recensies
54 2014/05 S+RO Recensies Boeken etc.
Negotiation and Design for the SelfOrganizing City; gaming as a method for Urban Design Ekim Tan, Architecture and the Built Environment, Technische Universiteit Delft, 2014, Isbn 9789461863560, 456 pp, te downloaden via: https://dl.dropboxusercontent. com/u/376122/EKIMTANPHD_FINAL/97894-6186-356-0-WEB.pdf
Bewoners willen graag zelf invloed uitoefenen op hun leefomgeving. Stedenbouwers ordenen de stad vanuit het algemeen belang. Dit suggereert een kloof, maar volgens Ekim Tan is deze te overbruggen. Met verwijzing naar de historicus Huizinga betoogt zij dat de mens een aangeboren neiging heeft tot spelen: in een spelsituatie kunnen verschillende belanghebbenden samenwerken en van elkaar leren. Spel zou weleens geschikt kunnen zijn als methode voor stadsplanning. In het boek Negotiation and Design for the Self-Organizing City presenteert Ekim Tan zo’n spelmethode voor de stad.
beschouwingen steden die het resultaat zijn van een paar simpele regels. Het haar bekende Istanbul is er één van. Het verrassendst is Al Zaatari, het vluchtelingenkamp in Jordanië. Het belangrijkste voorbeeld voor dit proefschrift is Quinta da Malagueira (100 interviews!) omdat in deze Portugese stad vanaf de jaren 1970 bewoners en woningcorporaties zelf konden bouwen binnen een flexibele structuur met simpele regels die door Alvaro Siza werden vastgesteld. Uiteindelijk komt Tan tot een visie op de stad die de klassieke dichotomie van maakbare versus organische stad overstijgt: ‘Zelf Organisatie is het Nieuwe Participeren’.
Onderweg daar naartoe pikt ze inzichten op in een rondgang langs de geschiedenis van de naoorlogse stedenbouw. In de jaren 1960 vonden stedenbouwers hun inspiratie in exotische (Dogon, Mali) en utopische voorbeelden (Nieuw-Babylon). Na Grenzen aan de Groei (Club van Rome 1974) raakte ook bij stedenbouwers modellering met computers in gebruik om complexe vraagstukken op te lossen. Ekim Tan is 12 september 2014 geproIn de jaren 1980 kreeg de markt meer moveerd op een studie naar Gaming as invloed. Participatie werd onderdeel van a method for Urban Design. Zij ontwikhet proces. Meer partijen deden mee kelde Het Generatief Stadsspel waarmee waardoor de rolverdeling complexer spelers stedelijke vraagstukken kunnen werd. Met de nieuwe communicatiesimuleren. Het proefschrift van Tan leest technieken was het niet meer nodig om als een holistische verkenning naar wegen massale bijeenkomsten te houden: dat om top-down en bottom-up krachten te kon veel sneller, individueler en tegelijverenigen in methodes ‘om gezamenlijk kertijd omvangrijker. De stad werd een de stad te maken’. Zij doet dat bij vlagen open systeem en liet zich niet langer helder en onderhoudend, maar er zitten centraal aansturen. De stad zou meer ook stukken bij die niet echt noodzakelijk zelforganiserend moeten worden. Dit zijn voor het betoog. is het vertrekpunt voor deel twee: ‘The Game’ – waar Tan het Generatief StadsDeel één is een verkenning van mechaspel toelicht. Een zelforganiserende stad nismen die tot een stadsvorm leiden. ‘Do heeft zeven kenmerken: de verschillende It Yourself Cities’ is geschreven als een belangen moeten in dialoog zijn. Dat vlot doe-het-zelfhandboek. In ‘Rulekan door samen te werken op basis van Based-Cities’ beschrijft Tan in analytische eenvoudige regels. Een zelforganise-
