ORGAANDEGENERATIE (KI CRO CARCINOOM). ==================================
KMP Org.Deg.1b - Orgaandegeneratie» niet van endocriene klieren en manra. Org.Deg. 1a - Vegetatieve Fehlsteuerung SMP Org.Deg.1-1- Lymfebelasting door orgaandegeneratie. Indien SMP Qpgan.Deg.1-1 een ZA heeft, dan moeten we ALLE punten van het Organ Deg.GefSsz meten om vast te stellen waar de degeneratieve ziekte zit. Bij het desbetreffende punt met een Degeneratienosode ausglejchen. (of abbauen) en controleren of mp Organ Deg. 1a in evenwicht gekomen is. Als dit het geval is, dan is er sprake van een MICROCARCINOOM. Als het ausg^Leichen niet lukt omdat het mi cro carcinoom nog te klein is, dan moet een hogere potentie van de Degeneratienosode genomen worden en eventueel nog een hogere. Organ Deg. 1 - Organen in buikholte en bekken. Organ Deg. 1c - Degeneratie in alle peritoneum. Organ Deg. 1d - Degeneratie in alle pleura.Cz.ie Lo- lo Organ Deg. 2 - Organen in borstkas en hals. Organ Deg. 3 - Organen in het hoofd. Cyclopenpunt - Orgaandegeneratie in het hele lichaam. Vegetatieye_Fehlsteuerung KMP Nerv. 1a - SMPgefcele vegetatieve z enuws tel sel. SMP Ga 20 - Sympaticus SMP Ma 10a - Nervus vagus(parasympaticus) SMP Ga 20 - Sympaticus p-SMP Ga 19a-Kopfdeel van de Sympaticus 11 TM 16 -Beide halsdelen van Sympaticus DV 1a -Halsgangliën aan één kant. " BI 16 -Borstdeel van de Sympaticus " BI 35 -Bekkendeel van Sympaticus n BI 24 -Buikdeel van de Sympaticus -SMP Plexus hypogastricus inf. Ma (zie Zenuwstelsel)]
l
ORGAANDEGENERATIE £MICROCARCINOOM) — — —-S SS 2T — SÏ — 3S5S — = — = £ = — — = — — = = = == == - " -
3MP Ma 10a p-SMP Du 16 " Ma 8c " Ma 16 n Ma 21 -
-~
Nervus vagus Kopfdeel van de vagus Halsdeel van de vagus Borstdeel van de vagus Buikdeel van de vagus
Via Organ Deg. Gef. weten we waar in het lichaam het microcarcinoom moet zitten en we kunnen dus snel de zenuw traceren door de p-SMP S verderuit te splitsen(zie Zenuwstelsel). De belasting van de zenuw vinden we via medicamententest (KUF-Reihen) en het acupunt kunnen we behandelen met zilver/goud en/of met onze eigen methode van homeopatische medicamentenbepaling.
SMP Kri 7b Ly 5 Ha 8f Du 1-1 BI 66d Ni 1-1 DV 1-1 Ly 9 [PV I6a J Ga 43d Le Ja _L_e 14 Lo 9b Lo 10a-1 Di 1-1 Ma 44d Mi 4-1 Fa 4-1
-
SMP Lymfesysteem Lymfe van het hart Subendocardiales lymfenetwerk Lymfevaten duodenura/dunne darm " van de blaas " nier en bijnier " endocrineklieren incl.mama " " " Lymfbnodi cervicales profundi Lymfevaten gal en galwegen " lever n " " long " pleura " colon n maag " milt rt pancreas
Als aanvulling hierop t Ly-Gef3sz punten meten die corresponderen met gevonden punten. Mi/Fa-meridiaan meten waarvan de punten corresponderen met hierboven gevonden organen/meridianen. Defect orgaan dat hierboven gevonden i s » alle lymfepunten meten. Op het gevonden orgaan/meridiaan onze DRAINAGEPUNTEN per seizoen KAMKfc.fr
ORGAANDEGENERATIE (MICHOCARCINOOM) ==================i==============t
Op deze pagina staan de Degeneratienosoden vermeld die gebruikt worden om de aanwezigheid van een mierocarcinoom vast te stellen. Deze nosoden kunnen voor wat betreft hun effect ook toegepast worden op de daarna getraceerde lymfe-en zenuwpunten.
