OUD-ZUTPHEN is een kwartaaluitgave van de Historische Vereniging Zutphen Lr-4.,"L,><
Redactie: J . Harenberg, Drs. B. Looper, J. C . Riemens Jhr. Mr. R. C . C . de Savorin Lohman. Redactieadres: Gemeentearchief, Spiegelstraat 15, 7201 KA Zutphen, tel. 05750-12157. Lay-out en druk: De Walburg Pers, Zaadmarkt 84a-86, Zutphen.
.....J'. -s.
3
-
r
.s. -
OUD-ZUTPHEN, TIJDSCHRIFT VAN DE HISTORISCHE VERENIGING ZUTPHEN ZEVENDE JAARGANG, NUMMER 4, DECEMBER 1988 Inhoud: J . van Huffelen, e.a., Zutphense bouwverordeningen in de negentiende eeuw / Bert Looper en Ellen Kwint, De dood van de Librije.
Bijdragen te zenden aan het redactieadres, getypt met grote regelafstand en aan één zijde van het papier. C . J.
Oud-Zutphen wordt kosteloos toegezonden aan leden van de Historische Vereniging Zutphen. Losse nummer zijn verkrijgbaar bij de boekhandel a f 630. Publikatie of overname van artikelen, geheel of gedeeltelijk, is alleen toegestaan met schriftelijke toestemming van de redactie.
DER
MEER-HENDRIKS,
J. VAN HUFFELEN
ZUTPHENSE BOUWVERORDENINGEN I N D E NEGENTIENDE EEUW bezien in het licht van woningtoestanden en gezondheidssituatiesl
De Historische Vereniging Zutphen heeft tot doel de beoefening van de geschiedenis van Zutphen en onmiddellijke omgeving en de bevordering in zo breed mogelijke kring van de belangstelling voor de geschiedenis van Zutphen in al haar aspecten. Het lidmaatschapsgeld bedraagt f 25,- per jaar, voor gezinsleden f 10,-. Aanmelding kan geschieden bij de Ledenadministratie, Azinkdijk 2A, 7218 NG Almen, tel. 05751-1877. Opzeggen van het lidmaatschap tenminste één maand voor het einde van het kalenderjaar bij hetzelfde adres. Postgirorekening 87 30 89 ten name van RABO-bank Zutphen, bankrekening nummer 3767 58 147 ten gunste van Historische Vereniging Zutphen, Postgirorekening 531 83 65 ten name van Historische Vereniging Zutphen.
Inleiding
Het begin van de negentiende eeuw was een periode van ernstige teruggang in heel Europa. De veroveringen van Napoleon brachten het continent bijna geheel aan de rand van de afgrond. Toen de keizer voor Moskou zijn nederlaag leed en uiteindelijk bij Waterloo definitief verslagen werd, bleven vele landen sterk verarmd achter. De Weense Conferentie verenigde Noord- en Zuid-Nederland, met de bedoeling een sterk blok te vormen tegen Frankrijk. Maar de belangen van Noord en Zuid lagen zover uiteen, dat dit uitliep op een afsplitsing van het Zuiden in 1831. De schutterijen namen aan de krijgshandelingen deel, waardoor wederom vele burgers aan hun normale werk onttrokken werden. Al deze oorlogen hadden tot gevolg, dat er een geest ontstond van afwachten en gebrek aan initiatief om uit deze misère omhoog te klimmen. Zorg van de overheid uit planologisch opzicht ontbrak geheel, evenals supervisie op de technische aspecten van de bouw en toezicht op het punt van de Volksgezondheid. Zo ontstond een huisvesting van de mindere man, die zeer bedroevend was.
he Vereniging Zutphen.
