leuven historisch Leuvens Historisch Genootschap
vzw
België - Belgique P.B. / P.P. 3000 Leuven 1 2 / 2540
driemaandelijks
nieuwsbrief
28
jaargang 8 - mrt 2011
www
w
? ? 03 Werk rond de Monumentenzorg 16 Den Bastin - een straat met geschiedenis 26 Lente-excursie Aarschot
04 Fochplein misleidende informatie archeologie 13 Historisch patrimonium verdwijnt! 15 Bottelarij Devroey sloop!
08 Naamgeving Fochplein vox populi - op reis in 1851 14 Hoekhuis Matadi bedreigt met afbraak! 22 Schilder P.J. Verhaghen
Verantwoordelijke uitgever: Paul Reekmans, Brusselsestraat 46/06, 3000 Leuven Afgiftekantoor: 3000 Leuven 1 — Erkenningsnummer P. 408467
Editoriaal Paul Reekmans, voorzitter Een nieuw jaar is ingezet. We duiken weer graag terug in de geschiedenis van onze stad. ‘Leuven Historisch’ krijgt veel steun. Dank u leden! We beginnen met een positieve noot rond de nieuwe erfgoedinitiatieven van de stad. We zijn nieuwsgierig naar de geplande erfgoedbescherming die de stad op haar programma heeft gezet. We stoten ook op een vermist koorgestoelte. We steunen ook de omwonenden voor het behoud van het bedreigde hoekhuis Reulensvest-L. Dartelaan. Vandaag dreigt ook weer de voormalige Bottelarij Devroey Tiensestraat 248 te verdwijnen. Om ons stadsbestuur het geheugen op te frissen geven we kort onze rechtzetting i.v.m. de misleidende informatie van ons stadsbestuur betreffende het patrimonium op het Fochplein, zoals die werd gebracht in de gemeenteraad. Ook is er een vervolg op de Sacosj van ons Bomma in het vooruitzicht. Bij de beslissing om de naam van het Fochplein te veranderen kunnen we onze ontgoocheling niet verbergen. We zijn niet alleen met onze voorkeur en ons pleidooi om de naam van het Fochplein blijvend te verbinden met de historische context van WO I. Bij de opportunistische keuze wijzen we erop dat zeker ook andere namen van Leuvenaars, niet alleen van de universiteit, met misschien belangrijker impact op de ontwikkeling van onze stad aan zet kunnen zijn. Maar wie beslist hier? We verkennen de vox populi. We snuffelden doelbewust in ons stadsarchief in de verslagen van de gemeenteraad en bleven stilstaan bij het jaar 1851 met onder andere het belang van de restauratie van het grafmonument van Hendrik I. Een figuur die blijkbaar zelfs een koninklijk bezoek beroerde. Honderd jaar geleden werd het terrein aan het slachthuis bouwrijp gemaakt zodat na WO I een merkwaardig stukje sociale Leuvense geschiedenis ontstond: den Bastin. Nog altijd een boeiende plek. We informeren u ook over onze reisplannen. We kozen voor het voorjaar voor een excursie naar Aarschot, omdat 2011 ook het jaar is waarin de schilder Verhaghen wordt herdacht. Hij werd geboren in Aarschot en overleed tweehonderd jaar geleden in Leuven. We eren de kunstenaar ook met een bondige, kernachtige publicatie De datum van verschijnen van de tijdslijn werd verplaatst om er een dubbele jaarpublicatie van te maken. Immers tijdens de opmaak bleek dat er veel meer gegevens over de gebeurtenissen in en rond onze stad beschikbaar waren dan wij hadden vermoed. We willen dit daarom grondiger afwerken tegen het najaar 2011. Zonder er een encyclopedie willen van te maken, beogen we de tijdslijn ook als een geheugen van onze stad te brengen. Het blijft daarom uitkijken en inschrijven met voorintekening kan nog altijd.
2
Werk aan de winkel rond erfgoedzorg De ringmuur in de Handbooghof en stadspark Schepen Dirk Vansina deelt mee dat er opnieuw een studie voor de herstelling van de ringmuur in de Handbooghof zal worden gemaakt. Een nieuw studiebureau is aangeduid na opzeg van het vorige. Elke Leuvenaar kon ook vernemen dat de stadsomwalling in het stadspark er de brui aan gegeven heeft, zonder ongelukken te veroorzaken. Het werd opgekuist en nu is het wachten op de herstelling. Meteen wordt de aandacht nog maar eens gevestigd op ons onroerend erfgoed, dat plots – ongevraagd – roerend werd. Hopelijk zal ook de verdere herstelling van de alleenstaande toren in het stadspark volgen. In de rubriek raakt ‘LUC-RAAK’ in de Streekkrant een ander minder fraai voorbeeld aan van bewaarplicht: de Maagdentoren van Zichem.
De watermolen abdij van Park Voor de site van de Parkabdij ligt een voorontwerp van restauratie klaar voor de watermolen, die zal ingericht worden om de hongerigen te spijzen en de dorstigen te laven.
Stabiliteitswerken Sint-Jakobskerk Voor de Sint-Jakobskerk is de aanbesteding lopende voor de stabiliteitswerken. Na jarenlage twijfels rond de haalbaarheid van veiligheidsingrepen werd na een eerste studie het licht op groen gezet voor een definitieve studie.
Koorgestoelte Onze-Lieve-Vrouw-ter-Predikheren In het Jaarboek van de Vrienden van de Leuvense Stedelijke Musea (15-16 (1986-1987)145 tot 221 beschrijft J.A.J.M. Verspaandonk het koorgestoelte, dat aanwezig was in de dominicanenkerk van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Predikheren in Leuven vóór de overdracht aan de stad die de locatie wilde gebruiken als cultuurcentrum. Sindsdien is er van het meubilair, inclusief het gestoelte, niets meer aanwezig. Buiten het hoofdaltaar is van de twee zijaltaren met de beelden van Dominicus en Hyacinthus niets meer bekend. Waar bevinden zich deze uiterst waardevolle relicten? Als de eigenaar ons kan verzekeren dat ze veilig zijn opgeborgen, vragen we dringend dit te mogenw vaststellen om er de inventaris van op te stellen, zo deze niet voorhanden is. Er moet toch een procesverbaal opgesteld geweest zijn bij het overdragen naar de stad of bij het weggeven ervan ....? 3
Brief LHG rechtzetting informatie Fochplein Uiitreksel LHG brief aan gemeenteraadsleden - aan wie het aanbelangt Aan de gemeenteraadsleden van de stad Leuven, Naar aanleiding van de opgravingen op het Fochplein werd tijdens de gemeenteraad van 21 december 2010 door een gemeenteraadslid (F.D.) de vraag gesteld over de mogelijkheid ... om een aantal waardevolle vondsten te integreren in de nieuwbouw van de fietsenstalling op het Fochplein. Tot onze grote verwondering werden door het stadsbestuur in het antwoord op deze vraag een aantal verrassende en ‘misleidende’ uitspraken gedaan. Ze zijn te horen op Leuven.be / gemeenteraad/ audioverslag - tijd 01-02-50. Als Leuvens Historisch Genootschap wensen we, in het kader van onze doelstellingen van het informeren over en het vrijwaren van ons patrimonium, op deze recente uitspraken te reageren omdat we van oordeel zijn dat de waarheid hier geweld wordt aangedaan. We citeren als aanzet de antwoorden van de betrokken stadsbestuurders op de vraag van het gemeenteraadslid over een mogelijke integratie van relicten in het nieuwe project fietsenstalling op het Fochplein. Schepen van Openbare Werken Dirk Robbeets antwoordt op de vraag: .... U spreekt over waardevolle vondsten ... maar tot op heden heeft men nog GEEN WAARDEVOLLE VONDSTEN (!) gedaan ... Men spreekt wel van middeleeuwse vondsten .... uit ALLE VERSLAGEN (welke ? nvdr), die ik tot heden heb ontvangen van degenen die het onderzoek leiden, blijkt dat ALLEEN KELDERS zijn gevonden van de 19de- EEUWSE woningen. Men sprak vroeger van middeleeuwen en late middeleeuwen ... en ze hebben hun woordenschat bijgeschaafd en spreken nu van 19de- eeuwse vondsten en u zal met mij akkoord zijn dat het een brug te ver is om die te bewaren op dit ogenblik ... Burgemeester Louis Tobback vult aan met: ... Afgaande op het rapport (welke ? nvdr) dat we krijgen is er sprake van 19deeeuwse kelders die ten andere op de postkaart voorkomen van gemeenteraadslid E.F. ... Nu kost dat (de opgravingen : nvdr) 500.000 € en dat om dat (namelijk toestand oude postkaart : nvdr) nog eens te zien, ... en ik wens dat ze iets vinden want anders gaan ze iets meemaken! ... Ze (de overheid) heeft zich NIET VERWAARDIGD om een STUDIE TE MAKEN om te argumenteren wat ze zouden kunnen vinden ... wat iedere Leuvenaar heeft kunnen zien!