rend stedelijk proces moet stapsgewijs kunnen evolueren: de deelnemers leren doorlopend. Om dit alles te faciliteren is een platform nodig waarin deelnemers samenwerken. Volgens Tan kan dat met spel: spel nodigt uit tot samenwerken, ook wanneer de spelers erg verschillend zijn. Spel heeft immers een incrementeel verloop, het is open, en draait op eenvoudige regels. Kortom, spel is een vorm waarin de zeven kenmerken van een zelforganiserende stad een podium kunnen krijgen. Dit podium is het Generatief Stadsspel: belanghebbenden worden in een spelomgeving gezet en er is een intermediair waar stedelijke processen en informatie daarover zijn geïntegreerd. In de plantkunde staat ‘generatief’ voor het vermogen tot groei en voortplanting. In de grammatica voor de wijze waarop de mens met een eindig aantal (grammaticale) regels een oneindig aantal zinnen kan voortbrengen. Dat woord is goed gekozen. Het spel is gemodelleerd rond simpele regels in een cyclisch proces van interpreteren en leren. In het proefschrift is de ontwikkeling van de spelmethode te volgen langs zes spelsituaties: Almere Haven, Oude Westen Rotterdam, Yap Yasa in Istanbul, Amsterdam, Oosterwolde en de Van Gendthallen in Amsterdam. Tan en haar collega’s zijn hier vijf jaar mee bezig geweest. De spellen lees je als zes verschillende verhalen: de weerslag van de verschillende culturen en opgaven waarin werd gewerkt. Het Stadsspel geeft uiteraard ruimte aan de speelse natuur van mensen en dat leidt soms tot hilarische gebeurtenissen. Toch is er in alle gevallen wel een concreet resultaat. Er zijn onverwachte allianties ontstaan, ontwerpvoorstellen gemaakt, scenario’s voor de toekomt bedacht. Er kwamen verborgen vraagstukken naar boven en er
recensies
S+RO 2014/05 55 Recensies Boeken etc.
werden nieuwe planningsregels bedacht. In de Van Gendthallen leidde het zelfs tot een experiment met een tijdelijke stedelijke nederzetting. De zes spellen zijn uitvoerig beschreven; ze beslaan de helft van het boek. Na deze zes experimenten vraag je je wel serieus af of hier nu een nieuwe methode voor stadsplanning ligt. Het slotdeel zou daar antwoord op moeten geven, maar dat antwoord is ambigu. De zes experimenten tonen de evolutie van een aanpak: al doende leert het onderzoeksteam bij. We zien in de eerste plaats een evolutie van regels voor het ontwerpen. Spelers zonder ontwerpervaring krijgen ontwerpregels waarmee ze aan de slag gaan. Dit leidt tot parametrisch ontwerpen: het ontwerpresultaat is de optelsom van een reeks handelingen van de spelers. In ieder volgend experiment werd dit opnieuw op maat gemaakt. Ook zien we een evolutie in de rollen. In Almere en het Oude Westen in Rotterdam speelden vooral studenten. De verbinding met lokale processen en belangen ontbreekt zo. De les was duidelijk en in Istanbul werden echte belanghebbenden betrokken. Ook was er een evolutie in de verhalen. De experimenten verschillen in schaal, cultuur en vraagstukken: ze hebben ieder hun eigen verhaal, waarmee de methode steeds wordt verfijnd. Maar eigenlijk komt het er op neer dat ieder experiment, iedere toepassing van het Stadsspel maatwerk is. Na lezing van het boek resteert een dubbel gevoel: het Generatief Stadsspel is geen methode. Er is geen eenduidig protocol, het is ook nauwelijks systematisch. Het is vooral een interessante evolutie van experimenten. En dat traject is zeker veelbelovend. De spelers hadden er duidelijk plezier in en het lijkt er op dat ze in die zes experimenten veel meer bereikten
dan ze ooit aan de vergadertafel zouden hebben gekund. En daar zit de crux: in het Generatief Stadsspel schept de stedenbouwkundige een ‘proces’. Dat proces is opgebouwd uit ontwerpregels, een computerprogramma of uit andere mechanismen, waarmee belanghebbenden (in een specifiek gebied) in beweging worden gezet. Waarmee ze op een ‘natuurlijke’ (want speelse) manier toewerken naar een ‘gezamenlijk werk’. Dat op zichzelf is een belangrijke ontdekking. ■ Leo Pols Planbureau voor de Leefomgeving
