle verborgenheid het neogotische pand op de Kapucijnenvoer 22 volledig te ONTMANTELEN VAN AL HET WAARDEVOL PATRIMONIUM zoals glasramen, trapafwerking, beeldsnijwerk, decoratieve muurbekleding, schouwelementen, binnendeuren en wandtaferelen met heraldische wapenschilden. Alle interieurelementen op de foto’s zijn recent verdwenen! Hopelijk slaagt de stad erin om met steun van Onroerend Erfgoed deze roof ongedaan te maken en de herstelling te eisen van dit waardevol interieur, gezien de bescherming van het gebouw recent nu is goedgekeurd door de minister. Maar om deze gang van zaken definitief te voorkomen is naast een snellere en betere wettelijke beschermingsprocedure ook een nieuwe stedelijke erfgoedverordening de enige oplossing. Voor meer info en ons bezwaar tegen dit project verwijzen we naar de LHG-Nieuwsbrief 42 op onze website.
VOOR ...
EN NA
ZWARTE DAG VOOR LEUVENS ERFGOED
PROMOTOR NV CORE BREEKT VOLLEDIG INTERIEUR UIT !!!
STEUN ONS ALS ONAFHANKELIJKE ERFGOEDVERENIGING
U kan nog altijd lid worden van het LHG. Dit kan door storting van €25 op BE41 7350 1075 9510. U krijgt dan één jaar lang de driemaandelijkse nieuwsbrief en geniet van de voordelen bij aankoop publicaties, uitstappen & voordrachten. Info:
[email protected] - http://www.leuvenshistorischgenootschap.be COLOFON Eindredactie: Redactie: Layout - Druk: Info: Secretariaat:
Ramon Kenis en Paul Reekmans Sonia Busselen, Leo Galicia, Etienne Franckx, Ramon Kenis, Paul Reekmans, Pierre Swiggers & Raf Van Rooy, Tom Vanderstappen Ramon Kenis i.s.m. EV & zonen - drukkerij Acco Herent
[email protected] - tel 016/233401 of 460422 - http://www.leuvenshistorischgenootschap.be Open enkel na afspraak op zaterdag 10-12u, Kaboutermansstraat 66 3000 Leuven 016-233401
© LHG, 2015 Leuven (België) Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun artikels.