4
Tot daar de uitspraken. Gelet de feiten willen we op de twee onjuiste uitspraken reageren, namelijk de zogenaamde ‘ontbrekende voorstudie uitgevoerd door de overheid’ en het ‘enkel en alleen terugvinden van 19de - eeuwse kelderrestanten’.
Ten eerste: Het LHG begrijpt niet dat het stadsbestuur aan de gemeenteraadsleden de volledige en ernstige voorstudie over het proefputtenonderzoek van de firma Soresma, in opdracht van de overheid, (50 bladzijden) verzwijgt, erger nog het bestaan ervan ontkent bij navraag van een gemeenteraadslid in de gemeenteraad. Dit vooronderzoeksrapport bestond wel degelijk en is in het bezit van het college zelf. De wettelijke en noodzakelijke voorbereidingen door de overheid werden wel degelijk getroffen, maar de gemeenteraadsleden krijgen schijnbaar hierover geen informatie. De publieke uitspraak van de burgemeester dat ... ze (overheid) zich niet verwaardigd hebben om een studie te maken om te argumenteren wat ze zouden kunnen vinden ... is dus pertinent onjuist. Het rapport van dit vooronderzoek van 2009, door de firma Soresma uitgevoerd, beschrijft uitgebreid in 50 bladzijden met tal van foto’s en uitleg de bevindingen en we citeren hieruit kort voor alle duidelijkheid het advies op bladzijde 30: .... Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het proefputtenonderzoek kunnen we besluiten dat onder het Fochplein resten van de laatmiddeleeuwse en jongere stad nog intact aanwezig zijn. De ARCHEOLOGISCHE WAARDE is GROOT: deze vaststelling reikt verder dan de vondst van muurresten: het duidt erop dat recente bodemingrepen geen of nauwelijks impact hebben gehad op de archeologische waarde van de ondergrond ...
Ten tweede: Het is eveneens onbegrijpelijk dat een verkeerde voorstelling van feiten wordt gegeven door de schepen en burgemeester omtrent de wel aanwezige laatmiddeleeuwse kelders. Het archeologisch team heeft, op verzoek van de stad Leuven zelf, de moeite gedaan om kleine infoborden aan te brengen op de omheining (zie foto) waarop in het kort de vondsten worden geduid. In het bijzonder worden de laatmiddeleeuwse kelders in de Tiensestraat duidelijk vermeld naast de recentere 19de - eeuwse kelders van de toenmalige Statiestraat, gebouwd rond 1870.
5
Het herleiden en beperken van de keldervondsten tot enkel die van de Statiestraat uit de 19de eeuw is, gezien de omvangrijke vondsten van de intacte kelders uit de late middeleeuwen, die ook iedereen heeft kunnen zien, de waarheid verzwijgen, negeren en de bevraging van een gemeenteraadslid daardoor ten onrechte ridiculiseren. Na het beluisteren van de misleidende uitspraken van het stadsbestuur in de gemeenteraad op 21 december, via de audioversie van de gemeenteraad, hebben we daarom als LHG contact opgenomen met de verantwoordelijke van de archeologische opgravingen, namelijk Maarten Smeets (studiebureau Archeologie ). We stelden hem de vraag hoe die geciteerde nieuwe uitspraken van het stadsbestuur met de zogezegde ‘overgemaakte verslagen aan het stadsbestuur’ (cfr. verklaring boven vermeld door de schepen en burgemeester) stroken met de vroegere publiek neergeschreven bevindingen van hun archeologisch team. Immers op twee plaatsen, namelijk in de voorheen uitgebrachte publicatie ‘De sacosj van ons bomma’ van 15 december op bladzijde 36 en op de aangebrachte publieke infoborden op de omheining, stelt de verantwoordelijke ... archeoloog van de firma Archeologie duidelijk dat het archeologisch onderzoek de laatmiddeleeuwse kelders intact heeft kunnen vrijmaken zoals ook verwacht werd uit het vooronderzoek van de eerste firma Soresma. Ongeveer één maand na de start van de eigenlijke opgraving door Studiebureau Archeologie liggen vrijwel alle kelders van de bebouwing in de toenmalige Hoelstrate, de huidige Tiensestraat, vrij. ... De kelders die aan de kant van de Sint-Pieterskerk langs en loodrecht op de Tiensestraat te zien zijn, dateren uit de late middeleeuwen
Ten derde: We geven enkele aanvullende gegevens mee. Dat het imposante Brouwershuis uit 1780, gebouwd op de grondvesten van de huizen Den Roesengart, in de schepenacte van 1431 reeds vermeld, en het aanpalende huis Den Cremer, waar de Leuvense schilder Wolfgang de Smedt († 1685) woonde, deel uitmaakten van de oudere laatmiddeleeuwse huizenrij in de Hoelstraete (Tiensestraat) is toch duidelijk te zien op het schilderij in Museum M (links) en de eerste foto van Leuven van de Schot J. M. Wood. (foto rechts:150 jaar fotografie te Leuven, A. Creesens) 6
Deze huizenrij ook mee als 19de- eeuwse huizen bestempelen zou het stadsarchief, met de gegevens uit onze eigen Leuvense schepenbank en de geschiedenis van de stad Leuven, oneer aandoen. Over al de panden van de vrijgekomen kelders kan ook uitgebreid gelezen worden in het boek van A. Meulemans, Huizen en straten van het Oude Leuven, LHG 2004, op bladzijde 333 en volgende. Dat de meer dan vierduizend geïnteresseerde kopers van de boven genoemde publicatie, uitgegeven door de archeologen, het LHG en de handelaars van de BenedenTiensestraat door deze tegenstrijdige verklaringen (deskundige en politieke) ernstig ‘in de war gebracht worden’ is nog licht uitgedrukt. Het is de verantwoordelijkheid van het stadsbestuur en verkozenen in de gemeenteraad om dat te voorkomen en nu te verhelpen. Uit het antwoord en de uitleg van de huidige verantwoordelijke archeoloog kunnen we met zekerheid stellen dat, naast het feit dat de stad Leuven wel degelijk het vroegere vooronderzoeksrapport van Soresma in 2009 ontvangen heeft, het huidige onderzoeksteam Studiebureau Archeologie in geen enkele vorm ook enig rapport over de huidige lopende opgravingen aan het college heeft overgemaakt voorafgaand aan de uitspraken, aangezien de werken nu nog bezig zijn en het verder onderzoek logischerwijze hierover nog niet afgewerkt is. Deze feiten werden verdraaid met het stellen van het college dat ... uit verslagen blijkt …. en dat terwijl er nog geen verslagen zijn van de huidige opgravingen. De terechte vraag tot een mogelijke integratie van de waardevolle relicten op het Fochplein in het nieuwe project werd zo op een ‘vreemde manier’ afgewimpeld door de verantwoordelijke schepen en burgemeester. Hetgeen ons het meest verrast is de stilzwijgendheid nadien. We mogen ten minste een publieke rechtzetting verwachten over deze misleidende uitspraken en feiten. Wie zwijgt stemt toe! We hopen met deze rechtzetting het ‘ontbrekende historisch inzicht’ bij het stadsbestuur omtrent de geschiedenis van haar eigen stad op een correcte manier bij te stellen en aan te vullen. Per afzonderlijke post ontvangt u het verhaal van ‘De Sacosj van ons bomma’ waaraan ook het archeologisch team meewerkte met teksten en met foto’s van de laatmiddeleeuwse kelders. Met achtingsvolle groeten, Het bestuur van het Leuvens Historisch Genootschap, Het LHG stelt zich graag ter beschikking voor een open gedachtenwisseling over deze inzichten. Na het overmaken van deze brief aan de gemeenteraadsleden kreeg het LHG echter geen enkel antwoord van het stadsbestuur. Hopelijk zal het archeologisch rapport het bestuur overtuigen. Weet dan ook dat het boekje ‘De Sacosj van ons bomma’ nog steeds voorradig is op ons secretariaat. Een nieuw initiatief bij de handelaars van de wijk rond oude foto’s van het Fochplein wordt verwacht en wordt ook door onze vereniging met info letterlijk gesteund. 7