[email protected]
Maak Plaats! Werken aan knooppuntontwikkeling in Noord-Holland Miriam Ram, Mariana Wiers-Faver Linhares, Paul Gerretsen, Merten Nefs, Katherine VanHoose, Provincie Noord-Holland en Vereniging Deltametropool, 2013 Isbn 9789076630168, 398 pp, € 29,95
Het Engelse gezegde ‘don’t judge a book by its cover’ is op de publicatie Maak Plaats! zeker van toepassing. Verpakt in een schreeuwerige roze kaft lezen we een ambitieus en inspirerend pleidooi om plaats te maken voor ‘een andere, slimmere groeistrategie’, gericht op OV-knooppunten. Want, zoals de auteurs stellen: de klassieke ruimtelijke ordening is voorbij. De gedrukte versie van dit boek vraagt wel wat doorzettingsvermogen: felgekleurde tekst afgedrukt op eenzelfde kleur ondergrond doet bij lang lezen pijn aan de ogen. In de digitale variant komt de boodschap veel beter over. Inhoudelijk bevat het boek namelijk een rijkdom aan inspirerende gedachten, analyses en how-to’s die allemaal antwoord proberen te geven op scherp geformuleerde vragen.
Met als belangrijkste: hoe kunnen betrokken partijen gezamenlijk uitvoering geven aan knooppuntontwikkeling en wat zijn de mogelijke rollen voor de provincie hierin? Maak Plaats! wordt gepresenteerd als leidraad voor de uitwerking van integrale strategieën voor knooppuntontwikkeling op corridorniveau. Knooppuntontwikkeling gaat volgens de auteurs om het beter, efficiënter en slimmer benutten van mobiliteit en bestaande infrastructuurnetwerken. Tegelijkertijd gaat het ook over keuzes hebben en hoe mensen zich door hun omgeving willen bewegen. Er is afstemming gezocht met lopende investeringen en rijksprogramma’s en het bewustzijn dat ruimtelijke ordening na de crisis een andere vorm en aanpak vereist. Er is ook rekening gehouden met de dynamische veranderingen in maatschappelijke trends, hoe een metropool gevormd is én wordt gezien door de mensen die daarin leven en bewegen. Ter ondersteuning van bovengenoemde aanpak is een inventarisatie van afgerond en lopend wetenschappelijk onderzoek gemaakt, evenals een gedetailleerde analyse van 64 OV-knooppunten. Dit laatste heeft geresulteerd in een vlindermodel à la Ruimte en Lijn van Atelier Zuidvleugel uit 2006, maar dan in een iets vernieuwde nieuwe jas. De 64 knooppunten zijn daarna gerangschikt in twaalf herkenbare kansrijke knooppuntmilieus die op minieme wijze van elkaar verschillen. Hieruit vloeit een lijst van tien uitgangspunten voort die verschillen van concrete kreten zoals ‘minimaal vijftig procent van de nieuwe woningen rondom OV-knooppunten realiseren’ tot vage frasen als ‘Maak Plaats!’ De meest belangrijke innovatie en tegelijkertijd het kernverhaal van >>
recensies
56 2014/05 S+RO Recensies Boeken etc.
Maak Plaats! is het opschalen tot corridorniveau als aanpak voor het implementeren van knooppuntontwikkeling. Het maakt de nieuwe houding en mogelijke rollen voor provinciale overheden bij de integratie van verkeer -en vervoersplanning duidelijk. In totaal zijn er acht treincorridors rondom de Amsterdamse Ring bestudeerd. Plancapaciteit is gecontroleerd bij de desbetreffende gemeenten. Een reeks van bijeenkomsten is georganiseerd met verschillende partijen, zowel intern als extern. Daarbij is ook een scala aan experts uit verschillende vakgebieden geïnterviewd. Dit is terug te zien in de omvang van de publicatie vol met tekst, analyse en veel plankaarten. Ideaal voor de liefhebber van kaarten en infographics.