Omslagpapier: Manon, korenblauw, 200 g/m2 van Buhrmann-Ubbens Papier
BOUMAN-SLEGTENHORST, J . D. M. V A N
I
Door de dichte opeenhoping in kleine huisjes, maar ook door het met meerdere gezinnen bewonen van een groter pand, was er weinig sprake van privacy. Zo woonden b.v. in Amsterdam gemiddeld vijf gezinnen per huis, maar er waren ook panden met vijftien a twintig gezinnen. Op het platteland was de situatie niet veel beter, denk b.v. aan de plaggehutten in Drente en op de Veluwe. De plattelander had wel het voordeel, dat hij en zijn gezin voortdurend in de buitenlucht vertoefden en niet geconfronteerd werden met de opeenhoping van mensen, die in de steden aanwezig was.2 Men zou denken, dat de bovengeschetste toestand de overheid zou prikkelen tot maatregelen, om in deze in onze ogen onmenselijke toestanden, verbetering te brengen. Zeker voor de eerste helft van de negentiende eeuw is er echter weinig sprake van ingrijpen door de plaatselijke overheid. Er was een groot gebrek aan visie op de toekomst. Ook speelde een mentaliteitsinstelling een rol. Het bestaan van arm en rijk was voor velen een onomstotelijk dogma, een door God gewilde differentiatie tussen de mensen, die in het ene of andere kamp ter wereld kwamen en daarin dan ook verder moesten verblijven. De agent voor de nationale opvoeding in de Bataafse Republiek, J. H . v.d. Palm sprak het als volgt uit: 'het gezond verstand geleerd, vaderlandsche deugden worden ingeprent en de jeugd tot dien trap van beschaving opgeleid, die voor hun stand en beroep is afgemeten'.3 Toch deed de overheid ook in het begin van de vorige eeuw wel iets, hoewel we daarbij niet aan woningbouw, maar meer aan openbare gebouwen moeten denken. In de Franse Tijd kwamen de bouwaktiviteiten volledig tot stilstand. Na die tijd was Nederland zo verarmd, dat voorlopig niet aan nieuwbouw werd gedacht en vaak ook het onderhoud van bestaande gebouwen kwam te vervallen. In 1822 was het de stedelijke overheid, die voor het eerst bouwaktiviteit ontplooide. In het Zutphense stadhuis vond een herindeling plaats, bewerkstelligd door de bestuurlijke organisaties van de Franse Tijd. Timmerman Care1 Revelman kreeg de opdracht om de Gedeputeerdenkamer te v e r b ~ u w e n . ~ We zien in deze tijd de uitoefening van het toezicht op het bouwen volledig in handen van de Gemeenteraad. Een ter zake kundig ambtenarenapparaat ontbrak. Als in 1824 de Gebr. Nieuwenhuis een rekest tot de raad richten voor een gedeeltelijke afbraak van de stadsmuur, langs hun tuin in de Tengnagelshoek, wordt het rekest aangehouden om de raad gelegenheid te geven tot een . ~ een volgende vergadering wordt er over ge'oculaire' inspectie ter p l a a t ~ e In delibereerd. Men acht de stadsmuur niet zoveel nut meer te hebben, hij is elders ook al tot ongeveer tweeëneenhalve el hoogte afgebroken. Dus wordt de Gebr. Nieuwenhuis de toestemming verleend. Ze worden echter wel voor de toekomst met het onderhoud van het stuk dat overblijft b e l a ~ t . ~ Hieruit mogen we concluderen, dat er ook in het begin van de vorige eeuw voorschriften bestonden, die iets over het bouwen en slopen regelden.