Vox populi – Leuvenaars buitenspel gezet rond naamgeving Fochplein P. Reekmans en R. Kenis Het werd ons in het oor geblazen en we lazen het in de pers dat er een beslissing was genomen betreffende de naam voor het uitgegomde Fochplein. Maar wie beslist hier? We verkenden daarom de vox populi. Als vereniging die zich bezighoudt met de geschiedenis van onze stad Leuven laten wij hier deze niet-bevraagde Leuvenaars aan bod komen in de hoop alsnog een publiek draagvlak voor de naam van dit plein te realiseren. En wat we konden verwachten heeft zich reeds duidelijk laten verstaan. De Leuvenaar is meer dan ontgoocheld. Niet alleen de oudere Leuvenaar, maar zelfs de jongeren maken voorbehoud over de voorgestelde wijziging en stellen de vraag waarom deze nieuwe naam werd opgedrongen. De band met de universiteit primeert schijnbaar op de historische context. Men spreekt terecht van ‘historische censuur in plaats van historische duiding’.(Streekkrant 2 maart 2011). Zelfs de handelaars stelden dat dit plein altijd verbonden moest blijven met de heropstanding uit de oorlog (Nieuwsblad 26 november 2010). Vooraf stellen we dat maarschalk Foch nu misschien niet een onbesproken parcours heeft gelopen, maar zijn naam herinnert – zeker voor een generatie – aan de oorlog van 1914 en hielp de Tweede Wereldoorlog (als rampzalig vervolg van de Eerste) ook in het geheugen te houden. We zijn als LHG er zelfs voor om de naam van het Maarschalk Fochplein blijvend te verbinden met de context van WO I. Hoe kan men deze geschiedenis van verwoesting en heropstanding, gekoppeld aan het ontstaan van het F. Foch, K. Mercier, Koningin Elisabeth Maarschalk Fochplein, uitvegen ten voordele van een minder evidente keuze? We wijzen erop dat in het geval men de naamgeving van deze generaal nu plots ongepast vindt er zeker ook andere namen van gewaardeerde figuren uit die tijd symbool kunnen staan voor de bevrijding. Om maar één voorbeeld te geven: koning Albert I was bij velen geliefd, maar diens naam werd gedegradeerd door zijn verbanning van het stadscentrum naar Kessel-lo. Dat een positieve naamgeving, mogelijks gekoppeld aan het begrip Vrede een beter alternatief kan zijn, wordt schijnbaar liever genegeerd ten voordele van een bijkomende vriendendienst aan de universiteit. Zal door dit precedent het Martelarenplein aan het station in de toekomst bij een volgende herinrichting ook niet gevaar lopen om ook de naam van een verdienstelijke rector naast deze van het prof. Van Overstraetenplein te krijgen? Wie zorgde toen ervoor dat de geschiedenis door de naam en het monument blijvend werd geduid? Pas op, de deur staat open. Wie gokt op welke naam dan! Het mag ook duidelijk zijn dat we het meeste respect hebben voor de persoon van rector Piet De Somer en we erkennen hem voor de verdienste die hij geleverd heeft voor de universiteit en de stad, we prijzen hem als mens, die we het geluk hadden dikwijls te kunnen ontmoeten, we weten wat hij als wetenschapper heeft gepresteerd. Maar bij navraag bij vele courante Leuvenaars kon niemand hem juist situeren, tenzij afgestudeerden uit de jaren zestig. Sommigen wisten wel dat hij de eerste rector was van de autonome Vlaamse universiteit. Maar slechts een paar konden zich zijn gevatte toespraak herinneren bij het bezoek van de paus aan de universiteit van Leuven. Niemand, 8
tenzij de gevestigde medici, kende hem als de immunoloog die met zijn team de promotor was van het Rega-instituut in de Minderbroedersstraat, tegelijk met de spinoff R.I.T- Genval. Wij mogen stellen dat wijlen rector Piet De Somer door de universiteit zeer goed in haar geschiedenis wordt gekoesterd door hem de eer te geven met een standbeeld en dito aula-maxima en we kunnen de universiteit ter overweging meegeven de naam van het Rega-instituut te wijzigen in Piet De Somerinstituut. Verkiest men een nieuwe naam van een persoon voor dit vernieuwde plein in het centrum van de stad, dan toch liefst een historische persoonlijkheid die Leuven letterlijk op de kaart van Europa heeft gezet. Nergens in de stad wordt aan deze figuur herinnerd. We noemen hertog Hendrik I, de echte Vader des Vaderlands, hij is de sterkste historische figuur uit het begin van onze geschiedenis. Hij is de man die steeds voor ogen heeft gehad Leuven en Brabant te laten ontwikkelen tot een volwassen eenheid. Hij is de man die als eerste prins het belang onderkende van de economische betekenis van zijn gebied. Hij is de eerste vorst, die zich voor de opvolging niet neerlegde bij de strakke voorschriften van de Salische wet, die de opvolging aan de oudste zoon toebedeelde, maar stelde als feminist - avant la lettre - dat Brabant een vrouwelijk leen werd, waar de oudste dochter de opvolging mocht waarnemen. Bekend voor zijn berekende Europese gedachte, werd hem zelfs de keizerskroon van het Roomse Rijk der Duitse natie aangeboden. Hij weigerde dit aanbod want hij verkoos zich alleen nog bezig te houden met de louter Brabantse noden en aangelegenheden. Hij wordt beschreven met het adjectief De Strijdvaardige – in de Franse literatuur noemt men hem Le Guerroyeur. Het zullen wellicht de afgunstige loozers geweest zijn uit zijn omgeving, die hem zijn politiek niet gunden. Men kan hier ook antwoorden met een et alors? Wat heeft de Leuvenaar hieraan? Zegt de naam niemand iets? Een reden te meer om deze persoonlijkheid nu beter te leren kennen en te waarderen. De Leuvenaar mag eraan herinnerd worden dat hij nog altijd in ons midden is en bovendien een toeristische troef van de beste soort. Daarom, gun hem een bezoek, ook jullie, beleidsmensen. Elke Leuvenaar kan hem immers dagelijks een bezoek brengen. Zijn grafmonument staat in het koor van de Sint-Pieterskerk. Alleen al deze indrukwekkende aanwezigheid samen met het historische belang van zijn naam en figuur zou de naamgevers tot nadenken moeten stemmen. Wat Leuven is, dankt men aan Hendrik, de eerste hertog van Brabant en aan niemand anders. Hij is het die de eerste steen heeft gelegd van onze stad en ons gewest. Deze man mag de eer krijgen zijn naam aan het plein te geven. Zou rector Pieter De Somer niet beter bijkomend geëerd kunnen worden door hem een plein toe te wijzen in het toekomstige Janseniushof? Vlakbij zijn habitat op het nieuwe plein in het nog te restaureren voormalige decanaat geneeskunde in de Minderbroedersstraat? Zo heeft men het ook gedaan ter ere van bouwmeester Joris Helleputte in het Barbarahof. Voor u, beleidsmensen, het moment om historische fierheid te tonen als Leuvenaars. Liefst behouden we de naam Fochplein. Of is voor jullie in Leuven een Vredeplein op deze plek als alternatief misschien betekenisvoller. Of is het niet dank zij hertog Hendrik I dat jullie er nog zijn? En als men er niet uitgeraakt is er nog de bijzondere naam van place Sacosj. 9
Op reis in de tijd - 1851 Paul Reekmans
Ter inleiding Een jaar dat de stad nog in haar volle ontwikkeling is. Zo wordt er gezorgd voor een maximaal comfort van de bewoners. Eén van die nieuwigheden, is de straatverlichting bij nacht. De verlichting van de straten gebeurt bij middel van gaslantaarns, die elke avond worden aangestoken, maar waarvan na middernacht - uit besparing - de helft wordt gedoofd, tenzij de maan genoeg verlichting geeft…Want in dat geval worden na middernacht alle lantaarns gedoofd. Toch werden in de maand november na middernacht de helft van de lantaarns niet gedoofd. Was dat uit nalatigheid of slordigheid? Neen, mijnheer, maar er was geen maan…. Elders wordt gemeld dat een stoep zal aangelegd worden vóór het nieuwe hospitaal in de Brusselsestraat, hoewel het bedrag van de kosten hoger is dan de aangenomen prijs. Het stadsbestuur is fier te kunnen melden dat haar Academie voor de Schone Kunsten op de tweede plaats komt in de reeks van academies in héél België. Dit is een gelegenheid om aan te dringen bij de provinciale raad om op een verhoging van toelagen te mogen rekenen.