DEG G
Gallenblase, Gallengënge G a Gallenblase
DEG
DEG A A A A •>. A A ^A
DEGENERATIONSNOSODEN A a b c d e f g
Atemwege Bronchien Epipharynx Larynx Pleurametastasen Ovar Pleuritis Hodgkin Pulmo Carcinominum
DEG B B a
Brustdrüse Mamma + Mastopathia cystica Mamma intrakanikular Mamma medullör Mamma-Sarkom Mamma scirrhosum Mamma simplex
N
B B B B B
b c d e f
DEG C C a C b X C c DEG D
D D D D D D
a b c d e f
Cutis Basaliom Unterlippe Cutis + Tunica mucosa or s Melanom-Metastasen
DEG H H H H H
H a b c d e
Harnblase.Harnröhre Blasenpapillom Urethra posterior papillör Urothel papiliar Urothel solid-papillar Vesica Plattenepithel
DEG K K K
K a b c
KelmdrUse Ovar Kystadenom Ovar simplex Seminom
DEG N L ^L XL ^L •-L
L Leukose a Blastenleukose b lymphatische Leukose c Myeloblasten-Leukamie d myeloische Leukose e Promyelozyten-Leukose
DEG M M a >. M b M M M M
c d e f
Magen Cardia Cardia mit Ascites (Krukenberg-Tumor) Ventriculus Ventriculus-Adenom Ventriculus scirrhosis Ventriculus Ulcus
Darm (Dünn-u.Dickdarm) Coecum Colon ascendens Colon descendens Dünndarm*
DEG N N a N b
Sigmoid
DEG O Oesophagus O a Oesophagus
DEG E Enddarm E a Rektum E b Rektum-Sigmold
DEG P P a
Niere Niere hypernephroid Nierenbecken papillar-infiltrativ
Pankreas Pankreas
DEG R x R R
R Retlculose a Histiozytom b Lymphogranulomatose c Plasmozytom
DEG ^ S "" S x S XS
S Sarkome a Chondrosarkominum b Fibrosarkominum c Lymphosarkominum d Melanosarkominum
DEG T T a
Thyreoidea Schilddrüse
DEG U U U U U U
Uterus Cervix-Adenom Cervix Plattenepithel Portio Portio + Cervix Uterus 4- Polyp Uterus Corpus
U a b c d e f
DEG V V b V c V d
DEG W Wa
x
Vorsteherdrüse Prostata+nodulare Hyperplasle Prostata-Adenom Prostata cribriformis Prostata Plattenepithel Wangenberelch Parotis Zylindrom
Welche Fortichritte bringt die Testung der Nosoden? 1. Die jeweils erforderliche Potenz kann genau getestet werden, indem man die Potenz sucht, die den Mefiwert auf 50 ausgleicht. Die getestete Potenz der Nosode führt zum alsbaldigen soforrigen Erfolg. 2. Schon beim nachsten Erscheinen des Patiënten, spötestens in einer Woche, kann eine der nachst höheren Potenzen getestet werden, um den Meflwert 50 zu erreichen. Entsprechend der Erfahrung, noch denen die Potenzen in der KUF-Reihe zusammengestellt sind, kann man beim gut reagierenden Patiënten, z.B. bei Kindeen, Jugendlichen, Erwachsenen bis zum mittleren Lebensalter es erleben, dafl die eine oder andere von den Tiefpotenzen übersprungen wird. Bei schweren Krankheitszustanden und bei alteren Patiënten hat die Erfahrung gezeigt, dafi die Nosode meist so in den Potenzen nacheinander verabreicht werden mufl, wie dieselben in der Reihe vorharvden sind. 3. Selbst getestete Hochpotenzen von D 60, D 100, D 200 lassen sich in schneller Reihenfolge meist alle 8 Tage im Test bestdtigen. 