De Amotieverordening van 1826
In 1825 blijkt dat Gedeputeerde Staten van Gelderland aandrang gaan uitoefenen om deze voorschriften aan te scherpen. Van voorschriften, te stellen aan op te richten gebouwen, is geen sprake. Men dringt aan op het instellen van een huishoudelijke verordening, die het slopen van gebouwen regelt. De gemeenteraad stelt een commissie van vier personen in, die het reglement moet opstellen.' Hun werk resulteert in een 'Regelement op de amotie van Gebouwen binnen de Stad Zutphen', ingediend op 27-2- 1826 en afgekondigd op 10-8-1826. De bepalingen komen in hoofdzaak op het volgende neer: - voor elke sloping is toestemming van B & W nodig; - de sloper moet een waarborgsom storten voor eventuele schade aan belendende percelen; - de stadsarchitect moet de wijken rondgaan, om te controleren of men zich aan de voorschriften houdt; - ook de commissaris van politie en andere ambtenaren moeten helpen bij dit toezicht; - de vastgestelde boetes komen ten voordele aan de stad - beroep op Gedeputeerde Staten is mogelijk. Een tweede voorbeeld van de invloed die Gedeputeerde Staten uitoefenen, is een aanbeveling voor het bouwen van scholen, in datzelfde jaar 1825. Ze leveren een tekening voor twee typen scholen, één voor 50 leerlingen en één voor 100 leerlingen. Een kostenberekening wordt bijgevoegd, resp. f 1331.75 voor het kleine- en f 2070.65 voor het grote type. In Warnsveld werd in 1826 zo'n school gebouwd.8 Een voorbeeld van hoe er voor verhuur gebouwd werd vinden we in een rekest, dat Robert Prins op 27-2-1826 richt aan B & W. Hij is door aankoop eigenaar geworden van drie huisjes, die net buiten het Hagepoortje staan. Hij wil op het erf van deze huisjes nog vier huisjes timmeren en de stadsringmuur als achtermuur gebruiken (dat bouwt lekker goedkoop). Het wordt hem tot wederopzegging toegestaan. Tweede helft negentiende eeuw
De periode wordt gekenmerkt door het verschijnsel van de urbanisatie. Bewoners van het platteland trekken naar de steden in de hoop daar een betere toekomst te hebben. Tussen 1830 en 1896 nam het aantal inwoners van Amsterdam met 240% toe. In Zutphen steeg het aantal inwoners tussen 1800 en 1900 van circa 8.000 tot circa 18.000, een toename dus van 125% .
De toevloed van mensen werd in de steden in eerste instantie opgevangen door het opvoeren van de bebouwingsdichtheid binnen de bestaande vesting en later, na de opheffing van de vestingfunctie (1874) door het bouwen van wijken met dicht opeengepakte huizen in de onmiddellijke nabijheid van de stad (Polsbroekkwartier). Het opvoeren van de bebouwingsdichtheid had tot gevolg, dat bouwgrond een schaars en duur artikel werd. Daardoor werden ook de tuinen en achterplaatsen van grotere behuizingen langzamerhand volgebouwd met huisjes voor degenen, die slechts een gering inkomen hadden. Zo ontstond op deze binnenterreinen een warnet van sloppen, stegen en gangen van minimale breedte. De toegang tot deze achterbuurten, weggestopt achter de burgerwoningen aan de grotere straten, liep soms via een steegje van nog geen meter breedte.9 In Zutphen was dit b.v. het geval voor de achtertuinen van de Laarstraat. Van lieverlede ging er iets groeien van besef dat de woontoestanden van invloed waren op de gezondheidstoestand. Ook merkte men, dat epidemieën altijd begonnen in de lagere klassen, maar dat deze niet stilhielden voor de deuren der betere klassen. Dus gingen die betere klassen hun invloed aanwenden ter verbetering van de erbarmelijke woontoestanden der minvermogenden. Ook economische motieven gingen een rol spelen. Die betere klassen waren in de regel de handeldrijvenden en de ambachtslieden. Zij gingen inzien, dat een gezonde knecht beter zijn werk kon doen en minder verzuimde dan een ziekelijke. Zo had een verbetering van de gezondheidstoestand invloed op hun zakelijke belangen. Tòch verloopt het nemen van effectieve maatregelen erg traag. Dat blijkt uit de voorgeschiedenis van de gezondheidscommissie, waarvan Gedeputeerde Staten in 1856 aan de raad vragen, hoe men daarover denkt. l De raadsleden Van Hasselo en Nieuwenhuys