—-,.. 7 t-- ...,-,...-K,, .,v,72..„...1_,,,,%N. 1-xViV,-R;.1Q•; ,,,--,W.0S,ZWIa'Akqk'AAATI:tTE , , .kV11,:° N-=:,'ii'Vr-k):,:te'AIN 4:34Z;;A:i2f7A-Alilitli:t.VriltA't•::„7'.:14,101,-;illo .ivit1t.it#AVLNVEtt:PANM-'-i, ,TiNA4-t_.;:ittNA: - -.- —A,INe-ii-Ygla.:\ ff,;;A.vok.vg -4,,,,A,,,s,,,,:..}..-Sl... VA-1, r, -,,, ,..-1.- VinZ;Vt-ifitTe 11%.TIA._'7t: ::.,,zi-,,,,-,.-. : , .4.1i‘•7• '_ 11,xt-,0 *3;:-V•1* A. ,,,.!,, ,. ',. 1"..:•,.- --:,--,-..174 . :,, .' -A, , 71,, - , .,,,•-0.1, P,-, ,:::-ti. -- .--gt-V. ' ', :l!' ,..."-..-', .,: -... ii .- :,, VANA kfh, r 1E;t7:?.:111:4Z-re&i. :r.t. '..,:.1:'7. ' .:,-;;; • , '-::% .3 -L. i AI' 1-- . .: ',•... --.-'-\-'-'1'.,.'--...,..,-,Vi,:4:ci` :--x,', ,A. A "-'1.-..- -. P.S:".%,?li '''..:14,,,Zct nti .-., _ -._--;;XV:14 , A.,,' Nelli',,„ -----, ,-a' . ,_.q=":11,Vit ;;,;21i, -.,, . -:----._,:::,,,iizg-ti,-;4},4--ekit-eNp. -,1.-1•'-h71:: -.Lf., ----;-•,7i,, , ,,141,,i:FiT11-*: ,1„,,,,--,:„.„-:-.41,6-_ .,..k::,oN,Aiw.tk-4Ntq VcVtV,*F4;,-_ii,iAL!k:o;tkt,,Sir*:-N..w; ,---,1-,..,x1r.--.,,,,No.---. . ,-voit, r, --'vitilikkN.ts-AN,,,ti:A --4.1-11-,-,-.-.,:',,.' . ..t.&..,-.--,1,-Yti4&V-AN14•Kt-q4-1N44-'. '4, v -:ic, ,-, it 7-•-.• :,:7--; ' ,. 'i4_ , . .. .7: tr .:.--t:,-.-:iT;;.--: 'Pe_ -I> ....-_ ,;.',V/,.':. .4-7 ._ ,1:or.:_::!--.-'•'...;,. le.;;,,,,L,,-, ;7. .'114-.-.;.:',-.;:'''.'' ' ' -,--.4:0.-i-'1',...,:;,.. hIliki,:41•:;: ,, i ; _t. i ,, , ..,-..x-ii, :&AN
.- 7,. 'r_; ; T,. ,- --- -.-?;:,'
';','," -
• --
-.
--.
,,-
--.
:
'
,.,„,.--..-,.....,---...w,- -,-..v4.1.x.--.,;, ,--,-.-, _
-.,...
..
tjx
*..-:!;jattf.-i.',:-.7it
-
r .:- .., , V.•
N
-
*'-:::W---..,:s
Z..t ,
-
--:;s::0'.•:-'1,-1-. A--..---*. vA .C.ItViki,,,,A ,,z1.i:,;•-•io„teViR11:,?7 „k4,4„.Vtate,Nt:4 zkl-k , vte .Kr14t48-iN4Xile '1-,..'':-$.,i,:!4°;:..-- -_,.-to .-.;=:-;,-,4 -.-:,.- ,-.0 'rt- r,tI- 7-AvAr.-t‘: -0 t--:::4-;-=' :-....:7,...:=,:C±a .:' , ,X-IS,t.Y.IIV-4:Al')';:!:;:-.1:-•-',' '1..'_-"1'----.'7:-:. ,:sc. • ..0I' i -..-:1-:_..:,-0-T,-,:.--;,---;-'1,,-;4. N'2'.:11-4-.*::i,Mhj -.,%:!„.; '. $ ' ; : . . , . . . . --av t:7: :•.'-, • :,__ -,- i ,,,,•;• :: k-01-',--::''-':;?..-..-•-::--It."';' :--t:1:1 P'Z',..4 -• -- ..--6',- . 4i,Ma ,..,„>,::,::.--„, •,...!--, e,,-,.. xt,:i:•,,---:44,1,:it.1 3 'S_ ' . , : I L , ' , -: V • .0 ' ,,:,. :ei. : -_,;:.:-.,;. -: • : _ . L , :1:'--+' . -2 '$ •:"::-:: . A': ' :... ,f-::•'.,,,,..,:i.„,-,A ::•!.!:,:;:':.:---'-':..;.:::-•;,'7,j4:41:,:;;.;-.-6-AZ,,X: -7,,' i ,..%.,:,,,,,:-,-:•,,,:...•:.-_:.1.,-.;. 7, s,,,.: :•ig.,-:•viA4ZO-IliViti4fttftv.:zi,, Fittf, -Ure•ii-ikk .:-...M-4,-.?..-1:;4;4-Att3ttbl, ..14w zookieia *2-010N -Vrti,IP:-V.V=ArK\ .21F.,..k.t.V•ii'VNI,-t--Ae-w,04%,-iti6*,:%A;%A;N411v,--• '1;NIA,r.-,07),OINA.Vittill ****'r\\AViittlitZti itlirklikt.45.-1.T.A...,4;042,11/2,,,S..:8::-.;-'' :Vt-siNtk4,7r 'e--,,!' ,,tam lA •N L .,,c.t.''Vr tP4X".;.!---*;1-t ;,:;k:jot, t-,-•-:;,;,,:k-v.NittVis-='S,:::?-:=7,....,•:, V,-..t:yi,"' ,--'.::.••NNt .ctj1..%., kZS:1":: , 7--L
''.
:,-.
-:,-
r.;;;.:_.-,r.'-07*-M-$4'., --;,'V, 1 -.. .
:7:----',----•::.'-''' .1;42;i:•1:'.,.-Ve'44'
•.'k.'4,rti.'-,-, " ,'--1-. •• -,•-•:„--
-
7 7*
w4,.-:. ..- 1;;;',1,-..= _ :..,-t-N.1, tt, „-:;seg.
,,, iCI:' rit• .4:11'7 .14;;I:'-:-: -.--'',--if:71:.:•;;CL.:.;,,„:,14?Z'ZN-14-§,;:lgiN,-N,1-01'4.7'4 ,.:1614.NYZ56;A, • ,..i,..'"‘' ,5ztfc T., A,A t, .. -•-
■
--
..,- ; ,..
-' 7
'-
-. - . -,...,i1,.. .Ni :,r , '-- — . -
GEDENKBOEK
v.-301)N,c21:N41-5N3t:"JA tio
('
FEES TUITGAAF DER VOOR, GOEDE EN GOEDKOOPE LECTUUR *1913'.
UITGEGEVEN TEN BATE VAN HAAR, PENSIOEN FONDS
GEDENKBOEK - DER, > I WERELDBIBLIOTHEEK -
GEDRUKT TER DRUKKERIJ „DE DEGEL", AMSTERDAM.
Ons huidig Kantoorgebouw : Utrechtschedwarsstraat 13
EEN GEDENKBOEK
DOWEL de arbeid door onze Maatschappij sinds haar stichting verricht ten behoeve onzer algemeene Nederlandsche Beschaving, als de tegenstand dien zij te overwinnen had om dien te mogen volbrengen, maken het feit dat zij haar tiende werkjaar gaat eindigen, stevig in het zadel van haar vooruitgang, tot een wenschelijk rustpunt, van waaruit hetgeen zij bereikte en nog niet benaderde, verkeerd deed en nog verbeteren moet, met zekere onbevangenheid kan worden betuurd. Allereerst leek het wenschelijk, de taak die onze Maatschappij voor ons land ondernomen had, in het
vergelijkend licht te stellen van wat te voren hier en elders, en van wat nog dagelijks in omringende landen ondernomen werd en wordt, opdat bovenal duidelijk blijke dat hier een deel wordt geleid van een zoo wijde cultuurbeweging, dat kritiek er op niet door klein eigenbelang doch slechts door zeer ruim Weten en diep Doorschouwen mag worden beheerscht. In het overzicht van onzen eigen arbeid is dan ook gestreefd naar het vermijden van het rose-kleurig jubile-optimisme, en naar het zoo objectief mogelijk onderkennen van mislukkingen en tekortkomingen, naast het uitspreken van mogelijkheden en wenschen. Dit vormt met het overzicht onzer bereikte resultaten als Bijlage het Eerste Gedeelte van dit Boek. 7
Het T weede Gedeelte is gewijd aan de indrukken, ervaringen en wenschen van lezers en van hen, die met lezers in aanmerking komen; alsmede van Vereenigingen van algemeen nut. Terwijl eindelijk het D e r de Gedeelt e, dank zij de vriendelijke medewerking van de overgroote meerderheid der auteurs, die tot heden in onze uitgaven vertegenwoordigd zijn, is kunnen worden tot een Optocht van de Geesten, wien onze uitgaven hun waarde danken. Want alle Boekuitgaven zijn toch allereerst afhankelijk van hen, die de boeken schrijven. Dat zoo velen zoo welwillend zijn geweest voor dezen optocht portret met bijdrage en handteekening of te staan — enkelen ontbreken geheel of gedeeltelijk door oorlogsomstandigheden of schuwheid voor persoonlijk vertoon — bewijst niet alleen hoe velen door onze uitgaven tot een grooter publiek gebracht zijn, maar ook dat dit is kunnen gebeuren met handhaving van alle rechtmatige aanspraken van de voortbrengers der werken. Een enkel woord over de samenstelling van dit boek, die moeilijkheden met zich bracht, vooral van artistiektechnischen aard, welke wij weten niet geheel overwonnen te hebben, en die wij niet hadden kunnen overwinnen zonder de kostbaarheid ervan meer te verhoogen dan wij meenden om verschillende redenen te kunnen verantwoorden. Ook het feit dat niet alle auteurs portretten en handteekeningen, of bijdragen gaven, heeft de samenstelling niet vergemakkelijkt, al hebben wij ons veroorloofd voor deze levenden, gelijk wij moesten doen voor de dooden, zelf iets aan te halen uit hun werk. Dank zij den heer en mevr. Midderigh-Bokhorst, die hun bijdragen in den vorm van versieringen afstonden, 8
konden wij het feestelijk aanzien van dit Gedenkboek verhoogen, waarvan wij hopen dat het niet alleen zal strekken om de belangstelling in onzen arbeid te versterken en uit te breiden, maar ook een bijdrage van eenige beteekenis zal opleveren voor de stichting van het Pensioenfonds voor ons personeel, dat den samengestelden dagelijkschen arbeid met gelukkig trouwe toewijding verricht. Laten wij vertrouwen dat de groei van onze Maatschappij aldus zal blijven, dat zij over een verdere vijf jaren zal kunnen gevolg geven aan den wensch van den heer Van Hulzen, in zijn straks volgende bijdrage neergelegd. Amsterdam,
October 1 91 5. Directie Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur.
9
HET GOEDKOOPE BOEK
HET GOEDKOOPE BOEK
TER INLEIDING
E toekomst der volken hangt of van hun lectuur". En daar de toekomst der volken onvermijdelijk meer en meer democratisch gaat worden, beteekent deze uitspraak tevens, dat zij a fhangt van de d e m ocratiseering van het Boek. De vaststelling van het bovenstaande geschiedt zonder miskenning van de tallooze andere factoren, die mede de ontwikkeling der menschheid bepalen. Doch
wie deze naspeurt, zal bevinden, dat zij alle beheerscht worden door de intellectueele, psychische en ethische ontwikkeling der menigte. Ook de physieke, sociologische, de economische, de politieke. Het zip zijnde aandoeningen en inzichten der menschen die vaststellen, hoe zij hun levens willen inrichten; het zijn hun vatbaarheid en karakter, die bepalen hoe zij het kunnen. En deze aandoeningen en inzichten, deze vatbaarheid en dit karakter worden gevormd en geleid, meer dan ooit, door hetgeen men hoort en leest. Voor een goed deel bestaat de lectuur der tegenwoordige menschheid uit dag- en weekbladen. Hun aard, ook van de beste, bevordert onvermijdelijk een zekere oppervlakkigheid. Om die tegen to gaan, is noodig de lezing van boeken, die nopen tot een rustig zich overgeven van den lezer. Kunstwerk, of leerboek, ieder op zijn wijs, mits die overgave eischend, doen 13
alleen daardoor werk van behoud voor het evenwicht der lezers in dit holderdebolderbestaan van heden. En zoo dezen het bezit van een groote verscheidenheid van zulke boeken wordt mogelijk gemaakt, hun voordeel eraan zal oneindig vergroot worden. Alleen boeken die men bezit kunnen waarlijk ons geestelijk eigendom worden. En de verscheidenheid is noodzakelijk, om gevaarlijke eenzijdigheid van cultuur tegen te gaan. De proef op de som van stellingen als deze is altijd hun resultaat. Als het waar is, dat het bezit van zulk een verscheidenheid van boeken goed voor de menschheid is, zal zij eindigen met een bepaalde behoefte daaraan te vertoonen, en die uit te breiden. Daarmee is allerminst het omgekeerde beweerd: ni. dat hetgeen waaraan de menschen een behoefte doen blijken, ook goed voor haar is. Maar indien iets als werkelijk goed voor haar wordt aangeprezen, zal dit aan een wellicht ongekende instinctieve behoefte blijken te voldoen. Voor het goedkoope b o e k is nu, geleidelijk over heel de wereld, de onbetwistbare proef op de som geleverd. Er is ook een voortontwikkeling waarneembaar van het voddig goedkoope tot het veel beter verzorgde. Welke plaats onze eigen bibliotheek in die algemeene cultuurontwikkeling inneemt, zal door een schets van hetgeen te voren, in ons land en elders, word ondernomen, nader worden nagegaan. Van volledigheid is daarbij uitteraard geen sprake.
14
A. VOOR EN RONDOM ONS
Voor zoover mij bekend is geworden, is de opkomst van het goedkoope boek te zoeken in Frankrijk en Belgie, dit laatste onmiddellijk na de stichting van het koninkrijk in 1831. In groote dankbaarheid voor de door Frankrijk bewezen diensten werden de werken der Fransche schrijvers van den dag er met vreugde nagedrukt in kleine, handige deeltjes, waaromtrent een der nadrukkers, E. Wahlen, — uitgever, in 1835 reeds, van een Nouvelle Bibliotheque econo. mique — o. m. aankondigde dat Balzac's Le Pere Goriot, in Parijs in twee deelen verschenen, in zijn bibliotheek, die ook werken van Dumas, Hugo, de Lamartine en mindere goden nadrukte, slechts een deeltje vormen zou ! Er waren trouwens meer kapers op de kust, als de firma Lebeque te Brussel, die in haar Ga ler i e Li t t er air e o. a. Sue's Monte Christo en Mysteres de Paris elk in 10 deeltjes, Le Juif Errant in 13 deeltjes gaf, en die het wegens haar Galerie te kwaad kreeg met haar vak- en stadgenoot, den beer Jamar, uitgever van een Museum Li t t er air e, dat dezelfde soort van werken omvatte. Ook ons land bleef niet achter, althans in 1845 verscheen te Breda bij de Librairie Francaise et Belge weer een Bibliotheque Litteraire met nadrukken o. a. van den Juif Errant in bijna 20 deeltjes. Inmiddels was men in Parijs en Brussel ook begonnen met series, die de ware voorloopers heeten mogen van de thans zoo verspreide veelzijdige bibliotheekreeksen. Niet zoo bijster goedkoop in prijs, ofschoon wel goedkoop in uitvoering, was een te Parijs bij Genton et Cie verschenen reeks van deeltjes a 1 1/2 frcs., waarin naast de Fransche klassieken ook werken als Swifts Gulliver waren opgenomen. Maar dit besloeg 15
2 deeltjes en kostte dus 3 frcs. ; Le Sage Gil Blas 6 deeltjes, dus 9 frcs. ; en hoewel deze boekj es in formaat (13 X 18; bladspiegel 10 1/2 X 6, 33 regels) heel het karakter dragen van de nog welbekende goedkoope uitgave, gelijk van de ietwat grooter, Bibliotheque Nationale, treft het verschil in prijs met deze latere Fransche reeks, waarin de Gil Blas 5 deeltjes a 25 centimes vormt, en dus totaal 62 1/2 cents kost ! Goedkoop was die vroegere Parijsche serie dus zeker naar den prijs nog niet. Beter van uitvoering (zie het facsimile eener pagina) was de Collection des Classiques francaise s, „classiques en miniatures" uitgegeven bij J. Didot aine te Parijs. Deze reeks, hoewel later gedateerd op 1833, bleek bij onderzoek in werkelijkheid van 1824 te stammen • en dus stellig de oudste rechten te hebben van al de mij bekend geworden series. Zij heeft 50 deeltjes omvat: werk van Voltaire, Rousseau, Lafontaine, Moliere, Boileau, Racine, Corneille, Malherbe, Larochefoucauld, La Bruyere, Fenelon, Masselon, Bossuet en Pascal, benevens eenige bloemlezingen. Elk deeltje kostte 2 frcs., zoodat bijv. de complete Moliere 16 frcs., Racine 8 frcs. vergde, wat nog niet juist al te goedkoop was, ondanks den stereotype-druk, waarvan de drukkerij Didot de specialiteit blijkt te zijn geweest. Hoe het gesteld was met de prijzen van een Brusselsche Pantheon Classique, tusschen 1835 en 1840 uitgegeven, heb ik niet kunnen vaststellen. In formaat gelijk aan de serie van Genton et Cie was zij echter van veel wijder strekking en met bepaalde bedoeling, om de „eeuwige waarheden" van „godsdienst en zedelijkheid" te verbreiden. Uit de Fransche klassieken der 17e eeuw werden bij voorkeur Leerredenen en Moraliseerende Werken gekozen; veel Geschie16
PREMIERE PART1E ,
ART. IV.
77
astres qui roulent dans le firmament embras`sent. Mais si notre vue s'arrete la, que Pimagination passe outre. Elle se lassera plutea de concevoir, que la nature de fournir.Tout ce que nous voyons du monde n'est qu'un trait imperceptible dans l'ample sein de la nature. Nulle idee n'approche de l'etendue de ses espaces. Nous avons beau enfler nos conceptions, nous n'enfantons que des atomes au prix de la realite des chases. C'est une
sphere infinie dont le centre est par-tout, la circonference nulle part. Enfin c'est un des plus Brands caracteres sensibles de la toutepuissance de Dieu , que notre imagination se perde dans cette pensee. Que l'homme , etant revenu a soi considere ce pill est au prix de ce qui est ; se regarde comme egare dans ce canton detain ne de la nature ; et que de ce que lui paraitra ce petit cachot ou it se trouve loge, c'est-h-dire ce monde visible , it apprenne ii estimer la terve , les royaumes, les villes, et soi meme, son juste prix. Quest- ce que l'homme dans l'infini ? Qui
Pagina uit: Collection des Classiques Francaises 17
Gedenkboek 2
denis (o. a. Michelet's Histoire Romaine) ; Reisbeschrijvingen (waarin bepaaldelijk details werden
weggelaten „waar de kieschheid aan de al te naakte waarheid opgeofferd was.") Maar ook waren er deeltjes gewijd aan de exacte wetenschappen, als Geologic en Sterrekunde, en aan practische taalkunde: Fransch-Engelsch-Duitsche-Hollandsche en Vlaamsche Grammatica's en samenspraken. Een „opvoedkundige" reeks dus, meer dan Naar algemeene titel zelfs zou doen vermoeden. Chronologisch en naar hun bedoeling, vragen hierop onze aandacht twee Nederlandsche Series, die de nog bekende Fransche (B i b l i o t h e q u e Nationale) en Duitsche (R e c l a m s Universal) zijn vOorgeweest. Immers de eerste is van 1863, de tweede van 1867. Maar de twee Nederlandsche, waarvan een nog bestaat, zijn van 1851 en 1853. 1k bedoel de deeltjes V olksle t t erk un d e van de Vereeniging: „De Vriend van Armen en Ram'', tusschen 1851-1876 uitgegeven bij E. S. Witkamp te Amsterdam, en Roelants'Klassiek Letterkundig Pant h e o n, in nummers van 30 cents. Waarbij dan uit diezelfde blijkbaar zeer vruchtbare periode (1850— '60) — was hier de invloed werkzaam van ons na 1848 zoo versterkt politiek leven? — nog te vermelden zijn: Volksbibliotheek van Weytingh en v. d. Haart, 1853-1861 in deeltjes van 0.25 tot f 1.25. Het Pantheon ter Verspreiding van Nut t i g e K e n n i s, onder redactie van mr. W. R. Boer, D. Grothe, Dr. J. W. Gunning en mr. 0. van Rees — Uitgaaf Campagne, Tiel, 1855, in afleveringen van 25 cent. 3 Wetenschappelijke Blaadjes, 12 a
f
18
en Nijverheidsbibliotheek, in deeltjes van 0.40, beide bij A. C. Kruseman te Haarlem. Openbare Voordrachten voor Landbouwers a 15 cents. Wonderen en Verscheidenheden der S c h e p p i n g, uitgaaf Seyffardt te Amsterdam, per deeltje van 30 cents. Blikken in het Leven der Natuur, bij Suringar te Leeuwarden in deeltjes van 20 cents; terwijl eindelijk in 1858 in ons land een begin werd gemaakt met het goedkoop verkrijgbaar stellen van nieuwere Nederlandsche Letterkunde in de bekende Guldens Editie (1858—'82), eerst bij D. A. Thieme, later bij Chs. Ewing, waarin werken van den Ouden Heer Smit, G. Keller, Lodewijk Muller, Mevr. Bosboom-Toussaint (o. a. Graaf Pepoli), H. J. Schimmel (Mary Hollis, Milady Carlyle), Busken Huet, Jan ten Brink, Cremer, Vosmaer, Annie Foore, Henri van Meerbeke enz. in goede uitvoering werden aangeboden. Laat ik over een paar der reeds genoemde series nog even iets uitvoeriger mogen zijn. Die Ver. „De Vriend van Armen en Rijken", welke de eerstgenoemde reeks onder den algemeenen titel V o 1 k s g e s c h r i ften (Brinkman spreekt van V olksle t t erkund e wat de eerste titel was), uitgaf, was wat we nu een sociale instelling zouden noemen. Zij had in Amsterdam een Leeskabinet, de eerste Openbare Leeszaal in den lande, dat in het eerste bestaansjaar (1852) ongeveer 3000 bezoeken te registreeren had, en waar eenmaal 's weeks „Toynbeewerk" (zouden we nu zeggen!) gedaan werd in den vorm van besprekingen over Natuur-, Werktuig- en Bouwkunde. De Geschriften, waarop het hier aankomt, 19
waren eigenlijk alle blaadjes meest van 2 1/2 cent, groot 8 pag., die dan elk een onderdeel van een onderwerp behandelden. Zoo vind ik over het onderwerp Aardrijkskuncle, vier stukjes, elk van genoemden prijs, gewijd aan : Amsterdam, Londen, Parijs en St. Petersburg; terwijl een Bloemlezing uit Nederl. Dichters in 13 blaadjes, elk van 4 pag. a 1 1/2 cent werd uitgegeven. De bijbehoorende werden dan weer samengevat in een geel omslagje en meest a 10 cents verkrijgbaar gesteld; Vereenigingen die ze verspreiden wilden, kregen nog belangrijke korting en zelf deelde de Ver. ook ruim een kwart van haar oplaag (in 1852: 1150 ex.) nog gratis uit. Zij had dan ook, als Het Nut, leden en begunstigers; bovendien kon men zich voor f 2.50 p. jaar op al haar uitgaven abonneeren, en kreeg daarvoor
een goede 500 pagina's druks. — In de 25 jaren van het bestaan der Ver. zijn in het geheel 327 nummers verschenen, verdeeld over de navolgende rubrieken : Letterkunde — Algemeene Onderwerpen — Godsdienst en Zedekunde — Gezondheidsleer — Het practische Leven — Schetsen en Verhalen uit het V olksleven — Levensschetsen — Vaderlandsche Geschiedenis — Algemeene Geschiedenis — V olksrvelvaart — Natuurkunde — Aardrijkskunde, Land- en V olkenkunde.
Een reeks dus, die eenigermate gelijk loopt met onze eigen, voor eenige jaren aangevangen V o 1 k sbib li o thee k, met de boekjes van het Nut v. h. Algemeen, maar die een min of meer uitgesproken christelijke strekking had: J. de Bosch Kemper en M. des Amorie v. d. Hoeven waren twee der vier bestuursleden. Meer ambitieus was blijkbaar de V o 1 k s b i b 1 i o 20
thee k, die van 1853 tot 1861, in 103 nummers, bij Weytingh en v. d. Haart te Amsterdam verschenen is, en waarvan de deeltjes 25 cents tot f 1.50 kostten. Zij omvatte de navolgende rubrieken : Natuurwetenschappen — Geschiedenis — Economic — Zedekunde — Staatsrecht Kunst Spraakkunst en Letterkunde — Land- en Tuinbouw — Bouwkunst — Techniek en Warenkennis, dus een vrij volledig program voor —
—
zelfontwikkeling, waarin alleen de Leerstof een onevenredige plaats kreeg boven de Leesstof. 1k herinner mij in mijn schooljaren een deeltje be. zeten te hebben — op een boekstalletje gekocht — dat blijkens de Inhoudsopgaaf van deze reeks bij Brinkman daartoe moet behoord hebben (Zeegers, Nedl. Letterkunde). Maar ofschoon ik een 13 jaar na de verschijning van het laatste nummer, als boekkooper op de Haagsche stalletjes, bij Blok en Grenada, den eersten grondslag legde voor mijn boekverzameling, en toen het „goedkoope" noodzakelijke aantrekking had,
heb ik aan deze boekjesreeks zoo min als aan de tot 1 876 voortgezette deeltjes V o 1 k s 1 e t t e r k u n d e eenige herinnering. Wel aan Sythof f's 25 cents VolksE d it tie en boekj es, en natuurlijk aan de Guldens het Klassiek Letterkundig Pantheon. Dit Pantheon, dat zich, gelijk men weet, geheel tot onze eigen Nederlandsche litteratuur van 17e, 18e en begin 19e eeuw is blijven bepalen, en dus veel beperkter in zijn omvattelijkheid bleef dan de reeds genoemde Belgische voorganger, heeft door zijn schoolsch-philologisch karakter ongetwijfeld groote diensten bewezen aan allen, die onze oudere letterkunde studiesgewijs beoefenden, maar is toch daardoor buiten de school en de studeerkamer niet geraakt. 1k heb er mijn leven lang een indruk van ongezelligheid en ongenoeglijkheid aan bewaard, en ik heb nooit van een werk in deze 21
— 138 — *Roos eene dochter , zuster , en nicht geweest zijt. Qok met opzicht tot dien levensstand voeg ik bier het volgende nog by : Veele. vrouwen klagen, dat hare mannen, ten opzichte der dienstboden , zich zo weinig schikken naar haren zin. Laten wy , mijne Coosjel eens .met ons beiden onderzoeken,- wat er van is. lk weet wel, dat er onder onze mannen raare potentaten zijn ; schepsels , die alle onze gebreken en geen een onzer goede hoedanigheden hebben. Maar de menigte slungelt zo wat tusscheu beiden door ; zy zijn draaglyk. Alen kan ze wel niet heel zeer beminnen, roaar wy moeten hen cchter wel behandelen, en het leven aangenaam zien te maken. Daar is nog an rang van mannen, en die verdienen alle onze achting en liefde. 't Zijn onze eerlyke, goedhartige. mannen , die oo• otntrent hunne vrouwen beleeft zijn, en kleinigheden , uitspruitsels der vrouwelyke ydelheid , zo zy niet te ver uitlopen, met een veel beduidenden lach beschouwen: mannen, die hunne vrouwen als hunne lievelingen, ja, dierbaat'ste vrienden behandelen. Deeze brave mannen verdienen wel, dat men hen met byzondere aandagt behandele. Gy kent onzen vriend Bonsens? Iaat ik u, onder ons, eens, over hem en zijne vrouw onderhouden; en' onthoil (of het n te passe kwamc) dit volgende. Fly heeft een zwaar kantoor en een amps, waaraan veel werks is ; by hesteedt ettelyke uuren 's daags in zijn kantoor ; doch by word moede, zijn hand en hoofd beide weigeren hem 'anger te dienen. Hy is geen vriend van groote gezelschappen, en gaat nooit op eollegies of speelpartyen. Het gezclschap zijner vrouw is alles voor hem. Zy is zyner keuie waardig, zy heeft zeer veel van een Engel ; doch zy ligt geduurig met de dienstboden over hoop. De Waardige man komt bcneden met een vriendelyk,. vrolyk gelaat ; maar mevrouw is .uit Naar humeur. En in plaats van hem met een minzaam gelaat te zien inkomen, of eenen stoel met gedienstige liefde naast den baron te halen, ziet zy hem of niet Of met een misnoegt gelaat aan. Hy zit naanwlyks of zy breekt hem het hoofd, vermoeid door zyne gewigtige bezigheden, met gekke wissewasjes. Zy klaagt hem dat de meid een kopje gebroken heeft, dat de knegt geen turf wit aflaten, dat de kenkenmekl at een nur is uitgcweest, enz. Somtijds wil zy nog , dat deeze waarlijk groote man zich hiermede zal bemdeyen.
Is bet nu wel te verwonderen, dat zo een man, dien dit moet
Pagina uit : Vroege editie Klassiek Letterkundig Pantheon
22
uitgaaf kunnen genieten. Van eenigen invloed op de cultuur van het wijder publiek is dan ook geen sprake, en het is zelfs de vraag of het sombere uiterlijk (zoo binnen als buiten) , de oude spelling en de eindelooze filologische aanteekeningen in deze boekj es er niet toe heeft bijgedragen, om onze 17e eeuwers bij onze jeugd van H. B. S. en Gymnasium in discrediet te brengen als „stom-vervelend". In het algemeen is het philologiseeren bij het onderwijs, met kunstwerken als hulpmiddel, de meest afdoende methode om die werken bij de leerlingen gehaat te maken ; en een onaantrekkelijke schooluitgaaf doet daarbij de deur toe voor het laatste restje sympathie. Heel anders stond het ongetwijfeld met de G u 1d ens E di ti e (in 1861—'63 probeerden Gebr. Koster te Amsterdam nog een H a 1 ye g u l d ens E di tie van vertaalde werken, maar staakten no 11 deeltjes). Hoewel het ietwat vierkante uiterlijk, — breedte als van onze W. B., hoogte 5 /6 daarvan — ongezellig aandeed, herinner ik me dat we in mijn schooltijd de deeltjes over het algemeen als een aantrekkelijk bezit begeerden. De meest-gezochte onzer romanciers en novellisten van het tijdperk '70-'80 waren er in vertegenwoordigd, en met belangrijke werken, terwijl de prijs (f 1 inge-
naaid voor deeltjes tusschen 14 en 18 vel) niet bezwarend was. Dat de serie in 1882 gestaakt werd, hangt wellicht samen met de toen reeds ingetreden kentering in den litterairen smaak van het in dien tijd vooral meest romans-koopend publiek: de jeugd. Voor zoover welgestelde volwassenen in ons land toen boeken kochten, beperkte zich dat in hoofdzaak tot studieboeken en tot — Fransche romans. Daudet en Zola kocht men; onze Hollandsche romans, voor zoover gelezen, werden op enkele uitzonderingen nA, ge23
leend. En toen de „tachtiger"-beweging het gros der auteurs, in deze Guldens-Editie vertegenwoordigd, tot oude slof fen gestempeld had (een oordeel omtrent sommigen reeds herzien) zal het met de verkoopwaarde der serie geleidelijk zijn uitgeraakt. In het algemeen, geloof ik, zal de reden waarom behalve het Klassiek Letterkundig Pant h e o n, dat zijn eigen onderwijs-kring vond, geen dezer reeksen is blijven bestaan, trouwens wel hierin gezocht moeten warden, dat de tijd er in ons land lang niet rijp voor was. In 1879 bedroeg onze bevolking nog maar 2 / van wat zij thans is ; haar ontwikkeling en !evensstandaard stonden in allerlei opzichten, en in allerlei kringen, lager. De Vlamingen in Belgie, onze Kolonien, leverden nog geen koopers op voor onze Nederlandsche uitgaven, en onze eigen arbeidersbevolking zeker allerminst. De opleving in politiek en economisch opzicht, die wij de laatste 30 jaar hebben meegemaakt, was juist aan haar voorbereidende trillingen. En als ik dan naga wat wij hebben moeten werken en hoeveel wij hebben moeten besteden om te bereiken wat we bereikt hebben; om de belangstelling voor onze uitgaven te wekken en gaande te houden — aan „Reclame" in 10 jaar een goede halve ton, en nog f 20.000 aan het geregeld bewerken van den Boekhandel! — dan ver. wonder ik mij er niet over dat al die vroegere pogingen ten slotte gefaald hebben. Ook wij kennen immers onze gedeeltelijke mislukkingen!
24
II. Zoo talrijk zijn, vooral sints het begin der Twintigste Eeuw, de series Goedkoope Boeken in het B u it e n 1 a n d, dat er geen denken aan is, ze alle te kenschetsen. Te onderscheiden zijn zij veelal in : litteraire, waarbij herdrukken van oudere werken in de eigen taal en vertalingen van klassieke en nieuwere buitenlandsche werken de voornaamste stof leveren, en populair wetenschappelijke, al dan niet met afbeeldingen. Daarbij komen nog als onderscheidingen: formaten en uitvoering, en prijsgrondslagen. Er zijn reeksen die door het onaanzienlijke van het formaat en de geringe zorg aan de uitvoering besteed, zich geheel tevreden stellen met het louter nuttigheidsdoel: tekstverspreiding. Andere die beoogen den bezitter door hun uiterlijk te behagen, om aldus te worden tot een, ondanks hun goedkoopte, te waardeeren eigendom. De Duitschers, Franschen en Italianen hebben zich meest (tot op den laatsten tijd) met het eerste tevreden gesteld; de Engelschen meer het laatste gezocht. En wat de prijzen betreft wisselt men tusschen deze twee systemen: een lage eenheidsprijs, die voor dikker boeken dan het minimum verveelvuldigd wordt, of een vaste prijs, onverschillig den omvang. Van de Duitsche series is, ook in ons land, de oudste, Reklams Universal-bibliot h e k, van 1867, wel het meest bekend. Zij telt thans 5600 nummers (niet „werken'') en. omvat: Gedichten en Bloemlezingen — Tooneelspelen — Dialect-litteratuur — Sprookjes, — Sagen, Fabelen — Romans en Novellen — Noorsche en oudere Duitsche Letterkunde — Grieksche en Romeinsche Klassieken — Wijsbegeerte, Geschiedenis, Kunst; 25
in de laatste jaren ook geillustreerde werkjes over Natuurwetenschap. In hoofdzaak is zij dus te brengen onder de letterkundige reeksen, waarbij herdrukken en vertalingen van de vroegere letterkunde hoofdzaak zijn. Wat er aan nieuwe, oorspronkelijke letterkunde in te vinden is, blijft zoo goed als geheel in het burgerlijke genre van vOor 1880 en onder de tooneelspelen vooral is er ontzaglijk veel liefhebberij-theater-werk. In het algemeen is deze serie weinig „scheppend”; meest reproductief ; zij dient meer de traditie dan het nieuwe leven. Om het uiterlijk geeft zij niet veel, en de ingenaaide ex. zijn, na wat gebruik, volslagen flodderdingen. Met dat al heeft zij zeker veel er toe bijgedragen om de kennis der litteratuur in Duitschland te verbreiden. Geheel in dezelfde richting beweegt zich M e y e r's V o lksb ii cher s eri e: het voorname verschil tusschen beide ligt in formaat en prijs. Beide zijn bij Me y er — den bekenden uitgever van de Encyclopaedic — geringer. Ook Hendel's Bib lio thek der Gesammtliteratur, en de Gota'sche H andb ib 1 i o thek zijn er mee gelijk te stellen; alleen is van deze laatste de uitvoering weer beter, het formaat grooter en de prijs dus hooger. Een paar voorbeelden van meest bekende boeken zullen misschien den lezer interesseeren: HEINE's Buch der Lieder: G.ota'sche H. B. f 0.36 — Reklam 0.24 — Meyer 0.18. CERVANTES' Don Quyote: Hendel's B. f 1.50 — Reklam 1.20 — Meyer 0.96 [Everyman, gebonden 2 dl. f 1.20] 26
BELLAMY, Het Jaar Tweeduizend: Hendel f 0.30 — Reklam 0.24 — Meyer 0.24. CARLYLE's Helden en Heldenvereering: Hendel 0.75 — Reklam 0.35 — [W.B. 0.55] DARWIN's Reis om' de Wereld: Hendel 1.35 — [W. B. 1.05] EMERSON Representatieve Mannen: Hendel 0.45 — Reklam 0.24 — [W. B. 0.551 THACKERAY Vanity Fair: Reklam 0.96 — Meyer 0.78 [Everyman, geb. 0.60] VICTOR HUGO : Notre Dame de Paris. Hendel f 1.05 — Reklam 0.75 [Everyman, geb. 0.60] DICKENS Twee Steden (Londen en Parijs). Reklam f 0.55 — [Everyman, geb. 0.60 — W. B. i. 0.40] MULTATULI : Max Havelaar. Hendel f 0.60 — [W. B. gebonden 0.45]
Overeenkomstig in aard, hoewel minder uitgebreid in aantal en rubrieken, is de gelijktijdig in Frankrijk aangevangen Bibliotheque National. Terwiji R e k l a m een eenheidsprijs heeft van 20 pf. (12 cents) , M e y e r van 10 pf. (6 cents) rekent deze Fransche 25 centimes (12 1/2 cent) en geeft daarvoor tot 10 a 12 vel druks, eveneens in klein formaat. Zij
is in hoofdzaak „klassiek”, doch bepaalt zich, ondanks 27
haar naam, niet tot Frankrijk ; brengt ook Engelsche, Duitsche, Italiaansche, Spaansche, Grieksche en Latijnsche schrijvers — Met de R e k 1 a m stemt weer meer overeen de Italiaansche Bibliotheca Unive rs a 1 e, ( Antica et Moderne) van de bekende Milaneesche uitgevers Sonzogno; elk deeltje + 100 pag. a 15 cents, en omvattend Litteratuur, Poezie, Tooneel, Wijsbegeerte. Als uitvoering is dit intusschen de slechtste serie die ik ken. Over de V o 1 k s b i b 1 i otheek (Bibliotheca del Populo) van dezelfde uitgevers spreek ik straks. Zoowel in Frankrijk, Italie als Engeland hebben de reeksen van goedkoope romans, 19e en 20e eeuwsche, tegen vaste prijzen van f 0.50 a f 0.60 per deel; in Engeland later ook van f 0.35 een groote vlucht genomen. En ook Duitschland (en ons land) zijn daarin gevolgd. Het kenschetsende voor Engeland is daarbij steeds gebleven, dat het 't ingenaaide boek meest verwerpt, behalve voor spoorweglectuur, en zelfs de goedkoope series gebonden biedt. 1k noem en karakteriseer even een paar series : Collection Calman Levy 1 frc. Enkele werken 2 a 3 deelen. Den geheelen Dumas, Georges Sand, Stendhal, Conscience, Victor Hugo. Redelijke druk en papier. Van dezelfde uitgevers, latere series: Collection des livres gais 1 fr. (fleurige boeken) . Collection des romans d' avontures et de voyage 1 fr. Collection moderne illustree—moderne Fransche auteurs, 1 deel p. mnd., 1 fr. Van Arthene Fayard et Cie: Moder n-B ibliot hequ e, moderne Fransche romans, 1 fr. a 1.50 frcs. — herdrukken. 28
Inedits Modern Bibliotheque, onuitgegeven moderne Fransche romans, 1.50 frcs. tot 2.50 frcs. Memoires et Souvenirs zelfde prijs. Levensherinneringen. En dan zijn er nog twee series van 30 cents, bij Ernest Flammarion: Auteurs Cele]) r es en bij Calman Levy: Collection des Chef d'oeuvres e t r an g e r 5, die allebei vertalingen beloven van „beroemde" schrijvers en „meesterwerken", maar die ons nogal eens doen vragen naar de beroemdheid en het meesterschap. Ook Sonzogno to Milaan geeft, a 1 lire p. deel, een goedkoope romanbibliotheek ( Bibliotheca romantica economica) die wat bedenkelijk is. Terwijl zijn stadgenooten Fratelli Treves al van 1875 een reeks hebben: Bib li otheca Amen a van denzelfden prijs, alleen letterkunde, meest romans, en een andere R o m a n z i Italiani et Stranieri: „Oorspronkelijke en vreemde romans", meestal ook a 1 Lire. Wat de Franschen jaren Lang doen op het gebied van den nieuwen roman: ze allen uitgeven in een deel, in vast formaat ingenaaid a 1.90, is welbekend ook in ons land, waar heel wat van die gele deeltjes hun weg hebben gevonden. 't Is een systeem, geheel afwijkend van het Duitsche, waar, als bij ons, de formaten en de prijzen wisselen; en van het Engelsche, waar formaten en prijzen uniform zijn, maar de laatste — tot kort geleden — veel hooger (tot 1895 steeds in 3 deelen, voor 18.90; daarna f 3.60; alleen gebonden. Sints eenige jaren een serie bij Nelson a f 1.20
f
f
gebonden). Als het den lezer nog niet duizelt, neem ik hem nu even rustig mee naar Engeland. 29
Daar is de ontwikkeling van het goedkoope boek een eigen gang gegaan. Wel had de firma Cassell en Co een soort van serie als de kleinere Duitsche en Fransche: kleine deeltjes van 15 cents ingenaaid en 30 cents in linnen, van klassieke werken onder leiding van John Morley ; en tegen dien eenheidsprijs zoowel 1 stuk van Shakespeare als Carlyle's Helden en Heldenvereering. Maar deze N a t i on a 1 Library schijnt niet zeer te zijn „ingeslagen" ; zij bestaat nog, doch groeit langzaam. In het Engeland van koningin Victoria, toen nieuwe boeken nog zoo heel duur waren, heeft men het 't eerst gezocht in wat massieve en complete uitgaven; niet altijd fraai ('t was een burgerlijke tijd met een burgerlijken smaak, v66r Morris er den omkeer bracht!) Er werden complete uitgaven van de dichters : Scott, Shelly, Keats etc. uitgebracht in Nimmo's Works o f the Poets; kleine letter, afschuwelijke „prachtbandjes" ; niet zeer fraaie illustraties. Maar f 2.10 was niet duur. Omvangrijker en ruimer, een waarlijk kloeke verzameling van de beste werken aller eeuwen 3 2.1 0, soms bracht B o h n's Lib r a r y, meest
f
f
per deel, waar wat in. stond. Er bestonden ook al vriendelijke boekenserieti es a 0.60, als The Rose Library waarin o. m. Louise Alcott verkrijgbaar was. Ook waren Engelsche uitgevers er wel op bedacht om, een of twee jaar vOor den afloop van het kopierecht van een populair auteur (als Dickens bijv. !) , alien concurrenten vOor te zijn met de uitgaaf van goedkoope edities van dat fonds. Doch de eigenlijke groote opbloei van het goedkoope Leesboek kwam bij het begin van deze eeuw, en sintsdien zijn de reeksen zoo talrijk, dat ze niet meer te vermelden zijn. Aan het hoofd lijkt mij nog altijd te staan Dent's Ever ymansLibrary, een waarlijk kostelijke ver-
f
30
zameling van meest Engelsche, toch ook buitenlandsche kopierechtvrije werken, zoo goed als alle, onverschillig hoe dik ook, a 1 shilling, f 0.60, gebonden — met uitzondering voor de allerlijvigste als Hugo's Miserables, Dumas' Monte Christo, die 2 deeltjes vormen. In deze in 1906 aangevangen reeks, waarin 100 a 150 werken per jaar verschijnen, vinden we de Rubrieken: Biogra-
phie; Klassieke Werken; Studies, Essays en Brieven; Romans; jeugdboeken; Geschiedenis; Welsprekendheid; Wijsbegeerte en Theologie; Dichtkunst en Tooneel; Woordenboeken, A tlassen, Encyclopaedic; Romantische Verhalen; Wetenschap; Reisbeschrijvingen. Er is in al die 900 deelen weinig, dat Been herdruk is ; het eenig nieuwe erbij zijn de Inleidingen en Noten. Men moet een fonds tot zijn beschikking hebben als heel de Engelsche litteratuur, met haar vele kopierechtvrije vertalingen van vreemde meesterwerken ; een wereldverkoop als Engelsche werken kunnen verkrijgen, en een kapitaal als waarover Engelsche firma's beschikken, om zulk een serie, tegen zulk een prijsje, in 9 jaren op te bouwen. Bij deze „boekfabrieken" mag men ze haast noemen — als van Dent en Nelson, is alles gebaseerd op een wisseling in de uniformiteit, een organisatorisch „vooruitwerkee. De rotatie-persen drukken iederen dag een boek kant en klaar af, in oplagen van ten minste 20.000. Door het gebruik van een 6 tot 8-tal dikten van papier en min of meer spatieering der repels bij het zetten, wordt bewerkt dat de deeltjes schier alle gelijke dikte hebben of althans in 2 a 3 vaste „normen” passen. Daardoor weer is het mogelijk de bandj es in geweldige hoeveelheden gelijktijdig machinaal gereed te maken, en heel de binderij is zoo ingericht, dat de door de pers a fgedrukte en afgesneden vellen aanstonds in de vouwmachine, en vandaar in 31
de naaimachine enz. geraken, zonder dat er meer dan een minieme hoeveelheid handarbeid bij te pas komt. En het resultaat is voortref felijk, al is natuurlijk de rotatiedruk wat bleek en mat. Ik heb straks al enkele werken uit deze serie in prijs vergeleken bij de toch ook zeer goedkoope U n i v e rsa 1 Bibliothek van Reklam. Een goed vergelijkingsobject is zeker eenzelfde werk, dat beide in vertaling te geven hebben. En wie de ingenaaide uitgaaf van Hugo's Noire Dame de Paris uit de Reklam ad f 0.75 vergelijkt met de Ev er y ma nuitgaaf a 0.60 gebonden, ziet het verschil. 1k ben er natuurlijk nogal trotsch op, hier en daar een werk te vinden, waarin wij zelfs tegenover de E. L. het tamela houden, zooals de Thomas a Kempis, die wij, in onze grootere uitgaaf, voor f 0.75 gebonden geven. Er zijn sintsdien in Engeland tal van gelijksoortige series ontstaan. En daarnaast ook niet minder allerlei goedkoope herdrukken van moderne romans a 35 cents. Er is schier geen groote Engelsche uitgeversfirma meer, die niet, naast haar dure boeken, een goedkoope serie heeft loopen. Zooals ook Fisher in Berlijn zijn moderne romans a 1 mark geeft, in dezen onmiddellijk door Ulstein nagevolgd. Even moet ik hier nog iets zeggen over enkele Duitsche series, uitgegeven met een bizonder paedagogisch doel, en vooral bestemd de prikkellectuur tegen te gaan. Een goed type ervan vinden we in de H a mburgsche Hausbibliothek, uitgegeven vanwege een combinatie van drie Vereenigingen: Hamburgsche Vrienden der Kunst, Patriottische Vereeniging, en Onderwijzersver. voor de Bevordering der Kunstontwikkeling. — Die Bibliotheek, die in formaat en uitvoering ongeveer op de onze lijkt, bevat meest 32
herdrukken van Duitsche 19e eeuwsche, min of meer „klassieke" Sprookjes, Verhalen, Gedichten, Tooneelspelen, ook enkele speciaal patriottische, vanwege een harer Pleegmoeders. Over haar prijs kan men best oordeelen door deze vergelijking: Otto Ludwigs: Zwisschen Himmel and Erde, met een Inleiding over den schrijver, 14 vel groot, kost, in eenvoudig linnen bandje f 1.60. Onze herdruk van Het Huis Lauer• ncsse, 37 vel, dus ruim 2 1/2 maal zoo groot . . . . f 0.95 gebonden.
33 Gedenkboek 3
III Een heel aparte taak beoogen de reeksen : populairwetenschappelijke werken. Ik heb straks, uit de jaren 1850-'60, eenige Hollandsche reeksen genoemd, vooral van zeer goedkoope werk jes. En Italie kent nog in Sonzogno's Bib 1 i o t h e c a del Populo (Volksbibliotheek) een reeks van ruim 500 nummers, boekjes van 4 ye! elk, a 10 cts. per nummer, waarin onderdeelen van de navolgende wetenschappen behandeld worden: Wiskunde, Natuurkunde, Natuurlijke historic — Physiologic — Anatomic — Medicijnen — Aardrijkskunde en Geschiedenis — Italiaansche en Klassieke Letterkunde — Vreemde Taalen Letterkunde — Muziek en Schilderkunst — Wijsbegeerte — Rechtswetenschap — Handrverkstechniek — Verscheiden Onderwerpen: een ware Volksuniver-
siteit, over welker kwaliteit ik echter geen oordeel heb. In Duitschland lijkt daar op de niet zeer aantrekkelijk aangekleede Wissenschaftliche Volksbib 1 i o t he k, van Siegbert Schnurpfeil in Leipzig. Elk nummer kost 12 cent, maar er zijn deeltjes van 2 en zelfs van 5 nummers. Het plan is niet duidelijk uitgezet, er zijn wat vreemde eenden in de bijt, maar ook aardige deeltjes onder. Een heel goede reeks was tusschen 1870 en 1880 in Duitschland begonnen bij G. Freytag: Das Wissen der Gegenwart, gebonden deelen van 15 vel, a 0.60, vele geillustreerd, en waarin o. a. Prof. Behaghels : Die Deutsche Sprache een plaats vond. Dat de reeks, voor zoover mij bekend is, niet is clOorgezet, lag wellicht aan het ietwat ouderwetsch onbehagelijke der uitvoering. Zij schijnt althans geheel verdrongen door de Sammlun gGöschen: Wetenschap en Techniek, in gebonden deeltj es van f 0.55; door Webers Illustrirte Kathe34
chi s m e n, begonnen tusschen 1870-1880, in prijzen van 0.90 tot 2.40 enAus Naturund Geisteswel t. Beide eerste series voor vak-zelfstudie zijn ontegenzeggelijk van groote waarde voor vakmenschen van allerlei aard ; zij richten zich minder tot den „algemeenen lezer" te zijner ontwikkeling, dan de op de derde plaats genoemde. Voor dezen algemeenen lezer zijn, ten slot, in Engeland in de laatste jaren een drietal reeksen op touw gezet, die elk in hun soort waarlijk veel voortreffelijks bieden aan allen, die hun gezichtskring verruimen willen. De goedkoopste is J a c k's: The Pe op 1 e's 0.30, Book s, deeltjes van 6 vel, in linnen, voor behandelend de rubrieken : Natuurwetenschappen; en Staathuishoudkunde; Geschiedenis; Wijsbegeerte Sociologic en Letterkunde. Van dubbelen prijs en omvang zijn de twee reeksen: The Home University, en de
f
f
f
Cambridge Manuals (Handleidingen tot Er zijn vooral Letterkunde en Natuurwetenschap).
in de laatste reeks, als wier rubrieken ik vermeld vind: Geschiedenis en Oudheidkunde; Letterkundige Geschiedenis; Wijsbegeerte en Godsdienst; Opvoeding; Staathuishoudkunde; Rechtsgeleerdheid; Levensleer; Anthropologie; Geologic; Botanic; hier Psychologie; Toegepaste Natuurwetenschap en daar wel wat al te verbizonderde onderdeelen behandeld (als : de Ballade in de Letterkunde; de Troubadours ; de Universiteiten der Middeleeuwen), maar over het geheel beloven beide series inderdaad -k eel voor de zelfontwikkeling van het Engelsche ras. Als het ze benut!
35
IV. Er blijft ten slot van onzen rondblik nog een rubriek ter vermelding over, de series die zich bizonderlijk wijden aan de K u n s t. Is in de laatste tijden het aantal meer goedkoope en redelijk goedkoope werken en series in alle landen ontzaglijk toegenomen, — en dit vooral door het benutten van het halftoon-cliche als illustratie-materiaal — de eerepalm komt zeker toe aan een der oudste Fransche reeksen: Bibli otheque de l'E nsei gnement des Beaux-Arts, onder leiding van Jules Comte en uitgegeven bij het oude huffs Quantin, te Parijs. De gebonden deeltjes kosten 3.50 frcs., maar zij zijn met hun voortref felijke illustraties : zuivere penteekeningen, en goede, leesbare teksten dien prijs voortreffelijk waard. Duitschland heeft in zijn K ii n s t l e rM ono g r a f i e e n (Uitg. Velhagen and Klasing, redactie H. Knackfusz) in deeltjes van f 1.80 tot f 2.40 — het probleem van een anderen kant aangegrepen ; m. i. en wat tekstleesbaarheid en uitvoering van illustratie-materieel betre ft, over het geheel niet zoo bijster gelukkig. Een oudere Engelsche serie: The great Artists bij Sampson Low en Marshall in deeltjes van f 2.1 0, dateert nog uit den tijd van veior het halftooncliche, en is dus versierd met houtsneden, die als reproductie-hulpmiddel naar schilderijen juist zoo heel gelukkig niet zijn. 1k noem hier deze drie reeksen, die op de g r ens staan van het goedkoope boek met platen. Uit den lateren tijd dateeren allerlei uitgaven van goedkooper series van vaak bijna alleen reproducties, die gemakkelijk internationaal te maken waren met onderschriften in verschillende talen en door de aldus mogelijk ge36
maakte enorme oplagen wel zeer bescheiden in prijs kunnen blijven. Het gebruik van „kunstdruk"-papier met zijn glimmende kalklaag, — bij halftoonreproducties vrijwel onvermijdelijk, — geeft intusschen aan al deze moderne reproductie-boeken een weinig aantrekkelijk aanzien. De door Franschen vooral met succes toegepaste lichtdruk is alleen mogelijk voor kleinere oplagen en met platen gedrukt buiten den tekst, wat weer hooge bindkosten met zich brengt. Doch het laat zich aanzien, dat de ontwikkeling der techniek langs den weg van gummidruk of diepdruk binnen afzienbaren tijd tot aannemelijker uitkomst leiden zal, hoewel toch alleen bij zeer groote oplagen de prijs laag zal kunnen blijven.