4. Wahrend die Nosode allgemein bei der ersten Testung durchschnittlich in einer der Tiefpotenzen von D5, Do, D8, D10 benötigt wird, kann es zum Ausgleich des odontogenen Herdgeschehens an den KiefermeBpunkten vorkommen, dafl bei stark wirkenden Foei mehrere Ampullen einer der Zahnnosoden von D 3 benöligt werden. Das Spritzen von mehreren D 3-Potenzen, wenn diese richtig getestet sind, macht keine Reaktionen. Das Medikament, welches durch die Medikamenttestung einschliefllich der richtigen Dosis ermittelt wird, macht auch keine Nebenwirkungen. Das gilt für alle homöopatischen Medikamente einschliefllich der Nosoden. Die Erfahrung hat gezeigt, dafi die Verabreichung der Nosode in Ampullenform in der Menge von l ccm die zweckmdfligste Menge für alle Potenzen ist. Es gibt damit keine öberdosierung, wenn die Nosode nach Testung per Injektion gegeben wird, gegenüber der Gefahr, die beim Einnehmen von Tropfen bzw. Globuli besteht, da es bei Öberdosierung zu zeitlichen Verzögerungen im Therapieerfolg kommt neben der vorübergehenden Verschlechterung. Die Therapieform in Ampullen ist somit auch die wirtschaftlichste, weil in den KUF-Reihen jeweils nur eine Ampulle der gleichen Potenz enthalten ist. Wenn man die Nosode dem Patiënten nach
Testung durch Injektion verabreicht, ermöglicht diese Verabreichung eine scrinell wirkende Therapie, das ist der Fortschritt. den die getestete Injektion in der Nosodentherapie gegenüber der früher nicht getesteten Nosode mit peroraler Verabreichung gebracht hot.
Nomenklatur: Die KUF-Reihen sind durch Buchstaben und Zahlen gekennzeichnet. Der Buchstabe weist auf das verwendete Ausgangsmaterial der Prdparate oder bestimmte Krankheitsgruppen hin.
Stofrwechselmittel Nosoden für den odontogenen Fokus und für fakultative Störfelder der Mundhöhle homöopathische Einzelmittel Zahnarztliche Werkstoffe
HM ZW
Insektizide und Lebensmittelkonservierungsmittel Allergene
R S
ArzneimittelgrundstofFe Cancerogene
P Q
Hauterkrankungen Augenerkrankungen
N O
Hals-, Nasen-, Ohrenerkrankungen gyndkologische Erkrankungen Bluterkrankungen urologische Erkrankungen
H K L M
Erbtoxine Infektionskrankheiten Gelenkerkrankungen
E F G
Nosoden für die Schleimhdute der oberen Luftwege Nervennosoden
C D
bakterielle, humorale, spezifische Herd- und Lymphnosoden Darmnosoden
A B
Slo Z
Ein Merkblatt über die „KUF"-Reihen kann bei der Firma STAUFEN-PHARMA K.G., Go p pi n g en, Po s tf ach 1143 angefordert werden.
87
86
Q
1 Benzpyren" 2 Aethylenoxyd* 3 Benzolum" 4 Buttergelb" 5 Dlacetylamlnoazotoluol 6 Follikelhormon, synth. 7 Kongorot* 8 Parafflnum* 9 Thioacetamid 10 Thioharnstoff" 11 Pixcrudum* 12 Gonadenhormon, synth. comb.
13 Carboneum tetrachloratum 14 Trichloraethylen" 15 Anilinum
16 Chromlum oxydatum" 17 Chlorum 18 Benzinum crudum 19 Manganum peroxydatum* 20 Plumbum bromatum* 21 Plumbum sulfuricum* 22 HSP 23 Methylaethylketon 24 Aethylenglykol 25 Dimethylterephthalat
26 Adipinsaure 27 Caprolactam 28 Polyester* 29 Hexamethylendiamin
30 31 32 33
Perchloraethylen Alcohol Isopropylicus Alcohol amyllcus p-Dichlorbenzol"
34 Cyclohexanol*
35 36 37 38 39
Polystyrol* DSP Hexachlorophen PCB" Per 70
40 Acid. sulfurosum
41 Morpholinum* 42 43 44 45 46 47
Anthracenum* Methylcholanthrenum" Hydrazinsulfat" Toluol Xylol Asbeststaub"
48 TipaweiB
49 Benzanthrazen" 50 Thloglycolséure