wordt besteed aan het belang van ruimtelijke kwaliteit en belevingswaarde voor de gebruiker, geïllustreerd met zeer beeldende en gecompliceerde collages, is natuurlijk alleen maar mooi meegenomen. Het verhaal eindigt met de vraag: hoe nu verder? Dit boek maakt duidelijk dat er bestuurlijk lef voor nodig is om ruimtelijke kwaliteit een plek te geven in het huidige en toekomstige beleidsinstrumentarium. Bij gebleken succes met knooppuntontwikkeling in buitenlandse voorbeelden zijn visionairs achteraf wel vaker gehuldigd. Misschien zijn de Nederlandse visionairs in de publicatie Maak Plaats! te vinden. De provincie Noord-Holland is niet voor niets uitgeroepen tot aanvoerder van knooppuntontwikkeling in Nederland. ■
Het opschalen van strategieën is weliswaar in lijn met de veranderingen van de regionale bestuurlijke context, maar niet iedereen zal hier blij mee zijn. Er zal zeker kritiek komen op de wijze waarop bepaalde analyses zijn omgevormd tot uitgangspunten. Zo is het niet altijd duidelijk wat de wensen van andere belanghebbende partijen (naast de provincie) zijn. Gebruikers, grondeigenaren, investeerders, lokale overheden en vervoerders komen wat dat betreft te weinig aan bod. Desalniettemin is het bundelen van de gezamenlijke kennis van de auteurs zeer bruikbaar voor degenen die knooppuntontwikkeling willen waarmaken. Dit boek biedt de gevorderde knooppuntontwikkelingexpert veel handige principes, instrumenten, adviezen en voorbeelden om aan de slag te gaan.
Wendy Tan Rijksuniversiteit Groningen
[email protected]
De vertaalslag naar implementatie en een samenhangende visie vanuit bovenregionale overheden, zal in de wereld van transit oriented development ook zeker gewaardeerd worden. Dat er aandacht
Landschap en Energie. Ontwerpen voor transitie Dirk Sijmons, Jasper Hugtenburg, Anton van Hoorn, Fred Feddes, nai010, Rotterdam, 2014 Isbn 9789462081123, 432 pp, € 65,00
Het is reeds langer geweten dat werken aan de leefbaarheid van de gebouwde omgeving niet louter de taak is van een architect, een landschapsarchitect, een stedenbouwkundige of een bouwmeester. Het zoeken naar een kwalitatieve organisatie van de schaarse ruimte vraagt om een open en breedvoerig gesprek met de vele actoren die bijdragen aan het vormgeven van de omgeving. Het boek Landschap en Energie belicht een aspect dat (nog steeds) al te vaak uit het oog verloren wordt bij het organiseren van dat gesprek, namelijk energie.