37
B. WAT WIJ BEPROEFD EN BERE1KT HEBBEN
De indruk dien het voorafgaand overzicht bij den lezer moet gewekt en bevestigd hebben, kan geen andere zijn, dan dat „het goedkoope boek" een noodzakelijk cultuurverschijnsel is van de laatste 80 jaren. Dat wij Nederlanders aanvankelijk een goed figuur maken in ons deelnemen aan die cultuurtaak : de democratiseering der ontwikkeling door middel van het boek, doch dat wij sints 1885 verre ten achter waren geraakt, zelfs heel en al niet meer meetelden. Hier en daar een op zich zelfstaande „volksuitgaaf", die dan vaak nog niet volksprijselijk — of zeer koopjesachtig was ; veel aanbiedingen van onverkocht gebleven werken door middel van den 2de handsboekhandel, zelfs met de ' beloften van to winnen prijzen en extra-premies ; maar van een systematische voorziening met nieuwe werken, van een goedkoop herdrukken van kopierechtvrije voortbrengselen onzer litteratuur, was geen sprake. Onze uitgevers hadden een onderlinge afspraak ter bescherming van elkaars „oude fonds", waardoor de bepalingen onzer auteurswetten dat, na zeker tijdperk, de beschermde werken tot publiek bezit moesten worden, buiten werking werden gesteld. Zoo zeer hield men aan deze uitgeversrechten ( ?) vast, dat toen wij als eerste nummer het 125-jaar oude Sara Burgerhart herdrukken gingen, men in uitgevers- en boekhandelaarskringen daarover schreeuwde als over een „roof", gepleegd jegens de erfgenamen • van de oude uitgeversfirma, bij wie dit werk van Betje Wolff en Aagje Deken in de 18e Eeuw was verschenen !! De geschiedenis van het ontstaan onzer Maatschappij, — op 1 Mei 1905 of ficieel geboren — is in De 38
Boekzaal, 4e jaargang, a flev. 7 en 8 in het jaar 1910 op verzoek der redactie uitvoerig door mij verhaald. Maar in dit „Gedenkboek" van ons tienjarig bestaan zal, waar nog zooveel misverstand en wanbegrip --,-willens of onwillens — gekweekt blijft, een herhaling, met uitbreiding tot heden, niet ongepast geacht worden. Het denkbeeld dat in ons land een serie goedkoope boeken van een veelomvattende verscheidenheid een noodig hulpmiddel ter verdere volksontwikkeling was, was kort na mijn terugkeer in het vaderland in 1900 door mij verdedigd ; en op het Ned. Taal- en Letterkundig Congres, in 1904 te Deventer gehouden, had ik in een voordracht over De verbreiding onzer Letterkunde onder de verschillende klassen de wenschelijkheid betoogd, onze nieuwe romans uit te geven eenvoudiger, handzamer en goedkooper, om den aankoop onzer letterkundige werken aan veel grooter kringen mogelijk te maken. En toen uitgevers, die ik daar te Deventer en later er over sprak, eenstemmig van oordeel waren dat ons taalgebied daarvoor te klein was, begon ik, die in Engeland uitgevers-ervaringen opgedaan had, naar mijn gewoonte deze mogelijkheid of Onmogelijkheid te onderzoeken. Het resultaat was niet ongunstig. En zoo stelde ik in het najaar van 1904 een prospektus op, waarin ik de mogelijkheid van zulk een Hollandsche serie goedkoope boeken met de cijfers bewees, ten minste als ik den leeslust van mijn landgenooten niet al te zeer onderschatte. Wat ik me toen voorstelde, was wel minder ambitieus nog dan ik later heb kunnen wagen: er was nog feitelijk alleen sprake van non-copyright works, van herdrukken dus alleen. 1 ontwierp het schema eener Naamlooze Vennootschap met een kapitaal van f 60.000 in aandeelen van f 5000. Die stelde ik daarom zoo hoog, omdat ik be39
greep dat ik toch alleen bij een kleinen kring van vermogende belangstellenden in onze volksontwikkeling gehoor zou vinden, voor wie het betrekkelijk onverschillig was of ze f 5000 dan wel f 1000 daarbij riskeerden. Want het spreekt vanzelf dat ik, hoewel optimist omtrent den uitslag, de kans op een totaal verlies van het geld allerminst verdonkermaande, terwiji het hoogste dividend 5 % zou worden. Met deze schitterende toekomst-aanbieding ging ik in zee. In eigen kring waren drie aandeelen spoedig geplaatst ; drie andere volgden. Toen ging het wat langzamer en ten slotte heb ik met verdere aandeelen van f 1000 genoegen moeten nemen. Natuurlijk ontmoette ik op mijn weg veel twijfelaars, maar ook goede
vrienden, die me weer verder hielpen, zoodat ik begin 1905 f 40.000 geplaatst had, een bedrag, dat in later jaren nog tot f 45.000 klom. En dat als werkkapitaal trouwens spoedig te klein bleek. 1 ) Maar in elk geval: het begin was er. Aanvankelijk meende ik, daar ik me toch in de hollandsche boekhandelaars- en uitgeverswereld een vreemde voelde, dat het beste zou wezen om de boekproduktie zelf in handen te houden, doch de exploitatie te doen 1 ) De volgende Nederl. Mannen en Vrouwen dragen de onderscheiding, mede-stichters onzer Mij. te zijn geweest : Mevr. M. van Blaaderen-Hoogendijk, Mr. C. Th. van Deventer, Prof. Mr. H. L. Drucker, D. J. van Houten, J. H. A. A. Kalif, N. M. Mees, Mr. W. A. Mees, G. van Mesdag, C. D. Reich Jr., G. Schreuders, A. Stoop, F. M. Wibaut. Later voegden zich daarbij : M. C M. de Groot, Mej. Hesseling, Marten Hoos, A. Janssen, Dr. C. W. Janssen, G. H. Hintzen, Mej. M. E. A. Mees, Ph. Mees, Mr. R. Mees Rzn., Mej. S. E. A. Mees, B. Schreuders, J. Schreuders, J. G. Schreuders, R. Siegenbeek van Heukelom, Mr. C. A. den Tex, J. H. Tromp-Meesters, J. R. Tutein-Nolthenius.
40
gebeuren door een ander uitgever ; als hoedanig ik toen, op aanbeveling, een Jong uitgever, den heer G. Schreuders — reeds vroegtijdig overleden — bereid vond zich daarmede te belasten. Maar dit is op den duur toch geen goed systeem gebleken. Een uitgaaf als de onze vordert een speciale exploitatie-methode. Na anderhalf jaar is die exploitatie dan ook in onze eigen handen overgegaan en werd onze maatschappij een gewone uitgeverszaak, waarbij ik in den heer W. H. de Buisonje — te voren werkzaam bij den heer Van Dishoeck — een ijverig en ervaren leider van onze exploitatie mocht vinden. Maar ik loop vooruit. We moesten nog beginnen. Een der hoofdbeginselen, waarvan ik uitging was, dat onze boeken, hoewel goedkoop, door uiterlijke verzorging moesten uitlokken tot bezitten en bewaren, en ik heb dan ook aan papier (dat houtvrij moest wezen), druk, bladverdeeling, versiering en illustraties zooveel mogelijk zorg besteed. Uitteraard hebben de eerste jaren ook hierin het karakter gedragen van proefjaren. We zijn nogal eens veranderd van lettertype, van papiersoort, van bladverdeeling, waarbij zich als belangrijke faktor deed gelden dat een bibliotheek als de onze niet met handzetsel te bemachtigen is. We hebben een 350 vel per jaar te geven. Veel werken loopen lang eer ze voltooid zijn; de meeste, zoo niet alle, moeten een pons of heel lang blijven staan. Daar is met hand-letter niet tegen op te werken. Aanvankelijk kon ik echter naast Linotype en Typograph, die toen nog alleen met een matrijzenstel werkten, het handzetsel niet missen voor onze tooneelstukken, waarin cursief onvermijdelijk is, met het gevolg, dat ik al dadelijk met twee lettertypen moest werken. Daarop heb ik, dank zij de Lanstonmonotype, niet alleen dit bezwaar ondervangen, maar ook de moeilijkheden van de correctie, die bij gegoten 41
regels heel groot zijn ; terwiji ik in de daarop gebruikte letter het juiste midden tusschen te zwaren druk (waarover men aanvankelijk klaagde) en te lichten, dien ik karakterloos en slecht voor de oogen vind, meende gevonden te hebben. En sints Juli 1914 heb ik, nu de Linotype met meer matrijzen geleverd werd, onze eigen kleine drukkerij De Degel met zulk een zetmachine en een groote pers kunnen uitbreiden, en zetten en drukken wij het meerendeel onzer uitgaven thans zelf. De letter van deze zetmachine, de Saekulum, verschilt weinig van die van de Linston, heeft alleen iets meer teekening, terwiji we voor de a fwisseling ook nog over de Cheltenham beschikken. 1 ) Zooveel mogelijk wordt zorg gedragen voor volle, gelijke inktgeving, terwijl van de typografische aanwijzingen en wenken van den heer S. H. de Roos van den aanvang of steeds een dankbaar gebruik is gemaakt, om meer en meer tot een zuiver en behagelijk aanzien van onze boekjes te komen. Ook de kopstukken, vignetten en versierde hoofdletters waren steeds van zijn hand — men zal bemerkt hebben dat wij in het gebruik van versieringen steeds zuiniger zijn geworden. Onze titelpagina's in de verschillende series zijn van jonge teekenaars als Willem Klijn, C. Berlage en Ph. van Praag. Maar, nog eens,. ik loop al te hard vooruit. Want nu moet ik eerst spreken over den gang van zaken in verband met onze eerste 'nummers W e r el dbibliotheek. Allereerst over het abonnementenstelsel. Dat is een denkbeeld geweest, waarop de voorbereiding me toe1 ) Zie o.a. De Portugeesche Sonnetten, W.-B. en dit deeltje zelf.
42
vallig gebracht heeft, en dat in de praktijk, al blijken er zeker bezwaren aan vast, toch het zeer groote voordeel geeft van een vaste basis voor de onderneming te zijn. Het bezwaar is natuurlijk dat het ons zeer de handen bindt: elke jaargang moet immers binnen zijn kostgrens blijven en vordert verscheidenheid van inhoud, gereed komen binnen bepaalden tijd, afwijzen of uitstellen wat in een jaarschema niet meer te brengen is. En dat vordert een passen en meten, een veranderen, een jagen en jachten soms. Maar toch, alles bijeengenomen, zouden we het stelsel liefst niet opgeven. Het heeft bovendien het groote voordeel dat we ons doel: binnen ieders financieel bereik te komen, nog sterker benaderen, want een gebonden jaargang kost maar 2/ 3 vandeprijslokchtebn.Vor1025 cents per week kan men abonne zijn, en men ontvangt in zijn abonnement dan ook de nieuwe romans, die wij sints 1909 — naar Fransch voorgaan — ingenaaid 1.90. Dat verkoopen tegen den uniformen prijs van wij, dank zij onze abonnementen, mede een vaste kern van belangstellenden in onze onderneming gewonnen
f
hebben, is van belang voor wat we er bij doen. We begonnen dus met een abonnementenstelsel. En met reklame. Ik had in mijn schema opgenomen dat we het eerste jaar f 5000 aan reklame zouden uitgeven. En die hebben we royaal noodig gehad. Het eerste jaar niet alleen, maar de volgende jaren ook. En ons eerste werk was in zich zelf al een reklame: Sara Burgerhart met inleiding en aanteekeningen van Prof. Knappert, eenige illustraties, voor — 40 cent. II( had zelf een oud zwak op Saartje. Maar de eerste berichten die de heer Schreuders van zijn aanbiedingsreis bij den boekhandel mee terugbracht, waren allesbehalve bemoedigend. Afgezien van hen, die van zoo'n goedkoope uitgaaf niets moesten hebben; van anderen die ook 43
meenden dat we . . . de ' heeren Van Cleef met dezen herdruk na 125 jaar bestalen ( 0, kreeg hij van de boekhandelaren te hooren, dat er van Sara Burgerhart hoogstens een paar exemplaren per jaar weggingen. En we hadden een eersten druk van 4000 ex. gewaagd, er op rekenend, die toch wel in vijf jaar te zullen slijten ! Maar daar is toen opeens, als Nora zou zeggen, het wonder gebeurd. Ons publiek beschaamde den boekhandel, beschaamde ons zelf ; waarbij de warme steun van de pens zeker niet zwakj es meetelde. In vier maanden tijds was de eerste oplaag van 4000 ex. uitverkocht. En zoo groot was de vraag, dat we toen maar dadelijk nogeens 5000 ex. oplegden, die alweer i'n een maand of vijf van de hand gingen. Toen hebben we daarna weer 5000 gewaagd, en die waren na goed twee jaar uitverkocht, zoodat we nu in 1909 nog eens 'n groote oplaag maakten, die alweer in 1912 uitverkocht was en door een herdruk opgevolgd werd, terwijl we in Mei jl. juist na tien jaren, den 6den druk konden uitgeven ! Een book van 40 vel druks, voor 40 cts. ingenaaid, dat was nu niet bepaald winstgevend geweest. Maar dat groote succes gaf vertrouwen; vooral toen het tweede werk: I b s e n's Steunpilaren voor — — 20 cents
ook aanstonds insloeg en bewees, dat men zelfs tooneelstukken in grooten getale in ons land koopen wilde. Dat gaf toen hoop dat het waagstuk, om een belangrijk tantieme toe te zeggen voor een speciaal voor onze bibliotheek te schrijven werk : V e r w e y's Inleiding tot de nieuwe Nederl. Dichtkunst, waarbij we van een oplaag van 5000 ex. moesten uitgaan, niet al te gewaagd zou blijken voor onze jonge onderneming. En dat is het dan ook weer niet geworden; integendeel. We hebben die eerste oplaag heel snel uitverkocht. En 44
daarna al weer vier andere gemaakt. Zijn nu aan het 15e-17e duizendtal. En zoo is als onze ervaring stadig gebleven, dat er ook in ons land wel degelijk een voldoend publiek is om boeken van beteekenis voor weinig geld te kunnen uitgeven. Spreekt het geen „boekdeelen”, dat we van Bo e k e n's proza-vertaling van Dante's Hel en van Casimir's Geschiedenis der Wijsbegeerte in tien maanden een oplaag van 5000 ex. konden verkoopen ? Van romans a f 1.90 in zeer korten tijd oplagen van duizenden slijten ? — Dat we het konden wagen voor onze W. B. eigen illustraties te laten maken, zooals opnamen voor onze boeken over kunst (S c h m i d tD egene r's Rembrandt [32], Plasschaert's 19e eeurvsche Hollandsche Schilderkunst [44] , S t e e n h o f f's Geschiedenis onzer Oudere Schilderkunst in drie deelen [72 p. deel] ) en geheel oorspronkelijke illustraties van den heer en mevr. M i d d erigh-Bokhorst (Grimm, Sprookjes; Finckh, Rozendokter); van Gust. v. d. W a 1 Perne ( Waterkinderties). Voorts bij allerlei letterkundige studies tal van portretten, en bij een werk als v. d. Bilts Sterrenkunde 133 afbeeldingen ! Vat ik nu samen wat we tot nu toe gedaan en bereikt hebben, dan zou ik dit aldus willen groepeeren: a. Het goedkooper maken van reeds uitgegeven werken: 1°. oorspronkelijke, waarvan het auteursrecht verstreken was (ik noem: Sara Burgerhart, vroeger f 2.25, Max Havelaar f 2.40, Vorstenschool f 1.25, Bosboom-Toussaint : Prinses Orsini, Majoor Frans, Het Huis Lauernesse, (vroeger elk f 1.50 ing., bij ons resp. f 0.45, 0.55, 0.65) De Genestet, Creel ; onze be langrijke uitgaaf van Vondels Spelen; Potgieters 45
Schoolmeester met illustraties enz. 2°. Oorspronkelijke werken, vroeger verschenen, doch nog onder auteursrecht, als : Van Hulzens Ge(2.70, nu 0.40) ; Multatuli's trourvd, Ontredderden Aleid (0.90, nu 0.20) . M. Scharten-Antink: Catherine (2.90, nu 0.40) ; J. Eigenhuis: Novellen en Jonge Dominee; Henri van Booven : Tropenwee en Sproken; Henri Borel: Een Broom; Multatuli's Brieven. 3°. Vertaalde werken, waarvan de vertaling nog onder auteursrecht was en dus moest aangekocht worden : Carlyle: Held en en Heldenvereering (f 2.40 — 0.40) . Helen Keller: Mijn Levensherinneringen (2.50 — 0.50) . Karl Larssen: Biecht eener vroutv ( 1 .90 — 0.20) enz. b. Uitgaaf van oorspronkelijke werken, en bundels die anders tegen eenige malen onzen prijs zouden zijn uitgegeven : Romans en Novellen ; Gedichten ; Tooneelspele4; Bundels Letterkundige Studien. Hier vooral te vermelden de door ons aangevangen serie N i e u w e Roman s, geheel nieuwe boeken a f 1.90 ing. en 2.75 in keurband, onverschillig den omvang, en waardoor wij er in slaagden den verkoop van zulke werken uit te breiden tot getallen, als in onze letterkunde, in korten tijd, nooit bereikt zijn. c. Uitgaaf van nieuwe vertalingen, zoowel van klassieke werken als van moderne, deels op onze instigatie ondernomen, deels ons gereed aangeboden; daaronder wetenschappelijke werken, poetische en geillustreerde, die zeker anders niet onder zulk een groot publiek zouden zijn geraakt. en eindelijk: d. Werken voor ons geschreven of samengesteld: (Verwey's Inleiding; Kloos: Bilderdijk; Twee bundels Zelfkeur; Kern-Mannoury: Boeddhisme; Schmidt-
Rijksmitseum en Novellen;
e
46
Degener: Rembrandt; Kalff : Brandts Leven van de Ruyter; Bloemlezing-Heye; Wijnaendts Francken: Benjamin Franklin; Casimir : Geschiedenis der Wijsbegeerte; Plasschaert: 19e eeuwsche schilderkunst; M. Viola: Alberdingk Thym. Sintsdien gevolgd door de reeks, aangeduid als Encyclopaedie in Monografieen, onze Handboekjes, Van Reizen en Trekken en de Volksbibliotheek. (Zie achterin). Voeg nu daarbij de Inleidingen, Aanteekeningen en toelichtende illustraties — en men heeft een denkbeeld van wat we in onze eerste tien jaren reeds hebben mogen doen. Inderdaad hebben wij ons maar zeer kort beperkt tot onze aanvankelijke serie: Wereldbibli othee k, weldra gesplitst, met haar onderdeel Nederl. Bibliotheek, om het voor hen, die geen vertaalde werken wilden, mogelijk te maken een afzonderlijk abonnement voor alleen Nederlandsche werken of te sluiten. Die uitbreiding met telkens weer nieuwe series vond haar verklaring in de onvermijdelijke begrenzing van onze W. B., door haar karakter, en haar productie-vermogen onder het abonnementsstelsel. Het schema, op zichzelf, leek ruim genoeg genomen. Het omvatte: Letterkunde: Romans en Novellen ; ook werken over letterkunde. Tooneel. Lectuur voor Jongeren — idem. Geschiedenis. Land en Volkenkunde, Natuurkennis. Sociologic, Opvoeding, Zedeleer, Godsdienst, alles oorspronkelijk en vertaald. 47
Al gedurende het eerste jaar echter kwam daarbij een deeltje over Kunst: Schmidt-Degeners voortreffelijk werkje over Rembrandt, met zijn 32 illustraties, en werd dus een nieuwe reeks ingevoerd. Daarentegen deden zich bezwaren gelden tegen het behood van de rubriek: Lectuur voor Jongeren in ons abonnement, zoodat deze al aanstonds naar een afzonderlijk abonnementje verplaatst werd. Maar na een tweede jaar werd ook dit gestaakt, en hebben we ten slot voor onze jeugd alleen nog de Sprookjes van Grimm, met illustraties van den heer en mevrouw Midderigh-Bokhorst met 3 verdere deeltjes voltooid en voorts uit deze verzameling drie deeltj es elk van 10 door mevrouw N. van Hichtum speciaal voor kinderen uitgezochte Sprookjes, met illustraties uitgegeven in fleurige cartonnen omslagen voor het spotprijsje van 20 cents per deel. Maar — ook hier weer een mislukking, die ditmaal niet lag aan het voor kinderboeken to klein formaat van onze W.B. (een kinderhand blijkt met een boekje niet gevuld ; het boek moet er gewichtig uitzien !) . Deze afzonderlijke deeltjes van Grimm waren gedrukt op grooter formaat, grooter letter, zagen er aileraantrekkelijkst uit. Maar dat werd hun noodlot. De Boekhandel, bevreesd dat zij de markt voor duurdere boeken zouden bederven, heeft ze bijna algemeen geboycott. En zoo zullen wij dan ook aan den wensch van den Bond tot B e h a r t i g i n g der Belangen van het Kind (zie hierachter) naar mooie boeken voor lagen prijs voor het volkskind, geen gevolg kunnen geven, naar ik vrees. Wij kunnen ze wei uitgeven, dock we kunnen ze niet onder het publiek brengen, waarvoor ze bestemd zijn. En hier kom ik aan een onzer grootste problemen: Volkslectuur en Litteratuur. 48
Onze Wereldbibliotheek heeft niet in de laatste plaats ten doel, de beste werken der Wereldlitteratuur, in de best verkrijgbare vertalingen, onder het bereik van ons publiek te brengen. Waar zij per jaar tusschen de 20 en 22 werken kan opnemen, en daaronder ook werken uit de verschillende rubrieken — er zijn in den loop van den tijd nog bizonderlijk bijgekomen : Gedichten en Bloemlezingen en Letterkundige Studi'en en Biographieen — konden we natuurlijk nog slechts langzaam met die vertaalde lectuur opschieten. Wel werd bij de keus daarvan zooveel mogelijk gezocht naar die werken, die aan letterkundige beteekenis en dieperen levenszin de eigenschappen van „boeiende" lectuur verbonden, maar dat we aldus vaak boven de volkslectuur bleven (zelfs het begrip „volk" in ruimen zin genomen) stond vast. Moor onze eigen Nederlandsche litteratuur, waar de scheiding tusschen litteratuur en volkslitteratuur veel grooter is dan bij de buitenlandsche, was het geval nog veel moeilijker, daar er hier van „keuze" nog veel minder sprake was. Wij achtten het een groot belang voor onze eigen moderne letterkunde niet Langer de kloove te laten met het grootere publiek, waarvoor zij in haar dure uitgaven onbereikbaar bleef , en door de combinatie van de Reeks : Nieuwe Romans met onze Nederl. Bibliot h e e k, in dien zin dat de twee werken welke we jaarlijks in de eerste uitgaven, ook, in andere uitvoering, onzen abonne's op N. B. en W. B. bereikten, hebben wij voor auteurs en lezers beiden dit vraagstuk opgelost. Dat we er altijd in geslaagd zijn juist zulke werken machtig te worden, als we liefst hadden, beweren wij natuurlijk niet. Maar hierover straks nog. Want ik wil nu liever even dat belangrijke onderwerp der V olkslectuur verder afhandelen, omdat 49
Gedenkboek 4
het voor ons een der moeilijkste problemen heeft opgeleverd. Allereerst moesten we vaststellen wat onder V olkslectuur te verstaan is. Juist onder het yolk zijn de schakeeringen eindeloos. Dat een Amsterdamsche werkmansvrouw en een Drentsche boerenvrouw elk iets anders vragen van haar lectuur zal ieder begrijpen. Maar de volkskringen in Amsterdam verschillen al ontzaglijk naar de buurt in hun lectuurbehoeften en wenschen, en iedere stad heeft haar eigen geestelijke physionomie. Verschillende bijdragen in dit Gedenkboek geven een interessanten kijk op dit vraagstuk in zijn verscheidenheid. Te oordeelen naar al wat we zelf hoorden, bieden Ernst Zahn's werken vrijwel het bestgeslaagde type van wel-verantwoorde volkslectuur dat zich denken laat, terwijl het feit dat onze Augusta de Wit hem hoog stelt, bewijst hoe hij ook in de hoogere regionen van letterkundige ontwikkeling gewaardeerd wordt. Maar er zijn toch ook weer volkskringen, die tegen Zahn nog optornen. En hoe bereiken we de echte volkskringen, om er de Prikkel• lectuur door het betere te verclrijven? Wij hebben het tweemaal geprobeerd. Eerst met onze reeks :GrooteRoman s, in 14-daagsche afleveringen, vergezeld van een geillustreerd bijblad : V a n Al 1 e s W a t, samen vormend 40 pagina's lectuur, in dubbele, flinke kolom voor een dubbeltje, en we hebben getracht, die door colportage aan de huizen „er in te krijgen", o.a. door tusschenkomst van de ten behoeve van na 1903 blijvend uitgeslotenen, gestichte maatschappij De Eendracht (directeur dr. Frederik van Eeden) .Was het doordat die Mij. zelf op „te vrijen voet" leefde, zoodat haar organisatie, juist een half jaar nadat zij voor ons was gaan werken, ineenzakte, was het de keus der 50
romans; of lag het bovenal aan het feit dat wij bij de colportage nu eenmaal niet tot de kunstgrepen onze toevlucht wilden nemen, die colporteurs van prikkelromans bij hun arbeid onvermijdelijk achten? — Alle drie de oorzaken zullen wel er toe hebben bijgedragen — misschien ook het gemis aan „pakkende omslagen" (z. h. o.) — hoe dan ook, het pogen is uitgeloopen op een schitterend fiasco, dat ons f 9000 gekost heeft; bij ons klein kapitaal een belangrijk offer genoeg, om het langs dienzelfden weg althans niet meer te probeeren. Ik geloof wel dat we nu, bij al wat we weten, beter kans op welslagen zouden hebben. Maar zonder een geheel aparte organisatie, en een afzonderlijk kapitaal om er aan te wagen van ten minste f 25.000, is er geen herbeginnen aan. Vooral niet nu, in concurrentie met de bioscoop, of feuilletons. Intusschen: het vraagstuk van de verspreiding van volkslectuur liet me niet los. Toen zijn we het over een andere boeg gaan gooien, met deeltjes, die elk een compleet verhaal zouden brengen, voor 10 a 20 cents (een enkel werd onvermijdelijk 40 cts.) . Dat werd onze B 1 a u we Bibii ot he e k, waarin we nu achtereenvolgens de navolgende werken opnamen: L. Tolstoy: De Kozakken. Mark Twain: De Erigenaam in Amerika. L. Tolstoy: Sebastopol. Ernst Zahn: Levensstrijd. R. L. S t e v e n s o n: De Verkeerde Kist. Kalman-Mikszath: De Wonderparaplu. H. G. W e 11 s: De Oorlog in de Lucht. Ernst Zahn: Menschen. Tolstoy: De jonge Landheer. 51
Ernst Zahn: Onderstroom. Falconer: De Geheimzinnige Gouvernante. Zangwill: Het groote geheim van Bow. Edgar Allan Poe: De Goudkever, De zwarte kat. Het verraderlijke hart. R. L.Stevenson: Het zonderlinge geval van Dr. jekyl en den Heer Hyde. Edgar Allan Poe: Her verhaal van Arthur Gordon Pym . W. H. D a v i e s: De autobiographic van een Aartslandlooper; met inleidend woord van Bern. Shaw.
Op dit oogenblik, 8 jaar na de verschijning der eerste reeks, is die serie bijna uitverkocht — met weer een eindverlies, van ditmaal rond f 1500. Want . . . . in de allereerste plaats is gebleken dat de verkoop van zulke verhalen al te veel afhangt van . . . . het plaatje op het omslag. Pas toen we er driekleuriglithografische omslagen om gedaan hadden, begon de serie te gaan. Maar die omslagen kwamen haast zoo duur als enkele der boekjes zelf. En . . . . ook toen nog bepaalde de omzet zich in hoofdzaak tot de Boekkiosken aan de stations waar, door de hooge pachtprijzen door onze Spoorwegdirecties gevergd, ook zeer hooge kortingen vanwege de exploitanten aan de uitgevers gevraagd worden. Dat, samen met die sterk verhoogde omslagkosten, bezorgde ten slot het verlies. En . . . . het doel, waarmee de serie gesticht was, werd daarbij immers ook niet bereikt: de koopers aan de stationskiosken zijn nu niet juist het vo/kspubliek, en voor hen stond onze Wereldbibliotheek al ter beschikking. Er valt hier te wijzen op de groote leemte in de distributie van het boek. Wel is waar zijn er ook in onze volksbuurten wel 52
boekwinkels, maar een groot deel van de eigenaars is juist niet bijster credietwaardig. Zij werken met een veel te gering kapitaal, en kunnen moeilijk tegen een stootje. En daarbij . . . . die gesloten winkeltj es lokken diet genoeg tot koopen uit; de voorbijgangers worden er niet tot binnenkomen gelokt, terwijl eindelijk dat deel onzer arbeidersbevolking, dat al uit eigen beweging boeken wil koopen, juist niet aan romans of novellen zijn geld besteedt. Het wil iets meer leerrijks. Voor deze groep bieden Open Boelovinkels, geleid door genoegzaam ontwikkelden om bij de aanschaf fing van raad te dienen, m. i. de oplossing. Maar ook hier moot een
andere organisatie dan de onze het iverk ter hand nemen, tenzij als onderafdeeling van onze Mij. (zie h. n.) En haar doel zou moeten zijn : het verspreiden van goede en goedkoope Lectuur, door middel van reizende boekwagens ; boekenstalletjes, en open boekwinkels, waarin zich nu bestaande kleinere zaakj es (met vaak zulk een moeilijk bestaantje voor de eigenaars 0 konden oplossen. En deze alle beheerd door verstandige, ontwikkelde boekliefhebbers-propagandisten, uit het yolk zelf voortgekomen. Intusschen is, dank zij de geleidelijke uitbreiding van het aantal Openbare Leeszalen in ons vaderland het probleem der verspreiding van Goede Lectuur reeds iets meer tot oplossing gebracht, en wij hebben dan ook van den aanvang of de uitbreiding van het aantal Leeszalen naar onze krachten bevorderd, door ieder jaar een tiental abonnementen ter beschikking van de Centrale Vereeniging te stellen, terwiji wij ook tot 1 Jan. 1.1. voor de Reizende Bibliotheken van de Mij. Tot Nut v. h. Algemeen twee gratis ex. van al onze uitgaven a fstonden. Heel en al trouwens hebben wij de voorziening van 53
speciale volkscultuurbehoeften niet losgelaten; maar een anderen kant ervan aangegrepen in onze Volk sbibliotheek. In deze serie dubbeltjesboekjes neemt „lectuur" een heel geringe plaats in. Het zijn handleidingen voor ontwikkeling, opvoeding en levenspraktijk, in kort bestek de kern gevend van de wetenschap er over: echte yolksvoordrachten. Deze serie, waarin tot heden een dertigtal nummertjes reeds verschenen, 1 ) belooft Naar weg .wel te vinden. Maar of zij bij hen terechtkomt, in wier handen wij ze allereerst zouden willen zien, betwijfel ik zelfs hier nog. Ook voor deze is er nog ruimte te over voor een verspreidingsvereeniging, als zoo straks aangegeven. Al deze bespiegelingen over gemis aan inwerking op het eigenlijke yolk zijn trouwens de gemeenplaats van alien, die op eenigerlei wijze aan de volksontwikkeling arbeiden. Toynbee-vereenigingen en Openbare Leeszaalbesturen zullen eenstemmig blijken in de erkenning, dat hun ontwikkelingsarbeid pas begint bij de reeds meer ontwikkelde arbeiders. En het groote nut van onze stichting zie ik voor mij vooral hierin dat van onze uitgaven juist kan pro fiteeren — en dat ook doet — de in ons land immers zoo uitgebreide kring van meer ontwikkelden met beperkte inkomens : arbeiders, onderwijzers, ambtenaren, kantoorpersoneel, kleine bazen, artiesten, journalisten, en, steeds meer en meer, vooral ook plattelandsbewoners. Onze steeds bij 20.000-tallen verspreide maandelijksche Loopmare en halfjaarlijksch Nieurvsje dringen thans door tot in voor mijzelf geheel onbekende plattelandsgemeenten, waar de aanraking met „het boek" vroeger absoluut ontbrak, en vanwaar 1
) Zie de Bijlage aan het slot v. d. boek. 54
ons thans, week in week uit, de bestellingen toestroomen. Dat ook meer gefortuneerden van ons werk meeprofiteeren spreekt vanzelf ; maar niet alleen ben ik overtuigd dat deze daarom geen duurder boek minder koopen ; ik weet integendeel dat velen, dank zij ons werken op het motief : „koopen, niet leenen", van louter boek 1 e en er s, boek ko op er s geworden zijn, ten bate van de boekverkoopers en de andere boekproducenten. Die, de ondankbaren !, ons nog altijd scheeloogend aanzien en kwaadsprekend bejegenen, al hebben geleidelijk meer en meer onder hen op ons voorgaan ook het „goedkoope bock" op hun programma gezet. In dezen crisistijd trouwens zou de boekomzet van onze boekhandelaren tot een minimum zijn ingekrompen, zonder het goedkoope bock als uitkomst ! En nu wil ik nog graag even iets zeggen over een bizonderen kant van ons werk; een eigenaardig soort van probleem, dat ik niet voorzien had, doch dat zich ontwikkeld heeft uit ons groot succes bij de bockkoopers in den lande: Ilc bedoel de verhouding tot onze eigen auteurs. Bij de stichting van onze Bibliotheek had ik niet aan de mogelijkheid gedacht, anders dan bij zeldzame uitzondering werk op te nemen van onze nog levende schrijvers, en zeker niet van vroeger nog nooit verschenen werken. Doch een paar voorzichtige probeersels bewezen, dat het, dank zij onze groote oplagen, mogelijk was onzen auteurs voor hen te aanvaarden honoraria aan te bieden, zelfs voor dichtbundels, en tooneelstukken, en letterkundige bundels. En daar het uitteraard een auteur niet onverschillig laat, of zijn werk veel of weinig gelezen wordt; allerminst of het leven blijft dan wel na een paar jaar morsdood is, en onze geheele 55
exploitatie er steeds op gericht is, alle werken blijvend onder de aandacht der koopers te houden, hebben wij geleidelijk meer en meer een soort van „letterkundige markt" gevestigd, die — haar eigen bezwaren met zich brengt. Dat wij dichtbundels, na eerste oplagen van 5000 a 6000, tot herdrukken brachten ; nieuwe tooneelspelen tot in oplagen van tien duizend verkochten; nieuwe romans in onze serie van dien naam in herdruk op herdruk konden brengen ; reeds vergeten werken ook van levende auteurs nieuw leven verzekerden in ruimen kring, dat alles had tot natuurlijk gevolg, dat oudere en jonge auteurs tot ons kwarren om een plaatsje en ons vaak voor zeer moeilijke keuzen stelden. Want ook al vormde het naderbrengen van onze oorspronkelijke auteurs en ons groote publiek een van onze lievelings-
wenschen, we machten niet vergeten dat wij toch allereerst de belangen van dat grooter publiek te dienen hadden, en dus al te verbizonderde uitingen, die alleen tot een kleinen cultuurkring zouden kunnen spreken, niet voor ons geschikt waren. Ook niet in materieel opzicht, daar wij toch altijd er op moeten rekenen dat het „maken van groote oplagen" niet alles is; wel „het verspreiden" ervan, en dus de „verkoopbaarheid" aan grooten kring mogelijk moet lijken. Auteurs, die nog seen reputatie hebben, zijn dan ook altoos veel minder in vraag; — wij kunnen reputaties helpen verbreiden, zelden ze maken. En zoo we ons publiek tot koopen gebracht hebben van tooneelspelen — vooral van die welke met zeker succes gespeeld zijn en een indruk achter lieten — en ook van dicht- en kritiekenbundels, we zijn er slechts bij hooge uitzondering in geslaagd, de onverschilligheid te overwinnen voor bundels Schetsen, hoe voortref felijk die zijn mogen. En zoo ben ik in deze tien jaren menig keer heen en weer geslingerd tusschen hetgeen ik zelf voelde als 56
rechtmatige aanspraken van een Nederl. auteur op het opnemen van zijn werk in een onzer series; (ook wel den wensch om veelbelovenden jongeren of m. i. ten onrechte min gewaardeerden eens een kans te geven) en de zoo juist geschetste contra-overwegingen. Wie uit onzen catalogus een slotsom wil trekken, zal tot geen andere kunnen komen, dan dat ik daarbij veelvuldig inconsequent te werk ben gegaan. En, west men wat we hebben moeten weigeren, men zou die inconsequentie nog grooter vinden. De praktijk van een onderneming als de onze maakt trouwens niets zoo onmogelijk als het trekken van „een rechte lijn". Behalve die der „ruimste" veelzijdigheid en onbevangenheid. Zijn wij in die „onbevangenheid" te ruim geweest ? — Hebben wij de grens niet altijd 'claar getrokken, waar wij dit hadden behooren te doen ? — Een onzer abonnes (de beer J. Nieman, Den Haag) maakt in zijn waarlijk zeer belangwekkende bijdrage, hierachter opgenomen, er ons eenigermate een grief van. Ik heb over de door hem behandelde vraag reeds gesproken in mijn lezing over Boeken, Schrijvers, Lezers
(opgenomen in mijn bundel: Studies en Lezingen) en ik veroorloof mij bier aan te halen wat ik daaromtrent 5 jaar geleden verklaarde en op het oogenblik niet beter zou weten te zeggen: „Hoe, evenwel, staat het met des schrijvers verantwoordelijkheid ? Werken der verbeelding oefenen hun eigen invloed op vele lezers ; hoe minder levensvastheid die zichzelf verwierven, des te lichter rijden de indrukken van lectuur met hen weg. Dat feit loochenen zou zijn: ons zelf bedriegen; en al wat de nieuwere psychologische wetenschap ons heeft doen kennen omtrent „suggestie" 57
doordringt er ons te zekerder van. Zoo is dan nog deze vraag even onder d'oogen te zien : hoe staat het met de verantwoordelijkheid van kchrijvers (en met hen van uitgevers, die hun werken helpen verspreiden? Er is in de geschiedenis der letterkunde van de 18e eeuw een zeer sprekend feit geboekt. De 18e eeuw, in haar tweede helft, lijdt onder een sterke aandoening der geesten en gemoederen ; er heerscht een overaandoenlijkheid, een sentimentaliteit, die te licht overslaat tot levensmoeheid ; de last van het wereldleed wordt er ondragelijk onder. De jonge Wolfgang von Goethe raakt ook door de kwaal van zijn tijd aangetast, en om haar van zich of te schudden stort hij, in zelfbevrijding, al zijn overgevoeligheid uit in een romantisch werk : Leiden des jungen Werthers. Werther gaat ten onder aan een gebroken hart, en pleegt zelfmoord. — En zoo sterk is de invloed van dit boek, dat er een soort van zelfmoord-epidemie in Duitschland ontstaat, en jonge lieden zich doodschieten met het boek van Goethe op hun boezem. Was nu Goethe voor dit, zeker onvoorzien, gevolg van zijn boek verantwoordelijk te stellen? Ik denk aan den invloed, in menigerlei opzicht door Ibsen en zijn meeningen over de positie der vrouw, de waarheid in het huwelijk en in het leven geoefend; aan de levensbeklemming, in veel moderne boeken geopenbaard, en die onmiskenbaar neerdrukkend op velen gewerkt heeft. 1k denk aan het verschijnsel, dat wat auteurs voor bepaalde gevallen als onvermijdelijk aantoonen, door weinig-d6Ordenkende lezers al te licht gegeneraliseerd wordt en dan toegepast op hun geval. Een der door ons uitgegeven romans: A bsolvo te van Clara Viebig heeft als hoofdfiguur een jonge vrouw, die, door haar moeder gekoppeld aan een ouden, rijken, groven Boer („vastgekoppeld", want haar Roomsche 58
kerk laat geen huwelijksontbinding toe) in den drang van haar jonge leven naar liefde en bevrijding er toe komt verschillende pogingen te doen om hem te vergiftigen; eindelijk slaagt, doch dan tevens den jongen man haar ziet ontvluchten, om wiens liefde zij alles waagde. Men heeft gemeend, dat dit boek zedelijke ontaarding zou kunnen verbreiden, en mij ernstig afgevraagd of ik dit kon verantwoorden als „goede lectuur ?" „Wat zullen we nu tot deze opmerkingen en verwijten zeggen? Niemand heeft ooit beweerd, dat Goethe met opzet, of zelfs onbewust, zelfmoord zou hebben gepredikt; dat Ibsen iedere vrouw, als zijn Nora, tot het verlaten van man en kinderen zou hebben opgewekt, en ik heb ook niet hooren betoogen, dat Clara Viebig's Absolvo te een aansporing zou bevatten tot echtgenootsvergiftiging. Wat we in deze werken vinden is de naspeuring van bepaalde zielstoestanden en het effect van bepaalde omstandigheden en verhoudingen daarop. Zulk naspeuren, gaat het scherpzinnig, met psychologisch inzicht, moet de zielenaaktheid der menschen en hun levensverhoudingen ontblooten, en aldus veel aan den dag brengen, wat in strijd is met de conventioneele opvattingen en handelingen. Elke uiting, die uit de diepte van een menschelijke ziel is voortgekomen, en tot het diepste van een andere menschenziel spreekt, is altijd revolutionnair: hoe sterker en grooter een mensch,
hoe sterker en grooter een kunstenaar, des te meer revolutionnair, bewust en onbewust. Werkende vulkanen hebben nog nooit het bouwsel van menschenhanden ontzien! Ons menschelijk bestaan is een blijvende en eindelooze worsteling tusschen opbouwen en vernietigen, zoo goed als heel het leven der natuur dit is. Wij 59
moeten vastleggen en opbouwen ; wij moeten ook telkens en telkens weer omverhalen en vernieuwen, of we slapen in ; en wie het bestaande zoeken vast te houden door het nieuwe van zich of te jagen, worden toch ten leste door dat nieuwe achterhaald. Zelfs de R. Katholieke kerk . is onderworpen aan die eeuwige wet der veranderlukheid, en het orthodoxe Jodendom, dat meende zich schrap te kunnen zetten, heeft in de 1 9e eeuw ten leste haar eigen zonen uit de kerk verjaagd ! — Toen Goethe den last van zijn schouders ging werpen, om kracht te herkrijgen voor de hem wachtende groote levenstaak, heeft zijn explosie een aantal levenszwakken medegesleept, zooals zwakborstigen weggaan in het gure jaargetijde. Ibsen's bewustmaking van de vrouw als een eigen persoonlijkheid zou niet zoo hebben kunnen c166rwerken, als de tijd er niet rijp voor ware geweest ; en nieuwe bewegingen sleepen nu eenmaal altijd ook velen met zich mede, wie het aan kracht ontbreekt om op eigen beenen te blijven wandelen. Terwijl, eindelijk, wie in Clara Viebig's Absolvo te niet een meesterlijke
ontleding van den invloed van geldzucht en onbegrepen kerkgeloof op een weinig ontwikkeld, naar liefde dorstend wezen vindt, maar een aansporing tot vergiftiging er voor zichzelf uithaalt, tot die zwakke misdadigersnaturen behoort, voor wie in onzen allesdrukkenden tijd de suggesties toch overal voor het grijpen liggen. Die tijd biedt zeer zeker voor velen heel wat moeite om het roer recht te houden; het gist en woelt zoo aan alle kanten en de rustelooze zee van onderzoek en toetsing vreet de hardste rotsen van onze veiligste zekerheid weg. Te weten wat goed, te weten wat slecht is ; tusschen de eischen van abstracte, niets-ontziende gevoelens en gedachten en die eener nuchtere werkelijkheid vol van het „onmogelijke", het noodig evenwicht te bewaren, vordert ontzaglijk veel 60
van ons equilibrium. In zulk een tijd echter is niets ons zoo noodig als de kunst: goed te lezen en goed te verstaan: boeken geboren uit Echtheid en Eerbied. Zij leeren ons schiften tusschen het betrekkelijke en het eeuwige; zij leeren ons de diepten kennen van het leven, en geven ons aldus grondslagen voor ons bestaan, hoe revolutionneerend ze ook zijn mogen. In Echtheid. en-Eerbied-geboren kunst kan niet schaden, tenzij hen, die beiden nog niet leerden verstaan en die aldus open zijn voor elken invloed, en in wie de beste kan verloopen tot kwaad. Maar wie zeker was in echtheid en eerbied te scheppen, behoeft niet de verantwoordelijk. heid voor zijn werk te schromen; zoomin als dit behoeft te doen: wie ze in de wereld verspreidt." — We blijven ook sterk gebonden aan de speling van het toeval. Want al maken wij onze programma's nog zoo lang vooruit op, ze worden onophoudelijk door en uit elkaar gehaald. Het gebeurt maar zelden dat auteurs, van kunstwerken of wetenschappelijke boeken, zelfs van vertalingen, op tijd gereed komen met hun Handschri ften. Dan moeten er dus andere voor in de plaats gesteld worden. Zoo is het vasthouden aan de mooist in elkaar gezette systemen eenvoudig onmogelijk. En als een abonne er over klaagt, dat binnen onze W. B.N. B. ontworpen: Encyclopaedie in Monog r a f i e e n zich absoluut niet stoort aan de volgorde, waarin wij het schema opgezet hebben, kunnen wij het feit niet anders dan be-amen. Doch dit schema is dan ook alleen gemaakt en gepubliceerd juist om methode te houden in het onvermijdelijk onmethodische. Alleen door ons in die onvermijdelijkheid te schikken, kunnen wij aan het systematisch geheel geleidelijk voortbouwen. Dit ontwerp van een Encyclopaedic in 61
M o n o g r a f i e'en is alweer voortgekomen uit de geleidelijke ontwikkeling van ons werk. Deels door aanbieding van buiten af, deels op ons initiatief, waren wij enkele oorspronkelijke werken (en een vertaald) van populair-wetenschappelijken aard in onze W. B. rijk geworden, die echter in geen organisch verband tot elkander of tot onze verdere nummers stonden. En om te voorkomen dat wij aldus al te zeer van den hak op den tak zouden springen, heb ik toen, onder welwillende voorlichting van Prof. G. Heymans, het ook hierachter nog eens gepubliceerde schema. ontworpen, waardoor thans in onze W. B. (met Nederl. Bibliotheek) tevens wordt inbegrepen wat die Engelsche series als de Home University den algemeenen lezer brengen. In onze laatste jaargangen zijn nu geregeld telkens 4 a 5 deeltjes verschenen, en al gaat het met horten en stooten, en wat ongeregeld, naar mate we opschieten zal de beteekenis van het geheel voor onze volksontwikkeling zich meer en meer doen gelden. Ook al omdat wij hier een geheel krijgen van eigen bodem: op zeldzame uitzondering na zullen alle deeltjes Nederlandsch (en Vlaamsch) van oorsprong zijn: een monument van onze eigen cultuur. Doch naast deze werken van algemeener dracht en grooter omvang meenden we toch ook een reeks te moeten stellen van werkjes van beperkter strekking en beperkter omvang, vooral ook bestemd om voordrachten en cursussen, zoo veelvuldig in ons land gehouden, ook voor velen die ze niet volgen kunnen, blijvend te bewaren. Voor deze serie: H a n d b o e k j es is het volgende schema ontworpen, waardoor het geheel als
een uitbreiding van de bovengenoemde En c y c 1 opaedie in Monografieen te beschouwen is. 62
Diu de groote lijnen ; in de Han d b o e k j es de uitwerking van onderdeelen: A Staatkunde en Economic. B Taal- en Letterkunde — Kunst. C Natuur en Natuurwetenschappelijks. D Geschiedenis en Persoonsbeschrijving. E Geneeskunde en Gezondheidsleer. F Wijsbegeerte — Geloof — Levenskunst. G Het Praktische Leven. Gingen wij in 1910 uitbreiding geven aan onze tooneelrubriek, waarvoor de grenzen onzer W. B. en N. B. te klein gebleken waren, door de stichting van een afzonderlijke To oneelbib 1 i o t he e k, waarin thans reeds een 60-tal stukken verschenen zijn, een laatste Reeks, in ons Negende Werkjaar ingezet, is die welke we Van Reizen en Trekken genoemd hebben, en die vooral de bedoeling heeft, de belangstelling in Land- en Volkenkunde, welke in wijde krin-
gen van ons yolk bestaat (geen voordrachten in onze Ons zoo gretig bezocht als die over dit onderwerp, met lichtbeelden) te voldoen en verder aan te wakkeren, door de beschrijving van verre en dichtbije landen, reisverhalen en avonturen. Voor een deel oorspronkelijke, voor een deel naar uitgebreide buitenlandsche werken voor onze lezers samengevat, en alle geillustreerd. Er is, door de oorlogscrisis, die ons binnen onze eigen wel wat enge landspalen houdt, wat stilstand gekomen in deze Huizen
reeks, doch wij hebben den indruk dat juist dit ingesloten-zijn binnen onze grenzen de behoefte om althans van verre landen te lezen en er verbeeldingsgewijs zich in te leven, aan het groeien is. Wijzelf hechten aan deze serie geen geringe beteekenis. Als lectuur is zij geschikt voor oud en jong, voor landgenooten van elke richting, en haar doel: den blik der lezers te verruimen, is juist voor ons klein-volksgenooten, van ,
63
groote waarde. Wij moeten heel de wereld tot de onze maken, willen wij niet in ons kleine wereldje verpieteren. Deze serie brengt een noodzakelijke blikverruiming voor tallooze Jantjes-in-Kikkerland. Het overzicht van wat wij ondernamen, is bijna compleet. Omdat wij, na het verkregen recht tot het uitsluitend uitgeven eener vertaling van Zahn's W e r k e n, toch deze niet alle in ons abonnement Werel dBib 1 i o t h e e k konden opnemen, hebben wij voor deze werken een aparte reeks geopend, in eigen bandje, waarin dan ook die deelen verkrijgbaar zijn, waarvoor we wel in ons abonnement plaats vinden. Geheel apart stond ook de uitgaaf der lien deelen van Multatuli's Brieven; vroeger voor f 32 ingenaaid, nu voor f 7.50
gebonden verkrijgbaar ! — Als een soort van voorraadschuur voor onze W. B. is bedoeld de reeks : We t e ns cha pp el ij k e Werke n, waarin twee deelen van den Amerikaan Duncan (Moderne Wetenschap en Techniek en Weienschap) benevens Prof. Heymans' Psychologie der Vrouw tot heden zijn opgenomen. Wij begonnen die ietwat dure reeks (voor onze verhoudingen althans duur, want de 1 e druk van Moderne Wetenschap had f 3.90 gebonden gekost, en wij reduceerden hem dadelijk tot f 2.50!) om niet later zulke boeken, voor onze W. B. geschikt, tegen hoogen prijs van een ander uitgever to moeten overnemen, na at deze er den duren room had afgeschept. Wij konden dan zelf dien room eerst scheppen, en het werk, na uitverkoop dier oplaag van f 2.50, in onze W. B. overnemen, zooals dan ook dit jaar met Moderne Wetenschap gebeurd is. Een heel bizonder probeersel was de uitgaaf van een serie K e u r b o e k j e s, in twee kleuren gedrukt ; ingenaaid a 0.75 en gebonden in kalfsleer a f 1 .50. 64
Echte, smaakvol uitgevoerde, welverzorgde Geschenkboekjes, ook door den Inhoud bestemd voor hen, die eens iets bizonders wilden hebben, al konden zij er betrekkelijk weinig voor betalen. Helene Swarth ; Jules Schiirmann; Nico van Suchtelen stonden er verzen voor af ; Thiry en Timmermans een bundel Bagijnhofsproken; ik zelf stelde er een eerste deeltje Bloemlezing uit Vondels Dramatische Lyriek voor samen. Inderdaad dus een verzamelinkje voor fijnproevers. Maar die schijnen in ons land toch weinig talrijk ! Een belangrijke proef deden wij verder met de uitgaaf van ds. H. Bakels' origineele bewerking van
Het Nieurve Testament
(„Het N. T. voor leeken leesbaar gemaakt") met noten en illustraties ; een stevig boekdeel voor f 1.25 gebonden. De eerste oplaag van 5000 ex. werd in 5 jaar uitverkocht ; zoo waagden wij een tweede van 3000 ex. Als ik nu nog vermeld heb dat we een begin maakten met een reeks Woordenboeken (waarin, na Fokko Bos'
Vreemde Woordentolk
als tweede een Bijbelsch Woordenboek van ds. Bakels te wachten staat) ; voor mevr. v. Gogh-Bonger een
Brieven van Vincent v. Gogh mochten in het licht zenden, en Van Meurs' voortreffelijke reproducties, de Isographieen, fraaie en zeer goedkoope editie der
door een op ons initiatief tot stand gekomen afzonderlijk maatschappijtje voor ons yolk mochten behouden, dan rest me niets meer te vertellen dan dat we van de fa. Maas & Van Suchtelen, bij haar liquidatie, haar R u 5s i s c h e Bib 1 i o the e k overnamen en tot tweemaal in prijs verlaagden, en dat we zes jaar lang een heel goedkoop en welgeslaagd maandblad De Ploeg uitgaven, dat ten slot onderging door zijn toenemend succes bij onze Leesgezelschappen, en den ingevallen oorlog. 65 Gedenkboek 5
Een taak, in verband met onze uitgaven, schoon geleidelijk meer los van ons, ondernomen, was het organiseeren van Voordrachten en Tooneelv ()ors t ellin g e n uit en van werk bij ons verschenen. Wij vingen dit aan om verschillende voortbrengselen aldus nader tot ons publiek te brengen, en vonden toen Willem Royaards bereid, op onze kosten een tournee in ons land te ondernemen. Doch dit bleek voor ons ontzaglijk veel werk en geen geringe kosten met zich te sleepen en zoo trachtten wij in de hoofdplaatsen des lands A f deelingen van Abonne's voor het Winterwerk tot stand te brengen. Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht begonnen, en onder onze abonne's vonden wij er toegewijde Secretarissen en Penningmeesters, die echter niet hebben kunnen beletten dat, behalve in Amsterdam, de beweging vrij spoedig verliep, zoowel bij gebrek aan medewerking van sprekers en tooneeldirecties, als ook aan blijkbaar zwakke behoefte aan dit alles bij het publiek. Doch in de hoofclstad vooral leidde de Afdeeling een opgewekt leven en vijf tot zes tooneelvoorstellingen in een seizoen tegen toegangsprijzen die van 14 tot 1 CO cents naar de plaatsen wisselden en dus voor ieder bereikbaar bleven — door verschillende tooneelgezelschappen, meest des Zondagsmiddags, bleven geen zeldzaamheid. Bij het oorlogsbegin oordeelde de Commissie het wijzer, tijdelijk dit werk te staken, en werd het voorbeeld van goedkoope Zondagmiddagvoorstellingen trouwens door de Kon. Ver. Het Nederlandsch T ooneel zelfstandig nagevolgd. Doch dit tiende werkjaar gaan de ijverige organisateurs, de heeren Wunnink en Van Rietschoten, weer aan het werk! Zoo hebben wij in deze tien jaren een groote ervaring opgedaan omtrent hetgeen bereikbaar is en wat 66
niet, en een reeks van grondslagen gelegd, waarop wij in de toekomst verder kunnen bouwen, vooral dank zij den eerst noodzakelijken grondslag : den kooplust voor onze uitgaven van wege ons publiek, dat ons, ondanks dwaze tegenwerking van „vakkringen", zijn belangstelling en vertrouwen ruim getoond heeft. Niet minder trouwens het schrijvend Nederland (de hier volgende manifestatie bewijst het) en onze pers. De eenigen, die zich al te afzijdig hebben gehouden zijn de vaderlandsche kapitaalbezitters. De kleine kring van oprichters onzer maatschappij is in de tien jaren van ons bestaan maar zeer weinig uitgebreid kunnen worden, en in de bij ons zich steeds uitbreidend bedrijf ook toenemende behoefte aan meer bedrijfskapitaal — dat geenszins renteloos gevraagd behoefde te worden — kon slechts door leening van twee zijden voldaan worden. Maar zullen wij al het werk dat ons nog wacht — en wij zijn toch eigenlijk nog pas aan het begin van onze taak — rustig en ongeschokt kunnen volbrengen, dan zal een geleidelijke verdubbeling van ons werkkapitaal noodig zijn; en ik vertrouw dat, waar daartoe op meerderen een beroep zal moeten gebeuren, velen zullen willen meewerken. Dat onze Mij., ook door de Inleidingen en Aanteekeningen tot vele uitgaven, onze volksontwikkeling dient, een wezenlijk beschavingswerk volbrengt en in een groote cultuurbehoefte voorziet, mag thans zeker wel als bewezen worden aangenomen ?! Een overzicht van onzen verkoop van 1 Juli 1905 tot 1 Juli 1915 (feitelijk door de oorlogscrisis van 1 Aug. tot 1 Nov., en ons van 1 Juli tot 31 Dec. 1914 opgeschort abonnement, maar 9 1/2 werkjaar) en daarmee een indruk van den internen arbeid dien ons tienjarig werken heeft meegebracht, brengen de verdere 67
Links : Huis Spuistraat, waarvan omlijnde 3 vensters op 1 e verdieping het Kantoor aanduiden. Rechts: Benedenhuis 2e Constantijn Huygensstraat.
68
Gebouw Overtoom ;
gezicht van binnenplaats.