zien er de noodzaak niet van in. Van de Kasteele komt met financiële bezwaren, maar Lenting blijkt er een vurig voorstander van te zijn. Hij wijst op 'de ellendige woningen der armen en behoeftigen, die vaak licht noch lucht hebben'. Van Löben Sels, ook voorstander, wijst op de onreinheid der woningen: 'De bekrompenheid der woningen maakt, dat de lijken in dezelfde kamer moeten blijven liggen, waar het overige huisgezin woont. En zulks moet, in het geval dat de zieke is overleden aan een besmettelijke ziekte, niet anders dan nadelig zijn voor de gezondheid'. Uiteindelijk is men toch van oordeel, dat het wenselijk is, dat er een gezondheidscommissie wordt benoemd. In het gemeenteverslag van 1857 vinden we er iets van terug in de opmerking, dat de benoeming der gezondheidscommissie, waartoe reeds lang is besloten, nog niet heeft kunnen plaatsvinden, door bedenkingen tegen de vastgestelde verordening. Dan begint in de zomer van 1856 een typhus-epidemie, die nog tot in 1857
slachtoffers blijft eisen. Ook de stadsgeneesheer Knockers van Oosterzee wordt besmet en overlijdt. Pas in 1860 blijken de bezwaren tegen de gezondheidscommissie te zijn weggenomen en worden de leden benoemd. De verordening van 1857
In deze tijd komt er wel een bouwverordening tot stand, vastgesteld op 24-1 11857 en afgekondigd op 24-12-1857. Noch uit raadsverslagen, noch uit kranteberichten uit die tijd blijkt, wie hier de promotor van was. Gezien de formulering en de veelheid van voorschriften mag vermoed worden, dat stadsarchitect Langenberg, gestimuleerd vanuit het gemeentebestuur, hier de hand in heeft gehad. De indeling is in twee hoofdstukken: - hoofdstuk I, over het bouwen en vernieuwen van huizen: er worden voorschriften gegeven over het hoogtepeil en het toetreden van licht en lucht door raamopeningen; er moet een stenen of houten vloer aangebracht worden; woningen niet aan de openbare weg staande, moeten aan de achterzijde via open plaatsen voldoende toetreding van licht en lucht hebben; iedere woning moet een secreet hebben, voorlopig nog met wat uitzonderingen; voor het afbreken wordt een serie voorschriften gegeven, die de amotieverordening van 1826 overbodig maken. - hoofdstuk 11, over het toezicht op de kleine woningen: De voorschriften zijn gericht op het verbeteren en desnoods afbreken van kleine woningen, die voornamelijk door de geringe volksklasse worden bewoond; een belangrijke taak wordt gegeven aan de gezondheidscommissie, die op verzoek van B & W en op eigen initiatief rapprteren moet aan B & W; woningen, die geen houten of stenen vloer, of geen secreet hebben, kunnen ter bewoning ongeschikt worden verklaard; de gezondheidscommissie kan aanwijzingen geven ter verbetering van woningen, waardoor ze behouden kunnen blijven; geldboetes worden vastgesteld, niet alleen voor de eigenaren, maar ook voor de bewoner, die de onbewoonbaar verklaarde woning blijft bewonen; mest mag er in de woningen niet bewaard worden, evenmin mogen er runderen, varkens, schapen of bokken in woningen worden gehouden. Het optreden van de gezondheidscommissie
Aangezien de leden van de gezondheidscommissie pas op 30-5-1860 voor de eerste keer bijeenkwamen, zal er van toezicht, zoals omschreven in bovenstaande bouwverordening, weinig terecht zijn gekomen. l l
In de taakomschrijving vinden we aangegeven, dat zij B & W voorstellen moesten doen tot verbetering van de algemene gezondheidstoestand in de gemeente en daartoe vooral haar aandacht moest richten op: - de riolen; - luchtverversing in gebouwen; - gezonder maken van de door de mindere klasse bewoonde huizen; - de omstandigheden in de fabrieken; - vervalsing en verontreiniging van levensmiddelen. De notulen van de vergaderingen wekken de indruk, dat de commissie wat aarzelend op gang komt. Men moet uiteraard ook eerst met zichzelf en de materie vertrouwd raken. De samenstelling van de commissie is als volgt: - 1 rechtsgeleerde; - 2 geneeskundigen, waarvan één zoveel mogelijk een officier van gezondheid moest zijn, vermoedelijk in verband met de aanwezigheid van een vrij groot garnizoen; - 2 