Het verhaal van het grafmonument van hertog Hendrik I Op gebied van erfgoed en monumentenzorg moet dringend een belangrijke beslissing genomen worden: de restauratie van het grafmonument van hertog Hendrik I, de vierde graaf van Leuven. In 1841 had architect Laenen hiervoor een bestek laten maken, de prijs werd becijferd op 4914 fr; (goudfrancs). Tien jaar later wordt in alle haast een besluit genomen om van de restauratie prioritair werk te maken. Waarom die haast? De zaak zit zo: het stadsbestuur had zijn bezorgdheid uitgedrukt over het feit dat de koning wel in kleinere steden een beleefdheidsbezoek had gebracht, maar Leuven was tot hier toe vergeten. Had de koning van Leuven misschien nog slechte herinneringen te verwerken? Kortom, na lang aandringen besloot het hof dat de koning een officieel bezoek zou brengen aan Leuven op 12 september 1852. Men had zo graag aan de koning dat grafbeeld willen laten zien van Zijne Doorluchtige Hoogheid Hendrik IV, de eerste hertog van Brabant. De oudste zoon van Leopold, de kroonprins, mocht die titel voeren. Er moest dus dringend spoed gezet worden opdat de restauratie van het grafmonument van zijn verre voorganger klaar zou zijn op die heuglijke dag. Men weet immers in welke toestand de Franse bezetter het grafmonument had achtergelaten en
10
de restauratie was voltooid. Er werd niet zwaar getild aan het feit dat verloren gegane marmeren elementen door blauwe steen van Rochefort werden vervangen. Nog slechts één probleem moest dringend opgelost worden. Waar in de SintPieterskerk moest het monument nu opgesteld worden? Historisch gezien was het grafmonument opgericht in het midden van het koor, boven de grafkelder waar in 1235 de stoffelijke resten van de vorst werden bijgezet. De kerkfabriek somde een reeks bezwaren op. Het meest aannemelijke bezwaar tegen die opstelling lag in het feit dat de officianten tijdens de erediensten erg gehinderd zouden worden in hun beweeglijkheid. Bovendien vreesde men dat eventuele bezoekers de intentie zouden hebben op de trappen van het altaar te klimmen om het monument beter te kunnen zien. De bewakers of de suppoosten zouden deze nieuwsgierigen telkens moeten verwijderen en dat zou gemakkelijk aanleiding kunnen geven tot storing. Zo werd beslist op aanraden van architect Lavergne (architect Laenen was intussen overleden) en op wens van la Commision des monuments (reeds toen al?), dat het monument zou opgesteld worden in de eerste zijkapel aan de zuidkant van de kooromgang. Op het ogenblik van de beslissing tot verhuizen naar de zijkapel van Sint-Antonius, was men nog onwetend over de grondige wijzigingen die zich in het koor in de loop der eeuwen hadden voorgedaan. Om beter de aandacht te trekken op de aanwezigheid van het grafmonument van de hertog en nog meer luister te bezorgen werd voorgesteld in het grote zijvenster een kleurrijk glasraam aan te brengen waarin de belangrijkste momenten van zijn levensgeschiedenis en de interessantste verwezenlijkingen van zijn beleid zouden worden uitgebeeld . Dit voorstel werd niet weerhouden. Voor het bezoek van de koninklijke familie werd een heel programma van feestelijkheden en bezoeken opgesteld. Het feest begon al om 8u.’s morgens op zondag 12 september. Rond de middag werd bij de aankomst de koninklijke familie in het station geestdriftig verwelkomd. De koning was vergezeld van zijn hovelingen, maar ook zijn twee zonen, Leopold en Filips, vergezelden hem, tot groot genoegen van de talrijke toeschouwers. Er volgden twee drukke dagen die afgewisseld waren met recepties en bezoeken aan tentoonstellingen over landbouw en industrie, kunstgaleries zoals de collectie van Vandenschrieck, groot banket in de gotische zaal van het stadhuis met achteraf een bezoek aan de vaart met het vertrek van een luchtballon, groot vuurwerk en een galabal voor le Tout-Louvain.
11
Te middernacht vertrok de koning met zijn gevolg terug naar Brussel. De twee jonge prinsen kregen een aangepast logies in het stadhuis want ze hadden nog een heel druk programma de volgende dag. Dit ving aan met een bezoek – op een drafje - aan les édifices et monuments publics, waartoe waarschijnlijk ook wel het grafmonument van hertog Hendrik behoorde, daarna een carrousel populaire op het Sint-Jakobsplein (zeg maar volksvermaak), een concert met tweehonderd uitvoerders in het Sint-Jorishof, tussendoor een banket. ’s Avonds woonden de hoge gasten ook nog de wereldcreatie bij van Le Carillonneur de Bruges, een opéra comique, in de zaal Frascati en de avond werd besloten om 10 uur met een bal populaire op het Sint-Jakobsplein met als grote attractie een feestverlichting avec lumière électrique. Met een late trein vertrokken de prinsen weer naar huis. De Leuvenaars zullen er nog lang van gesproken hebben. Of de prinsen er iets van opgestoken hebben zegt het verhaal niet. De opzoekingen, die na Wereldoorlog I (1929-1935) door de professoren Ch.Nelis en F.A.Sondervorst van de Leuvense faculteit geneeskunde werden uitgevoerd na de ontdekking van de stoffelijke resten van onze hertogen en (in 1958) het blootleggen van de echte crypte door archeoloog professor J.R. Mertens brachten meer duidelijkheid in het hele verhaal. Bij de laatste restauratie van het interieur van de kerk werd de plaatsing van het monument opnieuw grondig bestudeerd. Aangezien in het koor geen kerkdiensten meer werden gehouden, kon het grafmonument er zijn oorspronkelijke plaats innemen (foto links). J.MERTENS, De romaanse krocht en de oudere Sint-Pieterskerk te Leuven, V.S.P.-reeks 2, Leuven, 1958 STADSARCHIEF, verslagen gemeenteraad. K. MULIER, ‘De opgravingen en de identificatie van de gebeenten van de Brabantse hertogen en hun verwanten’ in Jaarboek Goklo, XXII (1982), 16-42
12
Leuvens historisch patrimium verdwijnt! Een oplossing is dringend nodig! Ramon Kenis Recent gingen ook een aantal waardevolle gebouwen in Leuven tegen de vlakte, waaronder het huis de Mévergnies in de Waaistraat 2, het Boecxken aan de Zevenhoeken Mechelsestraat 9 en het voormalige brouwerijpand Vrieslandt Brusselsestraat 130. Dat laatste pand werd door dezelfde projectontwikkelaar als die van het bedreigde hoekpand Matadi, de NV GLOBISS Group, onder het voorwendsel van instortingsgevaar onder de ogen van de stadsarchitect en politie in één dag brutaal neergegooid. Dit uit vrees voor het juridische behoud met het oog op de uitspraak van het kortgeding aangespannen door het Leuvens Historisch Genootschap (LHG) en een beroep bij de Raad van Vergunningsbetwisting. Het heeft niet mogen baten hoewel dat afgebroken pand op de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed stond (zie inventaris VIOE). Ook de panden Boecxken in de Mechelsestraat en de Mévergnies stonden beide op de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed en werden toch gesloopt. Ook de voormalige bottelarij en het neoclassicistische pand in de Tiensestraat 248 worden bedreigd met sloping ten gevolge van een aanvraag door dezelfde NV GLOBISS. De gaten in de wetgeving zijn er en worden handig benut door een projectontwikkelaar met ervaring. Hoog tijd dit te stoppen. We onderscheiden in grote lijnen drie gevallen waarin een waardevol pand of site zich juridisch kan bevinden. Ofwel gaat het om een al beschermd pand/geheel en/ of landschap en dan isq subsidiëring mogelijk. Ofwel staat het pand op de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed en dan is er een adviesplicht van Ruimte en Erfgoed, die echter juridisch geen enkele garantie inhoudt. Tenslotte kan het gaan om een waardevol pand dat nergens geïnventariseerd staat en dat door bijkomende aandacht als enige mogelijkheid de ad-hoc-bescherming van de minister kan krijgen. Die bescherming volgt dan na een onderzoek dat enkele maanden kan duren. Om niet altijd van pand tot pand te hollen lijkt het voor het LHG zinvol om eerder vanuit de stad een reeks gaten mee te helpen opvullen om in de toekomst deze nefaste scenario’s te voorkomen. De stad Leuven moet in haar samenspraak met Ruimte en Erfgoed sneller werk maken van een ad-hoc-bescherming bij de bevoegde minister. Tegelijkertijd moet Ruimte en Erfgoed verder werken aan de volledige inventaris van het bouwkundig erfgoed voor heel Leuven. Ondanks het reeds puik geleverde werk zijn de vele waardevolle panden buiten de ring (zoals het hoekhuis Matadi) nog niet geïnventariseerd evenmin als sommige stadspanden. Omdat de juridische draagkracht van de inventarisatie onvoldoende garanties biedt dienen de gemeenten de minister ervan te overtuigen bedoelde wetgeving bij te sturen zodat een afbraak rechtsgeldig kan worden verhinderd. Ook een noodzakelijke subsidiëring ofwel door de gemeente en/of andere overheid kan tegemoetkomen aan de rechtszekerheid van de eigenaar. Tot nu toe is dit het zwakke punt en zal elke projectontwikkelaar bij gebrek aan begeleiding/steun het eigen gewin stellen boven een maatschappelijke waarde. Zo kunnen naast de aanvraag tot opname van het pand in de inventaris of een bescherming ook de stedenbouwkundige verordeningen beter het historisch patrimonium beschermen. Een herziening bij het nieuwe structuurplan dringt zich op.
13
Red het Hoekhuis Reulensvest-Matadiwijk! Ramon Kenis De bewoners van de Leuvense vesten en de Matadiwijk alsook vele Leuvenaars zijn ten zeerste bezorgd over de plannen voor het slopen van een karakteristiek hoekpand en de plannen voor het bouwen van een appartementscomplex met 24 appartementen en 47 ondergrondse garages met in- en uitrit tegenover de schoolpoort. Dit pand is te waardevol voor de Matadiwijk. De bouwaanvraag is in een eerste versie geweigerd door de stad Leuven op basis van stedenbouwkundige tekortkomingen. Ruimte en Erfgoed Vlaams-Brabant had reeds een ongunstig advies ingebracht. In een tweede aangepaste versie heeft de stad Leuven het nieuwe project als verenigbaar met de bouwkundige voorschriften erkend maar heeft ze het ongunstige advies van Ruimte en Erfgoed als uitgangspunt van haar weigering genomen. Een vooruitgang. Maar zoals de schepen van Ruimtelijke Ordening van Leuven verklaart is dit advies niet bindend in het beroep bij de provincie Vlaams-Brabant en kan de provincie dit weer zoals in de voorgaande gevallen toch goedkeuren. Dan wordt de sloop gezien de gaten in de wetgeving en laattijdige beslissing in beroep een realiteit. De 1500 omwonenden hebben hun bezwaren overgemaakt en willen bij de provincie gehoord worden om hun terechte eisen gelijklopend met de argumenten van Ruimte en Erfgoed Vlaams-Brabant te verdedigen. Begin april valt hier de beslissing. De omwonenden bewogen de stad om bij de minister een ad-hoc-bescherming te vragen op basis van het advies van Ruimte en Erfgoed. De stad kan de Matadiwijk verder beschermen door ook het BPA aan te passen.