Bijlagen tot dit Gedenkboek. In totaal hebben wij thans uitgegeven ± 422 grooter en kleiner werken en tot op 1 Juli 1915 verkocht bijkans a n d e r h a 1 f millioen deeltjes Wereldbibliotheek en totaal meer dan 1.800.000 deelen van allerlei aard! Dat aan de voorbereiding en uitvoering een en ander vastzat, spreekt vanzelf. In die tien jaren hebben wij dan ook reeds vier woningen betrokken: Wij vingen aan in het bescheiden kantoor van onzen eersten mededirecteur en exploitant, den nog jongen uitgever G. Schreuders, in de Spuistraat: een voorkamer als kantoor, en een achterkamertje, als pakruimte en magazijn, waar toen aanstonds in dienst van den heer Schreuders 69
voor pak- en magazijndienst Jacob Nieland en heel spoedig daarop H. Stooter Sr. en H. Stooter Jr. kwamen, alle drie nog bij onze Maatschappij in dienst. Na een jaar moesten we echter al verhuizen naar het benedenhuis 2e Constantijn Huygensstraat, dat, toen het te klein werd, met behulp van een pakhuis aan den Overtoom voor den dienst geschikt werd gehouden tot Mei 1909. Toen — nadat inmiddels den heer Schreuders, die met zooveel ijver onze onderneming had helpen stichten — het exploiteeren onzer uitgaven bij zijn eigene te machtig was .geworden en wij dit in eigen beheer, onder leiding van heer W. H. de Buisonje als onderdirecteur, hadden genomen — vertrokken wij naar een voormalig tooneeldecoratieschilders-atelier aan den Overtoom 230, in de verwachting het daar wel tien jaar te zullen uithouden. Doch wij hadden daarbij in letterlijken zin buiten den waard (d. w. z. den huiseigenaar) en onzen groei gerekend. Een deel der ruimte was er nog in beslag genomen door het atelier der Mij. voor Goede en Goedkoope Kunstreproducties voor wie wij sints 1969 de fraaie Isographieen (Van Meurs) exploiteeren; en door ons mede aangroeiend eigen drukkerijtje, De Degel. En zoo hebben wij in Mei 1914 een groot pand in de Utrechtsche Dwarsstraat 13 — voormalige Sigarenfabriek — betrokken, waar onze uitgebreide drukkerij nu ook grootendeels al onze uitgaven a flevert. Maar waar het, nu wij alles onder een dak houden, toch ook al aardig vol ligt. — — Want al gaat er veel a f, met al die nieuwe uitgaven en herdrukken komt er stadig heel wat piano bij ! Wij hebben, naast onzen Onder-Directeur, den heer W. H. de Buisonje, wiens taak mede bestaan heeft in het in beweging brengen en houden van onze weder70
verkoopers, — een taak die evenveel toegewijden ijver als tact vereischt — in den heer J. Storm een zelfstandig en flink leider van onze expeditie getrof fen. In ons administratief personeel en in onze redactie-helpers brachten de jaren nogal wat meer afwisseling. Op den heer L. Landry, als redactie-secretaris, en mej. Baanders als assistente, volgden resp. de heeren jhr. dr. Nico van Suchtelen en L. Lakmaker, die beiden thans nog onze opgewekte medewerkers zijn, met onzen onderdirecteur, wiens practisch advies wij niet gaarne zouden missen. Trouwens, advies waar we dat in den loop der tijden noodig hadden — en dat kwam steeds voor waar we ons op onbekend terrein te begeven hebben — hebben we van velen in erkentelijkheid mogen ontvangen. Zoo we in deze tien jaren menige vijandschap ontmoet hebben, die ons steeds nieuwe aansporing werd om te volharden; hulp en vriendschap, die ons op den juisten weg hielpen waar we die zochten, hebben we, gelukkig, in nog ruimer mate mogen ondervinden. En naast, soms volkomen gerechtvaardigde, kritiek, ook velerlei waardeering. Naar de uit die waardeering ook voortgesproten open aanmerkingen hebben wij reeds gevraagd. Maar meer zijn welkom. Het groote bezwaar van het werken een zekeren tijd achier de schermen, is dat men te licht verstart onder bezwaren en het „'t kin-niet” het nemen van nieuwe proefnemingen, het inslaan van nieuwe wegen, belemmert. En ofschoon we ons niet bewust zijn, dat het ons aan zelfkritiek en zelfvernieuwingspogingen ontbreekt, het is zeer mogelijk, dat wij niet zien wat anderen in de oogen steekt. Zoo houden wij, bij het eind van ons eerste tienjarig tijdperk, ooren en oogen open voor de kritiek, ook al zal wel grootendeels blijken, dat haar opmerkingen en wenschen de onze 71
zijn, doch „inderdaad" niet voor verwezenlijking vatbaar bleken. Een wench hebben wij zelf nog : de Stichting eener Vereeniging, die wij kortweg W e r e 1 d b i b 1 i ot hee k-V er eeni gin g zouden willen noemen, en wier doel allereerst zou moeten zijn, het overnemen van de taak, die wij bij onze stichting aan ons A 1 g emeen Doelf o n d s hadden toegedacht; welk A. D. we.zouden oprichten uit onze Overwinst. Maar zoover dat we Overwinst-aandeel kunnen gaan afzonderen zijn we nog niet (het crisishalfjaar Juli31 Dec. 1914 leverde ook voor ons weer in te halen verlies) en de beschikking over een extra-fonds, dat zekere dingen subsidieeren kan, blijkt inmiddels toch wel zeer wenschelijk. Die „zekere dingen" zijn dan vooral vertalingen van werken van zoo bizonderen aard, dat ze niet op te dragen zijn tegen de honoraria, welke daarover in ons land betaald kunnen worden, onverschillig voor dure of goedkoope uitgaven. Vooral metrische. Onze bibliotheek moet, om haar cultuurbestemming volkomen te verwezenlijken, geleidelijk de voornaamste klassieke werken kunnen opnemen, ook al zal de verkoop van de oplagen daarvan vaak te langzaam gaan, om dien voor de vertalers rendabel te maken. Wij hebben er straks al op gewezen hoe de praktijk heeft doen uitkomen, dat wij op onze goedkoope edities voor verschillende soorten van boeken zelfs hooger honoraria konden betalen dan andere uitgevers, die met kleine en duurdere edities werken. Ook hebben wij, dank zij onze groote oplagen, zelfs sterk geillustreerde werken binnen uiterst redelijke prijzen kunnen uitgeven. Maar toch staan ook wij hierbij natuurlijk voor grenzen, die vaak te eng blijken. En een W. B.-Vereeniging, met een aan72
groeiend kapitaal, in onze obligaties te beleggen, waarvan de rente-opbrengst uit die obligaties zou strekken om zulke vertalingen en illustratiewerken te subsidieeren boven het commercieele maximum, zou dus een in veel opzichten nuttig werk kunnen verrichten. 1 ) Om eenige voorbeelden te geven : wij bezitten geen vertalingen van Victor Hugo's drama's in verzen, van Racine's noch Corneille's treurspelen. Evenmin van het tweede deel van Goethe's Faust. Die van Moliere's drie voornaamste werken in verzen, hoe verdienstelijk ook, zijn a refaire. Ik behoef niet te zeggen, wat zulke vertalingen van een dichter eischen, en hoe moeilijk het in ons land is, een geschikte kracht daarvoor te vinden. Van Dickens en Scott, van Victor Hugo's groote romans, zijn de bestaande vertalingen door andere te vervangen. Maar al deze — en zooveel andere werken op mijn lijstje — vorderen eigenschappen en rustigen tijd, die niet „commercieer uit de eventueele uitgaven te betalen zijn. Voor al zulke ondernemingen is een bijslag noodig, en om zulken bijslag te betalen zou de stichting eener Wereldbibliotheekvereeniging het beste middel zijn. Haar jaarlijksche Inkomsten, te kapitali-
seeren en in ons bedrijf, zouden meteen aan het zeker steeds noodige meerdere bedrijfskapitaal kunnen helpen. En door deze organisatie zou dan tevens, behalve het hiervoor genoemde Winterwerk, na eenige jaren, het werk der verspreiding van volkslectuur kunnen ondernomen worden, waarover we hierboven spraken. L. SIMONS. Augustus 1915. 1 ) Een voorbeeld hiervan werd de uitgaaf van Prof. A. Pulle's Naar Nieuw-Guinea, in de serie Van Reizen en T r e k k e n. Het maximum illustraties in die aerie is 16. Maar een subsidie der Mij. tot Bevordering van het Natuur. kundig Onderzoek der Nederl. Kolonien stelae ons in staat dit getal voor dit werkje, ten bate der gebruikers, te verdubbelen.
73
le BULAGE : DE UITKOMSTEN VAN ONS WERK He hierachter volgend Overzicht zoowel als de uitvoeriger Bijlage aan het slot moeten uitteraard met zeer bizondere voorzichtigheid geraadpleegd worden. Er zijn werken die plotseling „gaan'', en wier populariteit weer even plotseling ophoudt. Andere, die eerst langzaam hun weg vinden. Weer andere, die stadig aan, van den beginne tot het eind, in vraag zijn, meer of minder sterk. Er zijn er ook, die volstrekt niet loopen willen. Doch in het algemeen genomen zal een werk de grootste kans hebben op het toonen van een grooter verkoopcijfer, naar mate het langer aan de markt is. Dit is een van de redenen, waarom de W.B.- en N.B.groep in het hierachtervolgend overzicht onderscheiden is van de werken in pas veel later begonnen series. Een tweede reden is hiervoor, dat bij de eerste natuurlijk de abonnementen meetellen, die vanzelf de gemiddelden opvoeren. Toch is, ondanks die „gelijkmakende" abonnementen, de verkoop der individueele werken oneindig verschillend. Ten slotte zijn toevallige elementen niet uit te sluiten en oefenen deze natuurlijk den sterksten invloed op de gemiddelden der kleinste groepen. Een dier toevalligheden ligt in de keus van den datum, waarop dit overzicht eindigt. Werken kunnen soms juist na 1 Juli 1.1. een zet gekregen hebben, die tot een tamelijk sterk veranderd beeld geleid zouden hebben. Met dit al zijn zekere conclusies toch wel te trekken: Meer dan 600.000 Roman s, in tien jaar verkocht, 75
geeft geen gering gemiddelde van 60.000 p. jaar. Van Tooneelspelen 418.000, d. i. bijkans 42.000 p. jaar. Van beide hebben de oorspronkelijke werken toch telkens het hoogst gemiddelde. G e d i c h t en en B1 o e m l e z i n g e n met een gemiddeld van 5400 zijn geen kwaad teeken voor een ondichterlijk yolk als het onze. Dat Godsdienst, Wijsbegeerte en Z e d e 1 e e r, na de oorspronkelijke Roman s, het hoogste gemiddeld behaalden, teekent toch wel onzen volksaard 1 ) . En zoo is er meer. Het respectabel totaal van 1.839.379, met een gemiddeld over 422 werken van den meest verschillenden aard en leeftijd ad 4358 is intusschen op zichzelf meest welsprekend. Niemand zal kunnen zeggen dat wij over het geheel den lezers in het gevlei hebben trachten te komen. Er is geenerlei speculatie geweest — ons beschavingsdoel verbood het trouwens — op min gelukkige instincten en hartstochten in den algemeenen lezer. Zoo is dit resultaat zeker een bemoedigend teeken voor den stand onzer Nederl. beschaving. In verhouding tot de bevolking van Engeland staat het gelijk met een gemiddelden verkoop dial- van rond 30.000 ex. per werk, tot Duitschland van 44.000 ex. Wat toch ook (liar nog cijfers zouden zijn, terwij1 de uitvoermogelijkheden in beide talen oneindig grooter zijn dan de onze. Aan het slot van dit boek vindt men nadere bizonderheden omtrent den verkoop der werken a fzonderlijk, in een Overzicht van onze uitgaven in de tien eerste werkjaren. 1 ) Deze uitkomst schijnt in strijd met de hierachter meegedeelde ervaring der Haagsche Openbare Leeszaal. Doch herhaaldelijk moeten de uitleen-cijfers een vlak tegenovergesteld beeld vertoonen van dat der verkoopcijfers. Werken
waarvan het b e z i t noodzakelijk gevoeld is om er veel aan te hebben, worden natuurlijk dan niet meer ontleend. 76
OVERZICHT VAN DE VERSPREIDING ONZER WERKEN van 1 Juli 1905 —1 Juli 1915 Groepsgewijs volgens de lijst in onze Loopmare 1) Werken Exem- Gemiddeld plaren per werk I Roman, en Novellen
45 64
322.777 299.326
7175 4677 2)
23 4
124.551 1.368
5415 342
III Letterk. Studien - Prozavertalingen - Opstellen - Biografieen 29
1 54.032
5311
5.745
957
a) Oorspronkelijke b) Vertaalde II Geichten - Bloemlezingen
[in Keurboekjes-serie]
[in div. andere series van lateren datum]
6
IV Tooneelspelen
a) Nederlandsche in N.B. in T.B. Idem b) Vertaalde in W.B. in R.B. en T.B. Idem V Kunst in N.B. en W.B. in V.B. VI Boeken voor Jongeren VII Godsdienst, Wijsbegeerte, W.B. Zedeleer
in latere series
33 36 32 23 10 1 14
5484 180.991 1471 52.979 165.096 5160 823 18.935 59.014 5901 2236 2.236 72.862 5204
8 6
54.244 6780 11.933 2000
VIII Natuurkunde, Land- en VolkenW.B. 11 kunde
latere series Volksbibliotheek
12 2
53.396 4854 807 9.687 2 307 4.615
Transporteeren 359 1.593.787 1) In deze getallen zijn de present- en recentie-exemplaren inbegrepen. 2) Dit gemiddelde is laag door den invloed v. d. meegetelde 7 deeltjes der Russ. Bibliotheek. Hoog door het inbegrijpen der Blauwe Bibliotheek. 77
Werken Exem- Gemiddeld plat en per werk 359 1.593.757 XI Geschiedenis - Opvoeding Maatschappijleer
in W.B. en N.B. in latere series in Volksbibliotheek
23 11 5
111.897
12.917 14.586
4865 1174 2917
7
10.426
1490
17 95.796 422 1.839.379
5635 4358
X Geneeskunde en Gezondheid
in V.B. XI Het Praktische Leven
in V.B.
78
VEREENIGINGEN, LEZERS, BELANGSTELLENDEN
Wij hebben voor de groep Lezers in hoofdzaak hen gevraagd, die ons door hun deelneming aan een vroegere Ploeg-prijsvraag bekend waren.
80
VEREENIGING VAN LETTERKUND IGEN
Hilversum, 8 September 1915. Zeer geachte Heer Simons,
Het is tot U, dat ik, namens het Bestuur der Vereeniging van Letterkundigen, enkele woorden richt, die de bedoeling hebben U en uwe medewerkers geluk te wenschen met het tienjarig bestaan der bovengenoemde Maatschappij. Wij weten, dat talrijke werken op het gebied van kunst en wetenschap door u in grooten getale onder ons yolk verspreid zijn en dat gij er dus ten zeerste toe hebt bijgedragen de volksontwikkeling te bevorderen, en den kunstenaar en den geleerde op die wijze middellijk te steunen in zijn levenswerk. Dit laatste — en hier gevoelen wij ons als „Vereeniging van Letterkundigen" bizonder aan U verplicht — deden uwe Maatschappij en gij bovendien direct door het aanvaarden van ons Modelcontract van uitgave; door de publicatie van „Zelfkeur"; door die van het „Schetsboek" en door het herhaaldelijk storten van aanzienlijke bedragen in de kas van het Ondersteuningsfonds onzer Vereeniging. Moge uwe Maatschappij voortgaan op den ingeslagen weg en ook anderen het door U gegeven goede voorbeeld volgen. Namens het Bestuur der Vereeniging van Letterkundigen,
De Secretaris, FRANS BAST IAANSE. 81 Gedenkboek 6
CENTRALE VEREENIGING VOOR OPENBARE LEESZALEN EN BIBLIOTHEKEN De „Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur" en onze openbare leeszalen beoogen hetzelfde, maar met tegenovergestelde middelen. Goede boeken, op goedkoope wijze, te brengen onder breede lagen der bevolking willen zij beiden. Maar de leeszalen laten eenzelfde boek circuleeren onder velen, en de „Maatschappij" brengt vele boeken in het eigen bezit van den lezer. Waar ontmoeten wij beiden elkander? Mogen wij daarop in het kort dit zeggen ? Wie uit de boekerij der openbare leeszaal ,,de gewoonte tot lezen" heeft geleerd, komt er lichter toe zich een, zij het nog zoo bescheiden, eigen rekje met boeken aan te schaf fen. De „Maatschappij" behoort tot de uitgevers, die hen daartoe ook in staat stellen. Wie een eigen verzameling van boeken bezit, heeft ook de waarde van boeken erkend. Hij wil meer lezen: meer dan zijn middelen hem veroorloven zeif te koopen; meer ook dan een uitgeefster, — al is zij mild als de „Maatschappij'', — hem vermag te bieden. Voor ontspanning en voor studie staat daar dan de Openbare Leeszaal gereed om hem dat meerdere te geven. Zoo ziet men, dat men principieel tegenover elkaar kan staan, en toch elkander noodig heeft.
Het Bestuur der C. V. v. 0. L. en B.
82
OPENBARE LEESZAAL 's-GRAVENHAGE
Naar aanleiding van het 10;jarig bestaan der Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur werd ook aan de Openbare Leeszaal en Bibliotheek te 's-Gravenhage het verzoek gedaan door een uitspraak over hare uitgaven een bewijs van belangstelling te geven. Des te gereeder voldoen wij aan dit verzoek, omdat wij behalve van onze belangstelling ook van onze waarcleering een blijk willen geven. Daar wij willen beginnen met uit naam van ons publiek te spreken, moet het punt van uitgang zijn een korte statistiek van het aantal uitleeningen. Kort, omdat zij, hoe uitgebreid, toch geen fotografisch beeld van de werkelijkheid kan zijn en trouwens alleen ten doel . heeft een totaal-indruk te geven. Het aantal keeren, dat een of meer exemplaren van een boek uit W. B., N. B., R. B., enz. is uitgeleend, hebben wij aangeteekend. Wanneer we het gemiddelde aantal uitleeningen per jaar van Ceder boek
zouden nagaan, dan zouden we tot een uitkomst komen, die niet alles zegt, omdat bijv. om allerlei technische redenen een exemplaar somwijlen een tijdlang buiten omloop is gebleven, terwijl bij dubbel-exemplaren soms toevallig het exemplaar van een anderen uitgever meer is uitgeleend. Wij zullen dus een paar grepen doen uit de volledige opgave en bij de dubbelexemplaren het grootste aantal uitrekeningen berekenen. De opgaven loopen over de jaren: 1912, 1913, 191 4 en 1915 tot I Juni ( half jaar ). Volgen wij de beredeneerde lijst in het „Nieuwsje" dan vallen ons dadelijk titels in het oog van boeken, die gewoonlijk in onze bibliotheek door hun afwezig83
heid schitteren, ditmaal zonder ironie. Bosboom-Toussaint: Majoor Frans, in bovengenoemde jaren resp. 28 maal, 24 m., 19 m. en 11 m. uitgeleend ; Henri van Booven: Tropenwee 34 m., 29 m., 29 m., 8 m.; Carry van Bruggen: De Verlatene 28 m., 28 m., 24 m., 12 m. ; Eigenhuis: De jonge dominee 43 m., 24 m., 27 m., 11 m. ; Van Gogh-Kaulbach: Moeder 33 m., 30 m., 37 m., 13 m.; Van Hulzen: Getrouwd 25 m., 20 m., 20 m., 12 m. ; De Meester: De Zonde in het deftige Dorp 2 m. (het kwam eerst einde 1912 in ons bezit), 32 m., 30 m., 13 m.; Querido: Jordaan 20 m., 24 m., 27 m., 10 m. , Scharten-Antin1: Sprotje 13 m., 27 m., 30 m., 22 m.; Scharten-Antink: Een Huis voi Menschen 25 m., 25 m., 25 m., 9 m. ; Van Suchtelen: Quia absurdum 12 m., 6 m., 6 m., 2 m.; Teirlinck: Het Ivoren Aapje 26 m., 21 m., 25 m., 6 m. enz. Wanneer we het aantal uitleeningen voor het laatste halfjaar verdubbelen, is het gemiddeld aantal uitleeningen per jaar voor de Nederlandsche romans en novellen der N. B. van 18-29 keer, behalve dan Quia Absurdum, dat om den minder begrijpelijken titel misschien iets minder genomen is. De leestijd voor een roman is 14 dagen, d. z. dus globaal genomen 26 uitleeningen per jaar, als het boek voortdurend in handen is. 18-29 keer zijn dus bevredigende cijfers. Het spreekt vanzelf, dat Wolff en Deken, Potgieter en een paar andere ouderen tot de minder gevraagden behooren, al maakt by. Sara Burgerhart, die in verschillende gestalten tot ons gekomen is, in haar N. B.-uitgave volstrekt geen slecht figuur : 20 m., 11 m., 6 m., 4 m.; d. i. gemiddeld 11 m. per jaar. We gaan over tot de buitenlandsche literatuur en meer bepaaldelijk tot de Russische. Volgens een vroeger verschenen statistiek was het gemiddeld aantal uitleeningen der russische romans in 1912: 13. Van de 84
R. B. bezitten we: Andrejef: In de slaapstee, gemiddeld 22 m. per jaar uitgeleend ; Juda Iskarioth 15 m.; Dostojervski: Witte nachten 12 m.; Cogolj: De mantel 16 m. ; Lermontof: Een held van onzen tied 6 m. ; Toergenjef: Klop . . . . Klop . . . . Klop . . . . 6 m. ; Tschechof: Een toeval 9 in. Deze cijfers toonen de juistheid der keuze, wanneer we nog in aanmerking nemen, dat Tolstol, de meest gelezene, hier buiten rekening blijft, daar wij zijn werken in andere uitgave bezitten. Van de andere vertalingen staan de duitkche bovenaan. Anzengruber: De Schandvlek staat op ieder verlanglijstje. Finckh: De Rozendokter 17 m. per jaar uitgeleend ; Kellerman: De Dwaas 16 m. ; Clara Viebig: Absolvo te 20 m. Zahn: Eenzaamheid 36 m., om van zijn verdere romans niet te spreken. Het gezin van Lucas Hochstrasser, Clara-Marie, De vrouwen van TannO behooren tot de meest geliefde boeken, die dikwijls met succes aan een twijfelend lezer worden aangeraden. Met recht spreekt het „Nieuwsje" van den gretig gelezen Zwitserschen auteur. Verder halen wij van Fransche, Engelsche, enz. schrijvers hier nog slechts enkelen aan, daar we op deze plaats geen volledigheid betrachten, maar een indruk aan den buitenstaander willen geven. Balzac: Het gevloekte Kind is alleen thuis als het gerepareerd moet worden ! Sinclair: De Wildernis is 14 m. per jaar uitgeleend; Wells: Het Voedsel der goden 8 m.; Oscar Wilde: Het Granaatappelhuis 9 m., De Profundis 14 m.; Boccacio: Decamerone 10 m.; Garborg: Bij moeder thuis 19 m.; Kjelland: Fortuin 7 m.; Larsen: De Biecht eener Vrouw 25 m.; enz. De novellen uit de Blauwe Bibl. vinden minder aftrek, waarschijnlijk om de meer uiterlijke reden, dat deze boeken zoo „dun" zijn en vele lezers graag een 85
behoorlijke quantiteit letters mee naar huffs nemen. Toch worden b.v. Falconer: De geheimzinnige gouvernante en W ells : De Oorlog in de lucht veel gevraaagd, het le in 1914 zelfs 33 m. Na de romans willen we een overzicht geven van de gedichten en tooneelstukken, om ten slotte een blik te slaan op de wetenschappelijke werken. In 't algemeen heeft de rubriek tooneel meer a ftrek dan de gedichten. Dit is te verklaren, daar het opvoeren van tooneelwerken hun bekendheid en de lust om ze te lezen vergroot. Ook kan de literaire ontwikkeling van het publiek en zijn liefde voor de dichtkunst nog met op een peil staan, dat het in vrije oogenblikken in de eerste plaats naar het werk grijpt dergenen, die voor alles in staat zijn den mensch boven de beslommeringen van het dagelijksch leven te verhef fen en hem een zuivere vreugde te verschaf fen. Misschien, dat de uitgeefster dit ook begrepen heeft en de dichters daarom nog minder vertegenwoordigd zijn. Moge het haar echter tot eene aanmoediging strekken, dat Been der dichtbundels van haar uitgaven ongelezen is gebleven, dat Vondel, dien wij ook in andere uitgave bezitten (daarvan is o. a. Lucifer 1 0, 6, 5 en 3 maal in de laatste
4 jaren gevraagd) , vrij dikwijls wordt uitgeleend, dat by. de Genestet gemidd. 5 m. per jaar is gelezen en dat de nieuwere dichters als Scheltema, Boutens, Roland-Hoist, Gorter zelfs vrij veel worden gevraagd (Scheltema's Zwerversverzen b.v. verleden jaar 11 m.) Merkwaardig is, dat voor de W. B. de klassieken: Homerus, Milton, Dante de kroon spannen. De Louteringsberg werd by. in 1914 8 m. uitgeleend, het Paradijs in een jaar 12 m. Wanneer wij zien, dat de letterkundige studies van Querido, de werkjes van d'Oliveira, de Studies en Lezingen van den heer Simons zelf niet vergeten worden, dan mogen we hopen en 86
vermoeden, dat in deze richting nog werk is to doen. Onder de tooneelwerken staan oars hun gewildheid vooraan : Shaw, Heyermans, Boudier-Bakker, SimonsMees, Schiirmann, Ibsen, Bjornson en zoowaar Shakespeare. Zooals we al opmerkten heeft het opvoeren der werken hierop invloed. Gemiddeld zijn uitgeleend per jaar: Candida 8 m., Allerzielen 28 m. (De Meid is bijna nooit „thuis"), Het hoogste Recht 25 m., De Veroveraar 34 m., 30 m., 18 m., gemiddeld 1913/14 17 en 13 m. (2 ex.) Atie's Huwelijk 20 m., De Viohers 25 m. ( ? ) , Het Poppenhuis 15 m., Boven menschelijke kracht 20 m., De Koopman van Venetie 18 m. Maar de minder of niet opgevoerde werken van deze en andere schrijvers gaan ook en veel tooneelstukken worden uit literair oogpunt en genoegen gelezen. Dat blijkt uit het aantal uitleeningen van Goethe's Faust, van Hauptmann, Hebbel, Moliere, zelfs van Aristophanes en Sophocles. Wie niet in de T. B. vertegenwoordigd zijn, als Van Eeden, blijven hier buiten beschouwing. Dikwijis wordt, tegelijk met een roman, een tooneelstuk mee naar huis genomen en het gebeurt ook dat iemand, die „per ongeluk" een tooneelstuk heeft gekozen, het na den eersten schrik toch maar meeneemt, leest en . . . . den volgenden keer nog een van denzelfden schrijver vraagt. Wanneer we over de wetenschappelijke boeken korter zullen zijn dan over de romans, dicht- en tooneelwerken, dan geve dit niet den verkeerden indruk alsof gene minder gewild en gewaardeerd worden dan deze. Integendeel. Hier ligt ook voor onze Bibliotheek het hoofdstreven. De verhouding van het aantal uitgeleende romans per jaar tot dat der studieboeken is nog ongeveer als 3:2, maar er is steeds Vooruitgang merkbaar voor de laatste. Daartoe dragen de werken, die wij van de W. B. bezitten bij, ook de werkjes Van Reizen en 87
Trekken en de Handboekjes, die wij zoo gaarne aan onze lezers meegeven als een aanmoeding, ook eens buiten de romanrubriek te gaan. In 't algemeen ontbreken ons nog de vollediger gegevens voor het gebruik, dat van iedere studierubriek in het bizonder gemaakt wordt. Aardrijkskunde en geschiedenis staan in 't algemeen vooraan, hoewel voor natuurkunde (vooral wis-, schei- en sterrenkunde) en natuurlijke historie ook liefhebberij bestaat. Vandaar dat boeken als J. v. d. Bill: Sterrenkunde, Darwin: De reis om de wereld, Erwardes: Het verhaal van de honigbij worden gelezen. Uit de serie Van Reizen en Trekken werden in 1914: Lloyd: Van Oeganda naar Khartoem 11 m. ; Banfield: Bekentenissen van een strandvonder, 18 m.; Van Balen: Door Amerika 13 m. ; Macdonald: Op zoek naar
Eldorado 14 m. uitgeleend. De Vries: Het Yellowstone-park, Okakura: De geest van Japan, Kleefstra: Een vacantie op de Friesche wateren worden gelezen. Van de geschiedenis-rubriek vermelden we nog: Mad. Campan: Marie Antoinette; Michelet: Martelaren van Rusland, De Tocqueville: Herinneringen, Querido: Napoleon. Dit laatste is bijv. 11 m. in 1914 uitgeleend. Rest ons nog een enkel woord te zeggen over Wijsbegeerte, Zedeleer en Sociologie, vertegenwoordigd door Carlyle, Emerson, Haeckel, Casimir, Heymans, Rouseau, Eisler. We zouden ze niet willen missen al behooren ze vergeleken bij werden uit andere rubrieken tot de minder gelezen boeken. In hun eigen rubriek sfaan ze geen slecht figuur. Casimir: Beknopte geschiedenis der wijsbegeerte is meer uitgeleend dan Spruyt: Geschiedenis der wijsbegeerte. Rousseau wordt dank zij Emile en dank zij Mevr. Roland-Hoist niet alleen in herinnering gehouden maar ook bestudeerd. Prof. Heymans zal in de toekomst de boeken over het vrouwen88
vraagstuk ook in onze uitleening meer in omloop brengen. Tot zoover het publiek. Gaarne voegen wij er nog een woord aan toe uit naam van onze Vereeniging. Waar het ons streven is, onze eigen goede romanschrijvers in grooter kring ingang te doen vinden en de beste buiteniandsche auteurs ook aan ons yolk bekend te maken, daar kunnen wij dankbaar erkennen, dat wij door de uitgaven der Maatschappij krachtig gesteund worden. .Dat ook de oudere schrijvers en de klassieken gelezen worden, toont dat we onze lezers vooral niet moeten onderschatten, maar hun, naast behoefte tot ontspanning, ook lust tot studie en literairen smaak mogen toeschrijven. Dat de uitgeefster dit heeft ingezien, bewijzen de uitgaven van haar eersten jubile-jaargang. In die richting waardeeren wij ook zeer haar medewerking. Voor onze wetenschappelijke rubrieken blijven we in 't bijzonder op de Encyclopaedie in Monografieen rekenen. Vooral zullen ook vertalingen van vakboeken op gebied van kunstnijverheid, (stijlleer, woninginrichting) , fotogra fie, instrumentenleer e. d. welkom zijn. Ook boeken over de nieuwste technische uitvindingen. Zoo eindigen wij met de hoop, dat door onderlinge samenwerking nog veel zal kunnen gedaan worden, om de geestelijke en verstandelijke ontwikkeling van ons yolk door lectuur te bevorderen en te vergemakkelijken.
B. SCHULTZ, Assistente.
89
VER. „VOOR DE KUNST", ROTTERDAM
Het Bestuur der Rotterdamsche Vereeniging „Voor de Kunst" betuigt gaarne zijn sympathie aan de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur bij gelegenheid van haar tienjarig bestaan, waar immers het streven Uwer Maatschappij in dezelfde richting gaat als dat onzer Vereeniging, n.l. het brengen van de goederen der beschaving aan hen, die voor de bevrediging hunner intellectueele en artistieke behoeften slechts een bescheiden som kunnen afzonderen. Het nuttig effect van den arbeid door Uw Maatschappij verricht, is nauwelijks in een statistiek te benaderen, het boek werkt in de stilte van de binnenkamer ; dat uw uitgaven breede scharen van ons yolk in de gelegenheid gesteld hebben, kennis te nemen van het geschreven schoon van vroeger en later dagen, moet echter ongetwijfeld van niet geringen invloed op het Nederlandsceh beschavingspeil zijn geweest en blijven. Ons bestuur wenscht der Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur een fang en bloeiend bestaan!
90
VEREENIGING „OOST EN WEST"
's-Gravenhage, 14 Mei 1915. Uwe Maatschappij heeft de schatkamers der wetenschap, van de schoone letteren en van de kunst geopend voor den onbemiddelde, zooals wij in Indie zeggen: voor den kleinen man, voor hem wiens middelen niet toelaten veel geld aan boeken te besteden en die zich dus, om zijn leeslust te bevredigen, te vergenoegen had met de goedkoope lectuur van minwaardig gehalte. Voor Inclie hebben wij het optreden van Uwe Maatschappij met vreugde begroet, omdat met de opleving der Inlandsche maatschaprij zich daar meer en meer de behoefte zal gaan openbaren aan kennisneming van hetgeen denkers van vroegeren en lateren tijd aan de menschheid hebben geschonken, en ter vervulling van die behoefte uwe boekjes, zoo laag in prijs, van groote waarde zijn. Nu het tijdstip nadert, waarop Uwe Maatschappij met trots het eerste tienjarig tijdvak van haar nuttig en zoo vruchtbaar werken mag overzien, biedt de Vereeniging „Oost en West" U hare welgemeende gelukwenschen aan, en hoopt zij van harte, dat het eerste tienjarig tijdvak van Uw bestaan door vele gevolgd worde, en dat in die toekomst geleerden en woordkunstenaars uit onze Indische bezittingen, uit Oost en West, ruime stof voor Uwe uitgaven mogen opleveren. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK, Voorz.
R. ZUYDERHOFF, onder-voorzitter. W. ARTING, penningmeester. CIROOSS, secretaris. 91
HOOFDBESTUUR MIJ. TOT NUT VAN HET ALGEMEEN. Amsterdam, 29 Mei 1915. Naar aanleicling van uw schrijven van April j.1., heeft het hoofdbestuur de eer U to berichten, dat het met belangstelling het nuttige werk van uwe Maatschappij volgt. Het betuigt U zijn groote erkentelijkheid voor de present-exemplaren welke van alle uitgegeven werken uwerzijds gezonden worden aan de „Nutscommissie voor de reizende bibliotheken", zoodat deze uitgaven verspreid worden in de meer dan 100 kringen in ons land, waar geen vaste volksbibliotheken gevestigd zijn. Het hoofdbestuur spreekt den wensch uit dat uwe Maatschappij moge voortgaan op den door haar ingeslagen weg. de algemeene voorzitter, F. KRANENBURG. de waarn. alg. secretaris,
J. BRUINWOLD RIEDEL.
92
VOLKSBOND TEGEN DRANKMISBRUIK
Slechts tien jaren geleden werd de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur opgericht. En reeds
, thans vormt haar catalogus van meer dan 100 pagina s een uitgebreide staat van dienst eenig in zijn soort. Wat werd er al niet gehoopt en verwacht van de jonggeborene! Wat zij tot stand heeft gebracht, overtreft de stoutste verwachtingen van een veeleischend publiek. In rijke mate hebben vooral de „WereldBibliotheek" en de „Nederlandsche Bibliotheek" bijgedragen tot de volksontwikkeling in Nederland. En de toeneming van 't aantal degelijke boeken in de laatste tien j aren in tal van volksbibliotheken en leeszalen is voor een groot deel to danken aan den onafgebroken energieken arbeid dezer maatschappij. W. C. VAN HAEFTEN. Algemeen Secretaris.
93
BOND TER BEHARTIGING VAN DE BELANGEN VAN HET KIND
's-Gravenhage, 21 Juni 19 15. Gaarne spreken wij onze oprechte waardeering uit voor het veelomvattende, mooie en nuttige werk, door U voor de volksontwikkeling verricht. Daarnaast uiten wij voor de toekomst een lang gekoesterden wensch: uitbreiding en versterking uwer werkzaamheid op het gebied der kinderlectuur. Zonder de verdiensten over het hoofd te zien van uitgaafjes
als de Grimm sprookjes en de „Waterkindertjes" (dit laatste een prachtboekje, maar verre boven het gemiddeld bevattingsvermogen der meeste kinderen) meenen wij, dat op dit terrein nog een omvangrijk en dankbaar
werk ligt te wachten. In het bijzonder denken wij bier aan de behoefte aan goedkoope en toch smaakvolle uitgaafjes voor het volkskind. J. D. ROT, Voorzitter. A. G. DYSERINCK, Secretaresse.
94
VER. „ONS HUIS"-AMSTERDAM
Amsterdam,
23 Juni 1915.
Tien jaren arbeids van de „Maatschappii voor Goede en Goedkoope Lectuur", — het is een betrekkelijk klein tijdbestek, waarin groot en goed werk geleverd is. Bezien van het standpunt der volksontwikkeling mocht de oprichting dezer onderneming met belangstelling begroet, — mag haar eerste lustrum met voldoening gevierd worden. Velen hebben door haar leeren kennen de groote waarde van „Het boek in eigen bezit", bOven die van het geleende Bibliotheek-boek; onze ervaring in de „Ons Huis"-Bibliotheek, dat bij de uitgaven van de W. B. het Bibliotheek-boek dikwijls aanleiding is tot de behoefte aan het eigen boek, mag wel als de grootste, meest waardevolle lofrede beschouwd worden: wig geven ze gaarne, op goede gronden. Dat boeken als Casimir's Geschiedenis der Wijsbegeerte, Sara Burgerhart, Lezingen van Carlyle, Darwin's Reis om de Wereld, Rousseau's Emile, Boeke's Afstamming van den Mensch, e. a. een respectabel uitleen-cijfer bereiken en door vele lezers na deze kennismaking in eigendom worden aangeschaft, is een verheugend feit voor wien de volksontwikkeling ter harte gaat; dat 't mogelijk is, — daarvoor brengen we de tienjarige W. B. dank en hulde ! C. P. VAN ASPEREN VAN DER VELDE, Directrice van „Ons Huis."
95
VER. ONS HUIS B/D MUIDERPOORTAMSTERDAM EEN LEEKENPRAAT J E. „Lezen ende niet verstaen Dat 's jaghen ende niet vaen" Michel Thijsbeert (1594)
Dat is nu eens een aangename taak, dacht schrijver dezes, toen hem namens Het Bestuur van Ons Huis bid Muiderpoort, als zijnde zeif door zeer drukke werkzaamheden verhinderd, gevraagd werd, een kleine bijdrage to willen schrijven voor een uitgave van de Wereldbibliotheek en gedachtig aan de vele uren van onverdeeld genot, doorgebracht bij de lezing van lectuur van verschillenden aard, door de W. B. verstrekt, waren een paar uurtjes, benoodigd voor het schrijven van dit opstel, niet meer dan een kleine teruggave, zij het dan ook in den zin van het oude gezegde: „weinig maar uit een goed hart." Dit ter inleiding van mijn leekenpraatje. En nu waar moet men beginnen en waar moet men eindigen ? Over het genot, gesmaakt bij het lezen van Vondel's klankvolle taal, melodieus als van weinig anderen, of dat, wat men genoot, al klinkt dit woord hier wellicht paradoxaal, bij het lezen van Douwes Dekker's, rillingverwekkend boek Max Havelaar of zijn satirieke doch tevens poezie-rijke V orstenschool? Zou er niet aan elk boek door de W. B. uitgegeven, een dankbare herinnering zijn verbonden voor den lezer? Smaken zijn op letterkundig gebied, o, zoo verschillend, 96
maar ieder, hetzij hij leest voor studie dan wel voor ontspanning, vindt overal iets wat z'n belangstelling gaande maakt, hetzij in een roman, een reisbeschrijving, tooneelstuk, novelle, of wat dan ook. Vonden we het niet heerlijk met Darwin te reizen; waren we niet verbluft bij het lezen van de tragedie: De vrourven van Tann5, De Schandvlek om maar enkelen te noemen. Want er waren er zooveel van dit genre. In de verbeelding dansen de titels van de honderden boeken, door de W. B. uitgegeven, als wufte een dags vliegen in een golf van verzengende zonnestralen; enkelen hunner komen telkens mede naar voren en ik zie dan de personen voor mij rondgaan in bonte rij, verlichamelijkt door den schrijver, al is het geruimen tijd geleden, dat ze mij voorgesteld werden. Er wordt dikwijls geredetwist over het mooie, minder mooie of in het geheel niet mooi-zijn van een boek, en het komt vaak voor, dat menschen van geheel gelijken aanleg bij het lezen van een boek verschillend praten over strekking, tendenz en andere dingen. Zie dat is al een goed gevolg onzer boeken, dat zij dwingen tot denken. Het is toch een axioma, dat denken het spreken voorafgaat. Laat men gerust „een boom" opzetten over de juistheid b. v. van Querido's Hartjesdag in de Jordaan of over vermeende taal- en stijlfouten in andere boeken. V6Or het praten heeft men toch genoten van de lezing. Neem b. v. eens de figuur van den Engelschman Potts; als ge diens leven en bedrijf goed in u opgenomen hebt, dan dank je onwillekeurig den schrijver voor z'n verhaal, al ben je nog zoo'n droogstoppel, en al begon je de lezing met de verzuchting: „Och, 'n Engelsche roman dat wordt niets" vooral als je vroeger 97 Gedenkboek 7
in een roman van Thackeray ik meen „De familie Newcomes" als kantteekening de verzuchting van een lezer vond: „wat een vervl . . . . vervelend boek is dit." J e ontnuchtering is volkomen en je beschouwt den tijd aan de lezing doorgebracht, als kostbare uren, wanneer je als arbeider was onttrokken aan den dagelijkschen sleur van het fabrieksleven. Vriendelijke lezer, kent ge de „Opstandelingen" van mevr. Roland Holst ? Is er bij het lezen van deze wondervolle pagina's u niet een verschiet geopend om van te duizelen ? Mij was het zoo : Staande op een hoogte waaromheen poelen en moerassen, hier en daar wat ellendige knotwilgen, en dan, heel in de verte, de violetkleurige stralenzoom van het Noorderlicht. Steeds kwam het dichterbij, het mooie, het oneindige alsof het grauwe en zwarte om mij het vergankelijke was, en 't al werd opgenomen in goddelijken purpergloed. Wel droevig is dan 't ontwaken, maar we hebben de toekomst gezien, schitterend in een gouden aureool, nog tang in 't harte meedragend in ons zoo somber arbeidersbestaan. 0, 't is misdadig, om dan nog te vertwijfelen, al woedt een volkerenslag om ons heen, die alles schijnt te vernietigen wat duizenden groote geesten vOor ons hebben bedacht, gebouwd, met een overweldigende kracht welke de eeuwen moest trotseeren. Wat zouden er een bladzijden te vullen zijn, indien we met ongebreidelde pen door konden gaan, om aan alle schrijfsters en schrijvers, vertegenwoordigd in de W. B. recht te doen wedervaren. Niet met de pen van een meester-auteur, dat niet, maar toch evenzoo gevoeld en gewaardeerd als door hen, die kunnen bogen op het doorloopen van een betere school, misschien zelfs daarom met te grooter dankbaarheid vooral dit laatste. Ik
denk bijv. aan het kleine boekje van den heer Leefmans 98
vroeger medewerker aan „Het Volk". Wat keken we Zaterdagsavonds belangstellend uit naar de rubriek „Uit de Natuur". Maar, uitgegeven in een handig boekje, een beetje beter papier en wat kloeker lettertype, en die kleine opstelletjes waren ons veel liever geworden. We lazen ze nog eens weer, als oude vrienden die elkaar in beteren welstand ontmoetten. Zooals het dan gewoonlijk gaat „we liepen een eindje mee op." Wat zou ik gaarne aan hen, die nooit een boek ter hand nemen, een welgekozen overtuigende woorden willen zeggen : „Wat hebt ge toch veel verzuimd", wat moet het nog ledig bij u zijn. En als we dan zien hoe de W. B. haar devies : „Voor elk het beste" getrouw blijft, dan past het ons een woord van dank te schrijven voor haar, die tracht diegenen te leeren lezen, welke het nog niet kunnen en aan hen, welke deze kunst wel verstaan, het allerbeste te geven. En nu, ik geloof dat mijn pen wat te vlot heeft geloopen ; het gaat zoo gemakkelijk om alles wat schoon is en liefelijk en welluidt een tuiltje bloemen aan te bieden. Wat hierbij dan ook in figuurlijken zin gedaan wordt als dank voor de inleiding in door ons arbeiders ongeziene werelden. Werelden, waarin een pastoor Doening leefde ( Het Ivoren Aapje) een Lukas Hochstrasser, een Consul Bernick ( Steunpilaren der Maatschappij ). Een Aristofanes, maar ook voor die in welke
wij ook wellicht iets beters bekend zijn, die waarin het „pirement" z'n galmende tonen slingert en op welke maat Jordaansche voeten de keien schuren. Het duivenplat van Frans (beiden in De Jordaan). Dan noem ik nog de Sprotjes-geschiedenissen, De vreemde Heerschers en bovenal de V ondel-uitgave. „Waar moet men beginnen en waar zal men eindigen?" vroeg ik in het begin van mijn opstel. 1k geloof dat de vraag: Toon 99
ons het nut onzer uitgave eens aan, in deze regels aangegeven op misschien wat luidruchtige manier, een vraag is, waarin tevens het antwoord ligt opgesloten. Men vraagt aan een schipper niet, „toon ons het nut van uwe vaarten en kanalen." Met den wensch dat alle lezers ook mogen verstaan wat zij lezen, meen ik hiermede aan het vriendelijk verzoek van bovengenoemd Bestuur to hebben voldaan. D. Chr. DE WOLFF. Met deze uiteenzetting gaan wij volkomen accoord. Hoofdbestuur „Ons Huis b/d M. Poort". De Secretaris (w. g.) J. J. VAN STEENBERGEN.
100
VER. „VOOR DE JEUGD" AMSTERDAM
Met genoegen kan ik u meedeelen, dat onze jongelui in uwe uitgaven een schat van degelijke, aantrekkelijke lectuur vinden. Zeer zeker is het moeilijk om voor 1 3tot 1 8-jarige jongens en meisj es steeds belangwekkende lectuur te vinden, daarom zou het zeer toe te juichen zijn, als uwe Maatschappij met nog tal van nieuwe uitgaven voor de meer gevorderde jeugd, in denzelfden geest als tot heden, zou willen doorgaan.
A. DE MOOR, 1 e Secrs. „Voor de Jeugd".
101
AMSTERD. MACHNISTEN VEREEN ICING „HET STOOMWERKTUIG" Amsterdam,
12 Mei 1 9 1 5.
Hiermede hebben wij de eer uwe Maatschappij te feliciteeren met haar 1 0-jarig bestaan. Gaarne betuigen wij onze sympathie met haar doel en streven, dat in zoo hooge mate de volksontwikkeling ten goede komt. Alhoewel het verre van ons is U een wenk te willen geven bevreemdt het ons toch dat Uwe Maatschappij onder haar verschillende bibliotheken geen vakbibliotheek bezit. Goede en goedkoope lectuur op vakgebied zal zeker de vakarbeiders ten goede komen. Met onze beste wenschen voor Uwe Maatschappij, De Amst. Machinisten Vereeniging „Het Stoomrverktuie
102
NEDERL. VER. TOT AFSCHAFFING VAN ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN
Britswerd, 29 Mei 1915.
Het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken heeft de eer u het volgende te doen toekomen ter opname in het Gedenkboek door u uit te geven: Hoewel in de vele, voortreffelijke uitgaven gedurende haar eerste decennium, de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur aan de opzettelijke, directe bestrijding van het alcoholisme wel een uiterst bescheiden plaatsje heeft toegekend, toch waardeert de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken den tienjarigen, veelzijdigen arbeid ook hierom ten zeerste, omdat ze overtuigd is, dat het z.g. genieten van alcohol zijn gewaande bekoring zal verliezen, naarmate de geest van den mensch zich meer richt op genot van hooger orde. Waar de jubilaris in deze tien jaren ongetwijfeld sterk opvoedend heeft gewerkt, het gevoel voor schoonheid heeft ontwikkeld en het denken heeft gescherpt, claar heeft ze ook indirect aan het doel van de Nederl. Vereeniging meegewerkt. Wij hopen, dat goede werken, die het alcoholvraagstuk raken, zoowel belletristische als populair-wetenschappelijke in het vervolg ook tot de uitgaven der Maatschappij zullen gaan behooren; wij willen daarbij, desgewenscht, gaarne van advies dienen, en spreken den hartelijken wensch uit, dat de kring van haar lezers zich steeds moge uitbreiden, opdat zich een breede schare 103
vormt, die zin heeft voor schoonheid en belangstelling in het leven in al zijn openbaringen.
Het Hoofdbestuur, P. v. d. MEULEN, voorz. J. G. JANSONIUS, Secr.
104
VER. VAN HANDELS- EN KANTOORBED IENDEN „MERCUR IUS" Rotterdam,
12 Mei 1915.
Met veel genoegen namen wij kennis van de mededeeling, vervat in Uw circulaire van April 1915, dat het in Uw voornemen ligt, bij gelegenheid van het tienjarig bestaan Uwer Maatschappij, een Gedenkboek uit te geven. Wij wenschen U met dit jubileum van harte geluk, overtuigd van de groote beteekenis, die Uw arbeid in dit decennium voor de volksontwikkeling gehad heeft. Van harte hopen wij, dat de voortgezette arbeid Uwer Maatschappij op zoo veelzijdig terrein nog zeer velen, die eerst door Uw invloed tot lezen zijn gebracht, ten goede moge komen. Waar U aan het slot van Uw schrijven de mededeeling doet, dat wenken en wenschen voor de toekomst door U aanvaard zullen worden, daar zij het ons vergund de meening uit te spreken, dat een meer speciale rubriek van populair geschreven en objectief behandelde werkjes over sociaal-economische vraagstukken aan de reeds zoo terecht groote populariteit Uwer onderneming zeer bevorderlijk zou kunnen zijn. Het Dagelijksch Bestuur van „Mercurius'', R. WINKEL, Voorzitter. D. E. VROOM, Secretaris.
105
MUSEUM VOOR OUDERS EN OPVOEDING
Amsterdam, 31 Mei 1915.
Gaarne verklaren ondergeteekenden dat zij met groote ,belangstellmg en ingenomenheid herhaaldelijk van het werk der „Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur" hebben kennis genomen en dat zij den arbeid der Maatschappij van onschatbare waarde achten achten voor de Volksontwikkeling en ter vervanging van minderwaardige, de ziel van het yolk 'bedervende sensatielectuur. Dr. J. H. GUNNING, Voorzitter. M. G. H. SANDBERGGEISWEIT V. D. NETTEN, Secretaresse.
106
GEHEEL-ONTHOUDERS VEREEN ICING V oorburg, Mei 1915. in de kringen der drankbestrijders wordt uw streven, om door goedkoope, uitstekende lektuur meer ontwikkeling onder de groote massa te brengen, zeer gewaardeerd. Wie met de drinkgewoonten gebroken heeft en dus in de genoegens van het koffiehuis geen bevrediging meer vindt, die zoekt naar hoogere genietingen en gebruikt graag zijn vrij gekomen tijd en geld om zijn geest en gemoed door goede boeken te beschaven. Voor hem is de „Wereld-Bibliotheek" een uitnemende gids, aan wien hij zich veilig kan toevertrouwen. Moge uw onderneming ook in de toekomst doorwerken op de wijze zooals ze dit in het afgeloopen decennium heeft gedaan ! C. J. POLAK. Red. van „De Geheel-Onthouder", Of ficieel Orgaan van den Algem. Ned. Geh. Onthouders Bond.'
107
VER. „SINT LUCAS", AMSTERDAM
Amsterdam, 31 Mei 1915. Namens de Vereeniging St. Lucas voeg ik mijne gelukwenschen bij de vele anderen ter gelegenheid van het tienjarig bestaan uwer Maatschappij, tevens de hoop uitsprekende dat uw lofwaardig streven, hetwelk reeds zoo vele goede vruchten heeft voortgebracht, ook in de toekomst moge mede helpen tot verheffing en ontwikkeling van het Nederlandsche yolk. Immers door Uwe uitgaven van meesterwerken der binnenlandsche en buitenlandsche literatuur, welke on Banks den geringen prijs in . smaakvollen boekvorm werden uitgegeven, werd de kring der Nederlandsche lezers in staat gesteld goede boeken te lezen en te bezitten. Hopende dat Uwe Maatschappij in bloei steeds moge toenemen tot heil van ons yolk teeken ik Namens het bestuur der Vereeniging St. Lucas, Hoogachtend,
G. Th. M. VAN PELT, Archivaris.
108
NED. ONDERWIJZERS PROPAGANDACLUB (VOOR DRANKBESTRI JD ING)
Amsterdam, Mei 1915. M. H., Waar de verspreiding van goede en goedkoope lectuur ongetwijfeld jets is, dat de drankbestrijding ten goede moet komen, kunnen wij ons niet anders dan verheugen over het welslagen Uwer onderneming. Hoogachtend, Voor het bestuur der N. 0. P. C. Uw dw. • Th. W. v. d. WOUDE, Voorzitter.
109
VER. TEGEN DE KWAKZALVERI J.
Verhooging van beschaving en ontwikkeling is een zegen voor het yolk. Door het verspreiden van goede en goedkoope lectuur moogt gij meenen een stukje to hebben bijgedragen, aan de vermeerdering van het levensgeluk van velen onzer minder met aardsche goederen bedeelde medeburgers. Moge een steeds stijgend succes het bewijs van waardeering zijn en u bij uwe edele pogingen steunen. E. J. ABRAHAMS, Arts. Secretaris-penningm.
110
NAT IONAAL VERBOND VAN GEMEENTEAMBTENAREN Den Haag,
31 Mei 1915.
Nu de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur 10 jaar bestaat en zij ter gelegenheid daarvan een gedenkboek uitgeeft, stellen wij het zeer op prijs, dat ook wij in de gelegenheid gesteld worden in dat boek getuigenis te kunnen afleggen van onze blijdschap met dat heugelijke feit niet alleen, maar ook en vooral van onze warme instemming met haar doel en streven. Eene maatschappij die zich ten doel stelt dies wat wordt uitgegeven op letterkundig- wetenschappelijkvereenigingsgebied enz., onder ieders bereik te brengen, en op eene wijze als de uwe steeds betracht, verdient alley dankbaarheid, sympathie en medewerking. Welnu, ook ons Verbond heeft menigmaal, direct of indirect, het groote nut van het bestaan uwer maatschappij ondervonden. Wij hopen dan ook van ganscher harte, dat uwe maatschappij in de toekomst steeds meer zal worden een steunpilaar ook voor de ambtenaars organisaties. Voor het Bestuur van het Nationaal Verbond van Gemeente-ambtenaren, D. H. COUVEE, Secretaris.