natuur- of scheikundigen; - 2 bouwkundigen. Al gauw vindt men enkele zaken, die de aandacht vragen: - er zijn te weinig pompen in de arme wijken, waardoor de bewoners te ver moeten gaan en te weinig reinheid betrachten. Als dat voorhanden is gebruikt men onzuiver water, liever dan wat verder te lopen voor zuiver water.12 - er loopt een open riool van het Bornhof, via de tuin van de buren naar de moddergracht. Het riool stinkt en de moddergracht niet minder (het Bornhof moet, gezien de bevolkingsdichtheid, een grootvervuiler geweest zijn). - aan de scheikundige is wat anijszaad ter hand gesteld, dat weliswaar vervalst is, maar niet schadelijk voor de gezondheid. In maart 1864 is de commissie zover, dat men een lijst gaat opstellen van de meest ongezonde woningen en dit rapport indient bij B & W . De lijst moet nogal uitgebreid zijn geweest, want B & W verzoeken om haar te splitsen in woningen die nog geschikt te maken zijn en woningen die onbewoonbaar verklaard moeten worden. De werkzaamheden van de commissie nemen toe, want nu wordt ook één van de leden gedagvaard voor het Kantongerecht om te getuigen in een zaak tegen Johannes Bernhardus Rampen, die wordt verdacht van het houden eener mestmakerij bij zijn woning. Op 28-4-1866 komt men in aanwezigheid van burgemeester Coenen bijeen want de cholera is in aantocht. De commissie wordt uitgebreid met veertien personen, die wijksgewijs toezicht moeten houden op de reinheid der woningen,
de afvoer van faecale stoffen en de omstandigheden, die de ziekte kunnen verbreiden. Men was eigenlijk te laat, want veel verbeterd was er kennelijk niet. Men komt dan ook in de volgende vergadering met een vloed van misstanden, zoals niet afgedekte- en verstopte riolen, mesthopen, enz. Men wil er nu wel hard tegenaan, wat de burgemeester de opmerking ontlokt: 'dat men tot verbetering onzer buurten veel beter het doel zal bereiken door redelijken invloed, dan door geweld'. Concreet komt hij slechts met de toezegging, dat men het dekken der riolen zal bevorderen en stro te beschikking der bewoners zal stellen, als dit tenminste niet door de diaconie, of op andere wijze gebeurt. Overigens spreken de leden hun bezwaren uit tegen het bezoeken van de huizen der choleralijders, wegens de daaraan verbonden bezwaren van besmetting van hen en hun gezinnen. Ook landelijk moet men bij de overheid een geringe belangstelling voor gezondheidszaken constateren. Bij de bevolking was er na 1865 sprake van aktiviteiten, die in de goede richting wezen. Plaatselijk ontstonden particuliere gezondheidscommissies. Zo besloot de choleracommissie, die in juni 1866 in Utrecht tot stand kwam, werkzaam te willen blijven tot verbetering van de gezondheidstoestand. Normaal werden deze commissies, zoals in Zutphen de extra veertien personen, bedankt als de cholera voorbij was. Maar de Utrechtenaren richtten een vereniging op van contribuerende leden, met als doel te ijveren voor beter drinkwater, opruiming van schadelijk vuil, goede woningen en nasporingen van volksziekten. Stimulansen gingen ook uit van de medische wereld. In 1869 bestonden er vijf van dergelijke verenigingen, waarvan echter alleen de Noord-Hollandsche Vereniging tot Afwering van Epidemische Ziekten en tot Hulpbetoon bij Epidemieën overbleef en in 1875 op initiatief van de geneeskundig inspecteur dr. J. Penn voortging onder de naam Het Witte Kruis.13 De verordening van 1867
Hoewel er ook nu weer geen aanwijzingen gevonden worden van enige aandrang van de gezondheidscommissie of van andere zijde, wordt een nieuwe bouwverordening vastgesteld op 6-5-1867 en afgekondigd op 31-5-1867. Stadsarchitect D. J. Itz was in 1860 Langenberg opgevolgd en hij zal met zijn technische kennis veel hebben bijgedragen aan de redactie er van. l 4 Een samenvatting van deze verordening levert de volgende punten op: - een aanvraag moet voorzien zijn van een tekening; - houten voor-, achter- en zijgevels zijn niet meer toegestaan; - grootte van de vertrekken blijft gehandhaafd op minstens twaalf m*; - hoogte 2.80 voor de woonverdieping;
3;
"'i'
,L,
,.--e
..,,+@?