Energie heeft daarbij niet alleen betrekking op de soorten energie die we dagelijks verbruiken – gaande van voeding over elektriciteit tot aardolie – maar het betreft ook de brede waaier van producenten, infrastructuurbeheerders, leveranciers die het leven van de hedendaagse Westerse mens van energie voorzien. Ongeacht het feit of dat leven zich op het platteland dan wel in de stad afspeelt, wat ons allen bindt is de afhankelijkheid van energie. Een afhankelijkheid van energie waar we ons vaak niet bewust van zijn – tot de een of andere energievoorziening het plots laat afweten – en die doorgaans onzichtbaar is in onze directe leefomgeving. Op een bijzonder didactische manier brengt dit boek van Sijmons deze energiestromen in kaart en daarbij worden de verschillende vormen van energie – en de manier waarop ze tot bij ons geraken – nauwgezet en kritisch besproken. Het vluchtpunt van het perspectief dat in dit boek ontwikkeld wordt, is het streven naar een duurzame transitie in de productie en het gebruik van energie. Die transitie wordt in eerste instantie gedocumenteerd voor de Nederlandse context, maar is onlosmakelijk verbonden met een verhaal dat zich ook zou moeten voltrekken op Europese schaal. Het ‘consumptielandschap’ moet daarbij omgevormd worden tot een ‘productielandschap’ waarbij de productie en het transport van energie een inherent onderdeel worden van het landschap. Het uitgangspunt dat daaraan ten grondslag ligt is er één met een hoog werkelijkheidsgehalte, dat op royale wijze de condities van deze tijd accepteert: ‘Energie is een basisvoorwaarde voor het leven en voor de menselijke beschaving. De manier waarop wij in onze energiebehoefte voorzien, is kenmerkend en
recensies Noten 1 Ghosn, R., ‘Energy as a spatial project’, in: New Geographies, nummer 2, 2009, pp. 7-10. 2 Dupuy, G., Urbanisme et Technique: Chronique d’un mariage de raison,
diepgaand verweven met de samenleving, de cultuur en de economie. Door deze verwevenheid kan een energietransitie nooit een afzonderlijke opgave zijn; heel het weefsel moet in transitie. De energietransitie moet een brede opgave zijn, met een complete familie van “deeltransities”.’ De ruggengraat van dit boek wordt gevormd door het documenteren van deze vijf deeltransities, de manier waarop ze gerealiseerd kunnen worden en de impact daarvan op het landschap. Het gaat om economische transitie, politieke transitie, technologische transitie, mobiliteitstransitie en emotionele transitie. Tussen de bespreking van deze transities door komen elektriciteit, warmte, brandstof, menselijke maat, netwerk en opslag aan bod als aparte hoofdstukken die verschillende energievormen behandelen en deze vervolgens projecteren op de Nederlandse ruimte van de Wieringermeerpolder – bij wijze van ontwerpoefening die de ruimtelijke impact van energie zichtbaar en inzichtelijk moet maken. Deze hoofdstukken sluiten af met concrete ontwerpvoorstellen voor plekken in Europa of Nederland (Arnhem, Rotterdam, Groenmetropool, Noord-Nederland, of simpelweg ‘het huishouden’). Volgens Sijmons moet deze transitie, in tegenstelling tot wat vandaag het geval is, leiden tot een herordening die recht doet aan alle ingrediënten van het landschap. Daarmee moet een historisch vergroeide situatie recht gezet worden, en moet werk gemaakt worden van de manier waarop onze energievoorzieningen vaak discreet weggewerkt zitten in het landschap (en waardoor er dus ook geen collectief bewustzijn bestaat erover). Een discretie die ertoe leidt dat het landschap, aldus Sijmons, in grote mate een illusielandschap is.
Centre de recherche d’urbanisme, Paris, 1978. 3 Van der Woud, A., Een Nieuwe Wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam. 2006.
S+RO 2014/05 57 Recensies Boeken etc.