Hoekhuis Matadiwijk bestaand Nieuw project appartementen
14
Hoekhuis gelegen in de wijk Detail dakafwerking
Detail interieur verlichting Binnenzicht
Red het bottelarij Devroey Tiensestraat 248! Ramon Kenis Vandaag wordt in de reeks afbraak van waardevolle panden de voormalige bottelarij Devroey in de Tiensestraat 248 mogelijk hieraan toegevoegd. Ook hier gaat het over een afbraak voor de bouw van een nieuwe studentenresidentie door de NV GROUP GLOBISS. We vermelden het brutale neerhalen van het voormalige brouwerijpand Vrieslandt in de Brusselsestraat 130, de geplande afbraak van het karakteristieke hoekhuis in de Matadiwijk en nu de bottelarij Devroey in de Tiensestraat 248, voorbeeld van industrieel erfgoed. De Tiensestraat is een historische invalsweg die samen met de Brusselsestraat de belangrijkste ontwikkelingsas vormde. Op de kruising met de Dijle ontstond Leuven. De straat is vermeld als Hollestraat in 1269 en heeft een natuurlijk kronkelend verloop, onderbroken door een aantal pleinen. Het deel binnen de eerste omwalling groeide snel vanaf de 15de eeuw. Het gedeelte tussen de twee ringmuren was sporadisch bebouwd totdat door de uitvoering van het plan- Laenen ook het laatste stuk systematisch werd dichtgebouwd. De bottelarij Devroey was een typisch ambachtelijk bedrijf. Het interieur en de markante bottelarijuitrusting waaronder unieke paardenkoetsen, gebruikt voor de verdeling van drank en likeur in Leuven, werden recent door opkoping over Vlaanderen verspreid. Nu is het complex zelf aan de beurt. Ruimte en Erfgoed inventariseerde het pand niet omdat ze “geen toegang” hadden. Leuven verliest zijn historisch karakter, toeristische troef en stedelijke bedrijvigheid. We slachten de kip met de gouden eieren. Hoogtijd om te reageren. De gele brief hangt uit! Het lopende openbaar onderzoek eindigt op 6 april. Een bezwaarschrift zoals het LHG instuurt is het enige verweer. (foto’s uit collectie LHG en SIWE)
Bottelarij Devroey voorgevel Project studentenhuiusvesting
Achtergevel voorbouw Interieur bottelarij bij verkoop
Inrichting en erfgoed inrichting Likeur bottelarij fles Devroey
15
Den Bastin Ramon Kenis
Huisvesting weleer In de loop van de 19de eeuw bij het ontstaan van de eerste industriële revolutie, toen honderden landwerkers hun boerenerf verlieten om in de stad hun geluk te zoeken, was het aanbod voor huisvesting zeer ondermaats. Wie dan beschikte over een spaarpot met goudstukken kon zich de weelde veroorloven een stuk grond te verwerven binnen de muren van de stad om met een zeker bedrag één of meer huisjes op te trekken, waar arbeiders zich konden vestigen, al dan niet met hun familie. Met schamele of zelfs totaal ontbrekende sanitaire voorzieningen moesten de bewoners pogen hun hygiënische problemen op te lossen. Hoewel de stad strenge regels voorschreef, kon men niet vermijden dat alarmerende ziekten zich in die wijken verspreidden. Ook de gevreesde cholera sloeg toe en veroorzaakte in die wijken honderden overlijdens. Een aantal gangen werd in de loop der jaren met gespaard geld door burgermannetjes, renteniers, gewiekste kooplui, betere vaklui, koetsiers, opgericht. Die gangen verdwenen later bij de sanering van de stad als sneeuw voor de zon. Bij een telling in 1949 bleven er nog maar een negentigtal over. Na een aantal huisvestingsinitiatieven op het einde van de 19de eeuw waarbij een aantal woonprojecten werden gerealiseerd door private ondernemers zoals de cité Buelens, cité Delvaux, e.a voerde de overheid na WO I een vernieuwd beleid inzake huisvesting. Nieuwe woonprojecten werden gerealiseerd zoals den Bastin.
We keren even terug in de tijd.
16
Voorgeschiedenis van de plek ... De geschiedenis van den Bastin begint met de uitbouw van de kartuizerij gelegen tussen de Bankstraat en de Kapucijnenvoer en de tweede ringmuur. Tot dan toe was er op die plaats de Cleyne Spuye waarlangs de open Voer langs de huidige Kapucijnenvoer de stad binnenstroomde.
De huidige Heilige-Geeststraat eindigde toen nog op het domein van de kartuizerij en liep niet door tot aan de tweede ringmuur. De afbraak van de ringmuur en de ontwikkeling van de Kapucijnenvoer zullen dit open veld waar den Bastin later zal komen, grondig doen veranderen. Na de afbraak van de ringmuur in twee fasen, in 1807 en 1829, werden brede vesten met bomenlanen gecrëeerd waarlangs nieuwe bouwprojecten gerealiseerd konden worden. Door de ontwikkeling van de bebouwbare vesten wordt ook de verdere ontwikkeling van de Kapucijnenvoer als invalsweg mogelijk. Langs de open Voer was er hier binnen de ringmuurzijde geen bebouwing tot einde van de 19de eeuw. Op de nieuwe ontmantelde vesten werden tussen 1900 en 1903 op de Tervuursevest tegenover het park Bodart 25 bescheiden rijwoningen gebouwd . Door de toenemende hygiëne werd de Voer in stappen overwelfd vanaf het centrum naar de buitenvesten toe. Daardoor kwamen er ook langs de nieuwe Kapucijnenvoer nieuwe bouwpercelen beschikbaar voor nieuwe stedelijke projecten.
17
Op de door de stad aangekochte tereinen langs de Kapucijnenvoer werd een nieuw slachthuis gebouwd, ter vervanging van het Slachthuis aan de Dijlebocht. Dit nieuwe slachthuis werd hier in 1908 in gebruik genomen. (zie foto onder)
Op de hoek van de Kapucijnenvoer en de Tervuursvest werd even later in 1911 het stedelijk openluchtzwembad gebouwd. Ondertussen werd ter hoogte van de kartuizerij de Heilige- Geeststraat doorgetrokken tot aan de nieuwe vesten waarlangs ook nieuwe woningbouwprojecten zich ontwikkelden in de Heilige- Geeststraat en de Voorzorgstraat. Na de WO I bleef de woningnood erg groot. Er lag toen nog een terrein braak tussen de nieuwe bebouwing op de vest, het openluchtzwembad en het nieuwe slachthuis (zie foto). Op die plaats zal de Maatschappij van de Goedkope woningen tegen 1930 het nieuwe project den Bastin verwezenlijken .
Aan weerszijden van een nieuwe dwarsstraat worden rijwoningen gebouwd, aangevuld met een groter flatgebouw in de Kapucijnenvoer.(zie foto boven). 18
Etienne Franckx
Charlotte van den Bastin We volgen Charlotte die reeds een tijdje in de Bastinstraat 28 woont wanneer haar moeder Marie-Thérèse ook in 1937 verhuist naar de Bastinstraat 35, het voorlaatste huis aan de linkerkant. Vader blijft in de Jozef II- straat achter. Na haar huwelijk in 1933 met Jomme huurt Charlotte tijdelijk een huis in de Jozef II-straat. In 1936 belandt ze terug in den Bastin tot ze op 88-jarige leeftijd in het rusthuis Bethlehem in Herent haar oude dag gaat slijten. Hier overlijdt ze op 94-jarige leeftijd. Haar herinneringen nemen we over. De huizen in de Bastinstraat waren op dat moment nieuw (gebouwd vanaf maart 1930) en hadden in het begin veel te lijden onder de tijdelijke bewoning van verdrevenen. De stad was toen een heel deel ongezonde beluiken en bidonvilles aan het renoveren en de lokale bewoners moesten dus weg. Na de heropbouw van hun eigen wijk gingen ze terug, vandaar dat ze niet al te veel zorg droegen voor hun tijdelijke woonst in “den Bastin”. De eigenaar van de huizen stond evenmin te springen om ze af te werken, ‘t zou toch allemaal “schanne” gaan. Bij haar intrek waren er nog steeds geen binnendeuren en was de vloer in de “gruete ploits” nog altijd aangestampte aarde. In de “vei ploits” lag al wel “pavement”. Nadien is de woning afgewerkt en werd de vloer “gecarleerd” met een goedkope zwart-wit plavei in plaats van met “ne schuene vleur”. Zij woonde in “den achter-Bastin”, tegen de trappen aan. In vergelijking met de bewoners van de voor-Bastin werden deze van “vanachter” steeds sociaal en intellectueel wat lager ingeschat. Boven de trappen loopt de straat verder maar met iets ruimere huizen die ook later werden gebouwd. Er is dus eveneens een zeker onderscheid geweest tussen den onder- en den bovenBastin, vooral qua mentaliteit en ook qua leeftijd van de bewoners. Wat de ingezetenen van de straat na enkele jaren allemaal vergeten waren,was dat ze afkomstig waren uit de ongezonde Leuvense achterbuurten en dat ze allemaal het nageslacht waren van simpele werkmensen. Ze “woren allemoo van simpele komaf”.