111
DE WERELDBIBLIOTHEEK EN DE ARBEIDERSBEWEGING Het lijkt eigenlijk absurd in dezen tijd van vandalisme, van moord en vernieling van het door 's menschenkunnen en weten geschapene, te bevieren een instelling, die tot taak heeft beschaving en cultuur te verspreiden, en nu te pogen een band te leggen tusschen deze instelling en een andere, die ook beoogt de verheffing van het m. i. belangrijkst deel der menschheid. Moede zou men eigenlijk het hoofd moeten buigen voor het doellooze van 's menschen-leven. Wat eeuwenlang groote denkers, kunstenaars, staatsmannen, vaak met opoffering van eigen leven, hebben gewrocht om de menschenmaatschappij op steeds hooger trap van ontwikkeling te voeren, schijnt om niet gedaan. En Loch, het verleden — het is zoo kort nog her heeft zoo veel moois, dat gelukkig onuitroeibaar is, geschonken, dat ons daarin te vermeien reeds de kracht geeft ook nu nog aan een helder glorende toekomst te gelooven. Deze oorlog zelfs kan onmogelijk te niet doen wat grootsche idealen deden ontstaan. De schijn is hier inderdaad tegen ons. We hebben echter zelf de innig-vaste overtuiging, dat hierna krachtiger nog dan voorheen gestreden zal worden voor dat, wat duizenden en duizenden vervulden met strijdenslust en menschelijkheid. Dertig jaren lang ging er door Europa de roep tot de proletariers om op te staan en het heerlijke, levenwekkende zonlicht te aanschouwen: het Socialisme. Machtige organisaties vormden zich, die den arbeiders, levend in krot en slop het nieuwe geloof, een 112
nieuwe zedeleer brachten, nieuwe hoop, hernieuwd leven. De arbeidersbeweging maakte harten en hersens der proletariers open voor zelfbewustzijn en humaniteit. Enorm was de invloed van de politieke organisatie van den arbeid — niet minder, stellig sterker nog die van de vakbeweging — op het levenspeil, vooral op zeden en gewoonten van de arbeiders. Wij denken hierbij, wat ons land betreft, allereerst aan het zegenrijke werk van den Diamantbewerkersbond. Welk een heerlijk opvoedende kracht wist hij te ontplooien ! Weet ge lezer wat zijn leden vroeger waren ? Lees dan eens het machtige werk van Querido: Levensgang of het aangrijpende Diamantstad van Heyermans. In 25 jaren tijds — hoe kort in een menschenleven — werd hier een kleine menschenwereld tot werkelijk verbazende hoogte opgevoerd ! Zoo heeft de geheele vakbeweging een cultuur-arbeid geleverd, dien geen oorlogsgeest ooit zal vernietigen. Er is ook bij den georganiseerden arbeider, naast de
behoefte aan stoffelijk bezit — die ten slotte toch ieder mensch drijft — een krachtig verlangen naar geestelijke genieting. Getuige zijn groote liefde voor zijn „boekenschat", die gewoonlijk slechts bestond uit een luttel aantal onoogelijke brochuretjes, terwij1 hij het bezit van lijviger boekwerken bijna niet kende. Daar was voorheen voor hem geen aankomen
aan. Vroeger hingen de vruchten van de groote geesten voor hem te hoog. De Wereldbibliotheek heeft ze echter voor alien — ook voor de minder met aardsche goederen gezegenden — bereikbaar gemaakt, en in haar tienjarig bestaan heeft zij een tehuis weten op te trekken, waarin het geheele yolk plaats vinden kan aan den disch van de heerlijke voortbrengselen van binnen- en buitenlandsche cultuur. Het streven en wer113 Gedenkboek 8
ken van de W. B. is in den aard democratisch en zelfs revolutionnair : zij brengt een geheelen omkeer op cultureel gebied, waar zij de gansche gemeenschap in staat stelt te deelen in cultuur en beschaving. De W. B. was een uitkomst voor hen, die men rekenen kan te behooren tot de kleine burgers, voor wie de noodige boeken vroeger te duur waren, als plattelandsdoktoren, en -domine's, onderwijzers en staatsambtenaren. Door de W. B. ontvingen ze boeken in blijvend bezit, waardoor ze zich gemakkelijk een thuis-bibliotheekje konden vormen van de beste werken op allerlei gebied. Werd de W. B. met vreugde door deze categorie begroet en blijvend waardeerend bejegend, 't is eigenaardig — de heer Simons wijst hierop in zijn Inleidend Woord tot dit Feestboek — dat er onder de arbeiders helaas veel te weinigen zijn, die de beteekenis en de waarde van de W. B. als een machtige bron, waaraan zij hun geestelijken dorst zouden kunnen lesschen, weten te schatten en te erkennen. Hoe komt dat ? Er zit in de arbeidersbeweging — boven zei ik het reeds — een cultureele kracht, die bij den arbeider begeerten doet ontwaken naar een hooger levenspeil. Hij verlangt een betere woning, een smakelijker inrichting daarvan, goed voedsel, kleeding enz. De moderne arbeider zal het schier onmogelijke doen om zijn kinderen in staat te stellen van dat onderwijs te genieten, hetwelk de staat hun alsnog onthoudt. Zijn levenspeil is en wordt opgevoerd, maar helaas blijft hij in 't algemeen wat de verfijning van den geest
betreft geheel aan zijn lot overgelaten. Over het algemeen doet de vakbeweging te weinig aan het onderricht van den arbeider wat binnen- en buitenland hebben geschapen op cultureel gebied, waaronder ik dan niet versta alleen sociaal-politieke vraagstukken — waarin 114
het onderricht inderdaad uitmunt — maar wat betrekking heeft op literatuur, architectuur, schilderkunst enz. Daarvan laat de arbeidersbeweging — het is in-jammer — den arbeider geheel onkundig of ze licht hem onvoldoende in. Er bestaan in ons land ontwikkelings-organisaties, die door yak- en politieke beweging gevormd zijn. Deze verrichten uitstekend werk, maar m. i. moesten zij haar taak breeder opvatten en niet de ontwikkeling van de arbeiders — hoe noodig overigens ook — zoeken in uitsluitend sociaal-politieke vraagstukken. Die algemeene ontwikkeling, die ik dan bedoel, bevordert van de vakbeweging in ons land slechts eene vakvereeniging. En die eene doet het dan ook uiterst best. Het is de Bond van Diamantbewerkers, die op uitnemende wijze de geestelijke behoeften van zijn leden tracht te bevredigen. Hij geeft geanimeerde cursussen over velerlei takken der kunst; bezit een uitgebreide bibliotheek ;
verspreidt onder leden en adspirantleden een door zijn voorzitter, den heer Henri Polak, uitstekend geredigeerd maandblad, waarin de diamantbewerkers worden ingeleid in Literatuur, Tooneel, Schilderkunst, Muziek, Staatkunde etc. Ook op dit gebied dus is deze voorbeeldige vakvereeniging een exempel voor de geheele Nederl. vakbeweging. Aan haar dit voorbeeld te volgen, wat dan ook hier en daar in 't klein gebeurt. Aan den A. N. D. B. den weg naar het mooie doel: de geheele verhef fing van dit belangrijk deel der Nederl. Arbeidersklasse nog verder op te gaan en zijn leden meer bekend te maken met doel, streven en werken van de Wereldbibliotheek, waarvan het grootsche werk, het nut voor ons yolk bekend is. Deze vakvereeniging heeft in velerlei opzicht getoond een breeden kijk te bezitten; er mag verwacht worden dat haar leiders ook zullen besef fen, dat de W. B. een uitstekend hulpmiddel is — 115
dit is tenminste mijn innige overtuiging en ik zie dat de tooneelschrijver Heyermans, voor de diamantbewerkers geen onbekende, van dezelfde meening is — ook de arbeiders te doen deelnemen aan de „cultuur van vroeger, heden en toekomst". De Diamantbewerkersbond is, als gezegd, in velerlei opzicht de geheele Nederl. Vakbeweging voorgegaan, laat hij dit ook doen daarin. De opstrevende Nederl. Arbeidersklasse heeft belang bij alles wat haar ten goede komen kan en heeft zeker belang bij hetgeen de W. B. beoogt. Gene is voor de W. B. zelf een prachtig terrein om te bewerken. De geheele arbeidersbeweging ten onzent telt duizenden leden (het Nederl. Vakverbond — dat juist dit jaar ook zijn 10e bestaansjaar gedenken kan — alleen 90.000) waaronder te werken het voor de W. B. een ideale taak moet zijn, want zij vertegenwoordigt een der beste deelen van ons yolk, dat zeker zoo ontvankelijk is voor het vele schoons dat de W. B. te bieden heeft, als de burgerklasse, die dan wel van haar gebruik maakt. Mij dunkt dat er middelen genoeg zijn, waarmee het door mij gewenschte contact tusschen de W. B. en de arbeiders gelegd kan worden. Zoo heeft de Centrale Commissie voor Arbeidersontwikkeling te Zaandam het zeer sympathieke plan opgevat, samenwerking te zoeken met de W. B. en voor haar onder de arbeiders in die plaats te werken en deze in de gelegenheid te stellen zich een boekerijtje aan te schaf fen tegen makkelijke betalingsconditie, waarbij die Commissie voor de inning van de gelden wil zorgen. Dit plan is in wording bij het samenstellen van dit artikeltje. 1k hoop dat het succes zal hebben. Mijn wensch zou zijn dat ook andere Centrale Cornmissies eens ernstig zulk een plan overwogen. Van de 116
directie der W. B. kan voile medewerking verwacht worden. Er zijn vele arbeiders die hunkeren naar het bezit van boeken ; die verlangen naar verruiming en verrijking van hun geest, maar wie de onmacht om zich boeken aan te scha f fen datgene onthoudt, waarop zij, als ieder ander, die zich dit genot wel veroorloven kan, volkomen recht hebben. Aan dit gezond en rechtmatig verlangen moet worden tegemoet gekomen. Waar die begeerte niet bestaat — en dit is helaas meer algemeen — daar kan zij door de leiders onzer vakbeweging worden aangekweekt of althans zij kunnen hun bemiddeling aanbi eden opdat deskundigen — die er zijn — tot deze opvoeding medewerken. Als nu de leiders onzer Vakvereenigingen dat breede begrip hebben — wat ik wel verwacht — om te beseffen, dat de arbeider niet alleen in staatkundigen zin ontwikkeld dient te zijn, maar dat ook bij hem de behoefte gewekt moet worden aan alle vruchten van den menschelijken geest en arbeid, dan zullen zij de W.B. doen leeren waardeeren en erkennen als een instelling die tracht, en in de l0 jaren van haar bestaan dit ruimschoots heeft bewezen, de beschaving en cultuur te maken tot gemeen-goederen. Die door mij hartelijk gewenschte samenwerking zal. den heerlijken invloed van de arbeidersbeweging 'op het moreel van het proletariaat zeer vergrooten. Zij zal een goed deel van de taak der arbeidersbeweging: „de geestelijke verheffing van de arbeidersklasse", voltooien en de W. B. zal haar eigenlijk doel dichter naderen. '
L. LAKMAKER.
117
BIEVEN VAN LEZERS EN BELANG STELLENDEN. 1. Of door de veelzijdige uitgaven uwer Maatschappij onze volksontwikkeling is vooruitgebracht? — Ziehier een 'hoogst belangrijke vraag, die ik gaarne zal beantwoorden. Doch hoe? Ik ben volstrekt onbevoegd om het resultaat te beoordeelen van uw tienjarigen arbeid Ik weet niet of u met uwe uitgaven het eigenlijke yolk wel voldoende bereikt. Mijn eigen bevindingen doen vreezen van niet. Het pettenproletariaat kent uw streven, globaal genomen, niet en het dusgenoemde hoedenproletariaat, waarvan ik dan de onderwijzers en de beter betaalde ambtenaren uitsluit, nog niet half, zoo dit niet veel te gunstig moet heeten. Evenwel, mijn bevindingen zijn te plaatselijk en te veel tot enkele kringeri beperkt om daaraan het recht te ontleenen op uw vraag een gunstig of ongunstig bescheid te geven. En dit is ook van minder belang. Ongetwijfeld is het een belangrijke vraag of men succes heeft gehad, dock nog belangrijker is, dunkt mij, of uw Maatschappij recht heeft, zedelijk recht dan natuurlijk, om op haar pogingen succes te verwachten. Nu meen ik dat uw Maatschappij zich dat recht inderdaad in groote mate heeft verworven. Het moge voor mij problematisch zijn hoeveel gij bereikt hebt na tien jaren van arbeiden, dat ge zeer veel binnen het bereil hebt gebracht van „het yolk", dat bij brood alleen niet kan leven, staat voor mij vast. 118
Uw Maatschappij is voor talloozen een geestelijk steuncomite, niet alleen, gelijk de heer Greshof f indertijd in „De Witte Mier" schreef, een financieel klaploopers buitenkansje ten koste van den boekhandel, en ik grijp deze gelegenheid gaarne aan om it even met een dankbaar gevoel uit te spreken. Doch dit dan ter loops. Daar is een dankbaarheid die niet voldaan is en een genot dat naar meer doet verlangen. Zoo is nu eenmaal de mensch! En wie heeft niet zijn bedenkingen? Een onderneming als de uwe heeft groote moeilijkheden te overwinnen. Gevend en nemend van het menschheidsleven, innerlijk en uiterlijk verscheurd, verdeeld en uiteengevallen in allerlei kringen en kringetj es, moet ge wel altoos aanstoot geven, vandaag aan dezen, morgen aan genen kring. Hieraan is Been ontkomen en als de critiek niet benepen of harteloos is en uw redactie, overtuigd van het betrekkelijke en feilbare, dat alle menschelijke werk aankleeft, ook het eigene, genegen is eerlijke opbouwende critiek gewetensvol te overwegen, dan is critiek verre van afkeurenswaardig en kan gewin geven. Zoo bedoelt schrijver dezes uitsluitend opbouwende critiek. Daarbij ga ik uit van de, meen ik, juiste vooronderstelling dat uw Maatschappij het meer of minder uitgesproken doel heeft ons yolk op te voeden tot dieper geestelijk leven, helderder levens- en menschheidsbesef, krachtiger zedelijk willen en meerder schoonheidswaardeering. Het is u kennelijk niet te doen om maar boeken te slijten, veel boeken; het beste van allen binnen het bereik van alien, zoo zie ik uw sympathiek streven. Nu is de groote vraag mijns inziens: wat heeft „het 119
valk" in zijn breede lagen, zoowel beneden als boven, zoowel de „beschaafden" als de onbeschaafden, zoowel de verstandigen als de onverstandigen, het meest van noode? Een vraag, die helaas veelal tot een appel van twist wordt door de vele stokpaardjes die dan los komen. Wie kept niet, en nam er zijns ondanks vaak van mee, van die malle spiegelgevechten, waarin men dwazelijk op elkander m reed, zonder gratie en glorie en zonder ridderhikheid, omdat men elkander niet zag of geestelijk kende en begreep? Schrijver dezes behoort eveneens tot een bepaalden geesteskring waarin hij leeft, naar hij hoopt, naar hij streeft althans, niet enghartig. 1k ben een belijder van Jezus Christus, te inniger en met te meer overtuiging naarmate ik — dank zij vooral uwe uitgaven — in aanraking kwam met de geweldige problemen van verleden en heden en streed den goeden strijd des geestes tot den vrede der Christelijke levensvernieuwing. . De beteekenis van uw werk dunkt mij dan ook mede hierin gelegen dat ge partijmenschen en geloovigen van allerlei schakeering in contact brengt met andere geestesstroomingen en inzichten; ge schudt daardoor wakker, prikkelt tot zelfbezinning, drijft tot onderzoek en tot zelfstandige geestesrichting. Dit is zeker van een niet geringe beduidenis. 1k weet wel, in zekere geloovige kirngen is men kopschuw voor uw Maatschappij juist omdat iedere richting er van zijn gading vindt. Men spreekt dan in zijn kring van rijp en groen. En vreest voor twijfel, dwaling en a fval. Ik betreur dit erg, omdat het een lafhartig standpunt is, dat tot levensverstomping en verarming leidt en een Christen onwaardig is. Lbw Maatschappij heeft mijn 120
christelijke levensbeschouwing geen kwaad gedaan, integendeel, de omgang met andere geestesstroomingen heeft mijn geloofsleven gelouterd, verdiept en verinnigd, natuurlijk niet zonder twijfel en strijd. Doch alsof dat een Christen mag afschrikken! Thans evenwel de vraag, gezien in verband met uwe uitgaven, wat ons yolk in zijn breede lagen het meest van noode heeft. Het spreekt, na het bovenstaande, dat het antwoord op deze vraag anders zal luiden naar gelang men een verschillend standpunt inneemt op wijsgeerig of Godsdienstig-zedelijk gebied en dat wij vanuit onze christe lijke levensbeschouwing de vraag beantwoorden. Is nu daarmee voor andersdenkenden het belangrijke er af? Ik meen van niet. Zooals de verschillen tusschen de menschen onderling tenslotte ineenvloeien in het algemeen menschelijke, alien gemeen, zoo is er, meen ik, og zedelijk gebied een middelpunt waarnaar voor het praktische leven alle beginselwegen heen leiden en de verschillen zich oplossen moeten in de daad van een gemeenzamen wil. Zoodat, wanneer wij nu zeggen dat ons yolk het meest karakter van noode heeft, dat de
volkskracht aan zedelijk weerstandsvermogen, aan verantwoordelijkheidsgevoel en aan gemeenschapszin moet winnen, dan geven wij een omschrijving die betrekkelijk algemeen is, maar waaronder in ieder geval alle soorten van humanitair streven kunnen worden samengevat, terwiji wij het gevaar ontloopen bij elke andere bepaling den band te nauw aan te trekken. Volkskracht moet hierbij ruim worden genomen en los staan van ras en nationaliteit. De tijden van ouds, waarin, gelijk eens Israel, een yolk hoog uitstak boven de andere volkerenburen, is voorbij. De cultuur van het eene yolk deelt zich thans directer aan het andere mede dan vroeger mogelijk was. Vandaar dat de verwording, 121
latent en gemaskeerd vOcir den oorlog, in den oorlog zoo beestig-brutaal-wreed openbaar geworden, internationaal zoo schrikbarend algemeen is, zoodat het schijnt of er geen redden meer aan is. Want waar leeft in onze dagen het yolk dat zonder dierlijke zelfzucht den koninklijken weg gaat van gerechtigheid en waarheid? 't Is immers al karakterloosheid onder de zon, van het Oosten naar het Westen, van het Noorden naar het Zuiden, zoover de horizon reikt, bij de volken die in oorlog zijn en bij die angstvallig hun neutraliteit bewaken, 't is karakterloosheid vszior, karakterloosheid na. Laten wij het maar ronduit uitspreken, neen uitschreeuwen als in benauwdheid : wij durven geen karakters meer zijn, daar is geen moed meer in ons om karakters to zijn. Wij zijn een gedegenereerd, tobberig en twistziek geslacht, ondanks deze hooge beginselen, klinkende leuzen, glanzende ideeen, rechteischende programma's. Individu en gemeenschap, kerk en staat, 't wroet alles hopeloos rond en ligt lichtloos verzonken in laffe karakterloosheid. De volkskracht, der volkeren kracht, zij moet aan karakter winnen of de menschelijke samenleving rot hopeloos weg tot op een laag dierlijk peil, als zij tenminste ooit ver boven het dierlijke is uitgeweest, schier alles om ons heen is neergeploft, stuk gereten, doodgetrapt. Overal helsche vernietiging, ontbinding, verwording; flood naar het uitwendige, zonde naar het inwendige. Wie houdt thans zijn leven in evenwicht nu alles wankelt en dooreen wordt geslingerd met een Titanenkracht en een orkaanvaart die alien verbijsterd en zinneloos maakt? Wij schuilen als bange twistzieke musschen tusschen de berghooge grafsteden dezer gruwelen-wereld, terwij1 de oorlogsdonder over ons been dreunt. Wat hebben wij, wat heeft ons yolk, wat hebben de volken van noode? Karakter, nog eens, zedelijk 122
weerstandsvermogen, verantwoordelijkheidsgevoel, gemeenschapszin. Waar leven wij zwakkelingen van op ? Als we in aanraking komen met een die grooter is dan wij, moediger van geest dan wij, kloeker van (laden dan wij. Dan leven wij, dan fleuren we weer heelemaal op, zooals half verlepte bloemen in water. De massa, het yolk, het wordt geleefd door den geest van zijn grooten, van zijn helden. De geest van de sterken, van de profeten is het, die ons op de been houdt. Hoe meer de geest van een zedelijk sterke vat heeft op zijn yolk, hoe kloeker daden van zedelijken moed en gemeenschapszin. Voorbeelden trekken, leert een wijs volkswoord zoo terecht. Geef het yolk daarom zijn helden terug, zijn geesteshelden allereerst en allermeest en minder uitsluitend zijn krijgshelden, zooals de volksschool van voor 20 jaar deed, toen schrijver dezes nog geschiedenis leerde, waar hij jaren lang geestelijk last van heeft gehad. De „Maatschappij voor Goede en Goedkoope lectuur" heeft deze behoefte uitnemend begrepen en de hongerige schare rijkelijk gespijzigd uit de hand der besten die de menschheid heeft voortgebracht. Een werk van Carlyle, van Emerson, van Shakespeare, is een geestelijke verkwikking; een roman van Zahn, van Kellerman, Strug, zijn steunpunten voor de volkskracht. Zij zetten aan tot daden van moed, opoffering, kameraadschap en gemeenschapszin. Ik noem maar enkele namen. Uw Maatschappij ga in deze richting vooral krachtig voort. In deze richting, want nu over uitgaven die m. i. de volkskracht niet sterken. Voor u dreigt het gevaar dat ge wel geeft het beste van elke richting en geestesstrooming, maar dat de eene strooming bederft wat de andere heeft opgebouwd. Zie, een onderwijzer, tevens 123
een wijs opvoeder, die zijn leerlingen kent, zal een boek verkeerd voor den eenen leerling achten en goed voor een ander kind, omdat een boek op zich zelf goed zijn kan en toch zekere naturen ten kwade worden. Wat die onderwijzer evenwel doen kon, die zijn leerlingen kent, kan uw Maatschappij, onbekend met het karakter, den aanleg en de behoeften harer lezers, niet. Dit is voor uwe onderneming de schaduwzijde, en eene, op minnelijke wijze, vrees ik, onoplosbare moeilijkheid. Mijn oplossing, waarover straks, zal u wel te radikaal dunken. Daar is aan dat zenden van alle uitgaven uwer Maatschappij aan onbekende jonge en oudere abonne's een geestelijk en zedelijk gevaar verbonden, niet, laat mij er dat dadelijk aan toevoegen, omdat er ook minder goede boeken onder zijn. Ilc bezit al uwe uitgaven en zou er geen aan kunnen wijzen. De moeilijkheid is ook niet het boek, maar de lezer (es) die het boek in handen krijgt. Nu ducht ik van geen enkele ernstige geestesstrooming, hoe a fwisselend, zedelijk gevaar voor wien ook, onder beding echter dat men zijn meening rustig voordrage. Maar de romans ! De romanschrijver, in onze dagen allereerst „kunstenaar", grijpt in het voile menschenleven. En clan! Neem nu bijvoorbeeld het tweede deel van Querido's „Jordaan". Een slecht boek ? Geen kwestie van. Maar zeer zeker voor velen een gevaarlijk boek. Niet in eerste instantie, om het leven in drek en vuil, om de losse zeden, waarmee het in aanraking brengt en dat ge meeleeft tot het je te benauwd wordt en je het boek uit je trillende handen legt om je kloppende slapen wat of te koelen. Och neen, in die buurten van leeg lollend 124
gehos, van gebras, ruzie en vechten, van liederlijkheid in kroegen en kasten en ook — ja ook ! — van ontroerende, beschamende menschelijkheid, daar bruist, woelt, joelt, stuiptrekt het leven van menschen, menschen als wij, alleen heviger levend en dierlijker misschien dan wij. Misschien! En dan toch gevaarlijk ? Helaas ja, voor zoover ik zien kan. De „Jordaan", een groot werk van een groot kunstenaar, kan onze Volkskracht niet ten goede komen als we in 't oog houden wat naar onze omschrijving wordt verstaan onder het meest noodige voor ons yolk. Een werk als „De Jordaan" is geen werk voor het yolk; Querido schrijft m. i. voor enkelen en alleen de heel sterken brengt dit ontzettende boek levensverrijking. De „velen", die Querido lezen, zullen zedelijk en geestelijk schade oploopen, want voor de niet-sterken — en hoevelen zijn sterk? — kan een langdurig verkeer met het liederlijke en slechte niet anders dan sloopend en neertrekkend werken. Met vergete toch niet dat het dagelijksch leven voor de meesten van ons reeds zoo neerdrukkend is. 't Is zoo bah, bah, alles meestal. Wat moet het nu worden als het lagere leven van den dag ook nog thuis, in onze lectuur, op ons ligt te wachten ? We leven in een ziekelijke en zedelijk ongezonden maatschappij; daar behoef je geen kwaker of brave Hendrik voor te wezen, om dat in te zien. Lectuur, die nu uitsluitend dat ziekelijke en zedelooze uitbeeldt zOnder tegelijkertijd sterke overwinnende karakters te geven, is voor de volkskracht ten kwade. De kunst van onzen tijd geeft het 'even, niets dan het niakte leven. 1k weet het. Maar het leven zooals wij het leven en zooals het om ons been geleefd wordt, vermoordt ons juist, ons en ons karakter. En als onze lectuur van dat leven niets dan een herkauwing is, raken we over en over bekend met het leven zooals 125
het is, stellig, doch tevens maakt het ons onverschillig en krachteloos en kapot. Neen, dan liever een werk van Zahn, een kunstknol maar, volgens de beroepscritici ; want de yolkskracht heeft strekkingskunst van noode. . . . Het 'even moet eerst naar hooger en reiner atmosfeer opgevoerd worden of al uw strijden tegen de prikkellectuur is vruchteloos. Romans als „De Jordaan" bieden u in dien strijd geen hulp. En ze behoeven dat niet te doen omdat ze niet voor zwakken maar voor sterken werden geschreven. Doch in Zahn en Kellerman, om er eenige te noemen, hebt ge bondgenooten, zij teekenen voor u de idealisten, het leven zooals het zijn moet: zij zijn de scheppers van de groote zedelijke karakters, waaraan onze tijd onrustbarend gebrek heeft.
Ziehier m. i. de richting en den aard der lectuur waarmede u onze volksontwikkeling vooruit kunt brengen en — het gevaar dat ik zie in het zenden van al uwe uitgaven aan onbekende lezers. Wat ik dan zou wenschen ? Dat ge lectuur, ik noemde als voorbeeld „De J ordaan", maar denk ook aan werken als „Getrouwd" en „Liefdes Tusschenspel", niet aan iederen abonne meer toezendt. Stel deze werken wel beschikbaar, want in hun snort zijn 't boeken die er zijn mogen, doch alleen voor de sterken. Vragen ook anderen, die zich verbeelden sterk te zijn, deze boeken 66k aan, dan is dit niet voor uwe verantwoording. Zoo zie ik de oplossing. Te radicaal? Toch pleit ik er voor ter wille van den jongen, wordenden mensch, die romans als de aangeduide nog niet lezen moest. Ik zie het tegendeel van gezonde groeikoortsen; ik zie verschroeiing van jonge 'evens; ik zie ontwaakten, doch nog zwakken levensmoed, moedeloos terug schrikken voor zooveel 'evensmisere ; ik zie voortgaande, de moedeloosheid tot 126
berusting stollen en de berusting na verloop van tijd zich neerleggen bij wat nu eenmaal het leven is. 1k acht mij zeer gelukkig dat ik van mijn . meening in deze zaak der volksopvoeding, getuigenis mocht a fleggen. Uw Maatschappij is voor de volksontwikkeling van groote beteekenis, maar kan het nag meer zijn, geloof ik. 1k feliciteer u met uw tienjarig jubileum, maar roep u een excelsior toe! Moge, als de tienjarige, waarop ge nu reeds trots moogt zijn, is opgegroeid tot haar vijf-en-twintigste levensjaar, het hooge plan bereikt zijn, dat mij voor oogen staat in het welbegrepen belang van onze volkskracht. H. J. NIEMAN.
Den Haag.
121
II.
Rotterdam, 24 Mei 1915. Voor mij is de Wereld Bibliotheek van zeer veel beteekenis geweest, want bovenal heeft zij mijn lief de voor het Goede Bock doen toenemen. In de Lien jaren dat de W. B. bestaat heb ik mij ook een aantal duurdere en zeer prijzige werken aangeschaft, wat dus wel de bewering te niet doet van vele uitgevers dat, door verspreiding van goedkoope boeken, het publiek geen geld meer zou uitgeven voor het fraaier uitgevoerde boek. Wat dus Uw vraag betreft of Uwe Maatschappij een leemte heeft aangevuld met hare diverse goedkoope uitgave : bij hare oprichting in 1905 zag ik onmiddellijk de roeping die de W. B. te vervullen had, en na dien tijd ben ik meer en meer tot de overtuiging gekomen dat zij in een zeer groote behoefte voorziet. In het prospectus bij de oprichting der Maatschappij uitgegeven werd een gesprek opgenomen met een of anderen verslaggever. Daaruit herinner ik me dat de Heer Simons ongeveer zeide wat betreft het uitgeven van goede en goedkoope lectuur, „Over die zaak heb ik op het Letterkundig Congres gesproken in 1901 te Nijmegen en verleden jaar (1904) in Deventer, met enkele bekenden en uitgevers, men vond het plan schitterend, maar ons land was er te klein voor." Welnu „ons land is er niet te klein voor" gebleken. De Heer Simons heeft het pleit schitterend gewonnen. En het groote voordeel dat dit bovendien heeft gehad, is dat vele uitgevers, (die vroeger wellicht het plan bestreden hebben) nu ook hoewel zeer laat tot de ontdekking zijn gekomen, dat „ons land niet te klein is voor de uitgave van goedkoope lectuur. Velen zullen U dan ook dankbaar zijn, omdat door de oprichting van de 128
Wereld Bibliotheek het hun mogelijk is geworden, die boeken in hun bezit te krijgen, waarvan de aankoop vroeger boven hun financieele krachten ging. Dit geldt zoowel voor de uitgaven der W. B. als voor die der haar nagevolgde uitgevers. 1k wensch U voor de toekomst een steeds klimmend succes toe, en de algeheele waardeering waarop U als de eerste uitgeefster van goede boeken voor weinig geld aanspraak moogt maken. Vriendelijk groetend, Hoogachtend, LEO FRENKEL. Secretaris Afdeeling Rotterdam.
Wanneer mijn bescheiden opinie van eenig belang is, wil ik wel verklaren dat ik de uitgave van de Maatij. voor de geestelijke ontwikkeling van groot belang acht. 't Is daarom ons alley belang de Maatij. in haar streven krachtig te steunen. F. C. KOENS, Secretaris Afd. Den Haag. 129 Gedenkboek 9
IV. Ravenstein, 29 Mei 1915. U vraagt mijn oordeel over het nut door Uwe Maatschappij bereikt in zake volksontwikkeling. Gaarne wil ik aan uw verzoek voldoen en meen die vraag 't best te kunnen beantwoorden door u mede te deelen wat uwe uitgaven voor mij zijn geweest. En daarvoor moet ik even teruggaan tot den tied, toen mij uwe uitgaven nog niet bekend waren. 1k woonde toen in een dorp in Zuid-Holland en kreeg een portefeuille van een leesgezelschap uit Leiden; heel enkele gekochte romans moesten met den inhoud van die portefeuille mijn literaire wenschen bevredigen. Nu zijn portefeuilles, die men ten plattenlande uit de stad krijgt, volgens mijn ervaring, slecht en duur; mijn literaire wenschen behoefden, u kunt 't licht begrijpen, niet overdreven te zijn, zonder zich bij lange niet bevredigd te voelen. Daarenboven gaf al het gelezene toch iets onvoldaans en later begreep ik dat eerst recht, dat kwam omdat een richting ontbrak. 't Was een novelletje hierover, een artikeltje daarover, een roman in vijf, zes, zeven afleveringen, maar de leiding was er niet. En die heeft uwe bibliotheek gebracht, niet alleen op letterkundig gebied, maar op zoo verschillend gebied, waarvoor wij ons niet interesseerden, omdat we er niets van a fwisten. 1k herinner me nog zoo goed, dat ik „het Mieren hoekje met inleiding en aanteekeningen van Dr. Gunning in handen kreeg; juist door die inleiding en aanteekeningen kreeg voor mij, leek, dat boekje waarde en wekte het belangstelling, zelfs zooveel, dat ik kort 130
daarop een jong onderwijzer op uw uitgaaf attent maakte, doch dat was niet noodig, want op zijn cursus voor de hoofdacte werd het boekje gebruikt. Wel een bewijs, dat uwe uitgaven ook in die richting gewaardeerd worden. Op uwe vele uitgaven op verschillend gebied behoef ik hier niet attent te maken, ze zijn te algemeen bekend, doch alleen wil ik hier even, nu de belangstelling daarin grooter wordt, (alleen ten platte lande, waar we midden in de natuur zitten, merk ik daar niet veel van) de aandacht vestigen op uwe aardige uitgaven, betrekking hebbende op 't leven in de natuur. Dat aardige boekje bijv. van Michelet „De Vogel", dat wondere boek „het Verhaal van de Honingbij" en het zoo duidelijke en gezellige boekske van Leefmans „Kijkjes in 't Natuurleven". Om nu echter op letterkundig gebied terug te komen, ook dial- waardeer ik voornamelijk de leiding, die U geeft, niet alleen in aparte uitgaven zooals : de Studien van Querido, de levensbeschrijving van Goethe, Studies en Lezingen en het nu weer zoo juist uitgekomen boek van Van Campen over Literatuur, maar ook in de inleidingen en aanteekeningen bij uwe uitgaven, waardoor vele voor leeken bijkarts onleesbare boeken, niet alleen leesbaar, doch belangrijk worden. De voorbeelden liggen voor 't grijpen, doch een sprekend voorbeeld wil ik hier even aanhalen, n.l. het zoo juist uitgekomen „Vita Nuova" van Dante. De inleiding heeft in een van onze tijdschriften als artikel gestaan, doch wat heeft men er aan, als men 't werk zelf niet raadplegen kan. „Het Nieuwe leven", ik weet niet of er voor de vertaling van Van Suchtelen een overzetting in 't Nederlandsch van bestond, doch wel weet ik, dat we, dank zij Uwe Maatschappij thans een vertaling bezitten, zoo schitterend, dat het bijna niet te 131
gelooven is, dat die schoon klinkende sonnetten uit een vreemde taal zijn overgebracht. En dan de inleiding bij het werk zelf, waar we anders alleen de sonnetten zouden waardeeren, nu spreekt 't geheele boekje tot ons. Nog wil ik even mijn waardeering voor uw streven uitspreken, om werken van voorgangers van geheel tegenstrijdige geestesrichtingen in uwe uitgaven op te nemen, waardoor wij kunnen kennismaken met gedachten van hoogstaande personen van zoo verschillend levensinzicht : „Heiden en Heldenvereering", „Navolging van Christus", „Het Kapitaal van Marx" en meerdere anderen. Ontegenzeggelijk geeft de kennismaking met deze hoogstaande woordvoerders van verschillende richtingen ons een beter inzicht in de opvattingen ook van andersdenkenden ; meerdere waardeering, grootere verdraagzaamheid moet hiervan 't gevolg zijn. Waar ik in 't voorgaande hoofdzakelijk den nadruk heb gelegd op de leiding die u bij uwe lectuur aanbiedt, mag ik niet verzuimen, er de aandacht op te vestigen, dat naast die leiding u reeds thans, bij uw betrekkelijk kortstondige levensduur kunt wijzen op uitgaven, die als een geheel, als of zijn te beschouwen, waar u naast de richting tot studie, het studieterrein, geheel afgebakend hebt aangeboden (Vondels Spelen, werken Shaw, mevr. Simons-Mees, Zahn). Waar zooveel te waardeeren valt, zwijge de kritiek, die zich trouwens tot zulke kleinigheden zou bepalen, die daarenboven misschien op technische moeilijkheden zouden stuiten. Liever echter uit ik voor de toekomst een wensch en wel deze, dat zoo spoedig de tegenwoordige „bijzondere omstandigheden" niet meer bestaan, uwe Maatschappij tot heruitgaaf van een maandtijdschrift (De Ploeg) moge overgaan. 132
Dan zal het maandblad, naast uwe andere uitgaven, meer nog dan thans een bibliotheek vormen, die ten voile bewaarheidt de uitspraak van Carlyle, v66r in uwe uitgaven geplaatst : „Boeken zijn de universiteit onzer da gen". Hoogachtend, PETTER.
133
V. Amsterdam, Mei 1915. De Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, omvattend o. m. de Wereldbibliotheek, zal binnenkort haar tienjarig bestaan herdenken en vraagt o. a. naar het nut door haar met hare veelzijdige uitgaven bereikt. Tot nut . . . . , daarin ligt reeds, wat mij betreft, de erkenning, dat dit woord alleszins zijn plaats verdient ; mijn gezichtskring heeft zich door het lezen harer boeken belangrijk kunnen uitbreiden ; voor onderwerpen, waarvan ik, nu ja, wel eens gehoord had, ben ik, dank zij der Maatschappij, al meer en meer interesse gaan voelen ; en belangstelling wekken in Kunst en Wetenschap, was meen ik, wel een van de grondslagen, waarop de Maatschappij werd opgericht. Welke boeken ik nu speciaal, behalve het litteraire genot, dat zij den lezer schenkt, als bij uitstek nuttig voor hem wil aangeteekend zien ? Dan vond ik, dat de „leiddraadboeken” als zoodanig in aanmerking mogen komen, daarvan noem ik o. a. Bastiaanse's Ontwikkeling der Nederl. Letterkunde ; Dickens en de Romantiek van Frans Coenen ; Kapp's Richard Wagner ; d'Oliveira's Goethe en vooral het prachtige werk van Hauvette over Dante, aan de hand waarvan men de Goddelijke Komedie volgen en begrijpen kan. Verder zijn het — mede uit nuttigheidsoogpunt — de bundels litteraire studien en kritieken; het verruimt den blik, het oordeel van een kundig auteur of kriticus over anderer litteraire arbeid te kunnen vernemen, en de inspanning, die vaak noodig is, om een studie of kritiek te volgen, weegt m. i. ruimschoots op tegen het genot van het begrijpen daarvan. Over de tot nu toe verschenen romans, dichtbundels, tooneelspelen enz., enz., zal 134
ik, waar meer bevoegden reeds zoo vaak op verschillende plaatsen hun lof hebben verkondigd, niet veel nieuws meer te berde kunnen brengen en zal ik mij veroorloven eenige opmerkingen te maken, die, hoop ik, in 't algemeen belang mogen zijn. Dan vond ik, dat de Fransche roman uiterst zuinig vertegenwoordigd is, in de geheele Bibliotheek heeft slechts een, de Balzac, zijn plaats gevonden, en de werken der groote prozaschrijvers zooals Flaubert, Daudet, Zola e. a. zijn in de W. B. helaas nog niet bekend. Mogen de eerstvolgende jaargangen eenigen van die boeken brengen en zou dit, het zij in alle bescheidenheid gevraagd, ook hierdoor kunnen geschieden, als de uitgave van zware wetenschappelijke werken tot een minimum werd beperkt ? De Directie gelieve mij vooral niet verkeerd te verstaan ; het is volstrekt mijne bedoeling niet, dat alles wat wetenschap is, wordt geweerd — dit zou voorzeker niet getuigen van belangstelling en ontwikkeling !! — doch het wil mij voorkomen, dat eenige der wetenschappelijke werken voor den gemiddelden lezer te hoog gaan en slechts enkelen in staat zullen zijn deze van a. tot z. te doorgronden. 1 ) In de serie „Handboekjes" zijn van die werkjes verschenen : Boeke: „Afstamming van den Mensch" ( Red.: W. B.!) Ziehen „Hersenen en Zieleleven"; Elout „Onze Staatkundige partijen" en meerderen; met het uitgeven van dergelijken zou de Directie, meen ik, den dank van vele lezers verdienen. Ook Heine, door mij zeer vereerd, mis ik slechts noode; voor j aren reeds heb ik om een bundel verzocht, „hij staat op het program" was het antwoord en het ziet er niet naar uit, dat hij spoedig zijn intrede 1 ) Als de Directie, om een voorbeeld te noemen, in plaats van „Het Kapitaal" eens begonnen ware, den lezer b. v. Kautzky's „Erfurter Program" voor te zetten ; het zware hadde immers later kunnen volgen.
135
in de W. B. zal maken ; mogelijk, dat de Directie als extra-verrassing dit jaar aan mijn wensch tegemoet komt? In verband met de Vondel-uitgave, een daad, die van durf getuigde en door mij zeer wordt gewaardeerd, geef ik het denkbeeld in overweging of op dezelfde wijze den geheelen Shakespeare, Moliere, Goethe, Schiller en Ibsen zou kunnen verschijnen — er is heusch nog genoeg te doen — doch de Directie hoopt toch immers, nietwaar, nog langen tijd Naar arbeid voort te zetten, en verdeeld over meerdere jaren wordt de kans grooter, dat mijn plan voor verwezenlijking vatbaar zou zijn. Het is mij niet bekend, of onder de abonnes velen zijn, die de werken van bovengenoemde schrijvers in bezit hebben, doch is dit niet het geval, zou het dan niet het genot van den lezer verhoogen, als hij in den loop der jaren al meer en meer vertrouwd geraakte, met hetgeen die wereldkunstenaars hebben gewrocht? Een enkel woord nog over de Encyclopaedie in Monografieen. Dit idee is opzichzelf voortreffelijk; maar de uitvoering ! Ofschoon nu reeds verscheidene werken verschenen zijn, tast ik nog steeds in het duister, naar welk systeem men eigenlijk te werk gaat. Het program zegt: a. het heelal en de aarde (in verschillende onderdeelen) . b. De natuur (Idem.) c. De mensch (Idem). d. Samenvatting. Nu zou toch verwacht Mogen worden, dat bij a., bij het begin, begonnen wordt; doch die opvatting is blijkbaar niet juist. Allerzonderlijkst wordt met de uitvoering omgesprongen: een der eerste boeken behandelde een der nieuwste takken van wetenschap, Sociologic, een volgend werk vraagt de aandacht voor onder136
werpen uit de 9de, 1 Ode of 1 1 de eeuw, dan volgt eene uitgave, die u weer eenige eeuwen later verplaatst, moet het onder sub a. genoemde werkelijk het laatst verschijnen ? Het zou voor den lezer m. i. veel aangeflamer zijn geweest, als de Encyclopaedie volgens het program verschenen ware, dan had hij waarschijnlijk beter inzicht in de ontwikkelingsgeschiedenis ontvangen, dan nu het geval is — Hiermede heb ik in het kort mijne bevinding medegedeeld, heb eenige verlangens kenbaar gemaakt en spreek ten slotte den wensch uit, dat steeds een grooter schare van lezers zich tot de Wereld-Bibliotheek moge wenden , het kan onze volksontwikkeling slechts ten goede komen. C. M. OTTO.
137
VI. De stichting van uwe maatschappij acht ik een der beste dingen die in ons land, ter verspreiding van algemeene ontwikkeling; zijn ondernomen. Ook hood ik de W. B. met de verdere series tezamen voor de beste onder de goedkoope-uitgaven-series. Veel beter dan b.v. Reclam of Meijer. Het nut door uwe uitgaven bereikt komt mij echter toch wat betrekkelijk voor. Ongetwijfeld zijn zij een uitkomst voor hen die meer dan gewoon lager onderwijs 'hebben genoten, doch over weinig middelen beschikken ; dus voor hen die alreeds eenigermate tot begrip van litteratuur (en kunst in 't algemeen) zijn opgevoed. Voor de kunstbegeerige maar slecht onderwezen arbeiders echter, zal het nut naar mijn meening niet zeer groot zijn. Behalve de ontspanningslectuur zal er maar weinig in uwe uitgaven zijn dat hen aantrekt, terwiji het abonnement dan ook te duur is. 1k besef echter ten voile, dat er aan deze beperking voor u wel niet te ontkomen zal zijn. Twee wenschen had ik voor de toekomst: Ten eerste: goedkoope muziekuitgaven. Moeilijk is het natuuriijk, maar allicht niet onmogelijk. Ten tweede: werk van de allerjongsten onder de Nederlandsche schrijvers ; van hen die nog geen uitgevers vinden, hoogstens obscure tijdschriftj es die niemand leest. Laat ons eens geregeld zien wat er onder de bekende oppervlakte aan 't groeien is. Er loopen tientallen jonge schrijvers rond, met meer of minder kwaliteiten, meer of minder revolutionair, die eens een kans behooren te krijgen. Wat zoudt u denken van jaarlijks een bundel in den trant van „Zelfkeur" ? Natuurlijk in het abonnement N. B. opdat deze bundels 138
niet overgeleverd zijn aan de toevalligheden van afzet bij „lossen verkoop". Overigens ben ik van meening dat uit het bestaan van uwe onderneming nog veel nut voor onze cultuur kan worden ontwikkeld. C. M. J. v. BROEKHOVEN.
139
VII. EEN ENKEL WOORD. Er zijn uren — de vocht-zware schemer van traagverglijdende dagen onder laag-Hollands troebelen hemel brengt er vele — waarin de geest te log is om op te nemen, te log om te verwerken. ; de poorten blijven Geestelijke impotentie dicht!. . . . ; de ziel schijnt armer, dan de arme dag. Maar zooals soms een lichtelooze dag niet wegzakt in den nacht voor — onverwacht — hij heeft zijn avond nog vergoud, zoo kan — een stiller licht — genotsbemijmering de vaalheid van onze armelijke uren kleuren Op. En later zegt een dankbaarheid: deez' dag, deze uren . . . . waren schoon. Zoo ging 't mij veel en dank bleef in mij, voor wie of wat mij schonk een schoon, dat in mijn herinnering zoo levendig bleef, dat zijn nagenot mij over het doode punt heen te brengen vermocht. Thans is de gelegenheid daar om die dankbaarheid uiting te geven. De Maatschappij bestaat nu 10 jaar. Schatten van schoonheid heeft ze mij in die 10 jaar geschonken: verzen, tooneelstukken en romans, die zonder haar voor een groot deel buiten mijn reiken zouden zijn gebleven en waaronder er zijn, die mijn herinnering vasthouden zal voor altijd. . Als iedere nieuwe beweging, heeft ook deze haar strijd gehad, maar haar groei is voortgegaan; haar grenzen vermocht ze uit te breiden, haar grondslagen te verstevigen en zelfs in dit ontzettende jaar, stellig zonder weerga in de geschiedenis der menschheid, in .dit jaar, waarin de cultuurakker wel braak te liggen schijnt, bracht haar N. B. ons nog — met tal van andere oor)
140
spronkelijke werken — het vervolg van Querido's geweldige epos. Nu staat ze in het teeken der overwinning! De beer Simons en zijn staf mogen met voldoening op dit decennium terugzien. Ik wensch niets anders, dan dat de Mij. werken blijft, zooals ze werkt. J a toch! een — misschien heel persoonlijk verlangen nog. Dit: dat de twee groote Nederlandsche sloopers, die het terrein hier zoo onmeedoogenloos zuiverden om het geschikt te maken voor den opbloei van onze jonge, krachtige en bijwijlen zoo grootsche nationale kunst; dat deze twee grooten, die than — helaas! niet meer schijnen te arbeiden en waaraan de Mij. — in verderen teruggang — zooveel te danken beef t, met hun beste werk in de rijen zullen treden: — een keur uit Kloos en Van Deyssel. Moge de Maatschappij zich in al haar geledingen blijven ontwikkelen, als draagster van onze nationale cultuur in 't bijzonder, want als zoodanig is ze voor den modernen twintigste-eeuwer onmisbaar ! OSCAR VAN HOEVE.
Rotterdam.
141
VAN ONZE MEDEWERKERS A. LEVENDE NEDERLANDERS
In den volgenden Optocht zijn niet alle auteurs vertegenivoordigd. Deze stoet van bijdragen bedoelt Been Catalogus to vormen.
144
H. BAKELS
"7. ijn Het Nieuwe Testament voor Leeken leesbaar gemaakt zal in 1916 worden gevolgd door een Bijbelsch
1
Woordenboek.
HET BRAAKHOK. In de landbouwstreken van Friesland ziet ge vele oude houten schuurtjes waarin het vlas van zijn houtachtige deelen wordt ontdaan. Hiermede winnen vele arbeiders 's winters als er niets met ander werk to verdienen valt hun brood. Het braakhok is berucht; immer jaagt de vlasbewerking voortdurend stof en vezeltjes 145
Gedenkboek 10
op. Men staat er steeds in een wolk van stof. Het braakhok is dan ook ongezond. De aarde is een vreeselijk braakhok. Ook als er geen oorlog is blijf t het een braakhok. Denk aan den strijd om het bestaan, onder dier zoowel als mensch. Zelfs als de ideaalmaatschappij van socialisten en pacificisten er komt, blijft de aarde nog een braakhok. Duizenderlei ziekte en zonde, leugen en laster, humeurigheid, sexueele ditten en datten, vrees voor den dood, enz. blijven. Er is volstrekt geen reden om juistement in tijd van oorlog aan het Wereldbestuur to twijfelen. Altijd is het hier beneden een vreeselijke boel. Hoe kan men dan nog de Macht-die-alles-doet vereeren )
_ Alleen din kan men vrede hebben met het braakhokachtige aardeleven, als men zich eene goede voorstelling maakt van het Leven waarvan dit vreeselijke aardsche bestaan een Onderdeel is, en waarin het past. Kijk eens. Hoe men ook een braakhok verbetert, men kan er nooit een behoorlijk woonverblijf van maken. Toch vervloekt men het braakhok niet, omdat men het terecht beschouwt als een noodzakelijken schakel in de keten der vlasindustrie. Het is eene v o o r 1 o o p i g e bewerking en werkplaats. Het vlas komt er niet gereed tot menschengebruik. Eerst in spinnerijen en weverijen maakt men er bruikbaar linnen van. Dus als tusschenverblijf moet men het braakhok beschouwen en kan men het (hoewel steeds ellendig blijvend) ook waardeeren. En men heeft er in zekeren zin vrede mede. Kan men zoo ook niet doen met het aardeleven? Dan kon men de Macht-diejt-zoo-deed-zijn, toch nog 146
vereeren. J a zeker, want men voelt toch wel dat dit braakhokachtige verblijf hier in dit ondermaansche een goede Oefening voor ons is ! .. Een paradijs-toestand zou allernoodlottigst voor ons zijn. Wij moeten hier werken, zwoegen en worden tegelijk heen en weer geschud en geschokt; ja we zijn zelf het vlas dat hier geradbraakt wordt. In een volgend bestaan eerst kunnen we pas tot bruikbaar linnen worden gefabriceerd. Deze beschouwing van de aarde als een voorloopig braakhok behoeft ons niet te bewegen haar te verwaarloozen. Neen, we moeten zelfs trachten de toestanden hier te verbeteren. Ook braakhokken zijn nog voor verbetering ( o.a. beter ventilatie) vatbaar, . . . . maar b lijv en braakhokken. Ook ons aardsche leven is voor verbetering vatbaar. Maar MY/ toch steeds 'n voorloopig en gebrekkig ding. Doch wie het beschouwt als schakel in de keten van bewerking die ons tot echte hemelingen moet maken, kan (al verwacht hij van die aarde niet bijster veel) toch de Macht-die-dit-alles-zoo-inrichtte en deze akelige aarde daarin, als Vader blijven eeren. Als Vader echter met deze restrictie dat het een harde vader is, en dat de ouderwetsche Israelietische voorstelling omtrent Hem betrekkelijk juister is dan de sentimenteel-lieve der meeste huidige „geloovige" christenen, zooals Frederik van Eeden die zoo graag „wil slapen gaan bij zijnen lieven Heere". Aileen wie zoo onnoozel is, het aardsche leven als een a fgerond geheel, als het eenige, te beschouwen, en 147
er alles van te verwachten, blijft natuurlijk teleurgesteld en vloekt de Godheid, noemt haar een Monster, of ontkent haar in arren moede en schrijft (om niet gedwongen te worden in een Wreedheid te gelooven) alles liever aan een onbenullig toeval toe.
148
Mevr. F. S. VAN BALEN—KLAAR
AA
et Dr. Aletta H,
M Jacobs schreef zij het Handboekje Over Vrouwenkiesrecht.
DE VROUW VAN HEDEN. Waar vrouwen in vroeger tijden op publiek terrein arbeidden, hebben zij steeds haar arbeidsveld gezocht en gevonden op het gebied van liefdadigheid en schoone kunsten. Wij kennen uit de oudheid zoowel de verzorgster van armen en zieken, als de dichteres. Later kwam daar nog bij de schilderes, en in den tijd van Tesselschade was het de beoefening van meerdere schoone kunsten waarom de dochters van Roemer Visscher werden geeerd en geprezen. De veranderde maatschappelijke toestanden en de 149
daardoor zoo sterk gewijzigde verhouding waarin de vrouw tegenover de maatschappij kwam te staan, waren oorzaak dat haar sfeer van belangstelling, maar ook van werkzaamheid zich uitbreidde. NOg bezitten wij onze dichteressen, onze schilderessen, onze beeldhouwsters, onze toondichtsters ; nog linden tallooze vrouwen haar levensdoel in het werken voor liefdadige instellingen. Maar daarnaast hebben wij gekregen de vrouw die inziet dat meer van haar geeischt moet en mag worden. Zij is zich hare verantwoordelijkheid bewust tegenover de gemeenschap, en gevoelt dat ook hare krachten gevraagd worden om de maatschappij der toekomst met hare nieuwe idealen en hare nieuwe problemen op te bouwen. Nooit is de behoefte . aan de medewerking der vrouwen sterker gevoeld dan in onze dagen van oorlog en vernietiging. Het zijn thans vooral de vrouwen die hebben te behouden en te behoeden. De beste mannenkrachten worden opgeeischt voor den strijd, en van deze valt in een groot deel der wereld nog de meerderheid ten offer aan het oorlogsmonster. Waar zou het heen, als thans niet de vrouwen het werk dat bleef liggen ter hand namen; als zij niet dachten aan een wederopbouw der maatschappij, waar puinhoop naast puinhoop ons spreekt van verwoesting, zoowel materieel als moreel? Doch willen de vrouwen dezen haar opgelegden arbeid naar behooren vervullen, dan moeten zij zijn toegerust met alle daartoe dienende krachten. Dan gaat het niet aan haar uit te sluiten van het beheer der openbare zaak. Vooral thans moet zij kunnen medespreken in de parlementen, opdat daar na den waan van dezen tijd der verschrikking, in het vervolg zal klinken de stem van het recht boven die van 150
macht. Zal het „Vrede op aarde", ooit duurzaam worden, dan geve men de vrouw het recht daartoe mede te werken, door hare politieke onmondigheid op te hef fen. Eerst wanneer dit geschiedt, zal men hebben to luisteren naar haar stem, die nimmer anders zal klinken dan tegen den oorlog, en v66r den vrede.
151
FRANS BASTIAANSE X Tcast zijn bundel Gedich-
IN ten, die uitgeput raakt, gaven wij het eerste deel van zijn 0 verzicht onzer Nederl. Letterkunde, met Bloemlezing en Portretten. Het tweede deel verschijnt in 1916.
Foto Brok, Hilversum
UIT „EEN ZOMERDROOM": „Groen waren alle weiden En blauw de lichte lucht; Een leeuwerik, bij tijden, Steeg, zingend in de vlucht . . . NU kan ik hem wel Wren, Want nu is mij nabij De vreugde, die to voren Nog was ontzegd aan mij. 152
NU groet ik in zijn zangen Mijn eigen blijde hart, Waarin een diep verlangen Ten lest bevredigd werd."
153
Dr. H. P. BERLAGE NZ.
7
l
ijn slotvoordracht, samenvatting der reeks,
besloot den bundel van Zeven Voordrachten over (uitverkocht). Bouwkunst
Voor onze Volksbibliotheek stond hij ons zijn voordracht of over Bouwkunst in Nederland.
„Religion and Baukunst zusammen ergeben eine Kultur", zegt Karl Schef fler. Daarom is het godslastering van Kultuur to spreken, omdat de godsdienst dood is.
154
EUG. DE BOCK Van dezen jongen Vlaming gaven wij, ter gelegenheid van het eeuwfeest van Conscience, een studie over dezen Vlaamschen Volksschrijver uit.