Die ambitie om de relatie tussen landschap en energie van elke illusie te ontdoen en dichter bij de realiteit te brengen is uiteraard niet nieuw. Eerder, in 2009, wijdde het tijdschrift New Geographies – dat uitgegeven wordt door de Graduate School of Design aan Harvard University – een nummer aan het thema Landscapes of Energy. Op exploratieve wijze werd in beeld gebracht hoe de zoektocht naar energiebronnen op mondiale schaal doorheen de negentiende en twintigste eeuw het landschap heeft beïnvloed. Middels ontwerpoefeningen werd gezocht naar de wijze waarop energieproductie geïnternaliseerd kan worden in het landschap, in plaats van dit proces door te schuiven naar de periferie van onze leefwereld.1
Het boek van Sijmons is een omvangrijke poging om dat huwelijk, die transitie naar een ander energetisch leven, te faciliteren. Een poging die vergelijkbaar is met de vele brochures die op het einde van de negentiende eeuw verschenen toen elektriciteit onderdeel werd van het huiselijk leven, waarbij de bevolking geïnformeerd moest worden over de mogelijkheden en gevaren van deze nieuwe vorm van energie. Het was de ‘ontdekking van een nieuwe wereld’, die moest begeleid en georganiseerd worden, zoals Auke Van der Woud dat enigszins poëtisch verwoordde.3 Landschap en Energie is het handboek dat de noodzakelijke krijtlijnen uittekent van de volgende nieuwe wereld, maar zonder al te veel beroep te doen op de poëzie. ■
Het boek Landschap en Energie bouwt daarop verder, op een gefundeerde manier, maar met een discours dat er in eerste instantie op gericht lijkt om bij een breed publiek een grondiger draagvlak te ontwikkelen voor het internaliseren van de energieproductie in het landschap. Dat gaat deels ten koste van het ontwerp, dat er herleid is tot zijn meest essentiële vorm, namelijk het testen van een project op zijn reële haalbaarheid en het in kaart brengen van de randvoorwaarden die daarvoor nodig zijn. In het geval van een energietransitie is dat een niet geringe opgave, maar het huwelijk tussen landschap en energie dat zodoende gesuggereerd wordt in dit boek, lijkt bovenal een verstandshuwelijk te zijn. Men zou het kunnen omschrijven als de versie 2.0 van het verstandshuwelijk tussen stedenbouw en techniek dat Gabriel Dupuy in 1978 omschreef en dat nu doorgeschoven is naar landschap en energie.2 Landschap en energie lijken tot elkaar veroordeeld te zijn en dan is het de vraag hoe dit onder optimale omstandigheden kan gebeuren.
David Peleman UGent, Vakgroep Architectuur & Stedenbouw
[email protected] Het boek is ook verkrijgbaar in het Engels onder de titel Landscape and Energy. Designing Transition (Isbn 9789462081130)
Regional Competitiveness and Smart Specialization in Europe. Place-based Development in International Economic Networks Mark Thissen, Frank van Oort, Dario Diodato, Arjan Ruijs (met bijdragen van Philip McCann en Raquel OrtegaArgilés Edward Elgar, Cheltenham, 2013 Isbn 9781782545156, 264 pp
Als regio’s in de huidige EU-begrotingsperiode (2014-2020) geld uit de Structuurfondsen willen ontvangen, moeten ze een ‘slimme specialisatiestrategie’ opstellen. Deze slimme specialisatie is nauw verbonden met de Europa 2020-strategie >>
recensies
58 2014/05 S+RO Recensies Boeken etc.
gericht op het bevorderen van een slimme groei die tevens duurzaam en inclusief is. Binnen de Europese groei- en innovatieagenda Europa 2020 is ‘slimme specialisatie’ door globalisering en de economische crisis steeds belangrijker geworden. In economische zin valt slimme specialisering binnen de context van theorieën over economische groei, arbeidsdeling, schaalvoordelen, externaliteiten, spill-overs, clusters, en neoklassieke ruimtelijke economie. In politieke zin is de kerngedachte dat niet alle Europese regio’s in dezelfde mate en in dezelfde domeinen competitief kunnen zijn op het gebied van R&D en innovatie maar dat regio’s in specifieke domeinen kunnen excelleren. De vraag is uiteraard hoe inzicht te krijgen in de regionale concurrentiepositie en hoe deze slim te vergroten. De studie van vier onderzoekers verbonden aan het Planbureau voor de Leefomgeving en Universiteit Utrecht is een geslaagde poging het concept ‘slimme specialisatie’ te operationaliseren en een methode te ontwikkelen om regionale concurrentiekracht empirisch te bepalen met indicatoren, benchmarks en evaluaties. Daarbij is met name gekeken naar de handelsrelaties tussen de 256 NUTS-2 regio’s in nagenoeg alle Europese landen. In Nederland komt NUTS-2 regio’s overeen met de provincies. Voor zestien regio’s is gekeken naar specifieke regio-sectorale combinaties. Voor Nederland: RotterdamDen Haag en het Westland (tuinbouw) en Eindhoven (medium tech). Het tweede hoofdstuk, geschreven door Philip McCann en Raquel Ortega-Argilés, gaat in op de discussies over slimme specialisatie en het belang van een place-based approach ten opzichte van plaatsneutrale benaderingen. Plaats-
neutrale benaderingen benadrukken de grote mobiliteit van productiefactoren als mensen en kapitaal; place-based-banaderingen benadrukken eerder de specificiteit van ruimtelijk-economische factoren. Beide benaderingen vullen elkaar aan; het verschil tussen beide is niet absoluut. Het derde hoofdstuk bespreekt de discussies over concurrentiekracht en regionale ontwikkeling. De studie is kritisch over de tendens om scorelijstjes op te stellen, en pleit voor een empirische analyse van relaties tussen regionale comparatieve voordelen en bewezen competitieve voordelen (productspecialisatie, ketenspecialisatie, zelfvoorzienendheid, handelsafhankelijke diversificatie). Het vierde hoofdstuk onderzoekt de randvoorwaarden en netwerkoriëntaties voor regionale ontwikkeling. Zestig sectoren en producten zijn onderzocht. Hieruit blijkt dat kleine, perifere gebieden meer baat hebben bij specialisatie en clustervorming, terwijl centrale regio’s met veel netwerken, veelal agglomeraties, vooral floreren bij een breder spectrum aan economische activiteiten. De empirische onderbouwing van concurrentiekracht valt te lezen in hoofdstukken vijf en zes. Sterke regio’s hebben een sterke internationale handelspositie op één of meerdere sectoren. Zo is Parijs een goede allrounder en is de regio rond Rotterdam toonaangevend in tuinbouw. De analyses tonen ook aan waar de belangrijkste concurrenten zitten en op welke terreinen concurrentie het grootst is. Opmerkelijk is dat Parijs, klein Londen en Milaan voor de regio Rotterdam-Den Haag grotere concurrenten zijn dan Antwerpen. Interessant zijn de secties waaruit blijkt hoe regio’s in voormalig Oost-Europa daadwerkelijk in opkomst zijn en integreren in Europa.
Het zevende en laatste hoofdstuk gaat verder in op concurrentiefactoren als bereikbaarheid, R&D, arbeidsmarkt en duurzaamheid. Inzicht in de effecten van deze factoren is van belang voor het opstellen van een effectieve slimme specialisatie, waarvoor een nieuwe benchmark is ontwikkeld. Het denken in termen van slimme specialisatie is een aansporing voor overheden, private partijen, kennisinstellingen en burgerinitiatieven om te kijken naar competitieve en comparatieve voordelen van een bepaalde regio ten opzichte van andere concurrerende regio’s. Uitgangspunt hierbij is de specificiteit van de regio (place based approach). Hier past geen one-size-fits-all-benadering maar maatwerk, in de woorden van de auteurs: een one-size-fits-one-approach. Locatiefactoren, netwerkrelaties en politieke keuzes over het belang van bepaalde sectoren in de regionale economie zullen daarbij doorslaggevend zijn. Door de schat aan empirische gegevens, de ontwikkelde methodologie en het conceptueel kader is Regional Competitiveness misschien niet een gemakkelijk leesbaar boek, maar wel een belangrijke studie voor beleidsmakers en strategen die empirisch onderbouwd inzicht willen krijgen in de concurrentiepositie van regio’s in Europa. Meer aandacht voor de concurrentiepositie van Europese regio’s op wereldniveau zou een mooi vervolg kunnen zijn, al concurreren Europese regio’s vooral met elkaar. ■ Mart Grisel Platform31/EUKN
[email protected]
shortcuts recensies Denise Vrolijk Eindredacteur S+RO
S+RO 2014/05 59 Recensies Short Cuts