19
“As ge van eu oëge niks en mokt zoëde niks” en “Zet nen oop nen eut up en ze zei der menieer teige” zijn twee volkse uitdrukkingen die in den Bastin elke dag in de praktijk werden omgezet. Anderzijds was de solidariteit zeer groot onder de bewoners. Haat en liefde waren er synoniemen en waren meer afhankelijk van het weer dan van het gemoed. Bij een overlijden werd er steevast met de klak rondgegaan voor een “schuen kruen vei on de korbijaar t’ange” (voor een mooie kroon: bloemstuk om aan de lijkwagen te hangen). “Ne plèchtege kommienekant” moest een heel stuk van de straat “deun’ en zich laten zien hetgeen zljn spaarpot ten goede kwam en de fotodoos vulde met foto’s van opgedirkte minivolwassenen zodat het nu, drie generaties verder, een hele opgaaf is om de familie te scheiden van de buren, of was het dan toch één grote familie? Was het goed weer dan zaten de mannen buiten op “den deleper” (voordeurdorpel) of “up den blave stieen” (stoeprand naast de goot), de vrouwen op een keukenstoel die aan een tweede leven begonnen was en het met kortere, afgezaagde poten moest stellen. De groenten werden buiten gekuist en de aardappelen geschild en enkel voor het kookwerk ging men binnen. Deuren waren steeds open en bij mekaar de deur plat lopen was een letterlijk begrip. De mensen op leeftijd werden regelmatig voorzien van “’e kummeke sup mei bolie”. Als er dan toch soep werd gemaakt kwam het niet aan op een kommeke meer of minder, de bolie of soepvlees werd nadien koud en met mosterd en een boterham gegeten. Vermits de straat gebouwd en bewoond werd van achter naar voor zijn de oudste bewoners achteraan te vinden. De achterzijde van de straat lag net iets hoger dan de poortzijde en als de Voer bij wateroverlast het niet kon verwerken stond de voorkant van de straat onder water en de trapkant had niets te lijden. De opbouw, was voor een werkmanswoning klassiek te noemen. Na de voordeur een gang recht naar de “gruete ploits”, zijnde 4m 60 bij 3m 40, waar alles gebeurde en waar centraal de “Leivese stouf’ alles domineerde. Recht voor is de deur naar “den of” (de tuin) met daarnaast een venster. Eens buiten in de tuin is er de muur van “t oiske” (het huisken : toilet) met de deur voorzien van een traditioneel hartje. Direct naast de voordeur en onder de trap was er ‘’t oellekot’ waar er aan de binnenzijde van de deur een stapel planken het deurgat barricadeerden om de steenkoolvoorraad tegen te houden. 20
In dezelfde gang was een tweede deur met weer een ruimte onder de trap. Hier bewaarde men de levensmiddelen en conserven. Het was het rommelkot bij uitstek en een grot van Ali Baba voor de kinderen. Nog wat verder, maar nog steeds voor de grote plaats, was er de toegang tot de voorplaats 2m 60 bij 3m 40. Meestal de schone kamer die enkel diende om mensen te ontvangen en als tentoonstellingsruimte voor de familieschatten zoals “lampadèrs met afzichtelijke àbazjeurs, namaak Rubensens, echte fake oosterse tapijten en origineel “sjinues posselaan”. Degene die het meest in deze plaats kwam was de meteropnemer van gas en water. Vanuit de grote plaats vertrok ook de trap naar “den bouve” de trap eindigde op “den overloop” met vooraan “den denter”, een kleine kamer en achteraan de grote kamer. Vanop den denter kon men met een “leer” (ladder) naar “’t zolder”. Deze woningen dienen vandaag voor alleenstaanden of voor jonge gezinnen met één of twee kleine kinderen mits de aanbouw van een keuken en het nodige sanitair. Sommige van die huizen waren in de jaren zeventig nog steeds in gebruik in hun originele staat voor gezinnen met zes kinderen. Toen ging men één keer in de week naar de zwemdok om een bad te nemen. Op zaterdag gingen verschillende bewoners van de straat naar het Hogeschoolplein om te gaan baden. Voor werkmanswoningen waren ze in 1930 heel luxueus ingericht. Elektriciteit was er niet maar gasverlichting was er wel. De huizen hadden stadswater en het regenwater werd opgevangen in een regenwaterput achteraan die overliep naar de straatriolering. Een echte rioolaansluiting was er niet. Het afvalwater ging “den of up of de gout in”. De toiletafloop ging in “den beerput” die naast de regenwaterput stak. Hygiënisch was anders. In het begin waren het allemaal huurhuizen. Nadien zijn er een heel deel huizen te koop aangeboden. De bewoners op dat moment hadden een eerste kooprecht, vandaar dat er zoveel van de oorspronkelijke bewoners eind tachtiger jaren er nog steeds woonden. Voor de één of de andere reden moesten er steeds enkele huizen verhuurd blijven waaronder de nummer 35. Momenteel zljn er nog steeds kinderen en kleinkinderen van de eerste bewoners die nog in hun “oudershuis” wonen.
Foto’s uit privécollecties E. Frankcx en G. Wendrickx
21
Pieter-Jozef Verhaghen: in het spoor van Rubens Dani Vandepoel Op 3 april 1811 overlijdt Pieter-Jozef Verhaghen, Leuvens decoratie- en kunstschilder aan de gevolgen van een beroerte. Hij is dan drieëntachtig en aan zijn dood wordt weinig ruchtbaarheid gegeven. Hij wordt in Wilsele begraven en doordat het graf nooit een grafsteen krijgt, is het al snel na zijn overlijden niet meer zeker waar zijn laatste rustplaats zich bevindt. Ondertussen zijn er 200 jaren verlopen: een uitgelezen moment dus om Verhaghen weer in de kijker te plaatsen. Het Verhaghenproject vindt plaats op drie locaties: MMuseum Leuven en de Parkabdij, die beiden op 7 april 2011 een tentoonstelling openen rond Verhaghen als kunstenaar, de evolutie in zijn werk en zijn relatie tot zijn belangrijkste opdrachtgevers: de norbertijnen. Tevens brengt Aarschot, de geboorteplaats van Verhaghen, vanaf 12 maart 2011 aan de hand van originele brieven, documenten en kunstwerken, samengebracht in het Aarschots museum, het verhaal van de mens Verhaghen. Stadsarchivaris Edward Van Even, die naar verluidt in zijn kindertijd een schilderij van P.J. Verhagen had hangen aan het voeteinde van zijn bed, was de eerste die in 1856 opriep voor een eerherstel van deze schilder. Met de aandacht die Verhaghen in dit herdenkingsjaar 2011 zal krijgen wordt zeker op deze oproep in gegaan. Pieter-Jozef Verhaghen werd op 19 maart 1728 te Aarschot geboren uit een aloud Aarschots geslacht van aanzien. Grootvader en vader Verhaghen waren er chirurgijnen, die behoorden tot de notabelen van de stad. Echter de twee zonen van het gezin kozen beiden voor de schilderkunst. Jan-Jozef, oudere broer van Pieter-Jozef, is in de geschiedenis van de 18e-eeuwse schilderkunst bekend als Potteke(ns) Verhaghen, omdat hij in zijn schilderijen vaak keukengerei, potten en schalen van aardewerk, koper en tin in beeld bracht. Als Pieter-Jozef dertien is komt hij in contact met de Brusselse restaurateur en decoratieschilder Jan-Baptist van den Kerckhoven, die op dat ogenblik in de Aarschotse Onze-Lieve-Vrouwekerk werkzaam is om er enkele schilderijen te restaureren. PieterJozef wil vol enthousiasme zijn leerling worden en buiten alle verwachtingen gaat vader Verhaghen met dat plan akkoord. Zo wordt Van den Kerckhoven de eerste leermeester van de jonge Verhaghen. Hoewel zijn hand nog niet zo vast is, blijkt de 13-jarige knaap de tekenkunst al aardig onder de knie hebben, een vaardigheid die hij heeft verworven door het kopiëren van gravures van Vlaamse meesters. Drie jaar later, in 1744, gaat Pieter-Jozef in de leer bij de Antwerpse schilder Balthasar Beschey, die les geeft aan de stedelijke academie aldaar. Hij combineert atelierervaring met een academische opleiding en volgt tekenlessen naar levend model. In 1747 – hij is dan negentien - verlaat hij Antwerpen om opnieuw in Aarschot bij zijn ouders te gaan inwonen. 22