ZONSOPGANG (UIT „FANTASIA") Om zich te herstellen verlieten ze de volgende avond de stad om ver van huis op een heuvel de zon te zien opgaan. Er reed geen trein meer, en slechts in een paar kleine kroegen klonk nog getwist en brandde geel licht. Ze hoorden in de bossen het bekende geroep van mien en andere vogels. Eindelik legden ze zich tegen de helling van een heuvel onder een oude denneboom te rusten. Na middernacht werd Bob wakker en zag ze allen traag bewegen. Hij wreef zijn lichaam en kroop in de boom om aan de rhumatieke pijnen te ontkomen. Daar keek hij omlaag : Whisky's oogen puilden uit zijn hoofd. Hij klappertandde. Kantelaar voelde zich stillekens doodgaan ; hij roerde geen yin en lag daar te glimlachen. Kort daarop meende Bob dat hij de zon zag opgaan, en kwam omlaag om zijn makkers te wekken, maar het was de maan, en nog maar half twee. Na een eindelooze tijd kwam een omsluierde zon, en toen maakten ze zoveel sprongen en galmden zoveel verzen uit, tot ze de ellende afschudden, de zon glorierijk lieten stijgen en de heide inliepen over de golvende duinen. Plots stegen zilveren tonen op achter een duinrug. Whisky stak waarschuwend zijn beide handen vooruit en meldde dat broeder Frederik daar was. Tussen twee 155
heuvels kwam hij met een fluitje aangewandeld. Het was zijn gewoonte zich in de vroege morgen hier te komen oefenen, want hij had in zich een groot verlangen naar muziek ontdekt. Hij stak zijn mooie fluit met tegenzin weg en beantwoordde de dolle schaterlach met een betoog over de noodzakelikheid om alles op een natuurlijke wijze te beginnen. Whysky vroeg hem, of hij geen Grieks gewaad bij zich had, maar Frederik beloofde hen straks een proeve van zijn kunst te geven, en ging met Bob terzijde over zijn gedichten spreken. Bob zei hem dat hij zijn proza beter vond. — Ik niet, zei Frederik, ik leef me meer uit in mijn verzen. — Geloof me, je verzen zijn minder waard. Hoe was ook weer je laatste prozastuk ip Opstanding: „O, laat me, bid ik u, vrienden, wat alleen met mijn ontwikkelingskrisis : laat de woeling in mijn boezem wat bedaren. Ze schudt zodanig aan mijn evenwicht, dat ik geen ogenblik mijn stuurmanspost verlaten mag . . . . " Hoor je wel, hoe dat klinkt ! Ilc vind het onzin, maar je voelt aan de stijl dat je het heilig meent. Tracht alleen fijnzinniger te worden, logies te denken en objektief te oordelen, lees dikwels Boileau en schrijf en herschrijf gedurig. Tracht vooral met je pen geen muziek te maken als met een fluit. Een goed prozaschrijver is altijd in wezen een fijnzinnig chroniqueur. Niets meer, want anders maakt hij zich met geleende kleren — van de dichter (en jij bent geen dichter) — bespottelik. Hij is fijnzinnig en zijn taak bestaat in het meedelen van opmerkingen over de loop van de wereld en het menseleven. Die kunnen korter of langer zijn en meer of minder bruikbare wijsheid bevatten. Hij zal een volkomen zelfbewuste, dat is gelouterde, doorknede en plooibare taal gebruiken. Toch zal hij over het algemeen niet 156
streven naar een taal, die alle zijden van zijn gedachten volkomen dekt. Want zijn gedachten zelf zijn menselik, niet goddelik, en spreken elkaar soms tegen. Zij zijn diet altijd helder voor de denker zelve die ze in zich voelt worden. Als hij tot volgroeide mannelikheid gekomen is moet hij genoeg betoogd en bestreden hebben, om te weten wat hij an zeggen met zijn prozataal, en wat tot het gebied van de poezie of van de woordeloze muziek behoort. — Waarom maak je dan zelf soms kunsten met je woorden? — Omdat er zoveel geschreven en gewreven wordt. We moeten zo bondig leren schrijven, dat de mensen het vanzelf onthouden . . . . Maar dit neemt niet weg dat we onze gedachten nooit juist kunnen uitdrukken. We gebruiken woorden en wendingen, die alleen onze gedachte benaderen, of er mee in verband staan, presies als het vragen om wijn en het hoog hef fen van een beker in verband staan met levenslust. Denk er eens over na en fluit ons het herderslied uit Tannhauser. De dag wordt mooi en we zullen nog tijd genoeg hebben om in een koele schaduw onze diepste starre gedachten tevergeefs haarfijn te willen uitdrukken. De weg is lang.
157
Prof. Dr. J. BOEKE C chreef voor onze Ency.
j clopaedie in Monografieen (onderdeel onzerW.B.) De Afslamming van den Mensch. een deeltje over
Tien jaren in de menschelijke beschavingsgeschiedenis...— De anthropoloog vergelijkt onwillekeurig dergelijke cijfers met de tijden, waarmede hij gewoon is te werken, honderdduizenden, ja millioenen jaren, welke liggen tusschen den tijd, waaruit de oudste menschelijke overblijfselen stammen, en het heden. Welk een vooruitgang in beschaving ! Toen een elkaar bevechten met grof behouwen steenen bijlen, terwijl tegen de natuurkrachten in door de natuur gevormde rotsholen een beschutting werd gezocht. Thans jubelt een geheele natie over het in den grond boren van een schip, waarbij 1500 onschuldige slachtoffers den dood vinden, thans bevecht men elkaar met projec-
tielen, die, van een afstand van Brie uren gaans afgeschoten, zich 6 meter in den grond boren alvorens te 158
ontplof fen, en die dan over een uitgestrektheid met een straal van 150 meter alles vernietigen en verwoesten en dooden wat zich op die plaats beyond. En tegen deze krachten zoekt de mensch een beschutting in onderaardsche holen van. . . . gewapend beton, met telefoongeleiding en electrisch licht.
159
Dr. H. J. BOEKEN
vir Ti;
publiceerden zijn Proza- Vertalingen van Dante's Hel, (3e druk) Louteringsberg (2e druk) en Paradijs (2e druk).
W
0 licht, o goud, o Zonne, die 't ons schonk, 0 Aarde, die ons in de donkre krochten Loktet tot waar het ons als starre blonk, Uw goud, en wat wij in de holen zochten, De donkerder, van dit Al-ongewis, Waarvan zijt gij voor ons gelijkenis ? Hilversum, Maart 1915.
160
S. BONN C chrijver van den in onze N.B. verschenen dichtbundel Wat Zang en Melody. Met Inleiding van L. S.
DE MAAISTER. Sikkelt, sikkelt rustig zuster, zicht de groene zachte staven, zicht de goude, bonte, bloemen, zicht de pluimen blank en bruin, zicht de heele bloementuin. 't Koetje, kalfje zal 't zoo eten; als de wind weer is verzeten en uit 't koude Noorden waait wordt dat melk, 't door u gemaaid'. 161
Gedenkboek 11
Wordt dat melk, en rustig zullen moeders kleine fleschkens vullen: wordt dat boter; en uw pot krijgt 'n dubbel gouden slot. Babys worden 't, jonge vaarzen, gouden munten, sterke laarzen, en nog menig nuttig iet ziet gij het in 't aardwol niet. Sikkelt, sikkelt rustig zuster! Bruin zijt gij zooals de pluimen, blauw uw kleed zooals de hemel en uw oogen zijn als sterren staan vol licht van zon en zeise. Juli 1914.
162
HENRI VAN BOOVEN
W
ij herdrukten zijn : Tropenwee (3e druk) en zijn Sproken ; de laatste bundel vermeerderd met een geheel nieuw verhaal : Laura en Laetitia.
stseroit, '
DE SP ION. „Wij gingen dan binnen het cafe. Het blonk van marmersoorten en mozaiekachtige inlegwerken, echte en opgelegde, ook kaatsten de talrijke spiegels de wanden en heel dien roezemoezigen troep van Duitsch krijgsvolk, honderdvoudig terug. Al dat licht en die uitkaatsing van het gouden en marmeren geklater, was als een godslastering, een besloten godslastering, waar daar buiten in heel Antwerpen toch het gruwelijke rondwaarde, in de a fzichtelijkste vormen. Ja, deze van veel electrisch, licht brandend-schitterende cafe-ruimte, was gelijk een bezegeling van de rampspoeden daar buiten in de doode stad. Wij moesten denken aan de spooksels der zwart163
gebrande muren, scheefgezakte schoorsteenen, heuvels van stinkend puin die nog warm aanvoelden, wanneer de hand er op gelegd werd, heel een rij van tien groote huizen verwoest, en dan op de eenzame boulevards de gesloten luiken en de weee kleuren, de waden van dood en verwoesting en rouw die met schemerdonker in de slechtverlichte straten en pleinen kwamen, waar hongerige honden en katten jankend en mauwend rondslopen of stil ineengekrompen to sterven zaten, mager en vervuild, in de bloemperken en ander de struiken. Maar hier was het duivelsche, helle licht van het groote Duitsche cafe, dat op de vele Duitsche of ficierenkoppen scheen. Of ficieren in hunne grijze uniformen, hunne lange mantels, die bij sommige hunner wel de mantels van gevaarlijke roofridders of samenzweerders geleken. Hier rustten ze de of ficieren, meerendeels hadden zij hunne hoofddeksels afgezet, die als zoovele ronde, grijze schijven met dof-zwarte kleppen, aan de wanden waren opgehangen. Vrijmoedig liepen wij ondanks ons Angelsaksisch voorkomen tusschen hen door, en de meesten vervolgden hunne luidruchtig sissende gesprekken of keken norsch voor zich over hunne bierglazen heen. Anderen die met de grijze oorlogswagens van het slagveld aan den I Jser waren gekomen, bleven stompzinnig-ijverig hun maaltijd verslinden, stompzinnig vraatzuchtig knauwend en drinkend en happend zooals menschen dat kunnen doen, die in langen tijd geen behoorlijk voedsel tot zich hebben genomen. Wij vonden X aan een tafeltje vlak bij het raam, dicht bij een groep hoofdofficieren die een Hollandsche courant lazen. Nauwelijks hadden wij elkander begroet, na zoo lange scheiding door pijnlijke omzwervingen, nauwelijks vertelde X ons van het bombardement, dat hij meegemaakt had, en verhaalden wij hem van onze avonturen 164
uit zuidelijker streken, of Hij kwam IA ons zitten. Van waar hij kwam, zoo °peens? Hij plaatste zijn stoel zoo, dat Hij in den doorgang zat, met zijn gezicht naar de hoofdof ficieren en zijn breede, vette rug half naar ons toegekeerd. Wij wisten dadelijk met wien wij te doen hadden, en het maakte hem blijkbaar geweldig boos dat wij het wisten, want hij keek een paar keeren woedend achter zich, nam ons nog eens heelemaal op en schoof plotseling met een norsche beweging zijn stoel driftig naar achter, zoodat zijn kwabbige rug tegen X kwam aan te leunen. X schoof verder naar het raam toe, om de gemeenzaamheid te ontgaan. Maar onze nieuwe vriend keek onmiddellijk zoo woedend om, dat X niet kon laten hem allervriendelijkst toe te lachen ; en toen hij mij nu bekeek met een verachtelijk optrekken van zijn mondhoeken, daarbij luid snuivend, als om van zijn diepe verachting meer blijk te geven, kon ook ik niet anders
doen dan hem lachend aanzien. Wij zullen zijn gelaat niet vergeten. Het voorhoofd was laag met de zwarte ijzerdraadachtige haren rechtop geborsteld, de Franschen noemen dat meen ik de haren en brosse dragen. Zijn onderkaak was geweldig breed en vierkant, zooals de onderkaak van een verkapten beul kon zijn, uit de dagen der Medici. Zijn lippen waren blauwachtig-rood en dun, woedend op elkander geklemd. Zijn neus was zonder vorm, stompachtig, dik, en geaderd, daaronder de kortgeknipte, toch omhooggeborstelde snor en dan de kin, waarin zoowaar een kuiltje lag, de zeer breede kin, goed geschoren, waaronder nog een kin die heen hing over het boord. Schik hadden wij zoowaar en wij lachten en hij luisterde, en nu en dan keek hij, onrustig snuivend, ons weer eens op zijn vriendelijke wijze aan. Wat was hij toornig en machteloos. En omdat wij daar maar zoo 165
vreedzaam vermoeid ons bier bleven drinken en onze sigaren bleven rooken, pratend over zoovele onschuldige onderwerpen, verdween hij op eenmaal zooals hij gekomen was, met een ruk zoodat zijn stoel even wan, kelde. . . .9 April 1915,
166
HENRI BOREL ij herdrukten zijn: Een Droom (in Tosari) en zullen een volgend jaar van zijn hand doen verschijnen een voor ons geschreven studie : De Geest van China,
pendant van Prof. Okakura's De Geest van Japan.
Photo Delboy, Den Haag
De zee is ruischende, ruischende in den nacht, Donkre ademen, sombere rythmen zacht, Bange deiningen, droef en ver bevende, BOven scheem'rend licht, in droom zwevende. Rusteloos ruischen de deiningen, eind'loos rein, Samen sidderen de bevende klanken, Golven gebaren snikkende, de blanken, Biddende omhoog om in 't licht to zijn. ZOO, met deiningen eind'loos van droeve baren, Komt in dit donker leven aangevaren 167
Mijn ziel, die is droefruischende in den nacht, Dien nacht om haren luist'ren staat gebracht, ZOO Opsnikkende, biddende droef uit Om licht, met zacht, donkerruischend geluid . . . . (Indische Oceaan.
1892)
168
INA BOUDIER — BAKKER ina
Boudier-Bakker stond
I voor onze Nederl. Bibliotheek of haar tooneelspel: 't Hoogste Recht.
Photo Ingelse, Utrecht
FRAGMENT. In de tuinkamer, waar de kof fietafel gedekt stond en de kinderen al ongedurig rondhingen, sneed Helene brood; terwijl naast haar Barta in bizonder slecht humeur dien dag, stom en stil de boterhammen smeerde, alleen soms met een ruk van haar arm Ricks plagerijen afweerde, die van ongeduld en honger voortdurend kattekwaad verzon. Aan den overkant hield de tweeling zich voorloopig kalm . . . . 169
„Heleen! Heleen !” klonk de stem van Martins in de gang. Meteen vloog de deur wijd open, stond hij in de kamer, een papier driftig wapperend in zijn hand. „Een rekening," flitste begrijpend door aller hoofd. „Daar zijn ze met een quitantie voor 't maken van de tochtdeur — is die nu alweer stuk geweest? !" „Al drie weken geleden," zei Helene zwakjes. „Wat bezielt jullie ! Jullie loopen door glas of 't lucht is ! Wat is dat bier voor een horde, dat altijd de boel in gruizels moet vliegen ! Jullie denkt maar, dat 't geld van den hemel valt, om die eeuwige ruines te betalen !" Hij brieschte, stond in de open deur te razen. Nu stapte hij naar de waranda, en zij zagen niets van hem dan den breeden rug, de op en neer schokkende schouders en heftig bewegenden kop. „Wie heeft 't nu weer gedaan?" vroeg hij met een ruk zich omkeerend. „De wind —" zei Helene. Naast haar proestte Rick stil met even een blik naar zijn moeder; zij stond er zelf als een ondeugend kind in haar blouse en korten rok, met haar verlegen jonge gezicht en half verstolen lach om haar mond. Martins zag het. Bijna bulderde hij tegen haar uit, maar 't bijzijn der kinderen weerhield hem. Hij beet diep in zijn lip, maar voor zijn oogen sloeg zij de hare neer en haar lach bestierf. Er viel een stilte. Barta zette een kop kof fie voor hem neer. „Is 't koffie of gootwater?" vroeg hij. „Kof fie meneer," zei Barta ef fen. Nu was Rick niet meer te houden, en zijn. dolle lach schaterde zoo onweerstaanbaar op, dat ze allen meelachten. Met den snellen opslag van zijn scherpe 170
oogen keek Martins hem aan, toen trok het ook bij hem even om zijn mond. Helene was strak gebleven. Ze was iets bleeker geworden, en had Koen niet meer aangezien. „Hij is kwaad . . . . " dacht ze.
171
P. C. BOUTENS ertalin gen van 2ijn hand verschenen in onze W.B. van Aischylos' Prometheus Geboeid, Oscar Wilde's Salome, Florentijnsch Treurspel, De Profundis en Individualisme en Socialisme, Goethe Iphigeneia in Tauris.
VIER KWATIII J NEN 1. Wat zij op school elkander onderrichten, Hun strenge regels en hun kloosterplichten — Sinds ik Uw liefde koos, vond ik het uit: 't Dient enkel om hun lediggang to stichten. ( Sjah-e-Badalthsjani.)
2. Waak op: de nacht is Zijn beminde tijd: Hij doolt om uw terras en deur, en beidt . . . . Alle andre deuren sluit men met den donker, Maar niet de deur die tot de liefste leidt.
( Aboe-Said.) 172
3. Wat ziel, gelaafd uit Liefdes eeuwge wel, Los van de koorts van dit klein passiespel, 13leef hier nog eenen ademtocht gevangen — Een oceaan onder een waterbel ! (Sehabi.) 4. Der Liefde diepten heeft geen lood gepeild — Toch hebt gij heel haar wereldzee bezeild . . . . Als nog de wijze aan de' oever naar de brug zoekt, Heeft al de dwaas barvoets den stroom doorijld. (Sajer.) d. H., 26 Mei 1915.
173
CARRY VAN BRUGGEN u gaven uit haar beide romans : De Verlatene (Nieuwe Romans) 2e druk Heleen (N.R,) en haar vertaling van Sheridan's : De Rivalen (T.B.)
Photo-Huyser, Amsterdam
BLADEN UIT HELEEN's DAGBOEK. ( fragmenten )
Nu is het midden in den herfst. De vroege ochtenden zijn koud en zuiver ; veelal liggen ze roerloos, in ijle goudblauwe dampen verhuld, soms ruischen ze van wind en van nevelenvocht. En iederen dag verzink ik verder in het gelukkige eenzame leven. Er zijn geuren in het bosch, daar, waar het loof dicht is en geen menschen komen, die beloften dragen van vreugden, die ik droomen, maar niet benoemen kan, en die zeker bestaan. De geuren van het bosch doen beloften en de nevelwinden fluisteren voorspellingen, waarin ik vaster geloof heb dan in opgeschreven waarheden. 174
Omdat ik hem liefheb, doen de geuren beloften van ongenoemde geneuchten en fluisteren de nevelwinden van onbetreden wegen. Der dagen klaarte is verwijd tot een eeuwigheid van licht en in de bewogen droomen der nachten schemert een onleefbare gelukzaligheid —, omdarik hem liefheb, en niets op aarde is schoon of belangrijk dan dat ik hem liefheb. De geur van den herfst is de geur van het ongestilde verlangen. Ik wil alles vergeten van wat mij werd geleerd en medegedeeld, en alleen dit eene wil ik proevend bezinnen: dat ik hem liefheb. Wij hebben vroeger veel gesproken van Kunst en van. Natuur —, nu ben ik zeker, dat kunst noch natuur zonder liefde beduidenis hebben en niets wil ik er mij van herinneren dan dit wat De Musset zeide over kunst: . . . . ce portrait, tout beau que ce soit, ne vaut pas un baiser du modele . . . . en dit van Shelley over Natuur: ,
And the sunlight clasps the earth And the moonbeam kiss the sea What are all these kissings worth If thou kiss not me . . . . Ik echter begeer niet zijn kussen, maar ik begeer de ongestilde begeerte naar zijn kussen. Mijn vriend is hooghartig en sterk, hij wijst het kleine leed terug . . . . dat is zijn vreeselijke dwaling. Hij is jong en warm en van ijver vol, hij bouwt op zichzelf en hij bouwt op zijn werken. Ik geloof dat hij veel van het leven verwacht, maar wat hij verwacht, dat weet ik niet. Het is mij niet duidelijk wat iemand verwachten kan, die het leed niet begeert en geen verwondingen beloopt uit geringe dingen. 175
Hij meent mij dienstig te zijn met mij te vermanen, dat ik ook zal bouwen op mijzelf en op mijn werken...., dit zijn zijn dwalingen. Dat mij de geringe dingen diep verwonden, verstaat hij niet als goed en zuiver . . . . daarom is hij wrevelig tegen mijn tranen en heet mij onnoozel en van kleiner makelij --:--, dat is zijn gevaarlijke dwaling. 1k wil hem zeggen, wat ik vrees en weet: dat voor den kouden ouderdom in werken geen baat is, en dat de dood hem bleek en ledig zal vinden omdat hij trotsch en koppig is tegen tranen en het kleine leed veracht . . . . maar mijn stem zal hem niet bereiken. 1k heb lief en wil met liefde lijden omdat ik liefheb. Strompelend ga ik onder een last van leed, . . . . mijn lippen trillen, mijn oogen gloeien van oude tranen, mijn hart is rood door leed geschroeid En dit zal voor mijn late jaren zijn, wat de zon is in den avond van den allerlaatsten herfstdag. Want mijn zwakheid is mijn kracht en uit den bron mijner tranen om klein leed en geringe pijn put ik alles, nooddruft en rijkdommen en zelfs mijn benoodigden moed. In de Tropen heb ik waringins gezien van hoogen ouderdom, boomen, somber en heilig. De liefde is de waringin, heilig en somber, Gods verkoren Boom . . . . Maar zijn werken en mijn werken, mijn jeugd en de zijne, zijn hoogheid en mijn lach, onze weerstand en kracht, dit alles dat hij najaagt en waarin hij sterk schijnt te staan en al de dingen van deze schoone en lichtvaardige wereld . . . . , is het groene groeisel, dat welig wast en in open purper snel verbloeit. Heilig is de Boom. Ik heb mijn zwakheid over mijn kracht gesteld en mijn leed heerscher gemaakt over mijn levenslust, tot mijn behoud. In den fonkelenden bron mijner tranen 176
breekt het witte licht tot zevenvouden glans, uit de pijn van nu bouw ik de schatkamer waaruit ik in late dagen, als het purperen leven is verbloeid, mijn laatste vreugde putten zal. Mijn vriend zegt : als ik wil, dat hij mijn vriend blijft, dan mag ik hem in geen geval vermoeien of vervelen. [)it viel gisteren voor. Hij was hooggezeten in de zetel van zijn wijsheid en het gewaad van den meester kleedt hem voortref felijk. 1k moet mij nu goed bezinnen, en wel bedenken, wat hiervan voor mij a fhangt. Laat ik dus lief en vroolijk zijn, verdraaglijk en verstandig —, want zoo wil het mijn vriend 2-- in geen geval schreien of verwijten, want tranen noch ongegronde klachten zijn mij toegestaan. 1k mag een vrindelijk hondje wezen, speelsch krabbelen met zachte nageltjes, opzitten en pootje geven . . . . , zoo heb ik, aan zijn voeten zwijgend waar hij sprak, mijn verstandigen vriend verstaan.. . . . Jongen, ik heb woorden, fijner en schriller dan die, waarmee je mij beleedigd hebt, . . . . woorden wrang als vergifte pijlen . . . . als steenworpen kneuzend . . . . staal-gelijk vlijmend, het zou mij licht zijn gevallen, je smartelijk te wonden. Maar al was mijn hart, dat zich smaden liet, witgloeiend toornig, . . . . nog heb ik gezwegen, want dit is niet het deel, dat ik voor mijzelf begeer . . . . en liever zit ik aan in het godshoonend vloeken van dronken soldaten dan waar menschen krakeelen over de zaken van hun hart . . . . 0, het is geenszins, dat ik de vreugg. de veracht of het niet zou verstaan, de zoetheid der liefde te proeven. Mijn vriend is lief en mooi, ik vind vreugde in naar 177 Gedenkboek 12
hem te kijken. Als de glimlach van zijn opgeslagen blik glanzend in mijn oogen dringt, duizelt er verrukking langs mijn slapen, zooals in den laten herfst het licht uit wolken gebroken, iji en ijlings langs beukenloof stuift . . . . De kus van zijn lippen is zoet als gouden wijn . . . . zijn haar heeft duisternissen en glanzen als zwart fluweel . . . . ook mijn droomen zijn even zoo diep en zwart . . . . als ik dus, kussend, mijn open lippen in zijn haren laat verdolen, droom ik mijn droomen van den nacht. 0, ik weet niet eens, of ik hem DSO liefheb, als mijn woorden verzekeren, maar wie, die eens voor al zich in de peillooze weelde van koozende klanken heeft gewenteld waagt het nog te vorschen naar hunne nuchtere welgemeendheid ? Zal ik dan als een benepen koopman zitten wegen en loeren, angstvallig mijn waar bekeurend . . . . zal ik mij zeggen, dat het haar van mijn jongen bij lange zoo diep en zoo zwart als mijn droomen niet is . . . . en dat vele andere jongens oogen hebben zooals hij? Kies ik geen beter deel, zingend zonder nagedachte, eindeloos zingend . . . . jangen-van-mij, o, mijn liefste, wat ben je mooi, en wat hou ik van je.... en dit weer opnieuw . . . . en daarna
hetzelfde anders . . . . tot ik dronken verduizel in de verschieten van mijn eigen woord ? Mijn jongen is een schoon beeld van deze aarde, maar mijn liefde is niet van de aarde. En niet van mij. Altijd verder van de menschen wil ik mij verbergen en uit de oogen der wereld afgezonderd zijn. Eenmaal had ik haar lief, maar het is lang geleden. Eenmaal vingen mijn oogen licht, hoe ver ik ze wendde, hoe hoog ik ze hief ; voor lang isi het opgeteerd en gedoofd . . . . het was maar een misleidend schijnsel, dat uit mijzelf vandaan in mij-zelf terug sloeg, het geeft mij lust noch troost. Eenmaal meende ik langs een 178
driftigen, fellen stroom te gaan, machtig en donker als mijn bloed, eindeloos als mijn gedachten . . . . de stroom bleek nergens heen te leiden, doch wentelend te stikken in zijn eigen oorsprong . . . . ik heb vergeefs geloopen tot ik lam en kreupel was, nu lust het mij niet langer een verren weg te gaan. 1k weet allang en voor altijd genoeg. Gedachten en daden zijn als geld, van hand tot hand gereikt, misleidend onderscheiden in gedaante, maar in aard en waarde eeuwig zichzelf gelijk . . . . aard noch waarde bezittend, onder den hamer van den pletter vandaan in een loozen kringloop naar de smeltpot terug. Eenmaal wachtte ik een gouden oogst van mij-zelve uit de wereld en uit mij een voor haar —, nu heb ik niets meer van de wereld en zij niets meer van mij te hopen. Een nar steekt de tong naar mij uit, zotte-bellen blerren, elke gek heeft mij beetgehad. Met een levend-kloppende streng, als een ongeboren kind aan zijn moeder, heb ik mijzelf aan eeuwige bronnen gebonden gevoeld . . . . de streng is stukgesneden en daaruit ben ik doodgebloed. Voor mijn verlangen heb ik geen woning meer, mijn wezen kan het niet langer bevatten, iederen band verbrak het, als wijn uit een vat, als vlam uit een brandend huis, wringt het zich uit mij los . . . . boven mijn hoofd stijgend, verbijstert het mij . . . . als een scherp snoer knelt het om de ruimten van mijn adem . . . als een nevel dwarrelt het door de gewelven van mijn gedachten, als slagregen verdooft het mij waar ik hoorende en ziende placht te gaan.... dus heeft het mij van de wereld, waarin ik ademde en dacht en zag en hoorde, a fgekneld en voor altijd vervreemd. Maar wie vermoedt iets van de vreugde, die ik in donker mijzelf bereid, van dien eenen schoonen droom, die voor slapeloosheid tienvoudig vergoeding schenkt ? Menschen zullen dezen 179
nacht in elkanders armen verbranden, maar ik zal eenzaam boven hen alien gelukkig zijn. 1k heb hem lief, en wat ons vaneenrijt is breeder dan een zee, geweldiger dan een berg . . . . want het is dit, dat hij mij niet liefheeft. Heeft hij vrouwen lief ... ik weet het niet . .. want ik ken hem niet . . . . maar wie van haar geeft hem van haar lippen te drinken die verterende teederheid, van haar stem de weekten die verbleeken doen en de donzen donkerten van woorden, die uit nachtdamp opgefluisterd alleen voor hem bestaan . . . . zooals ik ze hem geef, die hem nimmer zal genaken . . . . als ik slapeloos ben ander den storm, in den voorjaarsnacht. Wie is dan zoo gelukkig, als in mijn verlatenheid ik ? Morgen zullen oogen elkander schuwen van menschen die zich vonden in den diepen nacht . . . . bleeke wezens zullen traag zich hef fen en den sluiken morgen tegenblikken met lamme armen en verslagen hart . . . . ik ken maar al te goed den weerloozen weerzin, die het leven een gruwel doet lijken, den machteloozen walg, waar geen baat tegen is . . . . 1k echter zal niet slapen in den nacht en niet ontwaken 4 in den morgen . . . . Vreugdevuren zijn ontstoken, waar ik geen deel aan heb, maar morgen zal de wereld een aschvaalt zijn.... schoon mijn lippen zijn geschroeid van het vuur dat eeuwig brandt en niet verteert, . . . . dit is mijn veiligheid en mijn geluk, dat nooit mijn mond de bittere asch van de verzadiging zal proeven.
180
Prof. Dr. H. BRUGMANS Wan dezen Amsterdamschen Hoogleeraar in de Geschiedenis mochten wij in October, als onderdeel van onze Encyclopaedic in Monografieen uitgeven een Overzichl der Middel.
V
eeuWen.
Amsterdam, 10 September 1915. Bij gelegenheid van het tienjarig bestaan der Maat schappij voor goede en goedkoope lectuur is een woord van gelukwensch mijnerzijds zeker wel gepast. Een woord van gelukwensch, dat dus van zelf een woord van waardeering in zich sluit. Tien jaren is niet zoo heel lang, waar wij de geheugenis hebben aan duizenden jaren. Maar in een menschenleven is tien jaren een geheele periode, vooral wanneer die zijn gesleten in onverpoosde werkzaamheid ten algemeenen nutte. In tien jaren kan heel wat nuttig werk worden verricht ; maar wanneer wij de lange lijst der werken van de Maatschappij overzien, kan men zich nauwelijks 181
voorstellen, dat dat alles in slechts een decennium is tot stand gebracht. Slechts wie met zulke zaken wat nader bekend is, kan vermoeden, welk een omvangrijke en niet steeds zeer opwekkende arbeid aan de publicatie van al die kleine boekjes is verbonden geweest. Goede en goedkoope lectuur ! Het laatste is gemakkelijker te geven dan het eerste. Voor goedkoope boeken is alleen ondernemingsgeest noodig en — geld. Om goede boeken onder de menschen te brengen moet men beschikken over uitgebreide kennis en fijnen smaak, gelijk aan de meesten niet is gegeven. Ook moet men gewapend zijn tegen teleurstelling en miskenning. Wie veel aan den weg timmert, staat bloot aan kritiek ; maar wie veel boeken uitgeeft, zou alleen over die kritiek een nieuw boek kunnen schrijven. Maar aan den anderen kant is zulk een uitgever zeker van de waardeering en de dankbaarheid van velen. Hoevelen hebben b.v. niet Sara Burgerhart genoten? Zoo de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur op haar tweede lustrum den dank van die alien in ontvangst had te nemen, zou zij met dien dank verlegen worden. Daarom mogen op den gedenkdag enkelen voor die velen spreken.
182
W. H. DE BUISONJE
n
nderdirecteur onzer V jMij. ; schreef voor de Volksbibliotheek: „Hoe moet
ik een Verzoekschrift Opstellen ?" Ook wordt van zijn hand in deze serie opgenomen de 5de druk van:
Betaal ik te veel belasting ? Hij heeft met den beer P. BEISHUIZEN Jr., leeraar aan de Handelsschool der Winkeliersvereeniging, een deeltje voor de serie Handboekjes onderhanden over
„Bedriffsreclame" .
HET GOEDKOOPE BOEK EN DE BOEKHANDEL. Het goedkoope boek is niet van vandaag ! Was er vroeger aanleiding zijn geesteshonger te verzadigen door het leenen van boeken uit bibliotheken — in 1860 ongeveer werd reeds in ons land de gelegenheid geopend zich boeken aan te schaf fen, die minder dan een. tiende van de vroegere prijzen kostten. En zijn er nu ook tal van boekhandelaren, die klagen over achteruitgang in hun zaken en dit wijten aan het goedkoope boek, niets is minder waar. Schreef niet in 1845 de Amsterdamsche boekverkooper Gerhard reeds : „Terwijl in vroeger tijd elk fatsoenlijk gezin in groo183
ter of geringer a fmeting er een bibliotheek of bibliotheekje op nahield, ging heden ten daze . de zucht voor eigen bibliotheken ten eenenmale verloren en kwamen daarvoor leesgezelschappen en leesbibliotheken in de plaats, die den verkoop van boeken schromelijk in den weg stonden." Het goedkoope boek ' echter heeft in den door Gerhard geschetsten toestand gelukkig eenige verandering gebracht en zoo kan gevoegelijk tegenwoordig ieder zijn eigen bibliotheek hebben, waarvan de boekhandelaar vanzelfsprekend voordeel trekt. Tenminste — als hij met zijn tijd meegaat. Langzamerhand is trouwens in ons land door den boekhandel alle lijdelijk verzet tegen het goedkoope boek opgegeven, omdat de ervaring geleerd heeft, dat het publiek het goedkoope boek wil. Het heeft een stroom van koopers naar den boekwinkel gelokt, die er vroeger nooit kwamen, ..Immers, er zijn tal van menschen : ambtenaren, onderwuzers en middenstanders, voor wie behalve absoluut noodzakelijke studieboeken een boek in eigendom te bezitten een onbereikbare weelde was, of het moesten gelezen exemplaren zijn. Deze menschen nu zijn door het goedkoope boek in staat gesteld zich een eigen bibliotheek te vormen. Natuurlijk is het zaak daarbij het kaf van het koren te onderscheiden — zoo is een eigen bibliotheek van groote waarde voor den mensch. De boekhandelaar behoeft werkelijk niet bang te zijn, dat het goedkoope boek het duurdere zal verdringen of concurrentie zal aandoen. Het duurdere boek zal zijn plaats op de boekenmarkt evenzeer blijven behouden, het richt zich tot een geheel ander deel van het yolk en is niet geschikt voor de groote massa. 184
De boekhandel zal door het goedkoope boek niet te niet gaan, omdat het geen revolutie brengt, maar een verruiming van de boekenmarkt vraagt. Ook in ons land heeft de boekhandel dit reeds ondervonden. Naar eigen getuigenis van boekhandelaren is opgemerkt, dat een nieuw publiek door het goedkoope boek is komen opdagen — een publiek, dat vroeger nooit kwam. Wie eerst een goedkoop boek kocht, mocht vaak later tot kooper van duurdere werken gerekend worden. Na de stichting van De Wereldbibliotheek zijn ten slotte ook andere uitgevers met goedkoope boeken op de markt gekomen. De uitgevers Veen (Gele-Bibl.) ; Van Holkema en Warendorf (Modern-Bibl.) ; Brandt, Bussum (WitteBibl.) ; Meulenhof en Co. (Meulenhof-Bibl.) ; Blankwaard en Schoonhoven (Bla. uwe Bibl.) ; Van Kampen en Zn. (Holland-Bibl.) Brusse (Serie : Het Boek) . -
Altemaal hun eigen Bibliotheek ! En gelijk. hebben ze. Er zijn in ons land toch zeker 100.000 menschen, die tot geregelde koopers van goedkoope boeken te maken zijn en daarvan bestrijkt de Wereld-Bibliotheek nog maar een gedeelte. Het veld is groot genoeg en wij verheugen ons er dan ook in, dat andere uitgevers dien weg opgaan. Hoe meer de smaak tot boeken koopen geprikkeld wordt, hoe meer kans, dat er telkens nieuwe lezers worden gevonden. Onze uitgaven althans hebben in wijden kring sympathie gewekt en al is de verkoop van het goedkoope boek aan den boekhandel in den beginne niet altijd even gemakkelijk gegaan, het publiek heeft dat verzet, 185
door enkele uitgevers aangeblazen, heel en al niet gedeeld. En bij den boekhandel staat : „De Laatste der Mohikanen" als vereenzaamd tegenstander.
1St
M. H. VAN CAMPEN . H. van Campen is de schrijver van den in onzen tienden jaargang verschenen bundel studies Over Literatuur.
VOEL- EN DENK-BEELDEN.
I. Hij die zijn verleden leven herdenkt is vaak een jongen man gelijk, die in een verstild avond-landschap op zijn meisje wacht en, vermoeid van het verlangen en uitzien naar haar, zich verdroomt in de avondstemming, en de zilverige landen peinzend en vaag-ontroerd overschouwt. Als zijn meisje nadert, dan, plOts, ziet hij 't landschap niet meer, en toch — ziet hij 't weer wel, want daar zij nadert overglijden haar dezelfde Broom-lichte glansen, de nachtsfeer omgeeft ook haar en een met het landschap wordt zij.... 187
Het meisje, waarop de gedenker van zijn verleden leven wacht, vermoeid en weggedroomd wacht, dat meisje is: zijn innigst-verlangde toekomst. En als zij nadert . . . II. „Het Boek is de Universiteit onzer dagen." De spotter moge verzuchten, dat men haar met al to veel bedompte en aartsvervelende „zweetkamertjes" heeft bedeeld, de ernstige ziet alleen naar en voelt zich gelukkig door dit beteekenisvolle feit, dat nu een discipel haar gehoorzaal heeft betreden, wiens wezenheid men oneindig grooter dan die van al hare leeraren voelt: het Volk. Dit Kind zal eens de sjacheraars in gunsten en eeredoctoraatjes uit hare poorten drijven, en de rechtvaardige begiftiger met onaantastbare en duurzame eere zal Hij zijn.. . . — April '15.
188
R. CASIMIR Schrijver van de zoo gezochte aeknopte Geschiedenis der Wijsbegeerte (2 deelen, 2e druk) in onze Encyclopaedie in Monografieen. Hij heeft daaivoor ook nog in bewerking een Geschiedenis der Opoedkundige stelsels.
I
LIGTHARTS PAEDAGOGIEK.
Ligthart is een geheel eenige verschijning in onze paedagogische wereld en de eerste opvoedkundige, die onzen naam tot ver buiten de grenzen droeg. Overheerschend is wel zijn kinderliefde, uitvloeisel van een algemeene menschenliefde, geboren uit een spontaan gemoed, gevoed door diep verwantschapsbesef. Alle menschelijke zonde en zwakheid heeft hij in beginsel in zich gevoeld, en dit maakt hem, den beminnende en beminnelijke, tevens tot dien somberen pessimist, die weinig van de menschelijke natuur verwacht, die alleen in innerlijke vernieuwing des harten 's menschen heil ziet. Dit bracht hem tot het christendom, dat hij aanvaardt als psychologische waarheid omtrent 's menschen natuurlijke verdorvenheid en mogelijkheid van zedelijke redding. Daarom verwacht hij zoo weinig van vormen — doode vormen in school en kerk, — noch van intellectueelen arbeid, 't zij als godsdienstonderwijs, 't zij als moraalonderricht, waar het werkelijke opvoeding geldt. — Zijn liefde voor 't kind maakt hem tot waarnemer ; en zijn bezwaar tegen allerlei stelsels van paedagogiek is steeds geweest, dat het 't eerlijk waarnemen van 't kind verving door doode formules. Hij is Been tegenstander der paedologie, zooals men gemeend heeft. Maar hij weet, dat een kind telkens anders
reageert, naarmate een ander .er op inwerkt : zoo vreest 189
hij valsche wetenschap onder den schijn van echte. Deze liefde voor en waarneming van 't kind zijn de groote voorwaarden voor goed opvoeden. Zij zijn bij elke moeder bijna vervuld : het komt er maar op aan, ze niet te vernietigen. Er is dus als een soort paedagogisch instinct, dat begint te werken, zooals de moedermelk te vloeien. Voorbeeld en omgeving moeten het andere doen : daarom beginne de opvoeding bij de volwassenen. Zij moeten eigen angst, drift, dwaasheid bestrijden en den moed hebben, het kind te laten uitleven. Natuurlijke weetlust moet niet worden onderdrukt, maar aangewakkerd, speeldrift omgezet in nuttig werk. Ook voor de zedelijke opvoeding geldt het, om het kind aan den arbeid te krijgen, niet door onderdrukking en dwang, maar door positieve factoren in 't werk te zetten. Op deze beginselen zijn ook zijn methoden gebaseerd. Hij i 't gaat uit van het naastbijzijnde, de houten vloer in lokaal en brengt van de omgeving tot heel het wereldgebeuren. In het zedelijke gaat hij in zijn leerboekjes uit van kinderlijke ervaring, die echter op denzelfden strijd der hartstochten berust als bij de grooten. De school moet een plaats worden, waar in gezonde omgeving — gezond voor lichaam, verstand en zede — met pleizier door 't kind gewerkt worden: niet de arbeid behoeft voor 't kind geschroomd te worden, maar wel de verveling. Daarom ook een nauwe wisselwerking met de practijk: verband van School en Leven. Dit alles is bij hem gerijpt in eigen ervaring. Hier is niets, dat speculatief verzonnen is. Hier is alles geput uit 't „eigen zelfs beleven". Dit geeft het frissche en levensware aan wat hij schrijft, dat, in zijn schoone voldragenheid, zijn geestige puntigheid, zijn diepe warmte en innige gemoedelijkheid ook aesthetisch ontroert. Haag, 27 Mei 1915.
190
II DE PSYCHOLOGIE VAN MEVROUW SIMONS—MEES' WERKEN. De opvoering der werken van mevrouw SimonsMees zal — hoe voortreffelijk ook — altijd teleurstellen, wie haar werken met liefdevolle aandacht leest. Want alle gebeuren in deze werken, alle conflict is een zoo fijn psychologisch-uitbeelden van zielstoestanden en gewaarworden, dat gebaar en stem uiterst moeilijk de intieme schakeeringen kunnen nabootsen. Met het geniale vermogen van de kunstenaar heeft de auteur haar karakters doordacht en doorvoeld, en men ziet, dat het moet komen tot een strijd, waar de tegenstellingen zoo scherp zijn. Meesterlijk schildert zij altijd weer opnieuw de menschen met de overwegende primaire functie tegenover die, bij welke de secundaire functie overheerscht, en al de correlaties dezer grondeigenschappen worden in fijne trekjes verbeeld. De moed, de charme, de royaliteit, de kleumsheid, de ontrouw van „de veroveraar" zijn allemaal in verband te brengen met zijn primaire functie, evenals de eigenschappen van Willem hooren bij het tegendeel. Bij geen auteur vindt men beter het begrip der kuischheid : haar beste vrouwen voelen, dat die kan samengaan met zinnelijke liefde. Als vrouw heeft zij met wonderlijken blik deze eigenaardigheid der vrouwenpsyche, die alleen liefde kent, en liefde en hartstocht niet te scheiden weet, in Sint Elisabeth geteekend. Zij heeft, als vrouw, haar vrouwenfiguren rijk gedifferentieerd en ze vervolgd, zoowel in haar diepe ernstige zedelijkheid als in haar wufte oppervlakkigheid. Minder rijk geschakeerd zijn haar mannentypen: zij ziet den man steeds in zijn huiselijke verhouding tegenover de vrouw; de gedeeldheid en de sejunctie der mannenziel begrijpt zij minder. Haar vrouwen leven in totaliteiten: daarom is de omslag 191
plotseling bij de moeder van : „Zijn Evenbeeld". Dit is geen Pout : integendeel ; bewijst het den fijnen blik. Er is in deze werken een merkwaardige ontwikkeling. De auteur stelt eerst eenige psychologische verschillen, in personen belichaamd, tegenover elkaar, maar bij voortgaande ontwikkeling worden haar personen rijker, voller, komen tintelende bijzonderheden naast de groote lijnen. Het is bevreemdend, dat men deze werken — als men nu eenmaal den maatstaf wil aanleggen van goed en kwaad aan kunst — onzedelijk heeft kunnen vinden. Want zij zijn alle te zamen de uitdrukking van een ontzaglijke worsteling: hoe men het uitleven van eigen psychische individualiteit met de strengste zedewet zal vereenigen. Men voelt, dat bij deze auteur, achter het wisselend spel der temperamentseigenschappen het
strenge, zedelijke bewustzijn staat, dat die uitingen natuurlijk, maar daarom niet steeds zedelijk vindt. Mevrouw Simons—Mees behoort dan ook principieel tot een andere groep schrijvers dan haar onmiddellijke voorgangers, bij wie de psychologische verklaring dikwijls de zedelijke beoordeeling ophief, of bij wie een opkomen was voor de immoreele. Bij haar niet aldus. Zij leeft in den tijd van a f firmatie : niet bij Kasbloem maar bij den eerlijken Hans is haar sympathie. Een volkomen oplossing te vinden van het vraagstuk dat haar bezighoudt, wat mevrouw Simons—Mees een geheel eenige plaats in onze letterkunde zou geven, is haar nog niet gelukt. Toch zou ik graag van deze hand het kunstwerk zien, dat de synthese van neiging en plicht, van persoonlijke vrijheid en bindende norm verbeeldde. Komt het, (misschien als roman in brieven of dagboekbladen, waartoe de schrijfster mij als aangewezen schijnt) zoo zou het een prachtige afsluiting zijn van een reeks buitengemeene werken. 192
SUZE LA CHAPELLE—ROOBOL
1Liaar tooneelspel Een r-1 Bode opende onze Tooneelbibliotheek.
Photo Schotel, Haag.
„L i z e: . . . . Ik heb willen bidden, ik heb mezelf willen voorhouden dat ik geen beter lot verdiende, dat het alles de straf voor mijn groote zonde was, dat ik dankbaar most zijn en boeten voor mijn slechtheid. 1Viaar dat was niet waar . .. . 1k heb to veel geleden. God zou mij die boete niet hebben opgelegd . . . . Die most door de menschen worden uitgedacht." Uit „Een Boete" III, 4.
193 Gedenkboek 13
!
Mr. FRANS COENEN C chreef, ter gelegenheid
0 van Dicken's Eeuw. feest zijn studie over Dickens en de Romantiek, die wij met illustraties in onze W.B. opnamen.
■
Photo Leenheer, Amsterdam
„Dickens' satire, al heeft zij ook haar zeer bepaald verstandelijke zijde en bedoeling, blijft over het geheel dicht genoeg bij de objectiviteit, zegt genoeg van het eigen karakter der dingen, om met tot droge geestigheid to vervallen, die zich enkel ontkennend tot de wereld verhoudt. Aldus doet zij zich meestal vermakelijk voor en geeft een kijk op menigen uithoek des levens. „Maar soms verfijnt zij zich en gaat bijna tot humor, als, zonder veel inmenging van den schrijver, zonder dat ook maar eenigszins directelifie zijn meening blijkt, de boekmenschen vanzelf tot elkander in lachwekkende tegenstellingen komen . . . . waar men ook wel om huilen kan. Het 'even is toch zelf noch komisch noch tragisch . . ." Uit: Dickens en de Romantiek
194
JOS. TH . J. CUYPERS r\eze katholieke bouw- 1 Limestrbhandl de reeks Voordrachten over Botnvkunst, De Middeleetuvscheoinvkunst.
„Want als wij in de gothische kunst zelve willen nagaan, welken invloed de geest van de kunstenaars, en toen dus ook van het beste deel van 't yolk, had op de kunst, dan kunnen wij niet spreken van eene toenemende v e r g e es t el ij king van de gothische kunst van de XII Ide eeuw a f tot in de XVde eeuw ; wel van een verder doorvoeren van het uiterlijke stelsel en 't overwinnen van meerdere ma t e r i e e 1 e m o e i 1 ij k h e d e n; waarbij het hoogere element, de geestelijke schoonheid der bouwkunst, in 't gedrang kwam. " Uit : Middeleeuvvsche Bouwkunst.
195
J. EIGENHUIS r Titgaven in onze N.B. : kj De Wijsgeer (en andere verhalen) (uitverkocht), De Jonge Dominee (2e druk, 6e8e duizend) en Groei.
DE BAKER. . . . . 0 wee, waarmee zie ik haar nu manoeuvreeren? „Wat doe je nou mensch?" roep ik ruw, hoewel wat ingehouden om mijn vrouw niet to verontrusten. De mummelmond ziet me vinnig medelijdend aan en tusschen zacht gemirleton in, licht de baker toe: „Maar paatj e, da's een zeeppennetje, niewaar Kabedoesie?" (Dit is een aanspraak, waarmee haar teere slachtoffer in het gesprek wordt betrokken.) „Niewaar, m'n Kabedoesie, papa weet alles van mesienes en zulks, maar niet van zeeppennetjes voor kleine beebies . . . ." Aan het vuurroode gezichtje van mijn kleine meisje 196
ga ik een en ander van de ware toedracht vermoeden en om niet uit te varen, verwijder ik me uit de kamer, me voornemend om aan den dokter te vragen, zoo gauw hij komt, of die zeeppennetjes niet schandelijk slecht zijn voor zoo'n teer gestelletje. Maar ik houd het niet lang uit en als ik binnenkom, is de baker juist bezig, onder luid schreiend geprotesteer en brullend lippen-getril, het mondje van haar arme slachtoffer hardhandig met een watje uit te doen. „Ziet u wel, meneer," onderbrak ze haar getoeter, „niets wordt er overgeslagen ; alles zooals de dokter het wil Ja, ja, ik ken 'm precies . . . . Werk al zoo lang met 'm . . . Anders zou hij me ook niet overal in goeie diensten recommandeeren. . . . Een verdachte lucht stijgt me in den neus, een lucht, die mij als geheelonthouder even gruwelijk toeschijnt als wijwater aan den Booze. „Wa's dat?" snauw ik en de brutale oogjes onder de kornet kijken me ondeugend slim aan. „Heb ik je niet gezegd : met boorwater uit dat fleschje) 1k heb het zelf nog klaargemaakt met gedistilleerd water . . . " „Wel, pappie,.... dat doene me altijd, niewaar Kabedoesie?" — Kabedoesie bruit haar instemming uit. — „Maar een klein tikje brandewijn er door, dat versterkt het mondje. . . . — Ik dacht bij mezelf, dat mijn dochtertje geen versterking van dat orgaan noodig had. — „Waarom wasschen we anders het ruggetje met bran dewijn, he Kabedoesie? — Om het te versterken . . . . En 's avonds ook het mondje . . . . Dat is uit ondervinding, he Kabedoesie.... Ja, pappie, zeit ze, vraag het maar aan den dokter.... Baker Blauw werkt al zoo lang met dokter Kapsel . . . . Die kennen mekaar best . . ." 197
En toen de laatste speld was aangestoken, werd Kabedoesie in haar rose wiegje gelegd, waar ze uitgeput en doezelig van den brandewijn dadelijk sliep, tot stichting van onze bovenste beste baker, die nu zeker wist, dat de kleine rekel haar niet in den nacht zou wakker blerren, nu het zeeppennetje ook inwendig schoon schip had gemaakt.
198
C. K. ELOUT
W an
dezen Haagschen Redacteur van het Algemeen Handelsblad gaven wij in onze Handboekjes twee staatkundige deeltjes: Onze Politieke Partijen en
V
Hoe we geregeerd worden. I
Photo Koene & Biittinghausen, A' dam
't KANON. Vier strophen in proza.
De dag luikt op. De zon komt aangeklommen. Uit verre kolken vaart het licht omhoog. Het schaaiert over 't land ; de lichtschalmeien schaatren. De vogels wemelen hun blij gerucht dooreen. De kindren waken staamlend op. De menschen reppen zich te-werk. En gouden lichtorkanen storten, stormend, uit den Oosten voort en jagen de achtersleepsels van den nacht in zee . . . . Tot de adem van den morgen stokt. En alles luistert. 199
Van onzienlijk verre komt het aangeklopt aan 't huivrend hart : 't Kanon. Het bonkend, stompend, knokkend kanon. 't Stil-verre grommend kanon. 't Kanon. Ten middag reikt de dag. In staatsie staat de wereld van overkoeplend blauw en blinkend lichtjuweel. Van 't Oosten zucht de wind, van 't Westen rucht de zee. De vogels zwijgen wat. De kindren dwarlen in hun spel. De menschen buigen, bezig, zich op 't land. En de aard wijkt open voor het warmend licht en vangt het vruchtig zaad dat 's zaaiers machtgebaar natuur ten offer plengt. Als priester van het Leven gaat de zaaier voort. In 't rhythme van het zaad. Maar achter d'einder gaat een ander; dreigend dreunt zijn doodenstap: et Kanon. Het brekend, wrekend, krakend kanon. 't Dof-doodend, mook'rend kanon. 't Kanon.
En de avond vouwt zijn handen. De nacht, met borne wiek, luikt de oogen van den dag. In 't zwart paleis van sterren schuift de gouden maan, verblankend, op. De vogels borgen 't hoofd. De kinderen droomen. De menschen mijmren van hun lief en leed. Nauw-zienlijk en nauw-roerend glijden, door het maanlicht, nevelsleepen, onwezenlijk als 't . teerst geheim dat 'n oogluik leefde in maagdelijk gewijd gemoed. Dit is het vrome uur voor alle stille zielen. Natuur aanbidt natuur. 200
Doch uit den donkren afgrond gromt het monster op: 't Kanon. Het brollend, rollend, grollend kanon. 't Klankspokend sombere kanon. 't Kanon. En zoo, ten juichend' uchtend, ten bezigen noen, ten biddenden avend, ter stille nacht, boort in het harte van dit land de spijkerslag van 't verre noodlot door en doet den vogel haapren in zijn lied, den zaaier wanklen in zijn tred, den kleuter kijken van zijn spel, den peinzer dwarlen uit zijn droom, de moeder varen uit Naar slaap — de huizen en de harten huivren: 't Kanon. Het machtig, manend, majesteitelijk kanon. De moordende maaier van den Tijd. De zingende zaaier van de Eeuwigheid. Het oordeeldonderend kanon. 't Kanon.
201
J. EVERTS VI onze Tooneelbibliotheek verschenen van hem drie een-bedrijven: De Verleider ; De Derde ; Krachi naar Kruis.
BELI J DEN IS. War alles wil ik de wereld, het leven erkennen en waardeeren, . . . . omdat ik dat zelf ben. Ik ben geen bergtoppen-maniak in geestelijken zin. ledere plant heeft Naar hoogte, waarop zij leven kan. Zoo is 't ook met den mensch, wat zijn geestelijk leven betre ft. Boven de wolken, ik weet 't, is de lucht meestal open en klaar. Maar alle lijnen zijn er scherp, alle kleuren hard en koud, en snijdend is er de wind. Als ik er toef, gaat mijn hart al spoedig uit naar de groene welige 202
dalen en laagvlakten. Daar waait een milde wind, de zomerregen doet alles groeien en glinsteren, en de stem van het levende, van Het Leven, wordt er gehoord. Ik heb het leven lief. Waarom zou ik 't verloochenen Omdat 't gebreken heeft? Een hardvochtig en onmenschelijk oordeel, dat van gemis aan sentiment, aan hart getuigt ! Ook onze kinderen hebben gebreken — toch hebben wij hen lief, zij 't dan ook uit hoogere ei gen-lie fde. Philosophie is on-natuur, en de consequentie van menige „richting" (Hegel, Schopenhauer) is : het Niets, de Dood. 0, eenzijdigheid ! Want leven is : sterven en geboren worden. Zelfmoord wordt afgekeurd. Waarom dan niet evenzoo geestelijke zelfmoord? „Torch-bearer of truth" . . . . Wel mogelijk. Maar veel walm verwekt toch die toorts nog voorloopig. En bij al het Licht, dat zij verspreidt, zie ik slechts des te duidelijker, hoe zwart aangeslagen ik door haar word. Neen, ik wensch niet „auf der Hale" te zijn. 1k gevoel mij daar ongelukkig, armzalig en verkleumd van koude. Ik zou er sterven. Waarom zou ik er dan heengaan? Omdat anderen 't zoo begeerlijk achten? Dwaasheid. 1k blijf liever beneden onder de wolken, in de vriendelijke dalen, en beploeg er mijn kleinen, vruchtbaren akker. Ook dial- immers kan ik van tijd tot tijd den hemel zien. Vaarwel dus alpen-klimmers, gletscher-maniakken, bruggen-bouwers tusschen hemel en aarde! Gij waant in den hemel te zijn daarboven) Och, armen ! )
***
203
DE WAARHE ID. Er zijn vele echte-lieden, die niet na-laten elkaar onophoudelijk (liefst bittere) waarheden te zeggen en zoodoende elkaars levens-geluk en -lust te vernietigen. 't Is: de ruige bast van den levensboom villen. Telkens komt een gedeelte van het blanke sappige innerlijk bloot. Maar die plek droogt spoedig uit, de boom verkankert en gaat dood.