Kaart van de Zutphense verdedigingswerken met ingetekend stratenplan, begin 19e eeuw (G.A.Z., 01.06.18).
r
i:: : i
?>i-
.-.+ e
,
, >,r
I
--.%
-.--iS i*
Plattegrond van Zutphen van stadsarchitect F. H. van Etteger, 1904 (G.A.Z., 01.05.16).
101
-
-
voorschriften voor ramen en deuropeningen verder aangescherpt; breedte van de toegang tot woningen, die niet aan de openbare weg liggen moet minstens drie meter worden; kelders mogen niet meer als woning ingericht worden; een secreet mag nog steeds voor bewoners van meerdere woningen dienst doen; het lozen van water op de riolen wordt aan regels gebonden; scheidsmuren tussen woningen moeten een vastgestelde dikte hebben; sommige scheidsmuren moeten als brandmuur tot onder het dak opgetrokken worden; ook nu weer zijn er speciale artikelen voor de kleine woningen, praktisch gelijk aan die van 1857; het verbod tot het bewaren van mest in de woning wordt uitgebreid met andere stoffen, wier uitwaseming voor de gezondheid nadelig is. B & W krijgen de bevoegdheid deze stoffen op kosten van de eigenaar te verwijderen; voor het eerst wordt er ook aandacht aan industrie besteed, in een artikel dat B & W de bevoegdheid geeft 'om van die fabricanten, die grondstoffen verwerken, welke eene nadeeligen invloed op de openbare gezondheid hebben, te vorderen, dat die grondstoffen binnen afgesloten en overdekte plaatsen worden bewaard'.
Drastische veranderingen
Om een indruk te krijgen, van wat er zoal onder invloed van bouwaktiviteiten in de negentiende eeuw in Zutphen veranderde vergelijken we twee kaarten: - de plattegrond van de verdedigingswerken met ingetekend stratenplan uit het begin van de negentiende eeuw; - de plattegrond, door Van Etteger in 1904 getekend. Het meest opvallend zijn wel de grote veranderingen, die in het noord-westen van de stad plaatsvonden. Hier werd de IJsselbrug gebouwd en ontstond op de verdedigingswallen het spoorwegstation en -emplacement. Met gebruikmaking van de buitenste bolwerken en waterpartijen werden Noorderhaven en Coenenspark aangelegd. Aansluitend aan de reeds aanwezige bebouwing van de Nieuwstad zien we het enorme gebouwencomplex van het Oude en Nieuwe Gasthuis. Met de klok rondgaande: - in het noorden de Buitensociëteit en het Ziekenhuis; - in het oosten de Algemene Begraafplaats en de vuilstortplaats; - in het zuid-oosten de cellulaire gevangenis (latere jeugdgevangenis), Marechaussee-kazerne en bebouwing langs de Emmerikseweg; Verder werden Graaf Ottosingel en Tadamasingel bebouwd en verrees het Gerechtshof.