Echter kort na zijn thuiskomst wordt hij naar Leuven ontboden waar brouwer Guilliam Vrancx hem vraagt de salons van zijn woning aan de Mechelsestraat met decoratief schilderwerk in Lodewijk XV-stijl te versieren. Deze Vranckx is niet de eerste de beste: hij is de promotor en rentmeester van de Leuvense vaart naar Mechelen en geniet veel aanzien, dus voor Pieter-Jozef Verhaghen is dit een uitstekende introductie in het Leuvense burgerlijke milieu. Wat later leert hij er Johanna Hensmans kennen, dochter van een brandewijnstoker, die hem in Leuven houdt en waar hij in 1753 mee in het huwelijk treedt. In de eerste daaropvolgende jaren houdt Verhaghen zich voornamelijk bezig met het uitvoeren van decoratief schilderwerk, zowel voor de burgerij als voor het universitaire milieu, waar hij voor licentiaten en doctores wapenschilden conterfijt om boven hun woningdeur te hangen. Maar weldra volgen ook grotere opdrachten, waarin hij zijn creativiteit meer kan botvieren zoals in 11 schilderijen voor de kapel van hetLeuvense college van Bergen, 2 doeken voor de kapittelzaal van de Parkabdij en een reeks schilderijen voor de dominicanenkerk in Leuven. In al deze werken is zijn belangrijkste bekommernis in de trant van zijn grote artistieke voorbeelden, Rubens en De Crayer, te schilderen. Als hij even na 1760 vijf doeken moet leveren voor de devotiekapel van Fiere Margriet in de Sint-Pieterskerk waarin episodes i.v.m. haar marteldood moeten worden gepenseeld, blijkt hij alsmaar expressiever te werk te gaan, een trend die zich zal doorzetten en die hem steeds meer erkenning bezorgt, vooreerst in kerkelijke middens, met de premonstratenzers van Averbode op kop die lang als zijn beschermheren zullen optreden, maar ook onder de welgestelde burgers en zelfs in de toenmalige regeringskringen. De Brusselse bankier en kunstkenner Daniel Danoot vestigt de aandacht van de Oostenrijkse landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden, Karel Van Lotharingen, op Pieter-Jozef. Om zijn talent bij te spijkeren wil de Oostenrijkse regering de drieënveertigjarige kunstenaar een studiereis laten maken. De ‘grand tour’ wordt gesponsord door de Oostenrijkse keizerin in de vorm van bestaanszekerheid voor hemzelf en zijn gezin gedurende deze twee jaar durende artistieke reis door Frankrijk, Italië en Duitsland. In mei 1771 vertrekt hij naar Parijs. Een maand nadien wordt hij ontvangen in Turijn aan het hof van Sardinië. Begin augustus komt hij aan in Rome. Hij blijft er anderhalf jaar en reist vervolgens via Toscane en Venetië naar Wenen. Hij wordt er vereerd door de keizerin met de titel van “eerste hofschilder”. Als hij in oktober 1773 thuiskomt, wordt hij onthaald als een soort nationale held in verschillende steden, onder meer in Aarschot, Leuven en Antwerpen. Zijn vermaardheid is enorm gestegen en vele instellingen willen doeken van hem bezitten. Niet alleen in eigen land, maar ook in het buitenland 23
krijgt hij meer bekendheid. Toch zal hij zijn karakteristieke stijl en vormgeving van vóór zijn reis niet overboord gooien. Zijn personages behouden een volkse fysionomie, maar zijn palet wordt lichter en kleurrijker. De vormgeving is losser, wat vooral tot uiting komt in de draperingen. De schaduwpartijen zijn transparanter en de ontklede lichaamsdelen expressiever. Regelmatig duiken motieven op die verwijzen naar de antieke oudheid. Zonder veel aan uitheemse invloed toe te geven behoudt Pieter-Jozef echter zijn artistieke persoonlijkheid en hij blijft zijn ganse leven trouw aan de baroktraditie in eigen land. Met zijn aanpak en zijn oeuvre sluit hij feitelijk aan bij de zogenaamde rubenisten, navolgers van Rubens, die vinden dat kleur belangrijker is dan de lijn omdat kleur de emotie bepaalt. Maar zijn succes wordt weldra overschaduwd door de religieuze politiek van de Oostenrijkse regering, die de invloed van de Kerk aan banden wilde leggen. Sinds de afschaffing van de “nutteloze” kloosters op bevel van keizer Jozef II in 1783 wordt het afzetgebied van Pieter-Jozef Verhaghen al enigszins beperkt en vanaf 1787 kondigen zich onrustige tijden aan, waaraan de gebeurtenissen van de Brabantse revolutie (1789-1790) zeker niet vreemd zijn. Ook de opdrachten van particulieren verminderen beduidend. Het laatste decennium van de 18e eeuw brengt veel onzekerheid mee voor de ruim zestigjarige Verhaghen. De situatie wordt zeer precair als gevolg van de politieke, culturele en sociaal-economische ommekeer veroorzaakt door de Franse revolutie. Twee van zijn zonen, Willem-Jozef, pastoor te Schaarbeek, en Joris-Jozef, kanunnik van de Parkabdij, zoeken in zijn woning een onderkomen om aan de vervolging van de Franse bewindvoerders te ontkomen. De komende jaren betekenen dan ook het einde van de welstand die zijn voorbije leven heeft gekenmerkt. Na het concordaat met Napoleon in 1801 nemen de religieuze spanningen af en krijgt Pieter-Jozef weer enkele bestellingen, vooral van particulieren. Maar de tijd waarin hij met grote historiestukken kan uitpakken, is voorbij. Dat genre geniet geen belangstelling meer in de 19e eeuw en zo geraken zijn naam en zijn picturale oeuvre stilaan op de achtergrond. Toch is P.J. Verhaghen ongetwijfeld een van de bekwaamste schilders van zijn tijd. Hij heeft bovendien een heel uitgebreid oeuvre nagelaten, en dat zonder de hulp van leerlingen. Dat zijn werk is opgemerkt en gewaardeerd door het Oostenrijkse hof, pleit voor hem en voor zijn kunde. Het publiek krijgt de kans om een vakman en een kleurenvirtuoos te herontdekken, een kunstenaar die weliswaar deel uitmaakt van het Leuvense patrimonium maar die dankzij de internationale erkenning die hem te beurt viel tijdens zijn leven, is vertegenwoordigd in de meeste grote museumcollecties van Europa. Tentoonstelling Museum M - 07-04 tot 25-09 2011
24
Ontmoeting met Pierre-Joseph Verhaghen in Rome
Paul Reekmans
Wie ooit de eer heeft gehad Rome te mogen bezoeken, zal met veel spijt toegeven dat éénmaal werkelijk onvoldoende is. Maar wanneer men toch de mogelijkheid krijgt een tweede en zelfs een derde maal de eeuwige stad te bezoeken, kan men zich veroorloven ook eens aandacht te besteden aan het kleine decor in de nabijheid van de toeristische publiekstrekkers. Zo gebeurde het dat ik nabij de Spaanse trappen onder de Trinità dei Monti, in de Via Margutta verzeild geraakte, aangetrokken door de aanwezigheid van enkele exclusieve antiekzaken. Bij een van deze zaken werd ik plots geconfronteerd met een schilderij dat me bekend voorkwam. Ik stond voor het uitstalraam als aan de grond genageld. Was dat niet een Verhaghen? “Loth en zijn dochters”? Ik herkende onmiddellijk de figuren, de tekening, de kleuren, kortom het genre. Dat wàs een Verhaghen. Ik moest me inhouden om niet binnen te springen om het werk van dichtbij te onderzoeken. “Niet te gretig beginnen doen” dacht ik bij mezelf, dat zou de prijs alleen maar opjagen. Toch nam mijn nieuwsgierigheid de bovenhand en ik stapte binnen als argeloze toerist die alleen maar een kijkje komt nemen. Ik vroeg de prijs van een zilveren kan, van een hanglamp … maar ik liet wel horen dat dat schilderij een mooi werk was. Nu ja, de verkoper gaf beleefd uitleg over un pittore ollandese, en niet te duur honderdduizend lire …Ach, zo? (Aan de prijs van toen…jaar 1975 viel dat nog mee). We praatten nog wat verder, ik dankte hem voor de uitleg en beloofde nog wel eens aan te lopen. Loth en zijn dochters, ze lieten mij niet los. Mijn eerste idee was om toch eens naar Leuven te bellen. Zou Leuven er het geld voor over hebben? Ik had de museumconservator onmiddellijk aan de lijn. Ik vertelde hem wat ik te zeggen had. Alle inlichtingen die ik maar kon geven over het schilderij zoals ik het had gezien: de figuren, hoe die er bij stonden, het formaat, toestand van het werk, omlijsting,…. Hij was er vast van overtuigd dat het zou gaan om het werk dat zich ooit bevonden had in de collectie Arenbergh en dat sinds een veiling in 1926 niet meer was opgedoken “ ‘k Zie het voor mijn ogen” zei hij en hij voegde eraan toe, dat het museum een analoog werk van Verhaghen in de collectie had. “…en een tweede dat zou Leuven zeker niet zien zitten..” Dat was dus gauw beslist, één “Loth en zijn dochters” was voor Leuven al genoeg. Enkel dagen later liep ik opnieuw “toevallig” langs de Via Margutta. Het schilderij was verdwenen. De verkoper stond juist aan de deur een luchtje te happen en ik vroeg hem in mijn beste Italiaans…” e il pittore ollandese?.. “ Hij voltooide geamuseerd mijn vraag: “ peccato, ma e partito per Africa” , zonder precies te zeggen waar naartoe. Daar zal nu wel ergens het verlangende oog van een rijke sjeik op rusten. Pieter-Jozef Verhaghen, wees fier…je roem gaat intercontinentaal…
25
Lente-excursie naar Aarschot 17 juni 2011 Jacques Halflants en Rik Camerlinckxl 8u 45 Vertrek aan de parking Bodart Aarschot - Onze-Lieve-Vrouwekerk (Bezoek binnen en buiten in functie van de mis om 11u.) Uit de schaarse archeologische gegevens waarover we beschikken weten we dat de eerste Onze-Lieve-Vrouwekerk van Aarschot een romaanse kerk was. De huidige kerk werd gebouwd in de 14de-15de eeuw. Het is een prachtig voorbeeld van Brabantse Demergotiek. Ze heeft een enorm volume voor een kleine middeleeuwse stad en domineert tot op heden het stadsbeeld. De kerk bezit een bijzonder rijk barok interieur. Tot haar meest merkwaardige kunstwerken behoren het doksaal vergelijkbaar met dit van de Sint-Pieterskerk van Leuven en één voor Vlaanderen uniek schilderij ‘de mystieke wijnpers’.