*** Ons leven, hoe ruim van inzicht we ook zijn, is immer door het duister onbegrepene of het onbegrepene duister omringd. Zoo wentelt de zon-beschenen aarde door het nachtelijk heelal. DE VREES. 't Zijn meestal de lagen en kleinen van geest, die men vreest; niet de hoogen en grooten. Maar hoe kunt ge iets vreezen, dat lager en kleiner is, dan gijzelf ? Vreest men niet eigenlijk en alleen zichzelf, zijn eigen gedachten? En zijn 't niet alleen uw lage en kleine gedachten, waarin de vrees woont? Onderdruk dus deze minderwaardige gedachten, en ge zult uw vrees overwonnen hebben.
* ** Velen kennen 's levens ernst slechts in de sombere gedaante der wanhoop. 204
E IGEN BELANG. Bereidt den bodem — dat is het eenige, wat ge willens en wetens kunt doen. Het zaad karnt . . . . uit ongekende verten. Het leven zelf is de groote zaaier. Later wiedt ge het onkruid. En bedenkt, dat er geen akker zonder onkruid is! Het leven heeft 't in u gezaaid. Vermoei u dus niet met zelfverwijten — die zijn als veldmuizen en hamsters: schadelijk voor „den bouw", hoe aardig hun oogjes ook mogen glinsteren. Maar tot wieden zijt ge verplicht . . . . in uw eigen belang.
205
P. N. VAN EYCK C tond ons of zijn bundel
0 verzen Getooide Doolhof.
KUNSTENAARS OFFERLIED. „lk ben een altaar in de nacht, Mijn naakte hart, gewijd Ten offer, hOOrt de stilte, en wacht De vlam, en is bereid. 0 Leven, brand dit jonge hout En brand dit naakte hart, Maar wek een vuur dat niet verflauwt Wicir 't morgent, uit zijn smart. En laat dat vuur, een stijgend licht In 't diepst der duisternis, Een zuil zijn, stralend opgericht Voor wie verzworven is. 206
Een warmte voor zijn koud gemoed, Een schijnsel op zijn pad, Wie zonder dezen hoogen gloed Den weg verloren had. Hij vindt de stad, bereikt de poort, En peinst welk licht het was, Maar als de gouden morgen gloort Is 't hart verbrand tot asch."
207
ANNA VAN GOGH — KAULBACH Ljaar roman
Moeder,
in
Fl onze serie Nieuwe Romans verschenen, heeft nu den vierden druk bereikt bij zijn overgang in de Nederlandsche Bibliotheek. Van Naar hand gaven wij voorts twee tooneelstukken:
Eigen Haard en Fortuna.
OUD SCHILDERIJTJE. In mijn kamer staat een oud schilderijtje; de naam van den schilder is onbekend. 't Is een vrouweportret, waarschijnlijk fragment van een grooter stuk, door de eeuwen vernietigd. Misschien had dat grooter stuk geen waarde, misschien zal een expert uitmaken, dat ook dit vrouwekopje waardeloos is . . . . voor mij doet het er niet toe. Want in mij wekt het gezicht van die vrouw een vraag. . . . naar de ziel, die achter dat gelaat woonde. De oogen glimlachen, ironisch en wetend . . . . 't Is een jonge vrouw; om het blanke voorhoofd 208
krui ft het blonde haar en de halslijn boven het rood fluweelen jakje buigt zich jeugdig en mollig. Om den kleinen rooden mond streept, even aangegeven, een lijn van leed, en de krachtige neus duidt op kloekheid• Een vrouw, die het leven aandurft. En boven den neus de oogen met hun licht ironischen blik, den blik van een vrouw, die weet. Heeft zij al geleerd het leven te zien als een tragi-comedie? Wat misschien de eenige manier is om niet door het leven vernietigd te warden? Het kopje wekt mijmeringen, peinzingen over het lot der vrouwen in een tijd van rustiger persoonlijk leven, eeuwen geleden. Ik speur de ziel van die vrouw, en hoe zij gemijmerd heeft over het leven en ironisch gelachen en gestreden onder het kloeke uiterlijk. 1k vind er een schittering in van het eeuwige, een weerglans van het al, dat in ons alien zijn schijn geeft. Misschien is de vrouw zelve zich niet bewust geweest van wat in haar omging, misschien wist zij er niet in woorden van te spreken . . . . doch de schilder heeft de schittering van het eeuwige gezien en het vastgelegd in de trekken. Menig menschelijk gelaat brengt in zijn stervensuur voor 't eerst iets van het eeuwige naar buiten. Het te kunnen grijpen midden in het bloeiende leven, is des kunstenaars glorie. De oogen glimlachen, ironisch en wetend.
209 Gedenkboek
14
SAM. GOUDSMIT Is de schrijver van den I bundel novellen, dien we onder den algemeenen titel : De Groote Leerschool in onze N.B. deden verschijnen.
I
OORLOG 1915. Het is gemakkelijker, dom en slaafsch te sterven, dan wijs en opstandig te leven. Want: „Niet de dooden zullen God vieren, en niet zij die ter helle dalen . . . . Maar wij, wij zullen God bezingen, van nu of tot in eeuwigheid, Halleluja 1,,
210
JACOB ISRAEL DE HAAN "—Zijn aangrijpend verhaal
1 4 van het leven
In Rus-
gaven wij in onze serif. Han dboekjes.
sische Gevangenissen
Photo Merckelbach, Amsterdam.
AAN EEN, DIE MIJ „VRIEND" NOEMDE. 1 ) Uw vriend? Werd ik uw vriend, die graag een smader, Een hater van zijn eigen Volk eens was, Die blij verleid, op zoetste zonden ras, De zegen schond van Moeder en van Vader? Hoe zalig troost mij dat woord: „Onze vriend" Voor al mijn dwalingen, mijn smaad en smart En drift, die tergend al tucht heeft getart, Maar 'k vraag beschaamd: „Waarmede is het verdiend ? i) De leider van het Joodsch-Nationaal-Fonds in Nederland in een Jaarverslag. 211
Met mijn lied, dat niets meer deed, dan herzingen Wat ons Volk leed, sinds het door overmacht Zijn macht gebroken vond, zijn Stad verbrand ? Mijn Lied: overdroef van herinneringen Vinde uw stem eens blijder volte in de kracht, Die ons hart drijft naar eigen Stad en Land. EEN DORP IN BRETAGNE. Wat huizen rond een oude kerk, geen straat Van luiden steen, maar een zachte zandweg Waar weinig-wisslend het dorpsleven gaat Tusschen tuinen, huizen, hoeven en heg. Elk huis heeft zijn bloemen, geteelde of wilde, Asters, anjers, wijntulpen, de papaver, Dubbel en donkerrood, de wilde haver Groeit oovral waar de wind zijn zaden spilde. Een wonder zijn de lage daken: ziet Donkergoud mos groeit over het dakriet Er bloeien bloemen in het vochtig mos. En van de kindren ken ik stem en lach, Spelen en landliederen, menig dag, Dwaalden wij saam door dal en duin en Bosch.
212
HERMAN HEIJERMANS (S. Falkland) Behalve den bundel Kleine Vertelsels van FALKLAND gaven wij van Heyermans de navolgende tooneelstukken uit: De Meid — Beschuit met muisjes — De Opgaande Zon — Gluck Auf — Ein Mei — Nummer Tachttg — Ahasverus — Feest.
U vraagt mij een bijdrage voor het Gedenkboek bij het 1 0-jarig bestaan der Wereld-bibliotheek. 1k meen geheel in Uw geest te handelen door de verklaring of te leggen, dat ik de werkzaamheid van de „Wereld-bibliotheek" bijzonder waardeer en de grootste hoogachting heb voor de energie van den leider, die blijkens de gretige belangstelling van het Hollandsch yolk in een „waarlijke behoefte" voorzag. Het moet voor velen iets merkwaardigs zijn geweest dat zillk een groote omzet in Holland mogelijk was. Voor de geestelijke arbeiders, die een gezonde gemeenschapskunst bepleiten, is het verschijnsel geen verrassing, maar eene blijde bevestiging van de inzichten betreifende de stijgende ontwikkeling en ontwaking van het proletariaat. Uwe Maatschappij heeft inderdaad voor het meerendeel goede en goedkoope kunst gegeven. Met de beste wenschen voor haar verder welslagen,
213
Prof. Dr. G. HEYMANS Wan zijn hand publiceerden wij het bekende deel over De Psy-
V
chologie der Vrouw.
h v..
a44/1,
AA—
itme,
t-,4k
4,7,4 44,24
214
irs,A2,, e4.3(1
G. VAN HULZEN i n onze W.B. is zijn roman
1 Getrouwd,
(4e druk). In onze Nieuwe Romans gaven wij zijn verhaal Liefde's Tusschenspel (nu in de N.B.); voorts in diezelfde serie de novellen-bundels : Wrakke Levens en De Ontredderden I, II. In onze reeks „Van Reizen en Trekken" vraagt nog de aandacht zijn boek over Zwitserland.
OVER GOEDKOOPE BOEKWERKEN EN KOSTBARE DRUKKEN. . . . . ik leef zeer sterk onder het besef, dat het genieten van letterkunde niet gebonden mag zijn, althans zoo min mogelijk, aan het bezit van geld; dat een gedicht, een verhaal, een essay even geree onder het bereik van een ieder dient to vallen als het bezoek aan een kerk, het ontvangen van onderwijs. Verschilt een dichter, een verhaalschrijver in zijn diepste wezen zooveel met hen die den mensch kennis bijbrengen, hem troost schenken en zijn oog doen richten naar het ware en het hooge? Even kosteloos zouden de boeken moeten zijn als de gaven van godsdienst en onderwijs, maar ik vrees, dat zal voorloopig wel een droombeeld blijven. 215
Ten deele wordt er wel in voorzien. De openbare boekerijen zijn een ware weldaad, een behoefte voor den intellektueelen doch met aardsche goederen schraal gezegenden aardbewoner. Voor den stedebewoner bovenal. Maar hoe staat het hiermee op het platte land, in veraf gelegen oorden? En ook niet ieder werk leent zich er toe om volkomen tot ons te komen in een openbare lees-gelegenheid, zooals een boekerij nu eenmaal is. De aard van een gedicht, een verhaal, een studie brengt vaak mee, dat men zich er in verdiept, dat men er alleen mee is ; men moet het kunnen neerleggen en weer opvatten al naar de stemming, al naar men 't verkiest. En dat kan alleen als men een boekwerk in zijn bezit beef t. Trouwens, zouden alien in de openbare boekerijen willen gaan lezen, zoo werden deze gebouwen en het aantal boeken daar beschikbaar, in een ommezien te gering in aantal. Ik ben dus zeer voor goedkoope boekwerken, of juister uitgedrukt voor goedkoope drukken, wat niet hetzelfde is. Valt er veel voor te zeggen om letterkundige werken goedkoop verkrijgbaar te stellen, een boek dat me lief is, een boek waarin ik me gaarne verpoos, zie ik 't liefst in een band geevenredigd aan den inhoud waaraan ik mijn hongerig of dorstig hart sterk. Men moet geen likeur drinken uit een grof waterglas en geen frisch water uit een emmer, al zal menigeen in uitersten nood er genoegen mee nemen. Een mooi verzorgd boek is voor mij een kostelijk bezit; men geniet ook van het uiterlijk elk oogenblik. Onbegrijpelijk, dat menschen f 3 ad f 4 voor een bazarartikel uitgeven en dit bedrag te hoog vinden voor een geestesgave; dat ze voor een enkelen avond dit bedrag gaarne neerleggen in schouwburg en muziekzaal, doch niet over hebben voor een gedicht, een verhaal als blijvend bezit. 216
Komt dit, omdat het meerendeel van onze movie boeken in waarheid niet mooi zijn, dat ze slechts gelijken een prof handelsartikel zonder cachet of kunstzinnigheid van drukker en binder, enkel groot en dik omdat ze duur moeten worden verkocht? Bestaan er ook nog andere redenen ? Vermoedelijk wel ! Voldoende dat ik het hier even aantoets. Ik ben dus gelijkertijd voor goedkoope drukken en voor kostelijk-verzorgde uitgaven en niet voor de leelijke, dure middelmatigheden van thans. En dan, indien dit mogelijk ware, maar neen, zoo bij de hand nationaal zijn we niet, tot dat klare inzicht geraakt geen enkele regeering, ik bedoel, dat elk jaar minstens een Nederlandsch boek, roman of gedicht, met een half of heel millioen werde gedrukt en aan ieder Nederlander kosteloos uitgereikt, opdat dit nationaal produkt, deze gave van eigen kunst in ieder gezin aanwezig zou kunnen zijn. Zou men bij ons zoo nationaal ooit kunnen worden.... neen, dat geloof ik niet, we zijn een klein yolk en zullen dat wel altijd blijven, we mogen dus tevreden zijn als uitgevers de boekwerken goedkoop verkrijgbaar willen stellen. Toen de Wereldbibliotheek werd opgericht, beyond ik mij in het buitenland. Niettegenstaande dat, meen ik wel, zooal niet de eerste, dan toch zeker een der eersten te zijn geweest, die eenige werken vrij maakte om ze den leider tot opname aan te bieden, het honorarium daarvan aan hem overlatende. Nu, wat dit laatste betreft, zou ik een grappige anekdote kunnen vertellen. Toen ik, na dat lang gedwongen verblijf in het buitenland, binnen de eigen grenzen terug, ergens een kleinen boekwinkel binnentrad om een werk te koopen — het was in de Weste Wagenstraat te Rotterdam — drong de verkooper mij 217
met alle geweld op mijn eigen boekwerk (Getrouwd) . J a, de auteur, beweerde hij, was zoo ingenomen met de W. B., dat hij zijn boekwerken gratis afstond. En ditzelfde vernam ik later nog vele malen. Ook het publiek verkeerde blijkbaar in de meening, dat men hier stond voor filantropisch gedoe. Ze verwonderden zich erover als ik verklaarde eer meer dan minder te ontvangen, al blijkt ook in dat geval het bedrag vaak belachelijk weinig. Het zou overigens een dwaasheid zijn, een sociaal misbegrip, om boekwerken goedkoop te doen verschijnen ten koste van de arme dichters en schrijvers ; men bevoordeelt niet de genieters boven de voortbrengers. En daar gaat het zoo geree heen met goedkoope boeken . . . . met de kostbaren eveneens. Zeker, onze uitgevers moeten wel eerst bedacht blijven op hun eigen belang, de -kommercieele waarde van een boek ligt hun het naast aan het hart. Het is het eerste en het laatste waarvan ze spreken als je bij hen bent, 't kan moeilijk anders. Toch . . . . boeken het-licht-doen-zien en verspreiden is een beschavingsmiddel, een verhooging van het geestelijk peil. Dit verhoogen ze zeker niet als ze enkel of bovenal aan de tastbare winst denken en daarmee verlagen ze dan zichzelf, hun geheelen stand. Ik geloof helaas niet, dat onze uitgevers dat hooge standpunt onder hun medeburgers innemen als in de bloeitijdperken van ons yolk. Men vindt haast geen uitgevers die zich verbonden achten aan hun schrijvers ; ze probeeren het met een iegelijk en verwerpen hem dadelijk als hij geen winst afwerpt. Ook de dichters en schrijvers zijn in deze niet zonder schuld. Gelukkig komen er kenteekenen van beter begrip, wederzijds. Het goedkoope boek voor de massa, de kostelijke druk en uitgave voor den gelukkige die het op prijs weet te stellen en het betalen kan. Die laatsten zijn er te gering in aantal, zeggen de vakmenschen. Ilc weet het 218
niet en geloof het niet, overal bij ons speurt men teeke nen van welvaart en weelde, waarom zou men geen mooi boek willen koopen? Er zullen vanzelf meer boekwerken ten geschenke gegeven worden als ze werkelijk van een aard zijn dat ze een kostbaarheid uitmaken. In elk geval moet het middelmatige, het burgerlijk-dure en burgerlijk-grofleelijke boek weg, zooals al wat middelmatig is niet meer van dezen tijd kan worden geacht. Sommige boekwerken verschijnen eerst duur, om daarna in groote massa goedkoop herdrukt te worden, anderen zal men dadelijk onder het bereik van de menigte brengen, waarna als vanzelf de behoefte ontstaat, om dat zelfde in een kostbaren druk te bezitten. Waarom zouden er, als er 13 duizend menschen bestaan, die, om iets te noemen van mij, „Getrouwd" in goedkoope uitgave kochten, er geen 1300 zijn, of desnoods 300 zijn, die het ook als een artistiek bezit voor zich wenschen? Boekverkoopers wijzen, geloof ik, het publiek niet voldoende op een mooien, zeldzamen druk. In het kort dus, het goedkoope boek naast het kostelijkverzorgde, voor beide blijft plaats.
De Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lektuur heeft, meen ik, nieuwe banen geopend. Haar zienswijze wordt niet langer bestreden, eer gevolgd. En vaak op gelukkige wijze! Er komen al uitgaven, niet enkel goedkoop, doch tevens verzorgd, als kostelijke dingen. 't Goede voorbeeld wordt dus gevolgd. Zou onze jubilaris nog een ander goed voorbeeld ter navolging kunnen geven? Als ik het wel heb, zal het overschot van deze jubileum-uitgave dienen als begin van een fonds voor het technisch en administratief personeel . . . . Dit wordt toegejuicht. Ongetwijfeld ! 219
Maar waar blijven de dichters en schrijvers? Hebben die al een fonds, een bate als ze oud en versleten zijn? Een policie-agent, een werkman aan de geGelukkig meente krijgt pensioen. En de dichter velen van hen hebben andere baantjes, eigen inkomsten. Maar zij, die zich geheel aan de kunst geven, wat wacht hun . . . . het armenhuis Als de uitgevers eens gezamenlijk van de uit to keeren honoraria eenige percenten gingen storten tot een fonds Wellicht wil de W. B. er mee beginnen. Of heeft de gemeenschap geen verplichtingen tegenover hen die zich geheel aan het geestelijke wijden? Goedkoope boeken voor het yolk, ja . . . . doch aan de voortbrengers ervan mag toch ook op bescheiden wijze worden gedacht. )
)
220
Dr. ALETTA H. JACOBS
C chreef in gemeenschap
0 met Mevr. Van BalenKlaar ons „Hand boekjeover Vrouwenkiesrecht.
LEVENSSTR I JD. Leven is strijden ! Strijd tegen vooroordeel, tegen misstanden, tegen wreedheid, tegen uit den tijd geraakte begrippen, strijd vooral tegen elke belemmering, willekeurig aangebracht, waardoor de menschheid wordt 221
verhinderd geleidelijk voort to schrijden op den weg naar een hooger bestaan. Strijden is leven ! Met den stroom mededrijven is een doode-visschen bestaan.
222
Jhr. Dr. Mr, B. DE JONG VAN BEEK EN DONK as een der sarnenstellers van ons „Hand, boekje" over Wereldwelvaart; Wereldrecht; Wereldvrede.
Photo van der Stok, Leiden
VREDE EN OORLOG. Sommigen verkondigen, dat de tegenwoordige tijd opnieuw leert, hoe nutteloos de vredesbeweging is en hoe onuitroeibaar de oorlog, die immers in overeenstemming zou zijn met de menschelijke natuur. Het ware misplaatst in deze droevige tijden een juichtoon, zij het ook over den vooruitgang der vredesgedachte, to cloen hooren. Maar een woord van bemoediging tegenover het pessimisme mag niet ontbreken. De tegenwoordige vredesbeweging heeft dezen oorlog nog niet kunnen voorkomen. Wie bedenkt, dat eerst in de laatste dertig jaren van een eenigszins ernstige vredesbeweging gesproken kan worden, zal erken223
nen, dat de toekomstkracht dezer jonge strooming allerminst mag worden in twijfel getrokken door het feit, dat in dezen korten tijd nog niet de overwinning is kunnen behaald worden op vooroordeelen van eeuwenouden groei. Om het vertrouwen in de toekomst te kunnen behouden, is voldoende, dat vergelijking met het verleden leert, hoe de vredesgedachte steeds krachtiger wordt. Wie zich beroept op de menschelijke natuur om aldus het onvermijdelijke van oorlogen te betoogen, zal voor de ontwikkeling dezer menschelijke natuur bij zoo velen in een andere richting, n.l. in die van zin voor internationale rechtvaardigheid en menschenliefde, niet blind mogen zijn. Vergelijken wij 1870, het jaar van den vorigen grooten Europeeschen oorlog, en 1899, het jaar van de Eerste Vredesconferentie, met het heden. In 1870 werd hier te lande de eerste vredesvereeniging opgericht. Schuchter bepleitten de oprichters de gerechtvaardigdheid van een vredesbond ook in een klein land. Van verband met organisaties in andere landen, van onmiddellijk bewerken der openbare meening, was geen sprake. Ook in 1899, toen de -Regeeringen in een langen tijd te voren aangekondigde of ficieele Vredesconferentie tezamen kwamen om gezamenlijk over de middelen te beramen om den vrede te kunnen verzekeren, was van een ernstige poging, om door de openbare meening invloed op de uitkomsten der Conferentie uit te oefenen, geen sprake. Een ,opkomende gedachte aan een Internationaal Congres, voor dit doel te 's-Gravenhage te houden, werd onmiddellijk weder opgegeven, op grond van financieele bezwaren en van te korte voorbereiding. Stel daartegenover 1914/1915. In alle landen ziet 224
men een bewuste organisatie van de vredesvrienden. En bewust, dat alleen door algeheele samenwerking eenige invloed op het toekomstig lot van Europa kan worden uitgeoefend, kwamen in April 1915 de leiders der beweging uit tien landen te 's-Gravenhage samen, om zich te vereenigen op een gemeenschappelijk program. Korten tijd daarna werd ook een openbaar Internationaal Vrouwencongres gehouden, waar vrouwen, tot elkander vijandige Staten behoorend, elkander verzekerden, dat de oorlog in haar gevoelens van vriendschap geen wijziging heeft gebracht, dat zij gezamenlijk willen strijden voor een duurzamen vrede. Bezwaarlijk was de refs, zedelijke moed was noodig om het vaderland te verlaten om van zijn internationale plichten te getuigen, kort was de tijd van voorbereiding, wat woog dit alles bij deze personen tegenover hun plichtsbewustzijn en geestdrift, om te strijden voor een betere toekomst? Reeds staat ook vast, dat een groot internationaal congres tijdens de vredesonderhandelingen uiting zal geven aan den wensch van talloozen in alle landen naar het tot stand komen van internationale hervormingen, die een meer duurzamen vrede zullen waarborgen. Wie vergelijkt het schuchtere, tastende pacifisme van vroeger, met het doelbewust, georganiseerde optreden der tegenwoordige voorstanders van een duurzamen vrede, zal een vooruitgang moeten erkennen, die een belofte is voor de eindoverwinning. Wellicht zal reeds in dezen oorlog de oorlog zelf de verslagene blijken te zijn. Mei 1915.
225 Gedenkboek
15
J. KLEEFSTRA
IV Tij gaven van dezen
W
bekenden paedagoog
uit de navolgende werken :
Grondslagen van Opvoeding en Onderwijs (N.B.) en Een Vacantie op de Friesche Wateren (Serie „Van Reizen en Trekken").
SCHOONHEID IN ONDERWIJS. Het onderwijs in de Wiskunde is een gruwel voor het kind en de wetenschap beide. G. Mannoury in het Weekblad de Amsterdammer van 22 November 1914.
Voor het onderwijs in de wiskunde is sedert 't begin der 1 8de eeuw de rationalistische methode in gebruik, waarbij de wetenschap uit axioma's of uit algemeen aanvaarde hypothesen steentje voor steentje wordt opgebouwd in logisch verband, zonder dat de student besef krijgt, waar dat alles naar toe moet, dus zonder doelbewust gebruik van het materieel. Aan deze methode heeft de wiskunde haar reputatie to danken 226
van middel bij uitnemendheid tot ontbolstering en oefening van het verstand. In de twee eeuwen geleden aannemelijke onderstelling, dat geen enkel jongmensch de wiskundige faculteit zou kiezen zonder aanleg voor en lief de tot deze wetenschap, en dat voor de universiteitsjaren geen wiskunde werd gedoceerd, kan men niet anders dan de rationalistische methode bewonderend prijzen. Maar die onderstelling gaat sedert lang niet meer op. Thans is de wiskunde een belangrijk onderwijsvak op ieder schoolprogram. Kinderen zonder uitgesproken aanleg voor de wiskunde moeten vrijwat van dat yak leeren, lang voordat zij den normalen studentenleeftijd hebben bereikt, dus lang voordat hun hersengestel voldoende gerijpt is, om de rationalistische methode te verdragen. De geestelijke hygiene eischt, dat bij de geestelijke voeding der kinderen zorgvuldig wordt gelet op grondstof en bereiclingswijze, terwijl de uiteenloopende bestemming der leerlingen — bijv. voor meer technische of meer philosophische studien — een aanschouwelijke behandeling der leerstof vordert, waarmee bij uitsluitend philosophische voorbereiding geen rekening behoeft te worden gehouden. Het wiskundig onderwijs is niet meegegaan met den modernen tijd en de veranderde omstandigheden; het rationalisme bekommert zich niet om methodische schoonheid, het maalt niet om onderwijskunst. En toch! de wetenschap moge voor de verstandelijke ontwikkeling en het praktisch bedrijf der menschen nog zoo'n beteekenis hebben, het is ten slotte op velerlei gebied de onderwijskunst, die Naar kan maken tot een genOt voor het kind, evenals het trouwens overal de kunst is, die — verbonden met wetenschap — den mensch het ware genot verschaft. 227
Voor kinderen tot den 1 6-j arigen leeftijd is de methode meer dan de zuivere wetenschap, de onderwijskunst meer dan de vakkennis. Onderwijzers, die weten waar het bij de kinderen om gaat, zullen met mij eens zijn, dat de ambitie van de leerlingen nooit of to nimmer wordt opgewekt door een leervak, maar door de kunst en de lief de, waarmee 't wordt onderwezen.
228
C. R. DE KLERK C. R. de Klerk gaf met L. Simons onze editie van Vondels Spelen uit en schreef er, behalve een aantal bizondere Inleidingen en Aanteekeningen, een uitvoerige algemeene Kultuurbeschouwende Inleiding voor. Hij vertaalt thans voor ons Augustinus' Belijdenissen.
DE REI J VAN KLARISSEN De nood heeft de Kerststemmen verstomd van triomfeerende Maagden en adoreerende Edelingen: erger dan heidensche barbaren branden de Grafelijken op moord en schennis. Alleen het weerlooze heiligdom der Godverloofde vrouwen heft dan nog een Kerstlied aan, dat doorgaat op het tiran-motief van den tweeden Reij. Eene Abdisse van Velsen en een Kerkprins van Aemstel met een choor van geestelijke dochters — hoe kon Aemstel's Stede beter haar beste binnenst en schoonste zelf geven dan in de onaardsche en tevens teederst-menschelijke stemmen van deze uitgelezenen onder haar „geestelijk yolk." Wisten de bloeiende jonkvrouwen en de klare tenoren der twee eerste Reijen te leven en te gelooven, weet de Slotreij der Burgzaten te berusten en te troosten, — de Reij der Kloostermaagden weet te sterven en te verzinken in de scouwinghe der dingen Gods . . . . Neen, het tooneel van Gosewijn en de Klarissen is niet maar een treffende episode in den gang van 't verhaal of een apart bedrijf in den bouw van het stuk, het is in de tragedische lijn van Vondels verbeelding het hoogst en spannendst gebeuren. 229
Dezen reinen-van-harte, onschuldig zelven als Bethlehem's kinderen, en zelven straks een krans van martelbloemen wit en rood, hier en nu z66 te doen vieren de Flores Martyrum, gelijk de Liturgie de kleine Kerstheiligen bij de Kribbe prijst, — het is van den kunstenaar een t r a g e d i s c h e greep zonder voorbeeld. En wat is her o i s c h e r gevoeld dan het levensavondlied van den ouden Ziener, waarmee de Liturgie op Licht-Mis haar veertigdaagsche Geboorteviering besluit, te leggen deze monden op het oogenblik, dat de Kerstnacht verzinkt in een helnacht van moorden en schenden. Waarlijk, dit is een onsterfelijk sterven. Niet alleen voor de belijders van het oude geloof, maar voor alle schoonheidsgevoeligen. Het binnengezicht van iederen toeschouwer ziet onder het zingen der Klarissen en in de dramatische uitbeelding van haar dood een hemel opengaan. In deze aardsche engelen culmineert de Gysbreght als Kersttragedie en de hemelsche verschijning van Rafael met zijn „reddende" sluitrol van het romantischhistorisch gebeuren wordt bij heure verhevenheid betrekkelijk banaal.
230
WILLEM KLOOS illem Kloos, de Haagsche dichter en letterkundige voorganger bewerkte voor ons twee Bloemlezingen met uitvoerige inleidende studie van 18de-eeuwsche dichters : Bilderdijk en Rhijnvis Feith. Voorts vertaalde hij de Imitatio Christi en schreef er een uitgewerkte studie
W
voor.
Photo Susan & Co., Den Haag.
Het gaat met de literaire kritiek als met ieder ander ernstig vak: wie zich niet met zijn heelen geest en het diepste van zijn Zijn voor-goed er aan kan geven, wie niet dag-aan-dag ervoor werkt, zoodat hij, door de jaren heen, langzaam-aan in staat raakt, de fijnste nuances van gedachte en uitdrukking, in hun onscheidbaar wederzijdsch verband, zoowel in de schrijfkunst van anderen als in zijn eigene te onderkennen en vast te houden, zoodat hij daarop kan voortgaan met zijn denken als op den eenig-zekeren bodem, zoo iemand dus, die wel eens wat mijmert over literaire kwestie's, maar wien het denken daarover toch niet tot een streng-doorgevoerde levenstaak mocht worden, —hij 231
kan wel eens wat goeds zeggen,.van tijd tot tijd aardige opmerkingen maken, of een piste gedachte precies genoeg formuleeren, maar een kritikus in den volledigen, in den eenig-juisten zin des woords kan hij toch geenszins worden genoemd. Mei 1915.
232
Dr. EDW. B. KOSTER it zijn grooten bundel Verzamelde Gedichten
trok hijzelf voor ons een keur, waarin vooral zijnNiobe blijvend de aandacht trok. Ook gaven wij vertalingen van zijn hand van Shakespeare's Coriolanus, Macbeth, Othello, Julius Caesar, De Koopman van Venetie, Anthonius en Cleopatra en van Lessing's Nathan de Wijze.
Naar een teekening van zijn zoon
FRAGMENT UIT „ODUSSEUS' DOOD". In een onpeilbaar-diepen middernacht, Toen alles lag in onbewusten ban Van naad'rend onheil, zware duisternis En aarde en zee benauwde, stilte woog Met somb'ren last op mensch en dier en plant, Ontsprong met plotsen ruk aan 't grondloos diep Van verre nachtspelonken booze storm, Aanrijdend op de ratelende kar Van vlagend-felle winden, wier geblaas Den donder wekte in krochten van gewolk, Berstvol gestapeld aan den horizon, Zwaar liggend op de baren van de zee. 233
En door het luider gillen van den storm, Die schaterend zijn wreeden delgingslach Lid schallen langs het ruim van zee en land, Door 't knetter-loeien van den dondergalm, Die dreunend rondging in de wijde lucht, Door 't ruischen van den regen, wiens gestriem De golven geeselde, wier ziedend schuim Werd voortgezweept op 't zoeven van den wind, Speelde ook de wimpel van het bliksemlicht, Met ijlend flitsen wapp'rend door de lucht, Van wolkentinnen waaiend, glorievol Den zegetocht verlichtend van den storm. En in de gonzing van dat grootsch orkest, Waar alles speelde in schrikb're harmonie Met teist'ring van daemonisch-wilden hoon, Die telkens in ontdaan gesteen verklonk, Maar telkens sterker oprees in geweld, Werd keer op keer een stervenskreet gehoord, Een plons, een vreemd gekraak, een angstgeschrei, Dan plots ontzetb're knarsing en gegil Van menschenstemmen, — toen weer niets alom Dan daverende wieling van den storm. En flauw verhief zich hulpeloos omhoog Met biddend armgebaar uit donk'ren romp Van zwaargehavend schip een naakte mast, Omflard van lompen zeil, spook'rig begluurd Door 't ijlings schampen van het hemelvuur.
234
W. KROMHOUT Az.
NIan dezen bouwmeester V was de tweede Voordracht over Bouwkunst: Oostersche Bouwkunst.
Photo Bratsch, Amsterdam.
235
LOUIS LANDRY IV as de eerste secretaris onzer redactie. Hij vertaalde o.m. voor ons Julius Kapp's werk over Richard Wagner, schreef toelichtende aanteekeningen tot Mevr. Bosboom's Prinses Orsini en een Inleiding tot zijn vertaling van Zola's De Erfgenamen van
W
Rabourdin, uit welke inleiding wij hieronder iets aanhalen.
„Theorieen en formules zijn het noodzakelijke neerslag van het gistingproces der menschelijke bewustwording; zij zijn onvermijdelijk en onmisbaar op momenten van orientatie en bezinning in den ontwikkelingsgang van den menschelijken geest. Maar omdat zij het leven en de werkelijkheid nooit geheel kunnen omspannen, hebben zij uitteraard slechts tijdelijke beteekenis; hun invloed is to spoediger voorbij, naarmate hun beperktheid en eenzijdigheid voelbaar wordt."
236
J. H. W. LELIMAN I an dezen bouwkunste-
V
naar was de 3e voordracht over Bouwkunst af komstig : Klassieke Boutvkunst.
Photo Willem Brok, Hilversum.
DE BOUWMEESTER. De taak van den bouwmeester is zonder eenigen twijfel een der schoonste, maar tevens een der meest veeleischende. „Als die Krone des modernen Menschen in seiner gliicklichen Vereinigung von Idealismus and Realismus wurde der Architekt gepriesen." Na met deze verheffende zinsnede het hoofdstuk „Der Architekt" van zijn opzienbarend geschrift „Modeme Architektur" to hebben ingeluid, doet Prof. Otto Wagner er evenwel onmiddellijk dit schijnbaar bitter gestemde, maar eerlijke voorbehoud op volgen 237
ter waarschuwing tegen overdreven verwachtingen: „Leider empfindet nur er selbst, wahrend die Mitwelt, wenig theilnehmend, abseits steht, das Wahre dieses Ausspruches". En Prof. Wagner mag veilig tot de idealisten worden gerekend ! Te verzwijgen dat zulke ervaring ieder te wachten staat die de bouwkundige loopbaan kiest, zou illusies kunnen wekken, die nauwelijks voor verwezenlijking vatbaar zijn. Maar wie Naar uit en met overtuiging inslaat zal die moeilijkheden overwinnen, de teleurstelling dragen, gestaald door de bezieling, die uitgaat van het bewustzijn een hooge roeping te vervullen, een verheven taak te dienen. De taak van den bouwmeester is verheven. Bouwwerken zijn documenten. Menig tijdperk wordt naar zijn gebouwen beoordeeld. Zij immers leggen de cultuurhoogte van hun tijd vast. De bouwkunst pleegt een bevoorrechte kunst te zijn in groote tijdperken, gelijk zij het doorgaans ook is van de krachtigste persoonlijkheden der historie, van machtige staten. Wij zien Naar veelal bloeien in tijden van krachtig pulseerend geestelijk leven. Zij houdt de herinnering vast aan ten onder gegane rijken. Zij getuigt van de geestesstroomingen en beschavingsperioden uit het grijs verleden en verraadt de soms tot onbegrijpelijke hoogte ontwikkelde techniek en kunstvaardigheid en den grootschen schoonheidszin van uitgestorven rassen en volken. Wij behoeven echter niet zoover terug te gaan om de beteekenis van bouwwerken waar te nemen als een zuivere maatstaf van het peil van beschaving en geestelijk leven. Het zijn geenszins enkele werken van bijzondere beteekenis die daarvoor in aanmerking komen. De kleinere en bescheiden gebouwen zijn in hun samenhang beschouwd een niet minder kenschetsend beeld van het tijdperk waarin zij ontstonden. 238
De bouwmeester schrijft aldus de onvergankelijkste en meest in het oogloopende archiefstukken. En dat besef zal niet nalaten zijn verantwoordelijkheidsgevoel te prikkelen tot krachtsinspanning. Om, met die gedachte voor oogen, deze roeping te kunnen vervullen, moet de bouwmeester als kind van zijn tijd, de heerschende geestelijke stroomingen van nabij volgen, hare beweegredenen doorgronden en hare tendensen peilen opdat in zijn werk niet het evenwicht verloren ga en hij niet aan de grillen eener voorbijgaande, ongefundeerde mode of fert, wiji deze ten onrechte werd aangezien voor de ernstige weerspiegeling van een ideaal van zijn tijd. Daarbij moet ook het historisch gevoel zuiver en scherp ontwikkeld zijn, want om de juiste uiting van den modernen tijd te kunnen geven is het onmisbaar tevens te weten hoe ver, in welk opzicht en in welke gevallen het heden nog verbonden is met het verleden, waaruit het zich ontwikkelde en met welks overleverinr
gen het mitsdien samenhangt.
239
G. MANNOURY Onder toezicht van den schrijver, Prof. Dr. H. KERN, bewerkte hij diens Manual of Buddhism voor ons tot een overzicht van Het Boeddhisme, in vergelijking tevens van zijn historie en grondslagen met die van het Christendom (2e druk).
HET WOORD. Eensdeels: Het woord is wederkering, en dus gelijkheid; het is relatie, en dus verschil. Het is daad van spreker en daad van hoorder, om te verdelen wat niet deelbaar is en vast te leggen, wat niet bestendig is. Het woord is onhoudbare bepaaldheid. Anderdeels: Onwrikbaar is het woord-als-werkelikheid. Het is verleden leed en komende vreugde, klacht en wil inenen. Het woord is menselikheid. Vlissingen, 17-3-'15.
240
ELINE MARE (pseudoniem) C chrijfster van de Vlaam. sche schets : Cleemke's Fortuintje. En van Lieveke,
3
dat voor een volgenden jaargang aangeteekend staat.
Photo Berssenbrugge, Rotterdam.
„Zonderlinge verhalen liepen in den omtrek, over 't dwergkes rijkdom. In den cite vertelde men dat ze zakken vol had, dat ze een maand tellen moest eer ze rond kwam en dat ze overdag sliep en 's nachts haar zakken uitschudde, met den duvel errond danste en 't geld mat met een siroopmaatje. De strijksterigge verhoovaardigde zich met haar to hebben gesproken, en wist zeker dat Cleemke een tooverhekse was." Uit Cleemke's Fortuintje.
241 Gedenkboek 16
JOHAN DE MEESTER I I an dezen verteller namen wij in onze N.R. op: De Zonde in het Deftige Dorp (in herdruk).
V
Photo Emile Polak.
DE BETREKK ING. De ontmoeting was eigenaardig. Een der zeldzame keeren, dat -ik een „salon" heb bezocht, werd ik voorgesteld aan een mooie, jonge vrouw, over wier verstand en inzicht de gastheer mij veel prachtigs gezegd had en die met een „ah!" op het hooren van mijn naam, mijn ijdelheid vleide. Al spoedig bleek zij, te weten, dat ik „schrijf'', maar geen boek of vertelling van mij te kennen. Zou dit mij hebben teleurgesteld en bij het spreken geprikkeld? Het is mogelijk: wij, schrijvers, zijn mal! Doch neen, deze heftigheid kwam van iets anders. Hoe moet ik haar ontgoocheld hebben, 242
nog voordat iets van mij illusien schiep : een schrijver, die zulke dingen kon zeggen!. . . . Wij spraken over huwelijken, dat er maar aldoor z6Ovele mislukken. — „Er waren ook thivele mannen ondankbaar". — „En hoevele vrouwen !" durfde ik. Zij glimlachte noch keek gekrenkt, doch op haar beurt durfde zij : — „Dankbaar? Waarvii6r?" — „Dat de man om haar een betrekking bekleedt, zooals de rare terminologie het noemt". 1k moest mij verklaren en deed het gretig. Wij, schrijvers in een klein land, kunnen beter dan iemand besef fen, wat de dwang is van een betrekking. Zij, onder ons, die er eene hebben, hebben en houden, weten, indien zij eerlijk om zich heen kijken, dat zij slechts enkelen zijn uit tallooze, niet aan kunst doende, mede-slaven. Want hoevele mannen, in elken stand, werken louter om den broode en leeren zichzelven verdenken, weerzin tegen alien arbeid te hebben, doordat hun dagelijksche taak hen verdriet. Zij kunnen de ongelukkig getrouwde mannen niet beklagenswaardiger vinden dan degenen, die dom hebben gedaan bij de keus van hun yak. Ook bier is „scheiding" alleen bij hooge uitzondering mogelijk. — Dus? — Dus alweer een moeilijkheid meer bij die allergevaarlijkste levensbelasting, het hebben-van-kinderen. Op .de keus voor een huwelijk trachten de ouders toe te kijken en het lukt hun bijna nooit en tallooze moeders bemoeilijken de eerste huwelijksjaren heurer dochters door de schoonzonen te haten. Tot het trouwen sporen zij heur jongens, althans voor een zekeren leeftijd, zelden aan. Tot het kiezen van een betrekking doen zij dit wel. Nooit zouden zij het verwijt dulden: — „Het is u er maar om te doen geweest, dat ik trouwde: met wie, kwam er minder op aan". Ten -
243
opzichte van maar al te veel slecht gekozen betrekkingen kunnen maar al te vele vaders en moeders een overeenkomstig verwijt niet ontgaan. De keus is even moeielijk, de drijfveer er toe minstens even onnaspeurlijk als die tot het verkiezen van een vrouw. De levenstaak, waar mijn tweelingbroeder in opgaat, zou mij tot den slaaf van mijn broodwinning maken. De vrouwen klagen over de onnoozelheid, de minderwaardigheid van heur werk in het huishouden. Ik voel alles voor die klacht. Juist, doordat ik zoo goed besef, hoevele huwelijken worden bedorven door een overeenkomstige ontevredenheid van den man. Het vrouwtje vond, dat ik overdreef. — En wij vrouwen dan? Geen vrouw vindt huishouden-doen pleizierig ! Als een man nog niet voor ons over heeft, de kostwinner van zijn gezin te zijn — De loos t, Mevrouw. En, daar ik lachte: — Is het woord u te vulgair? — Integendeel. Maar het is onvoldoende. . . . . Ik voorzag, dat het gesprek nu zeker zou misgaan. En zij was een sympathieke en mooie vrouw. Doch het wird de oude strijd van de sexen. Ik noemde de vrouwen luxe-wezens, sprak van die luxe: de vele kinders, en het is hard tegen hard geloopen, en toch had ik die moeder een waarheid gezegd, waar zij waarschijnlijk haar man op zal wijzen, daar zij een jongen hebben van zestien. Noemen zal zij mij dan niet.
244
Dr. M. B. MENDES DA COSTA IF\ eze beoefenaar der
jj klassieken maakte voor onze W.B. een toegelichte vertaling, uittreksel, uit Xenophon : De Geschiedenis van Abradatas en Panthea.
Photo Muns & Co., A'dam.
245
KEES MEIJER a zijn bundel Het Nieuwe
in onze N.B. Xi N N gaven wij in onze HandLeven,
boekjes zijn Overzicht der Theosophie.
BIJ MI JN PORTRET. Daar mij verzocht is niet over de W. B. te schrijven, lijkt 't mij het meest passend voor dit gedenkboek bij bovenstaand portret iets over mijzelf te schrijven. Ziehier. Zoo zag ik er uit, toen op verzoek van de W. B., in April jl. dit kiekje wend genomen. Het stelt mij voor, zittend aan mijn schrijftafel op mijn kamers in het Duinlustpark te Santpoort, zittend voor een groot raam met uitzicht op bollenvelden, waar straks de hyacinthen en tulpen haar kleurvakken zullen maken, en die omgeven zijn door 't hoog geboomte, dat de achterzijde van het bekende heuveltje in ons park omzoomt. Ik zit hier, betrekkelijk een gelukkig mensch. Mijn 246
leven is rustig en aangenaam; de banden, die mij lange jaren aan een voor mij ongeschikte en mij hatelijke betrekking bonden, heb ik kort geleden kunnen verbreken; ik kan me geheel wijden aan mijn letterkundig en ander werk — schrijven, in 't publiek spreken, doen wat ik wil. Ik heb een bepaald doel met dit werk. Het boek, dat de W. B. voor mij heeft uitgegeven, de studies, die ik publiceerde, het tijdschrift, dat ik redigeer, de groote roman, dien ik bezig ben te schrijven — 'k heb altijd een ding op 't oog : ik wensch de menschen ontvankelijk te maken voor een nieuwe schoonheid des levens, ik zoek de nieuwe levens- en wereldbeschouwing uit te drukken, die ik zie opkomen in vele landen, onder het jongere Frankrijk en Portugal (ik denk aan schrijvers als Romain Roland, Suares, aan dichters als Correo d'Oliveira) in Engeland, Duitschland — die door de jaren in mijzelf is gegroeid. 1k heb lang een somber en eenzelvig leven gehad, mijn jeugd en daarop onmiddellijk volgende jaren warert verdrietig en ongelukkig; langzamerhand is alles goed voor me en is het rustig in me geworden. Hierdoor wellicht heb ik gekregen — of heeft zich in me ontwikkeld — een diep en blij geloof in 't leven en in zijn eeuwig verjongende en reinigende kracht. 1k meen geen oppervlakkig optimist te zijn, maar een, die door de smart is heengegroeid; ik zie het leven met al zijn misere als iets moois en als een zegen. 1k geloof, dat alle levens, onze eigene en dat der menschheid in haar geheel, in zich een doel hebben en dat er op den bodem van alle dingen iets moois is. 1k tracht dit mooie, dit liefelijke wonder te grijpen, te be-grijpen, nu zus, dan zoo, en aan dit heerlijk geloof een vorm, een naam te geven, om ook aan anderen te schenken, wat 'k zelf genadig heb gekregen. En ik zie met ver247
heuging hoe hetzelfde levensgeloof, een geloof, dat, „zich onttrekkend aan de al te eenzijdige heerschappij der rede, de scheppende machten zoekt in de onbekende .diepten des gevoels," ook buiten mij opkomt aan vele zijden, belofte voor de toekomst, nog schuchtere opbloei van een nieuw geestelijk leven. 1k ben socialist; mijn socialisme maakt een deel uit van mijn levens- en wereldbeschouwing ; ik geloof in de toekomst van mijn geslacht, in een mooier en beter samenleving, die komen moot, omdat het verlangen er naar rijpi alom. Mijn socialisme is ook wetenschappeluke. overtuiging, maar ten slotte toch gegrond in dit mnerluke levensgeloof. (Zooals het wellicht nauw samenhangt met mijn strijdvaardige natuur, die mij altijd getrokken heeft naar het verdrukte en de minderheden en me zoo heerlijk kan doen liefhebben en haten.) En nu wil ik in de eerste plaats dit mooie, dat ik weet, aan mijn geestverwanten geven, omdat dit mee de toekomst maken zal, zooals het door de toekomst gemaakt is. Ik wil naar mijn bescheiden kracht meewerken aan de komende cultuur, het mijne doen om 't leven weer een achtergrond te geven, opdat het niet vervlakke, ik zou den menschen een „geloof" willen geven, opdat zij strijders en overwinnaars worden. Een geloof, dat niet slechts over 't leven, maar ook over den dood heenreikt, wij1 dat alleen een mensch waarachtig en echt maakt en tegen 't leven opgewassen. Ik voel heel sterk, hoe dit geloof een nieuwen grondslag noodig heeft en dat het Christendom met zijn antithese van geestelijk en natuurlijk, zijn gedachte van zonde en verlossing, zijn gebrek aan levensvreugd en liefde voor het aardsche — zijn vat verloren heeft op een menschheid, die zich de aarde „mitsgaders hare volheid" gaat veroveren. Ik voel, dat er nieuwe normen zijn komende, nieuwe geestelijke waarden . . . . 248
1k tracht deze te kennen . . . . Ziehier iets over mij, mijn werk en mijn streven, ziehier mijn bekentenis, voor de lezers van dit gedenkboek neergeschreven, dat zij mij wat beter zouden kennen. En weten, dat deze mooie onderneming van den heer Simons, mijn altijd prettigen en loyalen uitgever, goed deed door ook mijn enkele geschriften onder zijn vele uitgaven op te nemen en ze een zooveel grooter publiciteit te geven dan anderen hadden kunnen doen. Aan de U meer bekende auteurs van deze andere uitgaven thans het woord. Adieu.
249
M. en J. MIDDERIGH — BOKHORST
ri
Nit samenwerkend echtjpaar illustreerde onze bundels Sprookjes van Grimm, Oscar Wilde's Het Granaatappelhuis ; en gaven een plaat bij Finck's Rozendokter en J. A. SimonsMees : St. Elisabeth. Als bijdrage tot dit Gedenkboek zonden zij ors het dubbele titelblad en op een na de kleinere versieringen toe. De hieronder gegeven verkleinde reproducties zijn uit de Sprookjes en Het Granaatappelhuis
Photo Niestadt, Vlaardingen.
250
FRANS MIJNSSEN IIV Tij gaven zijn bundel studies Over Tooneel, en zijn vertaling van Schnitzler's tooneelspelen :
W
Minnespel en De Eenzame Weg.
Photo Huyser, Amsterdam.
EEN DIALOOG-KRABBELTJE. H ij: ( treedt de lamer binnen; stil:) Dag vrouwtje
—
Z ij: ( gaat naar hem toe; hij lust haar.) Hoe is 'fl? 251
H ij : De toestand is gevaarlijk. 1k ben niet gerust.. . over de bedoelingen. . . . van de oorlogvoerenden tegenover ons land. Z ij: Verschrikkelijk. H ij : Ja — (beklemd, want nu zal het komen:) 1k moet eens met je praten. Oa zitten en laat me rustig uitspreken. Z ij: Wat is er!? Is 't al. . . . Is 't nog erger dan je zei!? H ij: Nee; -- maar . . . . je zult misschien vinden dat ik 't je van te voren . . . . Maar ik dacht dat 't mijn plicht was. En ik was bang, dat.... Z ij: Wat heb je gedaan!? H ij: 1k heb me aangemeld — heb me opgegeven. Z ij: Heb je 1? H ij: Ads vrijwilliger; ja. Stilte.
H ij: Waarom zeg je nu niets —? ( Naar haar toe; dwingt 'r, hem in de oogen te zien; twijfel, verbazing: ) Ben je.... ben je — zoo blij !? ( Zij buigt het hoofd, instinctief.) Omdat ik -- omdat ik voor 't vider) land Z ij: Nee, ----- nee —! H ij: Maar Z ij: (op; om zijn hals ) 't Is, zie je. . . . dat jij, J;I.; ., — •t H ij: ( wat koel) Dacht je, dat ik bang was!? Z ij: (nog aan zijn Borst, schudt heftig 't hoofd ) Nee — !! — Maar toch... vind ik 't . . . ( Zij drukt
voorhoofd vast tegen hem aan.) H ij: ( maakt zich langzaam vrij) Hm. En anders . . .
als ik wat later thuis kwam 's avonds, dan lag ik onder de tram, of . . . . Z ii: ( al stiller,) Dat is toch niet 't zelfde . . . . H ij: ( zonder hierop acht te slaan; zeer koel) 252
Nee —, en 't is mogelijk erg heldhaftig. Maar 't komt niet in je op, dat ik er misschien niet van terugkeer. Wat? Je zou j e daar — rekenschap van kunnen geven.
253
Dir. H. A. NABER
I an dezen Natuurkun-
j
V dige gaven wij het interessante boekje over den 16e-17e eeuwschen Nederlandschen Natuuronderzoeker Drebbel, onder den titel De Ster van 1572.
Photo Beerding, Hoorn
„EGYPT ISCHE" DR IEHOEK (Uit een binnenkort to verschijnen werk, getiteld : Meetkunde en Mystiek)
. . . . Hij — de Grootmeester van het wetenschappelijk element in de Bouwkunst — kent de Sectio Divina niet of wil Naar niet kennen ; en hier begaat Viollet-leDuc een onvergefelijke fout; dit is de Achilleshiel waar ik hem moet raken. V. 1. Duc. werkt ter verklaring van den bouw 1 ) _ 1 ) Het hier gegeven fragment is over de Kathedraal van Amiens.
254
meer speciaal de dwarse doorsnede van het schip — met een zoogenaamden
„Eoptischen Driehoek". Dien driehoek treft ge ook aan bij Prof. Evers, bij Berlage en anderen, zoodat het wel een driehoek lijkt van heel besten komaf, voorzien van deugdelijke en respectabele introducties.
Ik moet daar verzet tegen aanteekenen, en deed dat terloops in het Weekblad de Amsterdammer 1906 No. 1536. Die driehoek met basis 8 en hoogte 5 is bij ons in de geometrie niets bijzonders, ik mag wel zeggen totaal onbekend ; en hoewel ik nu al vrij wat jaren (ook) meetkundeles geef, kwam ik dien driehoek nog nooit in een meetkundeboek tegen. En al is het misschien uit meetkundig oogpunt een
merkwaardige driehoek (hetgeen ik zou willen ontkennen) dan moet toch in elk geval gezegd, dat hij — wanneer hij ons als egyptische driehoek wordt aangediend van zeer verdachte herkonist is. Hij behoorde overeen to komen met den vorm der Pyramide van Cheops. Maar hij heef t een hoek van 51 ° 20' ; en de pyramide een van 51° 50'. Het is dus alvast niet de pyramide driehoek. Waar komt hij dan vandaan ? Ziehier de relatief korte levensgeschiedenis ervan: Napoleon nam naar Egypte een heelen staf geleerden mede. Daaronder was Jomard, als geograaf ; en deze be255
schreef de Pyramide waaromtrent men tot op dien tijd zoo goed als niets wist. Afgaande op de (onvolkomen) metingen van de Fransche expeditie vond Jomard dat een driehoek met hoogte 5 en basis 8 den vorm heel aardig kon verklaren, en dat is ook zoo. Waarschijnlijk heeft men als volgt geredeneerd: de helling is minder dan 2 op 1 ; minder dan 3 op 2 ; minder dan 4 op 3 ; vrij precies echter 5 op 4. Deze figuur en haar spiegelbeeld geven dan een driehoek met hoogte 5 en basis 8. Dat neemt echter niet weg dat er na Napoleon's expeditie andere zijn geweest, die speciaal de pyramide ten doel hadden. Howard Vyse, toen Piazzi Smyth; later Flinders Petrie. Thans betwijfelt niemand meer dat men honderd jaar geleden een font maakte van een halven graad ; wat ook niet te verwonderen is, gezien de vernieling waaraan het houwwerk in vijftig eeuwen heeft blootgestaan. En daarom is het geen egyptische maar een uiterst moderne driehoek, het best aan te duiden door de namen Ramee, Jomard, Viollet-le-Duc en Berlage. Maar na het lichten van des driehoeks doopceel moet er nog eenig kwaad van gezegd worden 66k! Die driehoek zou zijn „af te leiden" uit een wel antieken en wel merkwaardigen driehoek, den driehoek
3, 4, 5, die reeds door Vitruvius wordt genoemd en beslist nog veel ouder is. Die „afleiding" nu lijkt mij vrij gezocht; ook onegyptisch; althans Flinders Petrie noch zijne collega's reppen er van; en vooral onmeetkundig. En er is nooit tegen geprotesteerd!? Dat komt hiervandaan, dat de meetkunde geen kennis pleegt te nemen van de architectuur, evenmin als Viollet-le-Duc zich bij deze gelegenheid veel bekommerde om de meetkunde! 256
Want het wezen waarvan we de twijfelachtige doopceel hebben gelicht is als een Siameesche tweeling! Dat zit 'm in de „afleiding". Viollet-le-Duc denkt maar dat twee constructies op hetzelfde neerkomen, eenvoudig omdat hij niets nagerekend en vervolgens niet fijn genoeg, niet op genoegzaam groote schaal, geteekend heeft! Niemand kan u dus zeggen of de egyptische driehoek een hoogte heeft van 5 met basis 8, dus een hoek van 51° 20' 25" dan wel twee opstaande zijden van 6,4 en basis 8, dus een hoek van 5 1° 19' 4". De meetkundige wereld zal met mij eens zijn dat deze omstandigheid moordend is. De „egyptische" driehoek kan voorgoed van het tooneel verdwijnen. Hij treedt niet op bij de Pyramide van Cheops; het ware dwaasheid hem langer to zoeken in de Kathedraal van Amiens; hij is niet zooals men dacht
„la clef de touter les proportions, le secret de toute veritable architecture"
— hij zou alleen kunnen worden gehandhaafd als een
ernstige ivaarschurving aan het adres van de bouwkunst, die wel eens wat luchtig omspringt met meetkundige analyses van oude gebouwen; getuige het feit dat Viollet le Duc dien „egyptischen" driehoek 66k al aantrof „bij een oud ziekenhuis uit de 1 3de eeuw.'