De Algemene Politieverordening van 1884
Op 1-9-1884 wordt een Algemene Politie Verordening afgekondigd, met daarin opgenomen artikelen over het bouwen van huizen. Stadsarchitect sinds 1878 was F. H . van Etteger. Verschillende artikelen zijn gelijk aan die van 1867, andere zijn nader gespecificeerd of aangevuld. De voornaamste verschillen met de verordening uit 1867 zijn: - het peil is gebracht van 8.75 m op 9.10 m (op advies van Van Etteger en naar aanleiding van de hoge waterstanden van voorgaande jaren); - wat betreft de secreten, is er voor het eerst sprake van het tonnenstelsel; - er worden wat meer technische eisen gesteld: muren moeten van 0.20 m beneden begane grond tot 0.30 m boven begane grond van klinkers opgetrokken worden, om optrekken van vocht tegen te gaan; - balkdragende muren moeten een bepaalde dikte hebben; - het wordt aan architecten, opzichters, werkbazen en werklieden verboden om enig werk in strijd met de bepalingen te verrichten; - men moet toestaan, dat er vanwege B & W een wijkletter en -nummer op de huizen geplaatst wordt.
Besluit
.
In de laatste decennia van de vorige eeuw ontstond er een discussie, wie verantwoordelijk was voor de woningbouw van de sociaal zwakkere. Hier en daar kwamen wel wat initiatieven van de grond. Na 1850 werden in enkele plaatsen woningbouwverenigingen opgericht. In Zutphen stichtte David Evekink zijn fonds, met als doel de mindere man enig bezit te doen verwerven, waardoor hij minder kwetsbaar zou worden. Geleidelijk aan begon ook landelijk het inzicht door te breken, dat een goede huisvesting van de volksklasse van belang was voor de gehele natie. - Koning Willem I11 gaf reeds in 1853 aan het Instituut van Ingenieurs opdracht een rapport samen te stellen, betreffende de eisen waaraan een goede arbeiderswoning zou moeten voldoen; het werd in 1855 gepubliceerd; - in 1868 schreef de Maatschappij ter Bevordering der Nijverheid een prijsvraag uit over het punt, hoe de bouw van volkswoningen het best te stimuleren; - 0. O. Engelen schreef in 1870 een proefschrift over arbeiderwoningen; - de Maatschappij tot Nut van het Algemeen stelt in 1894 een commissie in om rapport uit te brengen over het woningvraagstuk.
Van veel belang was de stem van de medici. Zij spraken met kennis van zaken, want zij kwamen door hun praktijk het meest met de woningtoestand in aanraking. Zo wees dr. Saphati er in 1864 op, dat de woningvoorraad in Amsterdam niet was meegegroeid met de toename van de bevolking. In 1896 kreeg de woningbouw veel aandacht op het eerste Congres van Openbare Gezondheidsregeling. Omdat geen heil verwacht werd van het particuliere initiatief werd de verantwoordelijkheid bij de landelijke overheid gelegd en de wenselijkheid van een woningwet uitgesproken. Op het derde Congres verklaarde de hoogleraar R.. H. Salet, inzake het opruimen van krotten en het bouwen van goedkope woningen geen heil te verwachten van het particuliere initiatief. Hij was het eens met de van socialistische zijde geponeerde stelling, dat de oplossing van de kant van de overheid moest komen. In 1899 werd dit punt opgenomen in het gemeenteprogram van de S.D.A.P. te Amsterdam. De Minister van Binnenlandse Zaken, Goeman Borgesius, bood op 11-91899 het ontwerp van de Woningwet aan aan de Tweede Kamer; na uitvoerige debatten werd het in april 1901 aangenomen met 72 tegen 4 stemmen en had de landelijke overheid zijn verantwoordelijkheid aanvaard!
BERT LOOPER E N ELLEN KWINT
DE DOOD VAN DE LIBRIJE
l !