Bereikbaarheid verbeeld Daniëlle Snelle, Hans Hilbers, Kersten Nabielek, Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag, 2014
Ontwerpen aan het spoor Michelle Provoost, Wijnand Galema e.a., in samenwerking met Bureau Spoorbouwmeester, nai010 Uitgevers, Rotterdam, 2014 Isbn 9789462081635, 184 pp, € 44,50
Opeens kleurde Nederland geel, kleurcode NS-112, NS-111 voor het blauw, zo kenmerkend voor de huisstijl die vanaf 1968 het gezicht van de Nederlandse spoorwegen is. Het is één van de zes intermezzo’s in het NS-jubileumboek Ontwerpen aan het spoor die laten zien welke producten de NS-ontwerpgeschiedenis heeft opgeleverd. De hoofdstukken station, lijn, trein, communicatie, kunst geven een beeld van 175 jaar ontwikkeling van het spoor. Een opgave die volgens de introductie in het boek niet als ‘een louter technisch fenomeen’ gezien moet worden. ‘Het is vooral een ruimtelijke opgave in het publieke domein.’ De glossy pagina’s met knallende foto’s zetten dit ‘netwerk van lijnen’ helaas wat in de schaduw. Al bladerend moet ik direct denken aan de vouwplaat die ik vroeger van mijn buurvrouw (NSlokettiste) kreeg bij de introductie van een nieuw treinmodel. Met veel vlijt knutselde ik het nieuwe prototype ‘hondenkop’ in elkaar. Jarenlang sierde deze knalgele ‘hond’ de vensterbank van mijn kinderkamer. Over marketing gesproken… ■
Kiezen en delen. Strategieën voor een betere afstemming tussen verstedelijking en infrastructuur David Hamers, Daniëlle Snelle, Marnix Breedijk, Hans Hilbers, Kersten Nabielek, Joost Tennekes, Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag, 2014
Isbn 9789491560802, 35, pp, te bestellen via www.pbl.nl
De Nederlandse bevolking in beeld. Verleden, heden, toekomst Andries de Jong, Femke Daalhuizen, Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag, 2014
Isbn 9789491506796, 231 pp, te bestellen via www.pbl.nl
Isbn 9789491560772, 60, pp, te bestellen via www.pbl.nl
Verstedelijking en verkeersinfrastructuur gaan niet altijd goed samen. De auto lijkt de ontwikkelingen van nieuwe woningen en werkplekken te sturen, terwijl stationsomgevingen – waar ook plek is voor ruimtelijke ontwikkelingen en een keur aan vervoersmiddelen beschikbaar is – mondjesmaat groeien. Gevolg: files blijven bestaan, het openbaar vervoer kan nauwelijks concurreren met de auto en de potentie van (nieuwe) stations wordt te weinig benut. Economische vitaliteit en aantrekkelijke stedelijke regio’s zijn dus gebaat bij een betere afstemming van het beleid voor infrastructuur en verstedelijking. ‘Dat vraagt van beleidsmakers de moed om te kiezen én de wil om te delen,’ schrijft PBL-directeur Maarten Hajer in het voorwoord. Op het gebied van knooppuntontwikkeling, inzetten op nabijheid van wonen en werken en betere overstapmogelijkheden tussen verschillende vervoerswijzen (versoepelen verplaatsingsketens) zien de onderzoekers kansen voor verbetering. ■
Met de nieuwe reeks publicaties ‘in beeld’ slaagt het PBL er in doorgaans saaie statistieken in hapklare beeldtaal te presenteren. De vierkante boekjes hebben een handzaam formaat en ieder een eigen thema. De groei en krimp Nederlandse bevolking wordt aan de hand van 24 infographics verdeeld over drie hoofdstukken (Bevolkingsgroei en bevolkingskrimp, De bevolking wordt oud, De populariteit van de stad) en op basis van de CBS/PBL-regionale bevolkings- en huishoudensprognose in beeld gebracht. De infographics illustreren dat krimp zich steeds meer uitbreidt over het platteland, grote steden groeien. Per regio zal de opgave voor de toekomst verschillen. Het boekje over het thema bereikbaarheid bevat 14 infographics die laten zien dat goede bereikbaarheid niet alleen gaat over mobiliteitsproblemen. ‘Het gaat er uiteindelijk om of je kunt komen waar je moet of wil zijn. En dat hangt weer af van twee dingen: hoe ver je moet en hoe makkelijk dat gaat.’ Zo duidelijk als de beeldtaal in de boekjes is, is de toelichtende tekst ook. Dat spreekt aan! ■