,
257 Gedenkboek 17
E. D'OLIVEIRA ij gaf als letterkundige
ons zijn Monografie over Goethe (W.B.). Als interviewer zijn beide bundels : De Mannen van '80 aan het Woord en De Jongere Generatie. Als wetenschap-
pelijk „Snelschrijver - zijn Handboekjes over Kortschrift (2 deeltjes).
Photo Brok, Hilversum
DE BETEEKENIS VAN LITERAIRE CRITIEK IN DE DAGBLADEN. Een schrijver is een uitverkorene. De hem aangeboren helderziendheid, door een alles verslindende levenservaring tot zijn bewustzijn gekomen, en dan door jarenlangen geduldigen, hunkerenden omgang met gedachte en aandoening, met melodie en woord, bevestigd en gescherpt, wendt hij aan bij het vinden en scheppen van nooit geziene, levende gestalten. Zulke gestalten onthullen het Inzicht van hun schepper; soms rechtstreeks, meestal slechts door de wijze, waarop hun verhouding tot hun omgeving is voorgesteld en tot een harmonisch aandoend kunstwerk crystalliseerde. 258
Wie ook bekwaam en geroepen moge zijn, den auteur te beoordeelen in deze half-goddelijke activiteit, welker ongeschreven bewegingswetten hij zich zelf heeft gegeven, zeker niet de gemiddelde dagbladlezer. Deze toch is de nuttigheidsmensch : zijn streven heeft zich voortdurend gericht op de verkrijging van het dagelijksch brood, op vergrooting van zijn bezit, op verfraaiing, veraangenaming, op idealiseering van het gezins- of het gemeenschapsleven. Zijn groote daden doet hij en passant. Hoogstens is hij de diep-getrof fen beschouwer van hetgeen de kunstenaar schiep, en waarmede hij dan de grenzen van zijn beperkt bestaan tracht uit te zetten. Gewoonlijk echter gebruikt hij het kunstwerk om er de beangstigende leegte, die hem gaat omgeven, zoodra zijn and rust en zijn kakement stil staat, mede te vullen. Aldus zich zelf ontvluchtend, verdrijft hij meteen den onnuttigen tijd. De stilte hoort hij niet. Maar nu nadert hem de „verzorger" van de letterkundige kroniek in zijn lijfblad. Reeds door zijn optreden, indien dit tenminste niet een bewuste mystificatie is, praat deze hem in, dat hij wat best capabel is, den kunstenaar in diens werk te bedillen. En niet alleen door zijn optreden ! Meestal ook — en dit ligt in den aard der zaak — door de wijze waarop hij zijn taak noodzakelijk moet gaan vervullen. Met banale vrijpostigheid bespringt hij den auteur, zijn vermeend slachtoffer. Wil hij hem prijzen, dan klopt hij hem goedmoedig op zijn schouder en vertelt hem, dat hij 'm dit of dat nu eens kranig geleverd heeft en ook wel een goeie baas zou zijn, als hij zich niet zoo eigenzinnig bleef verzetten tegen den raad dien hij — chroniqueur — hem al, jaren geleden heeft gegeven. En dan huppelt hij om hem heen als een August de domme en loopt hem tegen het liff en trapt hem op zijn teenen, en hij plukt zijn vlinderdasje los en mept een deuk in zijn nieuwen hoed; en 259
tusschen zulke ridderlijke bedrijven door, speldt hij hem stiekum een papieren staart aan zijn jaspand met een opschrift, waardoor letterlijk iedereen — behalve die acme slokker zelf — to weten komt, dat-ie minstens een ingebeelde gek is, of lijdende aan vervolgingswaanzin.... En de couranten-lezer, die dit altijd wel zoo gedacht heeft, legt zijn sigare-peut op 't schoteltje van zijn theekop en schurkt zich vergenoegd diep in zijn weeken luierstoel. Hier staat het nu, zwart op wit en onderteekend door iemand die 't weten kan, dat dit verwaten schrijvertje en dat chagrijnig poeetje, die zich aanstellen als menschen van een hooger orde, en gelooven dat zij de ondervinding en de levens-smart in pacht hebben, — alsof de koopman, de arts, de politicus op cozen sluimerden — eigenlijk nog heel wat minder zijn dan doodgewone menschen. En de criticus, die blij is dat hij, geholpen door routine en durf, weer eens zoo kostelijk in beeldend proza heeft uitgepakt over een boek dat hij nauwelijks heeft gelezen — het ligt immers voor de hand, dat een nauwgezette beoordeeling van een werk van eenigen omvang hem op zijn minst een week zou kosten — deze beklagenswaardige broodschrijver weet niet, hoezeer hij in de eerste plaats zich zelf verlaagt. Zoo nu wordt aan de samenleving de wetenschap onthouden of ontfutseld, dat er een groep van menschen bestaat, die het Leven en zijne verschijnselen tot op hun kern hebben doorvroed. En als een schokkende gebeurtenis de breinen verbijstert en in elkeen het schijnevenwicht tusschen gevoel en verstand verbreekt . . . . dan ontwaart men tot zijn schrik, dat men zich zelf niet heeft ontgonnen, en de geestelijke leiding van zijn beteren niet heeft aanvaard. — Doch is de rust teruggekeerd, dan neemt men zijn courantje weer ter hand en verkneutert zich opnieuw. Want niets is zoo moeilijk 260
to genezen als de kleinzielige sceptiek van den nuttigheidsmensch. Vooral wanneer die wordt gevoed door de gruwelijke spotternijen van den criticus, welke doodend min voor alle Gezag.
261
J. E. VAN DER PEK
V
an dezen bouwmeester was de eerste der
Zeven Voordrachten over Bouwkunst (N.B.) handelend over Het irezen der Bouwkunst.
Photo Wegner & Monti, A'dam
BOUWKUNST EN KULTUUR. Over het verband tusschen bouwkunst en kultuur werd in den laatsten tijd nog al wat geschreven. De schrijvers hebben waargenomen, dat er tal van wereldinzichten in onze dagen zich doen gelden, en . .. . dat men in de bouwkunst verschillende vormen gebruikt. Zij redeneeren nu aldus: vroeger, bij de Grieken en in de Middeleeuwen uitten zich de bouwmeesters in bepaalde vormen, die aanleiding gaven om to spreken van een Griekschen en een Middeleeuwschen bouwstijl. NU uit men zich niet in bepaalde vormen en wij hebben dus Been bouwstijl. Waardoor zou dat komen ? Dat 262
is het gevolg daarvan, zeggen de schrijvers, dat de Grieken en de Middeleeuwers een kultuur hadden, die wij missen ; het gemis van een bouwstijl wijst op het gemis van een kultuur. Maar, vragen dan anderen, hoe is zoo iets mogelijk bij onze groote beschaving? Waarop dan door de schrijvers geantwoord wordt, dat er verschil is tusschen beschaving en kultuur. Volgens hen kan een yolk beschaafd zijn zonder kultuur te hebben, en het kan kultuur hebben zonder beschaafd te zijn. Beschaving zou geen geestelijk eenheidsbegrip hebben en zou daarom niet leiden tot een bouwstijl, maar kultuur zou wel een geestelijk eenheidsbegrip hebben, en daarom zou uit kultuur een bouwstijl volgen. Onze moderne tijd heeft geen bouwstijl, dus heeft zij geen eenheidsbegrip en dus geen kultuur, maar.... als er weer een eenheidsbegrip onder de menschen komt, dan komt er een kultuur en een bouwstijl. Laat ons dus werken aan een eenheidsbegrip! En met de hoopvolle tirade, dat „de" toekomst — goed te begrijpen, zooals de schrijvers zich die denken — ons een eenheidsbegrip zal brengen en dus een bouwstijl, sluit dan het betoog. Gevraagd mag worden: zijn zulke bewijzen uit het ongerijmde gerijmd of ongerijmd? Hadden de Grieken zooiets als een eenheidsbegrip? Bedenken wij, dat zij door hun voortdurend krakeelen het nooit hebben gebracht tot een statenverband en dat de onderlinge afgunst tusschen de Grieksche stammen de reden is geweest van hun ondergang; brengen wij ons te binnen, dat hun godsdienst zich ontwik-: keld heeft in den loop van eenige eeuwen van het fetischisme der kulturen van Kreta en Mykene over de Olympische godenwereld tot de godsdienstige beschou263
wingen van Socrates, Plato, de Stoicijnen, de Epikureeers en Plotinos ; vergeten wij niet den orakeldienst, noch den dienst der mysterieen van Orpheus, van Demeter, van Dionysos ; herinneren wij ons verder, dat de godsdienst in Griekenland veel en sterk werd gekritiseerd, dan wordt het geestelijke, religieuze eenheidsbegrip der Grieken, dat aanleiding zou geweest zijn tot den stijl hunner tempels wel eenigszins illusoir. En besef fen wij, hoe de Middeleeuwen het tijdperk vormen waarin drie groote volksgroepen, de Kelten, de Germanen en de Slaven, verdeeld in vele stammen, werden gekerstend, dat wil zeggen door de Roomsche Kerk gebracht van natuurvereering tot het Christendom ; bedenken wij hoe de verschillende stammen van het Christendom dat in zich opnamen, wat zij er van begrijpen konden ; herinneren wij ons de oneenigheid onder de Middeleeuwsche Christenen, den strijd tusschen pausen en keizers, tusschen pausen en tegenpausen, tusschen pausen en bisschoppen, tusschen bisschoppen onderling, tusschen leenheeren en vasallen enzoovoorts, en hoe aan het einde der Middeleeuwen de beste denkers van Europa rijp waren geworden om to beginnen met zelfstandig denken, ook dan blijft de vraag gerechtigd: waar was in de Middeleeuwen de tot een bouwstijl aanleiding gevende kultuur ? En als ik bedenk, hoe met het humanisme het zelfdenken begon, dat is het onderzoekend, zich zelf kritiseerende denken, zoodat de Middeleeuwen werden afgesloten toen het Europeesche denken weer kwam op de hoogte waarop het Grieksche denken was bib-yen staan en dus toen het tijdperk begon van den naar menschelijkheid strevenden mensch, dan is er — als het juist is, dat wij nog in dat tijdperk zijn — wel verschil 264
tusschen het onze en de beide vorige, maar dan acht ik mij niet gerechtigd onzen tijd kultuurloos te noemen. Integendeel. Ik zie in de Grieksche kultuur, die van het jeugdige denken, dat vast moest loopen bij gebrek aan wat wij wetenschappelijkheid noemen, en in de Middeleeuwsche kultuur zie ik die van het schoolsche denken, dat Europa bracht tot zelfkritiek ; en dan acht ik de moderne kultuur, als zijnde die van het vrije, onbevooroordeelde, zelfkritiseerende, wetenschappelijke denken, van de drie kulturen de meest omvattende en moeilijkste. Als ik dan waarneem, hoe het denken zich in de bouwkunst uit, door voortdurend zoeken naar de juiste oplossing der vraagstukken, dan ontgaat mij de gerijmdheid van de bewering, dat wij geen kultuur zouden hebben. Want onze kultuur houdt de beide vorige in; zij is boven de Grieksche en de Middeleeuwsche uitgekomen, omdat wij zijn gevorderd tot een proefondervindelijk, onschoolsch denken. Wie de kultuur van deze tijden begrijpt, ziet hoe de bouwkunstenaars bezig zijn een bouwstijl te ontwikkelen door te zoeken naar een juiste vormgeving voor hunne moderne begrippen, iets wat de Grieken . voor hun tijd deden in de balkarchitectuur en de Nliddeleeuwers in de gewelfkunst. En waarom zouden wij nu geen kultuur hebben en zij wel? Kultuur is immers niets
anders dan geestelijke ontwikkeling.
265
ALBERT PLASSCHAERT P7 ijn thans uitverkochte bundel : Hollandsche Schilderkunst in de 19e Eeuw
wordt, na voltooilng van Steenhoff's Overzicht onzer Schilderkunst tot eind 18e eeuw, in omwerking herdrukt als onderdeel onzer Encyclopaedie in Monografieen.
HET SCHILDERIJ. Twee factoren bepalen de waarde van het schilderij: 1 ° de psychische daad, have rijkdom aan latents; 2° de wijze, waarop deze psychische daad verwerkt wordt tot een (rustige) vlakversiering; met andere woorden: hoe het vervlietende tot eeuwigs wordt onder de handen van den kunstenaar. 266
HET TEGENWOORD ICE. De waarde van de pogingen der tegenwoordige schilderkunst, van haar, die komt na het luminisme etc. is, dat zij doet verwachten: 1 0 . den zoeten weerkeer van het „abstracte"; 2°. den afkeer van het enke 1-o bj ec ti eve (waarnaar het luminisme onwillekeurig ( ?) hunkerde) ; dus het hernieuwd opklinken van 't Geestelijk Uur van den Toren der Schilderkunst.
267
Dr. LEO POLAK Deze privaat-docent ter Amsterdamsche Universiteit vertaalde voor ons het belangrijke werk van Prof. Ziegler : Dc Geschiedenis der 19e Eeuw.
„De Eik is de Koning der bomen", zei de Mens. „Precies'', zei het Varken, „aan de vruchten kent men de boom".
268
Prof. Dr. A. PULLE
i n onze serie „Van Reizen l en Trekken" verscheen zijn reisverhaal van de Derde Nederlandsche Expeditie naar Nieuw-Guinea.
269
IS. QUERIDO
Wan dezen kleurrijken
' V schrijver gaven wij uit:
De Jordaan I en II [resp. in 6en en 5en druid ; twee bundels Studien ;
een ziel-
Napoleon en een lyrisch drama Saul en David. kundige studie over
Photo Eilers, A'dam
„Ik wil in een critiek de z i e 1 van den besproken schrijver of kunstenaar laten voelen. In een critiek moet mij die ziel even scherp psychologisch g e b e e 1 d worden als in een roman. 1k wil ook de dramatische sentimenten zoo door de gebeurtenissen zien heenschrijden, dat ik daaruit tafreelen zie groeien. Dat is pas critiek. Wat geeft mij een enkelvoudige, dorre analyse? 1k wil dat gesproken wordt tot het begrip, tot de verbeelding, tot het Gevoel". Inleiding tot een studie over Jean Jacques Rousseau's Confessions (Studien 2e deel.) 270
FRITS VAN RAALTE
W an dezen opvoedkun-
V
dige verscheen in onze Handboekjes een deeltje Opstellen : Vragen van 0 pvoeding.
Photo Goedeljee, Arnhem
„EEN JONGE LIEFDE IN EEN OUDE STAD." Uit den roman van dezen naam.
Dat lichtraam was een gewoon venster op het eind van de lange bovencorridor. Vlak naast het groote huis, waar ze woonden, was een ijzergieterij en het raam was aan den achterkant witgemaakt, maar door kleine verflooze plekjes kon men des avonds in de gieterij zien. Nora en Nico hadden elkaar wel eens des avonds ontmoet voor dat raam, dat lichtraam werd genoemd, omdat het licht doorliet, als er beneden in de gieterij werd gegoten. Het was werkelijk prachtig, door de gaatjes naar beneden to zien. 271
Den heelen dag dreunden en bonkten in de gieterij de zware stoomhamers, maar des avonds werd het er geheimzinnig stil. Dan werden groote ijzeren widen en cylinders en andere dingen gegoten. De gieterij was dan heelemaal donker, de bodem was dofzwart door de zwarte aarde waarmee de bodem was bedekt en waarvan de gietvormen werden gemaakt. Men zag dan een man met een ijzeren staaf de kleiprop wegduwen uit den hoogen oven, een blindende stroom witgloeiend metaal vloot neer in een puts, aan twee ijzeren staven droegen twee mannen den bak naar den gietvorm, ergens weggeborgen in een geheimzinnig duisteren hoek der groote zwarte ruimte, en ze liepen op het zwartduistere zand onhoorbaar, als Oostersche slaven, die een pagode dragen. En als ze voortschoven, deinde het maankleurige vuurwater mee met hun gang. Onmiddellijk achter hen kwamen weer twee anderen met hun draagbaar van levend vuurmetaal en daarachter weer anderen. Het was een vreemde processie door de nachtzwarte holte, waarvan de wanden en hoeken zich verloren in eigen schaduwdonkerheid. Maar de helle lichtglans van het vloeiende vuur sloeg op naar het venster, dat dicht bij den gietoven was. Toen Nico juist om acht uur voor het raam stond, en door een van de verflooze gaatjes naar beneden keek, hoorde hij lichte passen op de trap. Zijn hart bonsde, het moest Nora zijn. Toen ze boven was fluisterde ze: „Gauw, ik moet me haasten want ik ben bang, ik heb gezegd, dat ik Frieda even wil laten zien, hoe hij zit, nu moet ik ook even heen." De jongen was verrukt. Zoo mooi, als ze daar voor hem stond, in haar rozezijden, laag uitgesneden baljaponnetje, had hij haar nog nooit gezien. En toen ze, lachend om zijn ontsteltenis vroeg: „Nou, jong, sta ik je misschien zoo niet erg aan?" durfde hij haar niets 272
vragen of zeggen. Ze keek hem zoo lief aan, dat hij opeens al zijn bitter verdriet vergat.
273 Gedenkboek 18
J. REDDINGIUS '7ijn bundel johanneskind was de eerste van „onuitgegeven" Gedichten, in onze N.B. opgenomen. En dan ook wel de eerste Nederl. dichtbundel, waarvan na zes jaren een 5000 ex. uitgeput waren. Sints namen wij nog een tweeden bundel op : Regenboog (met jeugd-
verzen).
1 Photo Brok, Hilversum.
ZILVERSPARREN. Dit is mij lief, mijn voeten gaan voorzichtig door de larixlaan, tot waar de sparren, zilver-blauw, nog druipen van den morgendauw. De naalden trillen telkens weer, van her naar der, omhoog, terneer, als speren, glinstrend in de zon, daar danig reeds de dag begon. 274
Staan, nu de jonge morgen kwam, de blanke ridders rond den stam, en weten zij van wijken niet en zingen zij hun heilig lied? Ul-fijn geluid, metaalgerucht, suist door de geurge morgenlucht, en klankenrei, die hoog verluidt, en 't wonder spelen heeft niet uit.
275
HERMAN C. J. ROELVINK
S
chrijver van de in onze T.B. verschenen too-
Freuleken Lentewolken
neelspelen
Photo M. M. Coua, Den Haag.
276
en
A. ROLAND HOLST Wij publiceerden zijn vertaling van Shakespeare's Koning Lear en geven in onzen 11-den Jaargang verzen van hem" uit.
AAN DE ZON. Hooger dan de vreugden van ons Leven, Breeder dan de rust van onzen dood — Zeker licht boven ons wankel streven, Loutrend vuur voor onze zonde en nood — Al de wanhoop, al de donkre grieven Die de leegheid van hun handen hieven Door al de eeuwen naar uw hoog gericht, Waarheen dreef hen Leven's eeuwig vloeien? Zijn zij in de kindren, die daar stoeien? Zijn zij in de bloemen, die nu bloeien Om mij in uw licht? Gij, die we altijd zonder denken noemen Als we u roemen moesten, onverdeeld — Die de kleurenwemelende bloemen Uit het warme lijf der aarde streelt Goden deinsden diep onder uw staren, Maar gij liet de bloemen als zij waren In de doode tijden, toen men zong En bazuinen op de duistre- muren Luid hief naar uw oostelijke vuren Muren werden stof, maar gij bleeft duren Schoon als toen en jong. 277
't Leven, dat in ons verloren dwalen Soms een van zijn clagen zingen doet, Diep onder de ruimt' waar 't in uw stralen Brandt der eeuwen onafzienbre gloed — Macht, die baarde en breken zal wat nu is — 't Eindloos leven, dat nog boven u is En op vloed en ebbe van zijn tijd Bergen, bloemen, al de schoone emblemen — Van uw lust door u blijft geven, nemen — Kroont u met de staagste diademen Van zijn eeuwigheid. Zij die uit een nacht van ziekte en zonde Zacht gedragen in uw loutrend licht, Met hun eersten gang nieuw leven vonden Zich belijdend voor uw aangezicht, Weten, dat naakt wadend door uw vloeden En gezegend door uw hooger gloeden Elke dag een dag kan zijn van jeugd — En zij voelen door uw licht beschenen 't Leven in hen, over, om hen heen en Uit hen golven —en hun vreugd wordt weenen, En hun weenen vreugd' Tot vervoering's zilver-ruischend weem'len In een oogenblik van eeuw'gen duur Vleugelt door den even zang der heem'len Tot de ontzetbre stilte, waar uw vuur Laait, en laaiend geeft, en in het geven Neemt, en brengt het weggenomen leven Aan uw hart waar het nieuw leven wordt — En de ziel, de in uw vuur blindgestaarde, Die ge in een stonde alles openbaarde, Staat in u — tot zij weer naar der aarde Lijf en leven stort. 278
En o, dan 't ontwaken, 't zacht bewegen Der doorgloeide leden, 't overeind Weer gaan staan, en 't dwalen langs de wegen Wiji de dag vol jonger leven schijnt — Neen — met schijnt — vreugde in natuur geboren Is als bloemen vol en gaat verloren Als de bloemen — maar zijn bloemen schijn? 0, slechts zij, die zingend kunnen dwalen En als kindren in uw rechte stralen Kunnen leven, lachen, ademhalen, Zullen goden zijn. En hoe zalig hij, die 't leven wetend, Al zijn weten met zijn hart doordringt, En in overgaaf zichzelf vergetend Zingt, en voelt dat hij voor alien zingt — Tot hij, staande ontroerd voor 't breede sterven Van uw dag, en moe van zang en zwerven Fluistert door uw dalend Licht omstraald: „Zon, mijn woord was zang, mijn stilte luistren —
Gij mijn kroon!" — Zalig, wie dit kan fluistren WO over zijn neigend hoofd het duistren Van den avond daalt . . . . Lynmouth, Juli 1911.
279
H. ROLAND HOLST—V. D. SCHALK Van Naar hand verschenen in onze N.B. een studie over Jean Jacques Rousseau en het tooneelspel De Opstandelingen
(2e druk).
Stem uit het Koor: Het lot van tallooze makkers trekt aan ons hart voorbij , wat was hun leven anders dan bittere woestenij van kwellingen, nood en vreezen? De dag reit zich aan den clag, en boven elk komt gerezen Onverbidlijk, een zwarte vlag. Zon lachte hun niet, gouden sterren hebben voor hen niet gebloeid: dood heeft vaak tot niet to ontwarren klomp hun lijven saamgeschroeid. Er is geen troost voor hun oogen dan 't eene licht onzer hoop: 0 dat dat licht hun ziel moge doopen in zijn vreugdedoop. Uit: Opstandelingen.
280
ANNIE SALOMONS Is in onze bibliotheek vertegenwoordigd door een bundel Novellen Langs het Geluk [2e druid. In onzen 11 den Jaargang verwachten wij verzen van haar.
SAPPHO. „Verlangende lijd ik mijn gemis"
1k weet niets dan deze eene zang Van 't hart, dat zocht en nimmer vond, En van een altijd-droeven mond, Die dorstte, heel het leven lang. Ilc weet alleen dit eene lied Van trouw, die leeg en bitter is, Van schrille vreugd en staag gemis, En onvree, martlend als verdriet. 281
Mijn stem was jong en sterk; en stout Zong ze de groote wereld in. Mijn hart werd moe, mijn hart werd oud En zingt nog als in 't eerst begin: Ik zocht de lief de in 't stille dal, Op steilen berg, in 't feestlijk groen, 1k zocht de lief de overal, En derf nog steeds haar zuivren zoen. Wel menigmaal ontbond 'k mijn haar En rustte in een sterken arm, En menig biddend lippenpaar Kuste mijn moee voeten warm . . . . Maar toch, zooals een droomrig kind Zijn spel verlaat, wiji jets hem trekt, En in den wreeden lentewind De handen tot de sterren rekt; — Zoo bleef bij hartstochts snelsten stroom 't Verlangend hart mij droef gezind, En 't wacht zijn verren sterredroom Verdrietig als een eenzaam kind. 1k ken alleen deze eene zang Van 't hart, dat zocht en nimmer vond, En van een moe-gekusten mond, Die dorsten bleef, het leven lang.
282
C. en M. SCHARTEN —ANTINK
Behalve van M. Scharten-Antink: de drie deelen Spro tje, de vertelling Catherine en den bundel Vier V e r t el li n g e n, — gaven wij van beide auteurs samen twee romans: Een Huis v o Menschen (7edruk)enDeVreemde Heerschers(3edruk). 283
DE MOEDER EN HET KIND. Domenico Veniziano : Madonna met Heiligen.
In roze-marmeren galerij Daar zit Maria zoet En staande op haar knie houdt zij Haren onnooz'len bloed. Zijn voetje en zijn billetje Vat zij met teere handen, Zijn handje heeft een willetje Om ergens to belanden .. . Het is een wondere avond hier, Daarachter geurt de tuin, D'oranje-appels hangen stil In duister-groene kruin. Maria, werdt gij dan niet oud ? Is Jezus nooit gestorven? Zit gij hier zacht en welvertrouwd En pas uw Heil verworven? De heiligen treden stil nabij Over de marmeren vloeren — En leven zij, of droomen zij it wonderteer ontroeren? Johannes met uw schapevacht, Gij zijt zoo welgezind, 't Is u niet vreemd, 't is u zoo zacht: De Moeder met het Kind. 284
Franciscus, waarom glimlacht gij Zoo ernstig en zoo zoet? En laast gij in uw Boek, dat Hij Nog is het Kindje goed? Lucia op uw muiltjes rood, Uw oogen op een schaaltje, Gij kijkt beschaamd Maria aan Over uw droef verhaaltje. . . . Want zie, daar zit de Moeder Gods, Haar zoon is nooit gestorven: Zij heeft hem bloot op haren schoot, Het Kindje onbedorven. En de oude Bisschop glimlacht neer In vreemde mijmerij En vat het niet en heft de hand En zegent u en mij. CAREL SCHARTEN. Florence, 1912.
285
Dr. M. H. J. SCHOENMAEKERS 1
i s de schrijver van het 1
I Handboekje :
Het Geloof van den Nieuwen Mensch.
Gemodelleerd door Rienk Hack
Waarheid is: de betrekkelijke natuurgegevens herleiden tot volstrektheid, om die volstrektheid in de betrekkelijke natuurgegevens weer to vinden. Zoo kennen wij de betrekkelijkheid als het betrekkelijke van het volstrekte: als dartel Spel uit het strenge Leven. Zoo kennen wij de volstrektheid als het volstrekte van het betrekkelijke: als bestendige Kracht in grillige Stof.
286
ss
JULES SCHORMANN
in onze serie Keurboekjes werden opgenomen : Uit de Stilte en Andere Gedichten.
I
MI JMERINGEN VAN EEN MANDARIJN. Enkele verzen zijn ontroeringsvol, zij wekken en stillen tevens een verlangen, zij openen immer weer verdere verschieten en voeren ons mede naar onbekende-bekende streken. Andere zijn als uit den hartegrond gereten kronkelwortels, zijn verzen, met scherp lemmet gesneden uit het lillende leven, waarop bloeddruppels trillen, vonkende, felle robijnen. Er zijn er als witte doodsbloemen, pas geplukt en reeds welkend, met den giftigen geur van stilstaand 287
vijverwater, en o milde! de met morgendauw besprenkte, waarin nog ruischt de zachte weemoed van den zuiveren nachtegalenslag. Nachtelijke droomen kunnen de dagen tot eene verhevene, schoone werkelijkheid maken voor den kunstenaar. Zij zijn dan de rustige oasen, op zijne verre wonderreizen. Den meesten is het gemeenzaam gebabbel van den huiselijken papegaai, liever dan het dichterlijk, blij tierelieren van den vrijen en speelzieken leeuwerik. Slechts wie het leven gepeild heeft, kan zich aan den droom geven zonder te verdwazen. Een beeldhouwer zei: „het spel van licht en schaduw op een gelaat, is muziek voor mij." Het zien naar sommige schoon-gewelfde voorhoofden, wekt de fantasie, evenals uit de donkerte van avondlijke velden, het kijken naar witte gordijnen van lampverlichte kamers. Was het u wel, of in u eene lente, duizenderlei ontastbare, rijk-geschakeerde bloemen deed ontbloeien; of maanlicht in u te schijnen ging; een eenzame vogel uwe eigene verstolen vreugden en smarten en onuitgesproken verlangens, schoon moduleerde; of helder bronwater opspoot en neervloeide in uw herleefde hart? — Dan weet gij ook wat verzen en lief de en leven zijn. 288
Tot de rijken in have en goed, gaat men om geldelijken steun, maar geestelijk bezit, wordt nog immer to veel geborgd bij de armoedigen van geest.
289 Gedenkboek 19
J. A. SIMONS—MEES an deze tooneelschrijfster verschenen bij ons in onze N.B.; De Veroveraar (3e druk), Atie' s Huivelijk (3e druk), Een Paladijn, en
V
zoo juist, Het Einde.
Voorts in onze T.B.: Voor het Diner, Zijn Evenbeeld, Een Moeder, Sint Elisabeth, Van Hoogten en Vlakten, De Nimf. Bovendien in haar eerste bundels : Twee Levenskrin-
kringen en Kasbloem.
ZIJN EVENBEELD. *) [Het volgende tooneeltje is gedacht eenigen tijd na den terugkeer van Van Heerle bij Jeanne, haar opgedrongen door zijn dreigement, (waarmee het stuk eindigde) dat hij haar anders haar kind zou ontnemen.] Paul, alleen in de kamer, staat gejaagd en schichtig 'n brief je to lezen. Als Van Heerle — 'n Fransch liedje neuriend, binnenkomt — schrikt Paul en stopt 't haastig weg in zijn broekzak. v. H e e r le (arge/oos): Wat voer je uit, deugniet? P a u 1 ( licht wrevelig ): Niks. v. H e e r le ( kwasi-plechtig ): Niets! En vanwaar *) Het oorspionkelijke stuk van dien naam verscheen in enze T.B. 290
dan die blos ? Mag je jokken, m'n zoon ? 1k zag dat je iets wegstopte. P a u 1 ( tusschen z'n tanden, wrevelig ): Och, schei uit . . . . v. H e e r 1 e: Zeg 'ns jongetje, zeg 'ns . . . . vergeet niet tegen wie je spreekt . . . . Nou (als Paul blijft zwijgen). Wat stopte je in je zak? Toch geen clandestine correspondentie ? — Biecht'es op, vlug. P a u 1 ( geprikkeld ): 't Gaat u niks aan, niks. v. H e e r 1 e ( plotseling driftig): Wat is dat! Geen brutaliteiten hoor, die verdraag ik niet. — Geef dat briefje nu op — direct ! — P a u 1 ( haalt 9 t plotseling uit z'n zak en geeft 9 1 zijn vader ): Daar dan. v. H e e r l e (bloost hevig, 'n oogenblik geheel in de war): Wat weerga nog toe ! Wat beteekent dat, he? Snuffel jij in m'n brieven? P a u 1 (nu over z'n verlegenheid heen; op brutalen toon): Dat heb ik niet gedaan; ik heb 't gevonden. v. H e e r l e: Dat lieg je. P a u 1 ( hevig verontrvaardigd ): 't Is niet waar . . . . ( opeens met 'n leelijke grijns) 1k lieg nooit, — zoomin als u. Ik heb 't gevonden. 't Lag op den grond, onder uw bureau; — ik zag 't er uitsteken. v. Heer 1 e: Zoo . . . . Toen heb je 't zeker gelezen, he? (Paul antwoordt niet). Dat doet geen gentleman. Die leest geen brieven van 'n ander. (als Paul jets mompelt) Nu, wat sta je te mopperen? Paul (stoot er uit, half bevreesd over z'n eigen vriimoedigheid): Krijgt 'n gentleman dan wel zulke. . ? )
( eindigt niet).
v. eerie:: Zeker, zeker... Hoe ad je me zoo iets te vragen? Er steekt niets in. 't Is 'n oud briefje van 9n . . . . 'n vroegere protegee van me, 'n arm meisje dat ik . . . . wat geholpen heb. ( zichzelf onderbrekend ) 291
Anders niets, begrijp je) (Paul zwijgt) En Ms je 't alleen maar gevonden hebt, waarom stopte je 't dan in je zak inplaats van 't me eerlijk terug te geven? Dat komt niet te pas. — Dat zijn achterbaksigheden, waar ik 'n hekel aan heb, begrepen ? — Enfin, 't is eenmaal gebeurd en-ne. . . . we zullen er nu maar over zwijgen. Lang boos zijn kan ik niet. . . . ik ben niet rancuneus . . . . Dus in 't vervolg. . . . nooit 'n ander z'n brieven lezen. . . . Je denkt er aan, Paul) Nu? wat zeg je? P a u 1 (stug): Ja, papa. v. H e e r 1 e: Geef me dan maar 'n hand. — (Paul steekt hem slapjes de hand toe) Zoo . . . . ( zonder hem aan te zien, op nonchalanten loon) Dat protegeetje van me is al lang getrouwd ; — heel goed terecht gekomen. Daar heb ik m'n handen al lang van afgetrokken. — Kom, ik ga nog 'n toertje maken ; m'n kar komt net voor. 1k was juist van plan 'n kiektoestel voor je te koopen; dat was immers 'n verlangen van je, he? P a u 1: Nee, dank u, — ik . . . . ik wil 't niet meer. v. H e e r 1 e: Best; dan krijg je 't niet. — Dat scheelt me thiveel in m'n portemonnaie. Ga je soms mee, Wassenaer om? ( Even licht Paul's gezicht op; dan zegt-ie dof en slug)
Paul: Dank u, liever niet. v. H e e r 1 e (licht schouderophalend ): Moet jij weten. Als je boudeeren wilt. . . . Tot straks . . . . (Als hij vertrokken is gaat Paul voor 't venster staan en blijft roerloos voor zich uitkijken. Na eenige oogenblikken komt Jeanne binnen). J e a n n e: Paul!. . . . (Als Paul niet antwoordi, luid): Paul!. . . . Er is toch niets? ( Hij schudt van nee) Is papa )
P a u 1: Hij is uitgegaan. 292
Jeanne ( zacht, aarzelend): Je hebt toch niets met hem gehad? (Paul veegt haastig z'n oogen of ). Pau 1: Och, welnee. . . . ( Zij gaat naar hem toe. Als zij haar hand op z'n schouder legt, barst hij opeens in krampachtig snikken los). J e a n n e ( teeder ): M'n lieve jongen! — Heb je
verdriet ? Kan moeder je niet helpen? ( Hij schudt van nee; blijft krampachtig doorsnikken, terrviil z'n hand even, aarzelend, de hare zoekt). Kan je 't me heusch niet zeggen ? — Ook niet aan papa? Paul (plotseling heftig en ivrevelig tusschen z'n snikken door): Nee, nee, och u begrijpt niet — ik kan
't niet zeggen ; — nooit ! — J e a n n e: Goed ; dan zal ik niet vragen. — ( Korte stilte).
P a u 1: Mama . . • • Zou u me 'n photografie-toestel willen geven ? Papa wou 't me geven ; — maar ik wil 't niet hebben van hem . . . . Ik wil niets van hem hebben. Jeanne ( aarzelend ): 1k begrijp niet . . . . P a u 1: Ik kan u niet zeggen waarom. J e a n n e: Ik zal eens zien. . . . misschien voor je verjaardag. Dan zou papa je iets anders kunnen geven. — P a u 1 (slaat z'n arm om haar hals en bust haar): Ik hoii zooveel van u, mama. ( Drukt zich liefkoozend tegen haar aan; blijf t zoo zwijgend eenige oogenblikken staan; onderwijl spelend met de ringen aan haar vingers, eerst gedachteloos; daarna bervust. Hij schuift nu een der ringen van haar vinger en steekt hem aan den zijne, zegt dan zachtjes, peinzend, geheel voor zich):
Misschien zou hij me nit wel 'n ring willen geven, als ik er hem om vroeg. (Jeanne schrikt op en ziet hem droevig-angstig aan). 293
L. SIMONS
Maast zijn bundel StuIN dies en Lezingen en zijn studie over 'Vondel's Dramatiek (voor de verzamelde uitgaaf van Vondels Spelen met C. R. de Klerk) heeft onze bibliotheek velerlei Inleidingen en Aanteekeningen, en ook twee Bloemlezingen van zijn hand gebracht.
ONZE „KLASSIEKEN". Behalve het klein getal Nederlanders dat hen kennen moet voor hun examens, zijn er maar heel, heel weinigen, die werkelijk van onze groote I 7e-eeuwers, laat het maar alleen zijn Vondel en Hooft, iets van beteekenis gelezen hebben. En het aantal dat ze weet to genieten is nog oneindig geringer. En toch wordt, op onze Hoogere Burgerscholen en Gymnasia, althans nog steeds „les gegeven" in onze eigen letterkunde. Dat „les geven" zou nu allereerst moeten bestaan — niet in het doen kennen der feiten van onze litteratuurhistorie — maar in het vertrouwd-maken met het beste werk onzer ouderen, zoo dat de leerlingen er van leeren genieten, en er voordeel van hebben voor hun veelzijdige menschvorming. Want diarop komt het aan. 294
Als ik het betreur dat „men" van Vondel en Hooft zoo weinig meer weet te genieten, dan is het omdat ik dit onvermogen als een groot gemis aanzie. Voor mijzelf heeft de vertrouwelijke kennis van Hooft, maar vooral van Vondel, zulk een groote verrijking van mijn dieper zieleleven beteekend; ik heb er zulk zuivere en sterke ontroeringen aan te danken ; ik weet zoo zeker hoe, telkens als veel alledaagsche werkzaamheid me verkild en vernuchterd heeft, een me verdiepen in Vondel zachtkens aan ontdooiing en ontplooiing voor me brengt ; hoe er iets weligs en liefs ontIwken gaat, vatbaarheid voor het innigste en hoogste opnieuw in me gewekt wordt ; dat ik de talloozen beklaag, die zich nooit aan zijn dichtkunst hebben weten over te geven 0111 zich er mee te verrijken. J uist voor ons, moderne menschen, die midden in het drukke bestaan van heden en in de vele „kwesties" van onzen tijd leven, is dit ons terugtrekken in het denken en voelen van een groot dichter uit een grooten tijd vol eigen hevig aandoeningsleven, zoo verfrisschend en opsterkend ; vooral van een dichter als Vondel, die zoo krachtig en onbevreesd, hevig en fel, uiting gaf aan ggen, en die zijn bewondering en zijn sterke overtmm zijn haat, zijn vrees en zijn hoop, zijn geloof en zijn twijfel wist te openbaren in zoo zuivere echtheid van klank en maat, dat zijn uitingen steeds opnieuw aandoen en ontroeren als had zijn stem pas gisteren geklonken. En bij dit alles voegt zich dan de subtiliteit en schoonheid van zijn dramatisch compositie-vermogen, dat bij elke herlezing van zijn beste werk zich met nieuwe verrassingen . openbaart. Men wil nog act afflict de studie der Klassieken bij ons handhaven als een inwijding in letterkundige schoonheid, en een oefening van den spiedenden geest, hoewel 295
toch wel vaststaat dat de taalmoeilijkheden en de vertijdigheid het overgroote deel der leerlingen niet dan tot het voorportaal toelaten, althans van de beste voortbrengselen : de Grieksche. Een paar jaar levens met onze 1 7e-eeuwers zou onze leerlingen, — al heel spoedig over de taalvreemdheid heen — een dieper besef van letterkundige schoonheid, geen geringer oefening van den denkgeest, een voortref felijke scholing in karakterhoogheid, een verrijking van hun gemoedsleven, en tevens een innige vertrouwdheid met de kern van ons taaleigen bijbrengen, die in haar vijfvoudige deugd in waarheid een opvoeding zou beteekenen, in staat om de verdere noodzakelijke inwijding in de natuurwetenschappelijke en sociologische vakken aan te vullen en of te ronden. Een boek over „V ondel als Opvoeder" zou misschien noodig zijn, om de oogen voor deze waarheid te openen. Al geloof ik er natuurlijk geen oogenblik aan, dat men er ooit in zal slagen, tegenover de ingewortelde traditie der oud-klassieke opvoeding, eene nationale, op onze 1 7e eeuwers gegrond, te doen aanvaarden.
296
W. J. STEENHOFF FNeze, onderd.irecteur van 11 ons Rijksmuseum, is de schrijver van het uitvoerig Ooerzicht onzer Ne-
.
derlandsche Schilderkunst,
voornamelijk in het Rijksmuseum, onderdeel onzer Encyclopaedie in Monografieen. Het tweede stuk, handelend over de 17e eeuw, tot aan Rembrandt, is zoo juist, alweer met 80 illustraties, verschenen.
Zelfportret (Kriftteekening)
ZWARTE NACHT. Het park was van avond de hof van Gethsemane. De lanen waren krochten van donkerte onder het wulven van 't gebladerte; 't waren gangen zonder doorzicht, holten in het zwart. Zwart was over de wegen, in de besloten bladervolten. Het zwart was roerloos, een verstomde kleur, zonder een enkele zucht. Want schakeeringen vergleden er zonder tegenstelling, in gewaande wezenlijkheid, als vage beroeringen tusschen de plooien van een zwaar neerhangend tapijt. Eerder clan 297
tinten, die in onderscheidenheid win verhouding het zwart in zijn kleureigenlijkheid aanduiden voor het oog, waren het suizingen van duisternis. Als met een onverdrijfbaren lap voor de oogen, spitste zich het oor, opdat het waarnemingsvermogen zich hervinden mocht in deze onbevattelijke wereld van volstrekte verhoudingloosheid. Er luidden toch klokken van uit de verte — maar het geluid scheen niet aangedragen en voortgestuwd door luchtlagen, het verging boven het verdikte zwart der bladerboomen als gestuit tegen een wand, gesmoord dan binnen dezen trechter van duisternis. Geen tochtje wind was er in de strakheid van nacht. De stilte beklemde — want 't was niet de vreedzame stilte der abstracte gewaarwordingen, van het ademloos naluisteren der weerkaatsende wereldgeruchten, als in de afgeslotenheid van een schelp, waar het gehoor zich wiegelt tot maatgang op de herinneringen. 't Was als een verstarring van den tijd, het onrustwekkende bij den plotselingen stilstand van een klokkeslinger, die zijn gelijkmatig getiktak deed worden tot een afwezig en tevens vertrouwd geluid in de huiskamer. Maar toch was er in de duistere gangen een geluid, zonder verhef fing, zonder daling, — niet regelmatig als van dien vreedzamen klokkeslinger, maar in hortend herhalen, plots stuitend, als een in 'n zakdoek oogenblikkelijk gesmoorden snik. 't Was als een zich verkroppend geween aldoor, aldoor, van eigen verlatenheid —: dat neervallen, bier, en daar, en ginds, van druppels uit de roetige bladerboomen. Want er hadden zware buien gedreven overdag, en onder slagregens was de avond gekomen. En de lucht had toen bloedige reten vertoond, wreede scheuren, waar de zon in plotselinge laatste uitvlamming, tusschen de wolkenbalken van een stormlucht was ondergegaan. Nu was de asch van dien 298
avondbrand nagebleven in loosheid van geluid, van licht, van beweging — alleen dat verlaten getik van vallende droppels, door het oor van den eenzamen wandelaar toch zoo gretig opgevangen. De mensch hangt aan het leven, wil het altijd aanwezig voelen, en hier in deze wezenlooze werkelijkheid, die de machte looze dood moet wezen, zoekt hij het leven aanwezig in angstige teekenen. Zijn verbeelding gaat wervelen : hij meent to hooren, vergonzend in de ruimIe, het eindeloos uitschreien van jammer door menschen en dieren . . . . J ezus in den hof van Gethsemane. Hij zweette water en bloed — en het moet in uiterste samentrekking zijn geweest van al zijn vermogens, onder een knellenden greep om den strot zijner ziel, dat er eindelijk die zucht werd losgelaten uit zijn beklemd gemoed. Een kreet ontschoot zijnen mond, en scheurend de stilte, herkende Hij die met ontzetting van zich zelf, in bevende verwachting op den weerklank. Want het onheil moest komen, Hij wist het ; en het liet zich niet gissen van waar het hem
►
zou naderen over de onzichtbare wegen, uit welken hoek van die geluidlooze duisternis. Maar, alleen bij den vijver, onder de neerhangende zwarte bladeren — daar hechtte het oog zich gretig aan dat vreemde schijnsel van de maansikkel, die in verstorven licht, groot en laag aan den hemel hing, vallend naar de aarde. Het gele schijnsel weerkaatste lispelend in den vijver, aan den overkant, met veegj es langs den geheimzinnigen oever. En dat gezicht, als een onverwachte ontdekking van het nog aanwezige licht, bracht een schrik, een huiverstoot, een plotselinge doortrilling van gruwenden angst. Want Hij wist, gelijk dit licht zoo wezenlijk en alleen in het zwart, zoo schril en plots zou er nog een ander licht gaan verschijnen: het licht van de fakkel, dat de soldaten door de duisternis geleiden moest. 299
Z. STOKVIS u directeur der H. B. school te Semarang, schreef voor de Russische bibliotheek zijn Geschiedenis
N
der Russische Letterkunde.
„Ook dairom is Indie zoo belangrijk voor de ontonzer volkskracht, omdat het den Nederlanwikkeling onzer der de gelegenheid geeft om, niet bekneld door de kleine verhoudingen van het kleine moederland, zijn goede vermogens ten voile te ontplooien.
300
NICO VAN SUCHTELEN Wan dezen schrij v e r brachten wij zijn roman: Quia Absurdum (4e druk) twee bundels Gedichten : Verzen (N.B.) en Liefdes Dool (Keurboekjes) een tooneel-
V
stuk: De Tuin der Droomen,
Voorts een aantal vertalingen, waaronder die van Dante's Nieuwe Leven en Spinoza's Ethica zeker niet de minst belangrijke zijn.
DE WERELD WACHT. Mei 1915.
De wereld wacht den hoogen held, Die 't al herstelt Wat ligt verneerd, Ontwijd, onteerd, Door waan, die recht noch liefde telt. Den dappre, die bij moord en brand, Zijn plicht gestand, Lijdt, strijdt en beidt Wat God bereidt 't Geteisterd en verbijsterd land; 301
Den dulder, die in nacht van nood, Van druk en dood, Vertrouwend richt Het stil gezicht Naar blijder toekomst dagend rood; Den sterke, die in hel van haat De wraak weerstaat, In 't onverward Standvastig hart De lief de hoedt die nooit vergaat ; Den wijze, die wat waan misdeed, Vergeeft, vergeet ; Zichzelf verwint En vree slechts vindt In loutering door 't eigen leed. De wereld wacht, nerneerd, onteerd, Op wie Naar leert, Nijd, strijd ten spijt, Eendrachtigheid. Hij is de held Die 't al herstelt, Die diepsten doem Tot vreugd en roem En vloek ten zegen keert.
302
HELENE SWARTH
Photo de Vries, Arnhem
Behalve twee oorspronkelijke bundels : Mara en Dolorosa (Keurboekjes) en Verzen (Nederl. Bibliotheek) danken wij aan Naar hand drie belangrijke dichterlijke vertalingen : van Helene Vacaresco's Roemeensche Volksliederen en Balladen, de Musset's Nachten en Elisabeth Barrett—Browning : Portugeesche Sonnetten. Voorts een proza-vertaling van den 17eeeuwschen franschen roman : De Prinses de CWes.
303
-94
_
304
STIJN STREUVELS Bewerkte Reinaert de Vos voor ons tot een volksboek. — Door den oorlog was hij voor een bijdrage of portret niet tijdig te bereiken.
„Het was omtrent den Sinxen en volop zomer nog eens. Velden en bosschen, overal was 't groen er op gekomen en in hagen en boomen speelden de vogels en schuifelden lustig. Kruiden en bloemen waren uit den grond opgeschoten en 't waaide in de lucht van menigerhande fijne reuken. De zonne schong helder en 't was even na den noen als de dieren op de helling van den heuvel aan den rand van het Bosch, uitgestrekt te stoven lagen in de warmte. Daar werd gesproken en verteld over land en zand, over den gang van de wereld, geknoterd over 't eene, en geruld over 't andere — de gewone praatjes in den stillen noenestond. — De koning komt ! De koning komt ! ging medeen de geweldige schreeuw door de lucht. Waarlijk, 't was korbout de kraaie, 's konings boodschapper, die uit het zuiden kwam aangewiekt en met zijn schravende stemme het nieuws vermaarde over heel Vlaanderen: de koning komt ! En zonder uitleg of verbei vloog de zwarte vogel naar verdere streken de mare verkonden."
Uit Reinaert de Vos.
305 Gedenkboek 20
HERMAN TEIRLINCK Van dezen Vlaamschen vcrteller gaven wij in onze Nieuwe Romans uit zijn veelbesproken Ivoren Aapje (3e druk).
„Pastoor Doening, van zijn kant, at in de veranda een pastel met ossenvleesch en een geurig duifje. Tot laat in den avond zat hij te werken. De studeerkamer was rustig. Het witte hoofd van Gezelle heerschte er stifle en volmachtig, en pastoor Doening boog over de blanke boeken zijn zilverig haar, waarlangs het gaslicht blikkerde. Het was niet verre van middernacht, als hij zijn bril neerlegde en opstond om slapen te gaan. Hij stak de hooge kaars aan en trad langzaam de trap op. Hij zette den kandelaar op het marmeren blad van de kleine toilettafel en bleef een tijd te midden van de kamer staan. Zoo deed hij gemeenlijk. Hij herzag in zijn geest het werk en de daden van den vervlogen dag, en dacht daarna aan de dierbare wezens, die zijn leven vervulden met hunne beelden van lief de. Zijn smal bed stond rond en gezellig onder de klare bedekking. Een zwarte yacht lag ervoor. Een portret van vader Doening en moeder hing aan den wand erboven. In een hoek van de kamer stond op een kleinen eiken altaar een koperen Kristusbeeld. Pastoor Doening dacht aan Vere, de dochter van Lieven Lazare, en hij dacht aan den dooden dichter, en hij dacht aan Renildeken. Hij had (lien avond een zeer klaar zicht van Renildeken . . . . Uit: Ivoren Aapje.
306
FRANS VERSCHOREN
an dezen Vlaamschen, gemoedelijk- humoristischen, auteur gaven wij in onzen tienden jaargang een nieuwe, geheel omgewerkte uitgaaf van zijn gretig gelezen bundel Jeugd.