Noten 1. Dit artikel kwam tot stand in het kader van een cursus archiefonderzoek onder auspiciën van de Volksuniversiteit Zutphen en gegeven door drs. B. Looper, archivaris van Zutphen. 2. Van den Eerenbeemt, 'Woontoestanden van de volksklasse in de 19e eeuw', in: Spiegel Historiael (1976) 499. 3. Festen, 125 jaar Geneeskunst en Maatschappij, 32. 4. Hartman, Boeke, Kruiderink, Krijnen en Stenfert, Gevelwanden in de binnenstad van Zutphen, deel I , blz. VIII. 5. Notulen Gem. Raadsvergadering van 13-9-1824. 6. Notulen Gem. Raadsvergadering van 29-9-1824. 7. Notulen Gem. Raadsvergadering van 14-2-1825. 8. Van Petersen en Harenberg, Warnsveld, historische wandeling door dorp en buitengebieden, 29. 9. Van den Eerenbeemt, 'Woontoestanden', 496. 10. Notulen Gem. Raadsvergadering van 1-9-1856. 11. G.A.Z., Archief van de Gezondheidscommissie, inv.nr. 1, verordening voor en regelement van orde van de commissie, 1860. 12. G.A.Z., Archief van de Gezondheidscommissie, inv.nr. 3. 13. Festen, 125 jaar Geneeskunst en Maatschappij, 57. 14. Kuys, Looper, Riemens en Stenvert, F. H. van Etteger, architect van de nieuwe stad, 18781910, 7 .
Inleiding
In het afgelopen jaar is er veel aandacht besteed aan de Librije in onze stad. In februari verscheen bij het Gemeentearchief de inventaris van de collectie wetenschappelijke aantekeningen van Koenraad Oege Meinsma, de man die rond de eeuwwisseling de Librije landelijk en internationaal bekend maakte. In mei verscheen een reprint van Meinsma's studie over de Librije. In de feestbundel voor mevr. dra. M. M. Doornink-Hoogenraad komt de Librije herhaaldelijk aan de orde, o.a. in een artikel over de historische werken als onderdeel van het totale boekenbestand. Men zou kunnen denken dat over de geschiedenis van de Librije weinig nieuws meer gezegd kan worden. Eén belangrijke vraag is echter nog nooit beantwoord: waarom werd de Librije in het begin van de zeventiende eeuw al een 'dode' bibliotheek; waarom is het oorspronkelijke karakter van de Librije - een openbare bibliotheek - niet gehandhaafd? In dit artikel wordt nader ingegaan op dit raadsel. Na een inleiding van Ellen Kwint, die ten doel heeft uw geheugen op te frissen, gaat Bert Looper in op de lotgevallen van de Librije in de eerste helft van de zeventiende eeuw. Ellen Kwint schreef haar stuk als onderdeel van haar VWO-scriptie. De paragraaf 'de dood van de Librije' is een bewerking van de lezing die Looper op 8 oktober jl. hield in de St. Walburgskerk tijdens de jaarvergadering van de Stichting Librije.
De voorbereidingen en de bouw van de Librije
i
l
In het jaar 1561 werd met de bouw van de Librije begonnen. Volgens de toenmalige kerkmeester Coenraad Slindewater moest er een 'librarie' worden gebouwd tussen de Raadskapel en het knekelhuisje. Dit gebeurde ook: de huidige Librije sluit met de ene zijde aan aan de nog bestaande Raadskapel; het knekelhuisje aan de andere zijde is verdwenen. Rond 1555 had Slindewater al een verhandeling geschreven, waarin hij zeventien redenen en argumenten noemde voor de bouw van een nieuwe Zutphense bibliotheek. Het is interessant de argumenten van Slindewater nog eens op een rijtje te zetten. Zij geven een goed beeld van Slindewaters ideeën en gedeeltelijk ook van het leven van de Zutphense bevolking in die tijd.