Gasthuisklooster Gasthuis gesticht in 1280. De pittoreske kloostergebouwen werden ca. 1650 heropgebouwd rond twee binnenhoven in traditionele bouwstijl zonder luxe, naast de gasthuishoeve. De nieuwe grote kapel werd naast de oude gebouwd in 1905 in neogotische Helleputtestijl. Zij heeft de volledige originele meubilering en decoratie bewaard, met hoge kleurrijke glasramen. Het complex werd door de stad keurig gerestaureerd in 1965 en ingericht als expositieruimte en cafetaria na het vertrek van de laatste zusters in 2005. Rondleiding begijnhof en bij Hertogenmolens. 12u – 14u Middagmaal ’t Wit Toreke’ in Aarschot. Aspergesoep – hoofdgerecht – dessert/koffie - 2 dranken Menu 1: Victoriabaars met gekruide korstjes ragout van jonge prei - nicola aardappelen en erwtjes met kervelsaus Menu 2: Hoevekip met gratin en mediterraanse groenten Trio van dessertjes: tiramisu, chocomousse en roomijs
26
14u – 15u 30: Sint-Pieterskerk en pastorie Langdorp De Sint-Pieterskerk en de pastorie staan geïsoleerd van de dorpskom dicht bij de Demer. De toren en het koor zijn uit die tijd bewaard en in de plaatselijke ijzerzandsteen gebouwd. Gaaf ommuurd kerkhof met talrijke gietijzeren kruisen. Het driebeukige schip werd in 1776 heropgebouwd in baksteen. De kerk bewaart een zeer merkwaardige meubilering, vernieuwd na de strenge beeldenstorm: Drie barokke altaren van 1663 (zijbeuken) en een monumentaal hoofdaltaar en een reeks beelden. Achteraan staat het monumentale en gerestaureerde orgel van de Luikse orgelbouwer Robustelly van 1779. Het grote portaal eronder is door classicistische lambriseringen verbonden met vier monumentale biechtstoelen. De gaaf bewaarde pastorie van 1791 van 5 traveeën en verdieping staat met tuin vlak naast de kerk.
16u – 17u Ridderslot Speelhoven Haterbeek-Aarschot Dit beschermd complex met 20 ha. omgeving werd in 1997 respectvol gerestaureerd onder leiding van architect D. Depoorter. Drie bijna ongeschonden oude gebouwen staan daar in een breed omgracht domein. De herenwoning is herbouwd in 1636. Speelhoven is bewoond door het kunstenaarsechtpaar Vincent Halflants en Lena Lybeer, dat ons zal verwelkomen. 19u 30 Na een afsluitend drankje - aankomst in Leuven Wilt u mee op deze uitstap? Schrijf dan zo snel mogelijk in. De deelnameprijs bedraagt 48 euro per persoon (alles inbegrepen zoals hierboven vermeld). Inschrijven doet u door het juiste bedrag over te schrijven op rek. nr. 735-0107595-10 met vermelding menu 1 of 2. De volgorde waarin de inschrijvingsgelden op de rekening van het LHG aankomen bepaalt de volgorde van inschrijving. Het aantal plaatsen is strikt beperkt tot 48. Op tijd inschrijven is dus de boodschap. Wie niet meer mee kan wordt vooraf geïnformeerd en krijgt uiteraard zijn inschrijvingsgeld teruggestort. Mocht u kort voor het vertrek vaststellen dat u het niet haalt, bel dan steeds op nr. 016/460422 – 0499/735742 (P. Reekmans), dan kunnen we nog een andere geïnteresseerde de kans geven. 27
Tijdslijn - Geschiedenis stad Leuven komt eraan. Even geduld. Dit jaarboek is opgebouwd naar thema’s zoals infrastructuur, politiek en bestuur, landbouw, industrie, handel, gezondheidszorg, restauratie, recreatie, religie, onderwijs, wetenschap, cultuur en wonen. Voorinschrijving met naamvermelding nog tot 15 september 2011 - storting 35€ (leden) 70€ (niet-leden) op nr. LHG. 735-0107595-10 met naam, voornaam, adres, telefoon, e-mail en aantal exemplaren. De presentatie en LHG-receptie is gepland voor het najaar met een uitnodiging aan de inschrijvers en met geschenk: reproductie in kleur van het virtuele torenontwerp Sint-Pieterskerk formaat 60cm x 30cm.
Lidmaatschap.
Je kan nog steeds lid worden voor 2011. Stort nu 25 € op het LHGrekeningnr. 735-0107595-10. U ontvangt en de voorbije nieuwsbrief 27 en een overzichtskaart van Leuven met de universitaire colleges (1899) als cadeau, op te halen op het secretariaat na betaling lidgeld. Voordelen: gratis nieuwsbrieven, korting bij het verwerven van het jaarboek, publicaties, voorrang en korting bij excursies, gratis toegang tot onze voordrachten en site-bezoeken. ‘Eigen-aardigheden uit Vlaams-Brabant’, Originele tekeningen uit Leuven en omgeving, in en buiten Vlaams-Brabant, J.Halflants historicus, kaarten, familie, overzichtskaart arr. Leuven, 614 blz., luxekaft. Prijs leden 70€ - niet-leden 80€.
Huizen en straten van het oude Leuven, Alfons Meulemans, jaarboek 2004, in 2 delen met deel 1 Patrimonium met beschrijving van panden en deel 2 Atlas en registers, Formaat A4, 680 blz., luxekaft. Prijs leden 65€ - 75€ niet-leden
Jaarboek 2006 ca. 300 blz leden 35€ niet-leden 45€
Jaarboek 2005, met: de ruimtelijke ordening tijdens het Frans Bewind, Pater Damiaanplein, Pauperisme en instellingen , Van Humbeeck-Piron, kunstroof SintKwinten, ca. 300 blz, leden 35€, niet-leden 45€
Jaarboek 2009, met onderwerpen zoals de Stadsijskelders, Tympelhof, Frascati, pastorie van Sint-Kwinten, gebouw Kuithoek, Mariaverering en Pauperisme, ca. 300 blz, leden 35€, nietleden 45€
Sint-Jakobskerk, vroeger en nu, deel 2 met kaarten, de Sacramentstoren, museumstukken en parochieleven, A4 geringd, kleur 35€,
Van Kalvermarkt tot de Layensplein, Mecenas, 1990, De geschiedenis van de voormalige Slachthuiswijk, gelegen in het centrum van de stad Leuven, zw-wit, 39 blz.15€
De Steenstraete, vroeger en nu, vele vergelijkende foto’s met feiten en gebeurtenissen van de panden van één van de oudste straten van Leuven, oblong A4, kleur 30€, zw-wit 15€
Sint-Jakobskerk, vroeger en nu, deel 1, met foto’s van vroeger en nu en beelden uit het leven rondom deze oude Leuvense kerk, A4 geringd, kleur 35€, zw-wit 15€
Kraagstenen stadhuis, een mysterieuse vondst in 2009, over de toevallige vondst van de verloren gewaande kraagstenen van het stadhuis van Leuven, zw-wit 15€
Redactie: W. Devaere, R. Camerlinckx. E. Franckx, J. Halflants, R. Kenis, P. Reekmans, D. Vandepoel info:
[email protected] - tel 016/ 46 04 22 – www.leuvenshistorischgenootschap.be - secr. Zat: 10-12u 28