V
UIT LONDEN. BELGISCH KIEKJE. De trein voerde me uit het peiselijke Great Missenden, daar ergens op een heuveltop in Bucks gelegen, naar het woelige Londen. We hadden al een tijdje gestoomd door de reuzenstad, neerblikkend op de blauw zon-beklaterde daken der huizen, die zich tot lanen reien op groene, wuivende boomenkruinen in verder gelegen parken, op rookende fabriekschouwen, op andere treinen die voortsnorden onder ons en plots wegdonkerden onder den grond, tot wij ook almeteens verdwenen in de reeks tunnels, die ons eindelijk brachten in Marylebone Station. 1k liep haastig de wenteltrap of naar de nog dieper 307
gelegen Undergroundstation en al dalend hoorde ik het do f rommelen en dreunen van den naderenden trein, die me verder de stad zou invoeren. Toch had ik nog even een poosje te wachten op het perron. Het elektrische licht gloeide klaterend op de schreeuwend gekleurde af fichen, die bontvervig vlekten op de boogvormige wanden der tubestation. Aanhoudend steeg het zoevend gehuil van den naderenden trein en de luchtstroom, voortgestuwd voor den trein uit door de nauwe tubeholte, woei sterker en sterker. Links en rechts rondden de zwart gapende tubemonden. Aan den eenen kant, waar we straks zouden inrijden, groende reeds het signaallicht, dat vrijen doortocht meldde. En uit den anderen mysterieuzen donkeren mond gulpte plots, zijn cyclopenoog voorop, de tubetrein en stopte : Vlug wisselden de reizigers en voort ging het al, door de pikdonkere ondergrondsche baan, zooeven huilend, de vlugge trein, nachtelijk verlicht . . . . Boven mij wist ik het rumoerige stratengewoel, den blauwen hemel en de glorierijk stralende zon . . . . Toen de lift mij opwaarts voerde vluchtigde even voor mijn geest het vizioen van het kalme landschap, dat ik een uurtje te voren nog had gezien : de groene weiden in de zacht neerdeinende vallei, in wellustige glooiing, de fier gestamde boomen, peiselijk groeiend in eeuwig onverstoorbare kalmte, in kleine groepj es of dichte bosschen getroept, met hun breede bladerenkruinen, waar de vroege herfst reeds een tintj e goud oversmeert, en tusschen-in de blauw geschaliede huizen, de kronkelende paden, lichtgeel, den heuvel opwindend . . . . en zoo, met dit vizioen in mijn oogen, kwam ik plots den grond uit in het volle Londensche gewoel. Trafalgar Square: Het zacht hellend plein kleurigt klaterend open. Te midden rijst de enorme kolom en fier geplant op zijn hooge voetstuk staat Nelson daar en blikt ver weg over 308
de heuvelende dakenwemeling zonder eind, over de machtige Admiralty Arch naar Buckingham Palace, dat ginder verre oprijst bezijden St. James Park, naar de reuzige gebouwenkluwen der Engelsche Houses of Parliament, naar de fiere Westminster Abbey en de Thames met heur prachtig-levende bruggen . . . . Aan den voet der kolom liggen, rustig en machtbewust, als een bronzen gedachte, de vier reuzen-leeuwen, en voor hun geweldige klauwen staat een khakivent, met rood gezicht, recruiting sergeant, gesticuleerend, vingerend naar de enorme linnen vierkante reclaamdoeken, waarop de meterhooge opschriften luide klaroenen: „England expects every man to do his duty . . . . Join to-day . . . . Enlist now . . . . Your Country wants you . " Langs de St. Martin-in-the-Fields-church heen, naar de National Gallery toe, marcheeren, fier en flink, Schotsche soldaten, rythmisch stappend, met de fijfers en trommelaars, in kleurige kleedij, aan den kop. Het yolk spoelt voorbij in gestadigen golfslag. Motorbussen en auto's snorren aanhoudend over het glimmend geschuurde asfalt. De stemmen gonzen. Alom davert en ronkt het reuzengeweld der wereldstad. Kleurig lawaaierig smeren dagbladaf fichen hun verven op de wanden der huizenrij, die naar het Strand toe leidt en ze rumoeren strijdlustig tegen elkaar op voor of tegen Compulsory Service, National Service, Universal Service, of hoe ge het ook noemen wilt, in bedroevend geharrewar, terwijl ginder ver de vijand aan de poorten beukt, ongenadig, met al zijn razend geweld . . . . Want begrijpen de menschen hier werkelijk niet wat er omgaat: zijn ze hoorende doof en ziende blind) New Strike in South Wales . . . . 25.000 miners idle . . . . Coal Conference . . . . A hitch in the Settlement . . . . Another meeting today .... zoo schreeuwen de dagbladposters. Hooren die menschen, 309
coalowners noch miners, Nelson's luide stem niet die roept : England expects every man to do his duty) En hooren ze niet die andere stem, die Binder verre roept en schreeuwt, evenals een paar duizend jaar geleden een stem dagelijksch riep in den Romeinschen Senaat, hooren zij niet het dreigende: Delenda Carthago! . . . . Is het een teeken dat het Engelsch werkyolk genoeg heeft van den oorlog, zooals de Duitschers schijnen te meenen, of is het teeken dat die kerels nog zoo zeker zijn van de eindvictorie dat ze gerust meenen wat te mogen staken Ze harrewarren, ze krakeelen onder elkaar . . . . De menschenstroom trekt me mee langs het Strand naar Aldwych toe. Hoe zonderling klinkt het toch telkens in de Engelsche hoofdstad, maar gedurig hoort ge, zooal voortloopend door de gestadig golvende menschenmassa, Vlaamsche klanken, Belgisch-Fransch (Beulemans zullen we het nu maar niet noemen, want er is overeengekomen dat wij niet meer zouden krakeelen onder elkaar, vooraleer de oorlog gedaan is?) al dadelijk erkent ge uit de Engelsche typen, de kenmerkende koppen van onze Belgische menschen; ge zoudt ze toch erkennen al droegen de meesten onzer landgenooten de nationale driekleur ook niet in hun knoopsgat ; en al trachten sommigen zich nu weer te verengelschen door naaping der kleederdracht van de Londensche cockneys, door het wegscheren van knevel en baard, toch erkent ge ze dadelijk, zooals La Fontaine ons het verkleede beestje erkennen liet aan de uitstekende ooren . . . . II( zwenk links a f naar Aldwych toe, voorbij het fiere Waldorf Hotel en merk even de Belgische drie, kleur, wapperend nevens de Engelsche vlag, boven op het clak . . . . Hier wordt het nu overwegend Belgisch. In Aldwych komen nog dagelijks vluchtelingen toe en )
310
daar zetelt het centraal hulp-comiteit. Daar worden Belgische dagbladen verkocht ; daar zitten langs den trottoir, nevens den eigenaardigen Londenschen straatartist, die met gekleurd krijt de cementsteenen beschildert : een aanval op sub-marines, een zeppelin-raid, een matroosje die afscheid neemt van zijn lief, en dies meer . . . nevens dien Engelschen straat-kunstenaar zit hier een Vlaamsche vrouw, een ferm gespierde Vlaamsche kerel, die geel-zwart-en-roode kokardes verkoopen, lintjes en strikjes, en portretten van Koning Albert en onze Koningin . . . . Hier is het thans, ik zou haast duryen zeggen, bijna uitsluitend Belgisch wat ge hoort en ziet . . . . Want kijk maar, in een zij-straat wapperen twee Belgische vlaggen : Daar heeft een ondernemende Antwerpsche koekbakker de geniale gedachte gehad een eetgelegenheid te openen, waar de menschen aan Belgischen kost kunnen geraken en dien ze hier toch zoo zeer missen : een smakelijk biefstuk, patatefrites die croquant zijn en salade op zijn Belgisch gesaust ! Daar drommen de menschen bijeen, soldaten overgekomen voor een week rust, burgers van alle slag en stand; en daar hoort ge onze beide landstalen weerklinken, daar hoort ge lachen, luidruchtig en vroolijk zijn, ook wel eens tieren, krakeelen en vloeken in de velerlei smakelijke dialekten, die gebruikelijk zijn tusschen Oostende en Maaseyk. En de koekbakker verdient er lekkerkes zijn kost bij en heeft een bijhuis geopend in de buurt! Het is hier edit Belgisch, karakteristiek Belgisch . . . . Want kijk nu weer hier: een echte, rumoerige samenscholing voor den ingang van het Comiteitsgebouw, een woelige menigte, die zich verdringt om mee te genieten van het schouwspel: twee dagbladventsters zijn aan het krakeelen geraakt: de eene verkoopt Independance beige, de andere leurt met La Metropole d'Anvers. Wie van de twee heeft er nu de overeenkomst, die 311
ze beiden eerlijk gesloten hadden om elk een stuk van den trottoir te exploiteeren en op eigen domein te blijyen, wie van de twee heeft de uit-liefde-tot-vrede gesloten overeenkomst behandeld als een simpel en waardeloos Scrap of Paper Cruelle enigme is het voor de kijkers en hoorders, die onmogelijk kunnen partij kiezen in het conflict tusschen Independance en Metropole en zich a fvragen wat het worden zou, waren er nog een paar Vlaamsche bladen bij gemoeid ! Ondertusschen hebben echter de omstaanders hun volle genot in de twee scheldende wijven: de eene, die stellig ergens in de Rue Haute van Brussel thuishoort, scheldt prachtig in de zuiverste Marollentaal en de vloed is niet te stelpen . . . . Waarom dacht ik aan Herman Teirlinck toen ik dat kleurige Brusselsch sappig en luid hoorde weergalmen te midden van het Londensch rumoer Heur . . . . laat ons maar zeggen, heur man stond er beschermend bij : een kleine, zwarte kerel, met donkere, valsche, schuinliggende oogen en geelachtig gelaatsvel, het type van een Japanner . . . . een ivoren aapje had hij stellig niet in zijn giletzak, maar hij klemde twee kleine, witte hondj es, frileuse dingetjes met krulhaar, in zijn arm, half verborgen onder zijn vest. En hij loensde nu eens naar zijn vrouw en dan weer naar dat andere tierende wijf : een dikke, fel gearmde, breed geborste en stevig geheupte vrouw uit een of anderen vischwinkel. Ze antwoordde met radde tong, maar de Fransche woordjes kwamen niet vlug genoeg naar heur zin om op ieder der scheldwoorden van de tegenpartij behoorlijk te riposteeren, en ze draafde ras voort in het lekkerste Gentsche dialekt dat Karel van de Woesteyne ooit heeft hooren weerklinken onder den Draak van het Belfort in zijn geboortestad, en stellig hier was ruim gelegenheid geweest voor Cyriel Buysse ook al om zich een paar oogenblikken kostelijk )
)
312
to vermeien . . . . Maar een Antwerpsche dokker kwam er tusschen. Met breede schouders, zijn felle athletenlijf stevig geschoord door een paar kromme beenen, zijn bonkige vechtersvuisten dreigend voorop, zoo wrong hij zijn weg naar voren door het samengedromde yolk en zijn bier-en-genever stem schorde vergoelijkend: „Alla, alla, zaide nie beschomd, he) Haad a muile, Zineite. . . . Tais-toi, Fifine, shut up . . . . Waai zaan ommes allemoal Belzen ondereen!. . . . Vive la Belgique!. . . . 1k weet niet wie ons eigenlijk onze nationale kenspreuk: „Eendracht is macht" aan de hand heeft gedaan, maar hij moet in ieder geval onzen traditioneelen lust tot krakeelen goed gekend hebben . . . . Of zou het soms simpellijk algemeen menschelijk zijn) en de spreuk ook wel passend voor andere naties? Great Missenden, den 2 Sept. 1915.
313
ALBERT VERWEY
Wan zijn hand kregen
V
wij het eerste der op-
zettelijk voor ons geschreven werken, n.l. zijn thans reeds in vierden druk verschenen:
Inleiding tot de Nieuwere Nederlandsche Dichtkunst (1880-1900)
DICHTERS AVONDLIED. Feestganger onder wolken, Droomer in 't hel seizoen, Wat boodschap kwam ik tolken, Wat zoendaad doen? Van arbeid leeg van weelde Verloste ik u en elk, Ik vulde en gloed doorspeelde Uw hart, die kelk. Waar ge allen, traag en treurend, Grafwaarts uw dooden bracht, Stond ik, mijn vanen beurend, Boven uw nacht. 314
Toen ge allen, zat en zwijgzaam, Doodsche gelagen hieldt, Lag, voor zijn droombeeld nijgzaam, Dit kind geknield. Wat tal vergeefsche feesten, Wat schijnbaar kille smart, Hoonden zijn scherpe geesten, Genaadloos hard. Maar ook, welk teer beginnen Van Iced en zoete vreugd Hief hij met zachte zinnen Tot heil dat heugt. Feestganger onder wolken, Droomer in 't hel seizoen, Kwam ik mijn boodschap tolken, Mijn zoendaad doen.
315
MARIA VIOLA Maria Viola bewerkte voor ons een Bloemlezing uit het ver.
halend Proza van J. A. Alberdingk Thijm.
KERSTNACHT. 1 ) (fragment) . . . . Hebben in de geloovige middeleeuwen niet tallooze kunstenaars het mysterie der Mensch-wording geschilderd ? Hoe het Kindje op moeders schoot schik heeft in de ruige herders, die op het woord der engelen van wijd en zijd nieuwsgierig komen toegerend ; of, hoe de stoet der wijze Koningen op hooge kernels en trotsche rossen ruischende aanrijdt op den weg naar Betlehem. Maar hier is 't geen hulde aan het mysterie: hier wordt het mysterie zelve ons onthuld: de verschijning, in schaduw en duisternis, van het goddelijke Licht ; het Wonder, dat werkelijkheid wordt voor engelen en menschen. Dit Wonder, — 't is een bevend klein Wezentje in een beestentrog. Zooeven was er nog niets dan nacht, duisternis en stilte, en in die stilte een maagd, die zich moeder voelde en een goede, schroomvallige man. Oak ging er de adem der slapende dieren. En dan opeens is het licht geworden in de holle kribbe en in 't ritselende stroo lag er een Kindje met kijkende oogjes en woelende voetjes. De vrouwe, die bevend van verwachting te bidden lag, rijst, met groote oogen en 't roode mondje open; en, rijzend, als raakte ze geen aarde meer, nijgt ze zich over 't Wicht, zoodat 1 ) Naar aanleiding van de schilderij door Geertgen tot St. ,fans uit de collectie Kaufmann te Berlijn. (zie pag. 318)
316
haar verwonderde wezen baadt in de klaarte Zijner goddelijkheid. En zie, op hetzelfde oogenblik komen daar, gelokt door het licht, kleine witte engelen omlaag gewiekt: hemelsche gespelen rond de harde sponde van het Kind. De eerste komt door het donker gezonken en zet zich, met saamgehouden handjes, stil te bidden, verdiept in de zaligheid van het zien. De tweede daalt neer uit zijn verwondering en wordt, in 't licht, stil als zijn vrindje en heeft de kleine witte handen, als hij, eerbiedig bijeen gedaan. De derde vliegt aan, enkel verbazing, en staart, zijn rosse kopje in de klaarte, naar 't kleine lijfje in 't flonkerend hooi. Maar achter hem komt weer een neer en steekt het hoofd vooruit nieuwsgierig in de lichte diepte, terwiji de laatste, overeind met rechte vleugels en vlottende kleeren, nog in zijn vaart de handen vouwt en bidt van verre naar den witten gloed. Achter de kribbe dommelen in rossen damp de dieren en diep-weg in 't donker wacht de deemoedige man en drukt de hand op het hart om het stormige kloppen te stillen. Leunend aan den ruigen steenwand staart hij zinnend op moeder en Kind . . . . De ziel van het Mysterie is stilte, en stilte ademt de atmosfeer van het kunstwerk, alsof God en engelen, menschen en dieren zelf-verloren luisterden naar een bovenaardsche muziek; — een moment dat het stof felijke leven lijkt stil te staan en sterfelijke oogen vol stroomen van het licht der eeuwigheid. In licht ook leeft de ziel dezer middeleeuwsch-verbeeldingsrijke en Hollandsch-realistische kunst; licht, dat wellend uit de zonnebron die 't Kindeke is, de maagd en de engelen verklaart en stralend stroomt door 't rondomme donker. Hoe innig komt uit deze kunst-van-werkelijkheid de droom gerezen, zoodat we 317
de geringste dingen: den rauwen steenmuur en de harde balken die den bouwval steunen stellig en toch zwaarteloos tegen de verlichte lucht zien staan. En zien wij buiten: dan is daar, hoog uit den nachtelijken hemel, waar alle starren dooven, de blin318
kende Engel neergedaald zoodat de heuvel met de wakende herders wemelt van een vreemden, schemerachtigen glans : de weidegrond wordt lichtend groen, de schapen krijgen schitter-witte vachten en 't kleine wachtvuur lijkt te krimpen in de wijde helderheid. De herders, ontsteld, varen op, en, de oogen schuttend voor 't groot geschitter, aanhooren ze de hemelsche boodschap . . . . Het is de eerste Heilige Nacht die in Holland werd geschilderd ; voor den eersten keer, in de kunst van ons land, het zedig ontluiken van 't licht-duister: de Kerstnachtgloed van Rembrandt's vizioenen. Hij, die peinzend dit licht v6Orzag, moet een stille fijne man zijn geweest, een kinderlijke ziel, vol van de droeve wijsheid van wie vroeg sterven. Hij leefde in het huis der J ohannieters als gastvriend der ridderschap ; nochtans had hij hun regel niet aangenomen. Uit oude bescheiden weten we hoe hij voor hun hoogaltaar een Kruisiging schilderde, waarvan 't heel gebleven luik thans bewaard wordt te Weenen. Hij heeft ook een weemoedig-wijzen St. Jan gemaakt. Is zijn Kerstnacht mede uit het hospitaal der J ohannieters a fkomstig ? Wie zal het zeggen . . . . Huis en heiligdom der eens zoo vermaarde ridder-monniken zijn lang verwoest; en ook van Geertgen's werk bleef in zijn stad Haarlem, door beeldenstorm en beleg der Spanjaarden, zoo goed als .niets gespaard. Maar uit het weinige wat, bier of daar in veiligheid, het geweld der tijden heeft weerstaan, komt ons klaar-herkenbaar de gestalte tegen van den mijmerzinnigen, zachten man in den weemoed van zijn vroege sterven.
319
ALBERT DE VRIES Wij publiceerden van hem eenige „zedespelen" : De Zoon
—
Crediet — De Nieuwe Directeur — De Courant — De Journalist(e).
DE TROUWRINGEN Een zedespelletje.
In den tuin van een Hollandsch Pension, buiten. Mevrouw van Poorten: Zijn ze nu getrouwd, of zijn ze 't niet? M e n e e r v. P.: Wat gaat ons dat aan? 't Zijn amusante menschen, bovendien, 't zijn kunstenaars. M e v r. v. P.: Des to erger. En hoe weet je dat? M e n e e r v. P.: Primo: je ziet 't ze aan. Secundo: onze pensionhouder heeft d'r naar geinformeerd bij de lui waar ze hun kamers hebben. M e v r. v. P.: Houdt die ze voor getrouw d? Had ie clat liever geinformeerd! M e n e e r v. P.: Die beweert van ja. Anders had hij ze natuurlijk niet opgenomen, zei d'ie heel verontwaardigd. M e v r. P.: Nou ja, z'n kamers stonden weer leeg. Niemand wil bij die lastposten intrekken. Dat dit paar 't wel doet, bewijst dat er een steekje los is aan hun verhouding. Trouwens: 't afdoende bewijs: ze hebben geen trouwringen aan. 1 heb d'r daar net aan tafel nog eens scherp naar gekeken. En ik zeg je: doe jij wat je wilt, maar ik blijf ze ignoreeren, net als ieder ander in 't pension doet. En ik wil je alleen waarschuwen, dat je ons niet compromitteert. Van middag al heeft Prof. v. Dommelen en zijn vrouw. . . . 320
M e n e e r v. P.: Laat die vervelende lui naar de pomp loopen — Getrouwd of ongetrouwd, die nieuwelingen zijn ten minste hun gezelschap waard. M e v r. v. P.: Maar hoe moet 't dan met onze Marietje ? Je kunt 'n kind van vijftien jaar niet in aanraking brengen met 'n onzedelijke verhouding — M en e er v. P.: Marietje! Marietje ! Dat kind dat pas in Den Haag gelogeerd heeft, weet meer van wat er in de wereld te koop is dan jij. M e v r. v. P.: Belaster nu asjeblieft niet ook je eigen kind nog — M e n e e r v. P.: Kijk, ze staat net heel geanimeerd met ze te praten. Ze is al soeur en compagnonne met ze. M e v r. v. P.: Dat heb jij op je geweten met je toeschietelijkheid (roept) Marietje! M e n e e r v. P. : Stel je nu toch niet onbehoorlijk aan ! Daar komt ze trouwens al! M e v r. v. P.: Ze ziet heelemaal geechauffeerd. Mar i e t j e: 0 Moes, ik heb alles gevraagd. U bent heelemaal mis geweest ; ze zijn wel echt getrouwd! M e v r. v. P. ( ontdaan): Maar kind, hoe kom je . . . . Mari e t j e: 1k hoorde dat ze er over spraken hoe onbeleefd ieder tegen ze was, hier, behalve Paps. Toen heb ik ze aangesproken en gezegd, .wat u, moeder, tegen ze had, dat ze niet getrouwd zouden zijn, maar in vrij huwelijk . . . . M e v r. v. P. ( ontdaan): Maar kind, hoe weet jij ? M e n e e r v. P. ( schatert). M a r i e t j e: Want ze hadden geen trouwringen aan. Toen begonnen ze allebei te schateren. En hij zei, dat we hier in Holland toch altijd achterlijk bleven, want die ringen, die ze an hadden, met die vierkante steenen er in, dat waren de nieuwste trouwringen in 321 Gedenkboek 21
Pathagonie, waar ze schijnen to wonen. Zij was heel boos. En ze zouen hier niet meer aan tafel komen. ( tot Vader ): Gelukkig, Paps, blijven ze nog wel in 't dorp — M e v r. v. P. ( ontdaan): Nieuwmodische trouwringen ! Tie kan dat nu ook weten ! M a r i e t j e ( heel wijs ): Eerst onderzoeken . . . en dan — ( Maar haar vader stuit haar kinderliike wereldwijze vermaning aan haar moeder ).
322
HENDRIK VAN DER WAL
i n onze T.B. gaven wij
I
van Hendrik v. d. Wal zijn historisch drama in 3 bedr. Nero en Agrippina en een in 1 bedr. Zegefeest.
VERSCHOLEN DAL. (Uit het Perzisch spel „Kurrogloe en Nighara")
De schaduw vaalt: al late schijn Van dag is stil vergaan; Aan schemerende kim ontbloeit De vroege Maan. Van verren heir-weg dringt geen roep In diep verscholen dal, Waar Stilte poost van dageraad Tot avondval. Slechts in den uchtend en voor nacht Keert droomrig een gazel, En drinkt voor wake en slapen gaan Aan pure wel. 323
Thans vaalt de schaduw: 't laatste licht Is stil vergaan; Aan schemerende kim ontbloeit De Voorjaarsmaan. En in het uur der minnenden Doorzingt getjuik Van nachtegaal de ontroerde stilt' Om rozenstruik.
324
Dr. J. L. WALCH an dezen Haagschen tooneelschrijver en criticus zag in onze Tooneelbibliotheek het licht zijn : Judas Ish-Karioth.
LENTE-AVOND Ik mijmer . . . . Op mijn tafel staat een simple lichte heerlijkheid van teere bloeme'. Een oude plaat is van hun witten glans bespreid: Madonna di San Sisto . . . . 't Kleed omzwiert de moeder met haar kind, die op den luchtaem nedergleed . . . . een bloesemtak in lentewind. Haar blik is zorgenvol en stil . . . . Zij draagt de war'ge wereld toe het blanke kind dat dalen wil, wiji 't in ons hart zijn wonder doe. 325
Haar blik is stil en leed-bevracht: zij brengt den bloesem die vergaat; die even licht, — en 't is volbracht, wiji in ons hart zijn schijnsel slaat. De lentewind brengt bloesemwit, een simple lichte heerlijkheid. . . 1k die stil aan mijn tafel zit, ben van het witte licht bespreid.
326
AUGUSTA DE WIT Stond ons Naar bundel Indische schetsen of : Natuur en Menschen in Indie.
327
KAREL VAN DE WOESTYNE i n onze W.B. namen wij
I op van dezen Vlaamschen
dichter een proza-bewerking van den Iliac van Homerus. Het portret is ontleend: aan , d'Oliveira's De Jongere Generalie.
Naar een teekening van zijn broeder.
„Dat de Homerische Grieken overigens weinig zin voor kleur hadden ziet men hieraan, dat de boomen niet groen, maar „schietend, groeiend" warden voorgesteld, de hemel niet blauw, maar „breed" of „van koper" heet, dat de weiden weer niet groen, maar
„malsch" worden genoemd. Die Grieken waren praktisch. Is het overigens niet kenmerkend, dat eenzelfde praefix het schoone en 't goede aanduidt, of beter: dat het schoone 't goede schijnt ondergeschikt te zijn, — „goed" steeds in den zin van „deugdelijk, stevig, sterk" genomen ? Het gehoor is al even weinig verfijnd: am aan te toonen hoe mooi Kirke zingt, heet het dat „heel de plankenvloer ervan davert" — — De luidste stem is de mooiste, en de beste herauten zijn, die loeien als ossen." Uit de Inleiding tot de Was. 328
Dr. C. J. WIJNAENDTS FRANCKEN
i n onze W.B. verscheen
I van dezen veelzijdigen
geleerde een levensschets van den grondlegger der Amerikaansche Republiek Benjamin Franklin.
Photo de tilde, Den Haag.
OVER LEZEN. Het schrijven van boeken is eigenlijk een ondankbaar werk. Wie dat werk zelf nooit bij de hand gehad heeft, heeft geen flauw besef van den arbeid en de inspanning die daarmede verbonden zijn, al schijnt, ligt het boek eenmaal goed en wel afgedrukt op tafel, alles zoo eenvoudig. Maar daarenboven: hoe weinig bemerkt de schrijver van het lot van zijn geesteskind. Wel komen hem allicht eenige aankondigingen in periodieken onder de oogen, afkomstig van beroepsbeoordeelaars die 329
nauwelijks zijn boek hebben ingezien en het zonder eenige liefde gingen bespreken. Maar overigens weet hij in 't geheel niet wien het boek in handen komt, hoe het ontvangen wordt en welke invloed er van uitgaat. Hij moet zich maar tevredenstellen met de gedachte dat hij zaad heeft rondgestrooid, en met de hoop dat dit wel bier en daar zal ontkiemen en vruchtdragen. En een troost is het ten minste, dat men ten slotte veeleer voor zichzelven dan voor anderen schrijft, uit innerlijken drang en behoefte, als om zich van zekeren last te bevrijden. Want hoe weinigen eigenlijk kennen het ware genot van lezen. Hoevelen gunnen zich den tijd niet om aan den inhoud van een boek recht te doen wedervaren en dien rustig op zich te laten inwerken. Zij nemen een roman slechts ter hand om het verloop der gebeurtenissen te leeren kennen, alsof dit de hoofdzaak ware en het de moeite loonde diaraan zooveel tijd ten koste te leggen. De fijne psychologische uiteenzetting en motiveering, de meesterlijke stijl en groepeering ontgaan hun ten eenenmale, en in een bepaalde stemming worden zij door de lectuur niet gebracht. Het boek, waaraan de schrijver zijn innigste gedachten toevertrouwde en waarin hij zijn diepste geestesleven neerlegde, is voor velen niet anders dan een kortstondig vermaak en tijdpasseering in ledige oogenblikken. Anderen weer zoeken bij den schrijver slechts de weergeving hunner eigen denkbeelden en opvattingen; en al naarmate zij daarin slagen, wordt zijn werk door hen goed- of afgekeurd. Zij stellen zich voortdurend op een voetstuk van moreel beoordeelaar, die de wijsheid in pacht heeft en die zijn inzichten, hoe kortzichtig, bekrompen en eenzijdig ook, als de eenig ware aanziet, terwij1 het hun een wellust is als rechter te 'vonnissen, al is het dan ook maar over denkbeeldige 330
personen, produkten der phantasie, en ook al is er niemand die zich van dat vonnis iets aantrekt. Hoe weinigen verstaan de kunst zich met terzijdestelling van alle persoonlijke beslommeringen en vooroordeelen, eenvoudig passief aan den schrijver over te geven, zich aan hem te onderwerpen, zich door hem te laten meesleepen, in zijn gedachtengang op te gaan, zich geheel te verplaatsen in de door hem geschilderde situaties en zich daarmede, tijdelijk eigen leven en omgeving vergetend, het ware litterair genot toe te bedeelen ! Hoevelen lezen, terwijl zij gepraeoccupeerd zijn, met hun gedachten elders verwijlen, gemakkelijk worden a f geleid, of voor wat zij lezen zich maar half interesseeren ! Wat is daarentegen niet een boek voor den waren liefhebber ! Het is zijn vriend, zijn metgezel, zijn trooster in eenzaamheid. Het vertolkt voor hem de quintessenz van des schrijvers zieleleven. Het is geen stomme bundel bedrukt papier, maar een levend getuigenis, een vertrouwd raadsman, een persoon met wien men spreekt en dien men geduldig en met aandacht aanhoort, omdat hij wat te zeggen heeft en dat doer op de beste wijze waartoe hij in staat is. „Zonder honden zou ik niet kunnen leven," riep Schopenhauer, en het is zeer de vraag of velen hem dat zullen nazeggen; maar zeker zijn er velen, die bij zichzelven denken: zonder boeken zou ik niet kunnen leven, en die zeggen met Frederik den Grooten: „Les livres ont une grande part dans le veritable bonheur ; ma derniere passion sera la litterature." Want indien het waar is dat 's menschen geest zijn adel uitmaakt, waardoor hij, naar Pascal opmerkt, verheven is boven de gansche levenlooze natuur, hoe machteloos hij ook als nietig schepsel daartegenover sta ; — indien het waar is dat zijn geest zijn hoogste 331
schat vormt en de bron van zijn edelste en duurzaamste genietingen, dan voorzeker zijn boeken niet hoog genoeg te waardeeren. Want zij zijn het, waarin ontelbare generaties, elkander opvolgend en op elkander voortbouwend, de uitkomsten van haar geestesleven hebben neergelegd ; in hen is het leven van eeuwen als saamgevat en spreekt het verleden tot ons, evenals het heden uit de gansche wereld ons er in wordt aangevoerd. Wij zitten gedurende eene korte spanne tijds op een nietig plekje van onze planeet en kennen slechts een luttel aantal van deszelfs ontelbare bewoners. Maar dank zij onze boeken, vermogen wij terzelfder tijd gansche tijdruimten te overzien en te doorleven, a fstanden in tijd en ruimte te doen verdwijnen, verafgelegen volkeren en landstreken ons te doen naderen, mee te leven met zoovele die wij nimmer persoonlijk zullen ontmoeten. Ons klein persoonlijk bestaan verkrijgt zoodoende een onmetelijke uitbreiding ; wij worden ontvoerd aan onze enge begrenzing om in een oneindigheid rond te waren. Hoeveel missen dus niet zij, die niet van lezen houden ! Hun gezichtskring blijft beperkt tot eigen leventje en naaste omgeving, nu zij hun blik niet door lectuur vermogen te verruimen noch te verkeeren met de edelsten van ons geslacht. In hun vrijen tijd — vooral in een land als het onze, waar het klimaat ons zooveel binnenshuis houdt, — zijn zij aangewezen op het gezelschap van anderen en a fhankelijk van derzelver genade, want hoe licht zullen zij zich anders vervelen. De mensch kan niet steeds werken en bezig zijn. Maar voor hem, die eenigszins hoogere eischen stelt aan zijn omgang, is een conversatie die, zonder gedragen te worden door ho. ogere doeleinden, zich slechts bezighoudt met onbeduidende onderwerpen, dikwijls niet veel meer dan tijdverlies en geesteloos gebabbel, en de 332
lectuur van mooie boeken zal hem een ware uitkomst zijn om daaraan te ontsnappen. Voor het rechte genot echter van zulk een lectuur behoort een daarbij passende stemming. Het is een dwaasheid zich met dichters bezig te houden, wanneer de geest op 't oogenblik weinig vatbaar is voor poetische ontboezemingen en gedachten. Het instrument onzer ziel is niet steeds gestemd op dezelfde klanken: nu eens brengt het deze, dan weer gene tonen voort. Zoo is het zeer wel mogelijk dat een boek, hetwelk ons aanvankelijk in 't geheel niet vermocht te bekoren, later bij hernieuwde lezing onder gansch andere omstandigheden een gansch anderen indruk op ons maakt. Blijkbaar hadden wij dan de eerste maal niet het juiste moment gekozen om het boek ten volle te kunnen waardeeren. Want nu eens zijn wij meer vatbaar voor wetenschappelijke, streng intellectualistische bewijsvoering, dan weer voor wijsgeerige bespiegeling en uiteenzetting, een ander maal weer meer ontvankelijk voor aandoeningen van het intieme gemoedsleven. Daarom verdient het aanbeveling steeds eenige boeken van verschillenden aard en inhoud ter keuze te zijner beschikking te houden en dan, al naargelang van de oogenblikkelijke constellatie van den geest, het eene dan wel het andere bock ter hand te nemen, liever dan onze waardeering te willen forceeren en ons een dwang aan te doen, die slechts leiden kan tot een geweldig afbreuk doen aan de waarde welke de lectuur onder gunstiger omstandigheden voor ons zou bezitten en het genot dat zij ons dan zou vermogen te verscha f fen. Om diezelfde reden ook moeten niet te veel boeken in een korte tijdsruimte verslonden worden, noch te veel heterogene stof te spoedig na elkander verwerkt. Men kan niet alles tegelijk omvatten; en de door het eene boek gewekte indruk wordt allicht geschaad en bedorven, ja zelfs 333
geheel weggevaagd, indien hij te snel door een anderen wordt opgevolgd en verdrongen. Van hem die te veel op eenmaal leest, is de vermoeide geest niet meer in staat de schoonheden van het gelezene in zich op te nemen ; en het is zeker vruchtbaarder weinig goed dan veel slecht te lezen.
334
B. OVERLEDEN NEDERLANDSCHE AUTEURS (CHRONOLOGISCH)
THOMAS a KEMPIS r— lijn Navolging van Christus, in Willem Kloos' vertaling opgenomen in onze W.B. (3e druk) maakte dezen Nederlandschen monnik wereldberoemd.
„Liefde vliegt, loopt, is blij en vrij en wordt door niets tegen-gehouden. Zij geeft alles voor alien, en heeft alles in alles, want, in het allerhoogste Eene, zetelt zij rustig over en boven alles, in dat gene waaruit alles goeds voortvloeit en komt. Liefde ziet niet of er iets gegeven wordt, maar, boven dat alles uit, keert zij zich toch henen naar den gever. Liefde kent dikwijls geen maat, maar boven alle mate is zij vurig. Liefde voelt geen last, en telt geen inspanning; zij wil meer dan zij kan .. .
Uit: De Navolging van Christus. 337 Gedenkboek 22
ERASMUS
Van dezen onsterfelijken Nederlander heeft onze Bibliotheek twee bundels Sameaspraken kunnen geven in vertaling van de hand van Dr. N. J. Singels — wiens portret naast het zijne prijkt — en een gellustreerde vertaling van zijn Lof der Zotheid door wijlen Dr. J. B, Kan, ingeleid en met aanteekeningen voorzien door diens zoon Dr. A. H. Kan.
EEN DIALOOG VAN ERASMUS. Al leefde Erasmus in een eeuw, waarin het wapengeweld ging boven geestesbeschaving, waarin de soldaat gesteld werd boven den geleerde, toch zien wij dat hij ook hierin zijn tijd vooruit was, dat hij het ruwe geweld, de brute kracht niet in de hoogte stak, maar bloedstorting, brandstichting, moorden verafschuwde. 338
Het onderstaande kleine schetsje en korte dialoogje moge de humaniteit van onzen Rotterdamschen humanist in het Licht stellen. (Het is genomen uit de Brecht van den Soldaat: Militis Confessio) Hanno en Thrasymachus (,---- Koenstrijder). H a n n o : Hoe kom jij me zoo terug, kreupel als Vulcanus, terwijl je vlug en vlot als Mercurius van hier weggegaan bent? Thrasymachus: Wat praat je me van Vulcanus of van Mercurius?
H a nn o: Omdat het er veel van had of je vleugels aan je voeten hadt, toen je weggingt. En nu loop je kreupel. Thrasymachus: Ja, zoo pleegt men uit den krijg thuis te komen. Hanno: Wat had jij ook met den oorlog uit te staan, jij een man meer geneigd tot vluchten dan een hinde? Thrasymachus: De hoop op buit had me zoo dapper gemaakt. Hanno: Zoo; breng je dan veel buit mee terug?
Thrasymachus: Neen ! Wei een leege beurs. Maar toch kom ik met een vracht kwaad belast. Want ik heb meer kwaad gezien, dan ik ooit te voren in mijn heele Leven zag. H a n n o: Nu, lacht het soldatenleven je dan nog toe? T hr as ym a chus: Er is niets slechters en rampzaligers denkbaar. Hanno: Hoe komen de menschen er dan bij, die, 339
voor geld gehuurd, sommigen zelfs voor niets, ten oorlog trekken alsof ze naar een feestmaal gaan? Thr a s y ma chus: Als je 't mij vraagt, dan kan ik niet anders denken dan dat ze door booze geesten worden opgezweept en zich geheel aan den kwaden demon en aan de ellende hebben gewijd. H a n n o : Dat moet wel. Want voor eervolle dingen kun je hen moeilijk krijgen. Maar ik zou graag willen dat je mij eens uiteenzette hoe nu eigenlijk het gevecht verliep en naar wiens zijde de overwinning zich keerde. Thr a s y ma chus: Er was zoo'n gedruisch, verwarring, geschetter van trompetten en horens, gehinnik van paarden, geschreeuw van mannen, dat ik niet kon zien, wat er eigenlijk gebeurde en dat ik ternauwernood wist, waar ik zelf was. Hann 0: Hoe kunnen dan anderen, die uit den oorlog thuiskomen, zoo precies alles haarfijn schilderen, wat ieder zei of deed, alsof ze er als rustige toeschouwers bij geweest waren? T hr as y ma chus: Ik twijfel er geen oogenblik aan dat zij liegen of het gedrukt staat. Wat er in mijn tent voorviel, dat weet ik: maar wat er in het gevecht gebeurde, daarvan weet ik heelemaal niets. H a n n o: Weet je zelfs niet hoe het komt dat je nu kreupel loopt ? Thr a s y ma chus: Niet heel precies. Maar ('k hoop niet dat de Oorlogsgod Mars er mij later voor straf fen zal 0 ik vermoed dat ik door een steep of door een trap van een paardenhoef gekwetst ben. H anno: 1k geloof dat ik het weet! T h r a s y m a c h u s: Weet jij het? Heeft iemand je dat dan verteld? H a n n o: Verteld heeft niemand het mij. Maar ik raad er naar. 340
Thrasymachus: Nou, zeg-op dan! Hann o: Toen je in je angst vluchttet, ben je op, den grond gevallen en heb je je tegen een steen gestooten. Thr a s y ma chus: Ik mag doodvallen als je 't niet bij het rechte eind hebt, zoo waarschijnlijk is hetgeen je raadt. H anno: Ga naar huis en vertel je vrouw van je zegepralen! Thr as y m a chus: Die laat me een allesbehalve vriendelijk lofliedje hooren, omdat ik platzak thuis gekomen ben. Hanno: Hoe zul-je weer goedmaken wat je geroofd hebt? Thr as y ma chus: Dat heb ik allang goedgemaakt. Hann o: Bij wie? Th r as y ma chus: Aan Wijntje en Trijntje en aan hen die 't van mij afwonnen bij 't dobbelen. Hann 0: Dat is „militairement" gesproken. Gestolen goed gedijt niet. T hr a s y m a c h u s: 't Is geen vaderlandsliefde die de meesten ten oorlog voert, maar hoop op buit. 't Zijn maar heel weinigen die door een edeler drijf veer worden aangezet. Hann o: 't Beteekent toch ook al iets om met verscheidene lotgenooten een dwaasheid te begaan. 't Is een mooie kunst huizen in brand te steken, kerken te vernielen, maagden te schoffeeren, arme stakkers te berooven, onschuldigen te dooden! T h r a s y ma c h u s: Slagers neemt men in dienst om ossen te slachten. Waarom maakt men dan aanmerking op onze kunst om menschen of te maken? Hann 0: Was je niet bezorgd bij de gedachte waar je ziel wel been zou gaan als je in den krijg sneuvelde? 341
T h r a s y m a chus: Niet erg. 1k had nog al goede hoop, want ik had mij eenmaal aan de heilige Barbara aanbevolen. Hanno: En had zij je bescherming op zich genomen? Thrasymachus: Ja, ze had me een klein knikje met 't hoofd gegeven. Hanno: Wanneer heb je dat gemeend? 's Morgens vroeg? Thrasymachus : Neen, na den maaltijd. Hanno: Maar dan kan 't je ook wel eens gebeuren dat je de boomen ziet wandelen. T h r as ymachus: Voornamelijk had ik mijn hoop gevestigd op den heiligen Christof fel wiens beeld ik elken dag aanzag. Hanno: In je tent? Thrasymachus: We hadden hem met zwart krijt op het doek van de tent geteekend. Hann o: Die krijt-Christof fel was zeker een flinke hulp. Maar alle gekheid op een stokje: ik zie niet in hoe je vergiffenis zult krijgen voor z6eiveel booze daden. T h r a s y m a c h u s: 1k heb geen vergiffenis meer noodig. Een van de geestelijken heeft me allang absolutie verleend. H an n o: Hoe weet je dat hij je die gaf ? Thrasymachus: 0, dat weet ik. Hann o: Ja maar hoe? Thrasymachus: Omdat hij mij zijn handen op het hoofd legde, terwijl hij er iets bij mompelde. Hann o: Maar hij je nu juist eens al je zonden terug gaf, terwij1 hij hu mompelde: „ik bevrijd u van al uwe goede daden, waarvan ik er nu geen enkele in u vind en ik herstel u in uw oorspronkelijken zondigen toe-. kreeg, laat ik u van m standezolikubjm gaan.” 342
T hr as y m achus: Hij moet maar weten wat hij zegt. Voor mij is 't voldoende wanneer ik weet, dat ik absolutie gekregen heb. Hanno: Maar als je dat gelooft, dan doe je dat met gevaar voor je zelven. Misschien zal het niet voldoende geweest zijn voor God, aan wien je verplichting hebt. Thr as yma chus: Hoe kom je mij nu zoo to lijf en maakt mij mijn geweten at zoo rein was, op eens zoo troebel en nevelig? Hann o: 't Is juist een gelukkige ontmoeting voor je. Een vriend die een verstandige waarschuwing geeft is bijzonder to waardeeren. Thrasymachus: In hoever 't gelukkig is, weet ik niet. Maar aangenaam was de ontmoeting zeker.
343
JOOST VAN DEN VONDEL 1 iret de complete uitgaaf van al zijn Spelen, met Studies, Inleidingen en Aanteekeningen van C. R. d e Klerk en L. Simons, benevens een bloemlezing uit zijn Dramatische Lyriek [Keurboekjes] is onze groote dichter tot heden in onze uitgaven vertegenwoordigd.
VI
„O zoete vrijheid! wat een kroning Dunkt u dengenen, die verrukt Nu zoo vele eeuwen heeft gedrukt 't Slaafsch jok van een tirannig Koning? Ofschoon 't wild vogelken met lust In 't korfken tiereliert en fluitert En in de tralie, t'wijl het tjuitert, Verdient 't gekochte zaad gerust, 't Zou liever in de takskens schieten, En klieven met zijn vlerkskens locht Den blauwen hemel, zoo het mocht Slechts mager zijnen kost genieten."
Uit: Het Pascha. 344
BENEDICTUS DE SPINOZA
H
et belangrijkste werk ,, van dezen grootsten Nederlandschen wijsgeer, de Ethica, werd voor ons uit het Latijn vertaald door Nico van Suchtelen.
Uit de Ethica, (Opmerking bij Stelling XLV van het Vierde Deel) „Waarlijk, alleen een norsch en triestig bijgeloof verzet zich tegen Blijheid. Waarom zou het gepaster zijn, hanger en dorst te stillen, dan neerslachtigheid te verdrijven? Dit is mijn opvatting hieromtrent, en dienovereenkomstig heb ik mij voorgenomen te lever': Geen godheid, of wat ander wezen ook, kan zoo grimmig zijn zich in mijn machteioosheid en ongemak te verheugen, of ons tranen, snikken, angst en dergelijke teekenen van zielszwakte tot een deugd aan te rekenen. 345
Integendeel, hoe dieper Blijheid wij gevoelen, tot hoe grooter volmaaktheicl gaan wij over, (I. w. z. hoemeer zullen wij cleel krijgen aan den goddelijken aard. Het voegt dus een wijs man de Bingen te gebruiken en er zooveel mogelijk van te genieten, (niet tot overzadiging toe, want dat is geen genieten meer). Het voegt, zeg ik, een wijs man, zich matiglijk met aangename spijs en drank te verkwikken en te laven, evenals met geuren en lieflijkheid van groenend kruid, met fraaie kleedij, muziek, kampspelen, tooneelvoorstellingen en dergelijke zaken, waarvan een ieder gebruik kan maken zonder een ander te schaden."
346
RHIJNVIS FEITH T _jet herstel van dezen 118e-eeuwschen letterkundige op de hem zijns inziens toekomende plaats in onze letteren, was het doel van Kloos bij het schrijven en samenstellen van zijn beredeneerde bloemlezing, die wij in onze N.B. opnamen.
1-
N IEUW j AARSL IED. Uren, dagen, maanden, jaren, Vliegen als een schaduw heen. Ach ! wij vinden, waar wij staren, Niets bestendigs hier beneen ! Op den weg, dien wij betreden, Staat Been voetstap, die beklij ft ; Al het heden wordt voorleden, Schoon 't ons toegerekend blij ft !
347
ELISABETH WOLFF - BEKKER Van deze 18e-19e eeuwsche schrijfster gaven wij uit hun roman ti
ll.,
,..>",
.7
4uumuummumumW4 c=--"'
4
--_--
-
,..... ,,,,:-
1111flummimmuuryim ---,
■
11•NENNINF -`-----' ---,,-Rt\ -'__ , -*k.;„:11 _________!, ,_•• , 7 -- -1,i--1-7":7?7 ------ -,f,
I ---====-----1, mmumilimumnsignic;igioniumminuffill __ ini mmioiminommeti 911111111111111MMINEMiiiiii 1 Natuur plaatst omen geest als 't waare in 't aangezteht ;
Zy Z y doet der menlihen ziel meest door zyne oogen spreeken; Wm onze werken leest herkent des ook zeer hgt Uit beider Reehems , wie BEIKER zy , vvie DEKEN. .
111111111,;,"( IIIIIIIIIIIIIII^IIIIIIIIIIIIIIIImIIIIIItIIIImIl011IImIIIIIIUItm1mIIIIIIIItmIIIItIItItIIItlllluutlltlulllmlr^ Vi
348
,81111
en AAGJE DEKEN in brieven : Sara Burgerhart 2 dl. (6e dr., 21 e-26e duizendtal).
De heer Abraham Blankaart aan Mejuffrouw Suzanna Hofland. Mejuffrouw! Wel zeit het Hollandsche spreekwoord : „hoe later op den dag, hoe schooner yolk." Maar wat heb ik met uw gelol en uw heiligen sukkelaar te doen ? Wat geef ik om uw broer Benjamin? Weet gij wat, juffrouw Hofland, uwe heele oude voddenwinkel van kwezelarij raakt mij niets, geen oogval. Houd uwe brieven maar thuis, ik weet alles in 't lang en in 't breed. Het kind heeft deugdelijk gedaan. Zij moet meer gedulds hebben dan ik, anders had zij zoo lang niet eens bij u gebleven, dat 's maar uit. Ware ik in Amsterdam geweest, ik zou haar zelf uit uwe klauwen gehaald hebben en in mijn huis gebracht; al hadt gij en uw yolk mij braaf belasterd, dat scheelt mij weinig. Hoe, wat hamer! denkt gij, dat ik niet weet, hoe jij haar gedaan hebt, en dat jij haar als eene zottin door de godgansche stad hebt laten loopen in ouwe konkelige kleeren, en dat voor een meisje die geld heeft, en altoos proper gekleed plach te zijn; iets dat ik ook bijster graag zien mag. Wat wil je nu daarvan hebben, he? Jij meugt waarachtig nog wel spreken van omslag! Wat heeft Saartje bij u gehad? overgeschoten klieken, en niet half haar bekomst. Weet je wat? Jij hebt het geld van eene wees met uwe smulbroers en fekelkousen verteerd, en het meisje nog gebruikt om dat gespuis op te passen,” . . . . 349
WILLEM BILDERDIJK T
it zijn Gedichten gaf
kj ons zijn naamgenoot Kloos (zie bij dezen) een beredeneerde bloemlezing.
DE TAAL. 0 vloeibre klanken, waar, met d'adem uitgegoten De ziel (als Godlijk licht, in stralen afgeschoten) Zich zelve in meedeelt ! Meer dan licht of melody; Maar schepsel van 't gevoel in de engste harmony Die 't stofloos met het stof vereenigt en vermengelt' Door wie zich 't hart ontlast, verademt en verengelt' Gij band der wezens en geen ijdel kunstgewrocht. Uit :De Dieren.
350
J. GEEL
Wan dezen vroeg 19e i
V
eeuwschen geestigen Nederlander bezorgde Dr. [thans Prof.] C. G. N. de Vooys ons een ingeleide uitgaaf van zijn bundel : Onderzoek en Phantasie.
Wij nemen daaruit uit : Tafelgesprek over taken van groot gewigt, het onder-
staande.
„Wie gevoelt tegenwoordig niet diep, hoeveel het waard is, tot onze natie te behooren? Maar hoe dieper dat gevoel ligt, des te meer moet het besloten blijven, en niet telkens, bij gebrek aan wierook van buiten, zich lucht geven in eigen lof en bewondering. Bij de ouden, die gij zoo hoog schat, mag het gewoonte geweest zijn, dat zij zich bakerden in den gloed hunner eigen grootheid; maar ik kan het, bij voorbeeld, aan Prometheus niet vergeven,..dat hij bij Aeschylus al de deugden opsomt, die hij bezit, en al de weldaden, die hij aan bet menschelijk geslacht bewezen heeft, ofschoon hij aan een rots gekluisterd lag, en een arend dagelijks zijn lever opvrat; doch zoOver is het met ons nog niet gekomen.
9,
351
A. G. BOSBOOM-TOUSSAINT ij namen van haar in onze bibliotheek op : De Prinses Orsini (met Inl. en Aant. van L. Landry) een fragment van haar eigen Levensbeschiijving, en een herinnering aan haar van haar neef Bosboom (uitverk.) Majoor Frans (2e dr. 7e-9e duizend) Het Huis Lauernesse (met Inl. en Aant. van L. S.) eindelijk als „Vergeten No- , velle - Een Nacht in een Armstoel (2e druk).
„In de jeugd geeft het ongeluk veerkracht, en aanval wekt op tot wederstand, en de moed wast aan in de mate van het verlies, in de mate van het gevaar, maar zoo niet in den vergevorderden leeftijd; de tegenspoed onderwijst dien alleen moedeloosheid en neerslachtigheid; het is alsof hij den moeilijken kamp schuwt, dien hij weet dat slechts eene kortstondige zege brengt; hij vleit zich liever neder in matte lijdzaamheid, dan nog eens met kracht den arm op to heffen tot het werk. . Uit: Het Huis Lauernesse.
352
E. J. POTGIETER
'7 ijn Jan, Jannetje en Het R ij ksmuseum (met illustraties) zoowel als de Liedekens van Bontekoe en Novellen worden regelmatig in
onze N.B. herdrukt.
„Er was een tijd, dat Holland naar kennis dorstte, kennis waardeerde, kennis liefhad, en in menig yak van studie de vraagbaak der beschaafde wereld werch — waarin het de beoefenaren der wetenschap huldigde, zonder ander aanzien des persoons — blond van lokken of grijs van Karen, — landzaat, en dus het voorwerp van zijnen regtmatigen trots, of balling, en dus het voorwerp van zijnen edelaardiger eerbied, — handhaver van het oude, en daardoor wachter bij den reeds verworven schat, of kampvechter voor het nieuwe, en daardoor Borg voor zijn deel in de aanstaande ver• ovenng . Uit: Het Rijksmuseum. 99
353
Gedenkboek 23
J. P. HEYE i it
zijn
Volksdichten
stelden de heeren K. Vos en R. v. d. Veen een Bloemlezing samen, die blijkens den verkoop in twee drukken, aan velen voldoening gaf.
„Kindren moeten kin d r en zijn Zullen ze eenmaal Menschen wezen. — •• •• •• •• •• •• •• Neen ! geen leiband om de lenden', Neen! geen dwangbuis om den geest; Vrij te woelen en te wenden Voegt aan ziel en lichaam meest. Uit: Spelende Kinderen. 354
P. A. DE GENESTET ir7ijn verzamelde Ge, dichten, in een goeden welverzorgden druk, gelijk Dr. H. L. Oort voor onze Nederlandsche Bibliotheek be wer kte, bleek aan een groote volksbehoefte to voldoen. De herdrukken althans volgden elkander snel op.
L
WI JSHE ID. Plant uw hof naar 't u belieft, Bouw uw huis naar 't u gerieft, En — door 't venster — wijze guit, Lach deez' zotte wereld uit.
355
J. A. ALBERDINKH THYM FIN e uit zijn Verhalend voor ons samengestelde bundel werd be werkt door Mevr. M. de Klerk—Viola.
11 Proza
„J a," zeide zij, me dunkt, dat het heel mooi en goed van zin is; als mevrouw de expressies, op de Lente, niet.... to sterk vindt, en het kostuum. . . . geschikt." „We kunnen anders, voor all es, ook genietjes nemen", zei de schilder. . . . „Ja maar, die zijn nog minder. . . . gekleed," antwoordde het meisje, met naieve verlegenheid. „Men kan inderdaad plafond-engeltjes bezwaarlijk een hansop aantrekken", glimlachte de schilder. „Rubens en Van Dyck zijn ons daar tenminste niet mee voorgegaan, en dat waren toch deftige en brave lieden. . . . Rubens althans". — Uit: Jacob de Wit „de schilder der Gramtjes". 356
MULTATULI
M aast zijn Max Havelaar,
dat nu naar het 40ste duizendtal loopt, herdrukten wij zijn Vorstenschool j2e druid ; Aleid en gaven in 10 deelen een volksuitgave zijner Brieven. Het hiernaast gegeven portret is daaruit verkleind.
„In 't algemeen reeds is het overbrengen van slechte tijdingen niets onaangenaams, en 't schijnt wel of er van den ongunstigen indruk dien ze veroorzaken iets blu ft kleven op wien de verdrietige taak te beurt vie!, zulke tijdingen mee te deelen. Wanneer nu dit alleen reeds voor sommigen een reden zou wezen om tegen beter weten aan, het bestaan van jets ongunstigs te ontkennen, hoeveel te meer dan wordt dit het geval, wanneer men gevaar loopt, niet alleen zich de ongenade op den pals te halen die nu eenmaal 't lot schijnt des overbrengers van valsche berichten, doch tevens als de oorzaak te worden aangezien van den ongunstigen toestand, dien men plichtshalve openbaart."
Max Havelaar. 357
J. WINKLER PRINS
r\en heer Reddingius,
jjwien we de samenstelling danken van den I bundel Gedichien van dezen overleden, zuiveren Nederlandschen dichter, danken wij ook onderstaande bijdrage uit diens nalatenschap.
WILD ROMANTISCH PLEKJE. Dat kostlijk plekje is aller dieren lust! — . Hier strijkt kt in 't voorjaar de Oostwind overheen En 't zuiderkoeltje luwt er weldoend door. Hoog schiet de groene boschbesstruik er op Met in den zomer bessen knikkergroot, Op 't donkerblauw der ongereptheid waas. Daarover welven zich frambozentakken Met hier en daar een stipje fijn, zacht rood, De zoete vruchtjes, maar het best van alles Groeit er de braam, die wijd de helling af, \Ter over 't diep ravijn haar armen uitstrekt En de opgekaatste warmte van 't luw zand Langs scherpe stekels in haar vruchtvleesch voelt. 358
Dan staan er hier en daar, zelfs bij droog weer, In diepe kuilen modderplasjes, spieglend Der herten silhouet, wanneer ze drinken Of schaduwzoekend schuilen voor de zon. De afdruksels staan er bij der fijne hoeven, Rondom de boschjes aan der helling rand, Rondom 't afbladderend stammetje der berken, Rondom het eikje, raatlend van dor loof, Rondom het donkre groen der dichte sparren, Die terpentijngeur waasmen door 't ravijn.
359
VICTOR DE LA MONTAGNE
1—Ne tegenwoordige Antwerpsche Bibliothecaris E. de Born heeft, toen hij ons voorsloeg De la Montagne's bundeltje Gedichten to doen herdrukken in onze N.B., de aantrekkingskracht dezer eenvoudige verzen niet overschat. De bundel van den kortgeleden gestor-
11
yen zanger is ook bij ons
weer herdrukt.
Naar een opname van E. de B.
HET VOLKSL IED. In reinen eenvoud klinkt het uit alles hart en mond; in alle talen zingt het, de gansche wereld rond; 't Galmt van der bergen toppen in groene dalen voort; alom waar harten kloppen — het frissche volkenwoord. 360
WILLEM SCHURMANN I an dezen verleden jaar
V
zoo vroeg overleden auteut mochten wij in onze Tooneelbibliotheek al de tooneelwerken uitgeven : De Violiers — Veertig — Speculanten — Het Dubbele Leven — Paddestoekn.
Photo Berssenbrugge, R' dam
„Kan iets zonder liefde iets beteekenen? Jij zegt zelf, wanneer 'n boek voor een in de wereld iets is, is 't goed." Uit: Paddestoelen.
361
LEVENDE BUITENLANDERS (GROEPSGEWIJS)
Deze en de volgende groep zijn alleen opgenomen voor zoover portretten ter beschikking stonden. Volledigheid was tot onze spijt uitgesloten.
ERNST ZAHN an den ook bij ons in XV den besten en ruimsten zin populairen Zwitserschen verteller en menschteekenaar, van wien wij het uitsluitend vertaalrecht zijner werken verkregen, verschenen tot heden bij ons de navolgende deelen : Het Gezin van Lucas Hochstraszer — Eenzaamheid — Clari-Marie — De Vrouwen van Tanno — Wat het leven vernietigt — Menschen — Onderstroom — Albin Indergand — De Apotheker van Klein- Weltwil — Levensstrijd.
WEHRMANNSLIED. Hier halt ich Wacht ! Rings sind die Lander rot von Blut und Branden. Es wehrt der Qualm dem Tag sein Licht zu spenden. Nur ither meiner kleinen Heimat lacht Ein leiser Sonnenstrahl. Ich halte Wacht! Ich halte Wacht! Rings geht der Volker atemloses Ringen, Rings saust die Luft von Kugeln und von Klingen. Ein Eiland nur erreicht noch nicht die Schlacht: Sei still, mein Heimatland ! Ich hake Wacht! 365
Ich halte Wacht ! Mir ist das Herz von heissem Stolz entziindet, Mein Land hat auch auf mich Vertraun gegriindet. . . Es grusst den Sohn mit seiner Firne Pracht Und mahnt ihn treu zu sein. Ich halte Wacht! Ich halte Wacht! Mag, wie es will, dies Weltenschreckniss enden, Hier steh' ich, stark von Herz und stark von Handen, Und was du fordern magst, dir sei's gebracht, Mein Land, mein Schweizerland! Ich halte Wacht!
DAS FRIEDENSLAND ! Eine Insel steht im Meer. Wogen branden und brausen, Wetter briiten um sie her, Winde rasen und sausen, Nur das Eiland verheeren sie nicht. Rage, rage du heiliger Strand! Gott behiite dick, Heimatiand, Insel, wo sich die Sintflut bricht ! Wilde Klage weint und gellt. Wunden klaf fen und bluten, Krieg ist Herr. Es zuckt die Welt Unterm Schlag seiner Ruten. Nur ein Eiland liegt wunderlich still. Friihling Of fnet die giitige Hand, Friihling segnet mein Heimatland Wie einen Garten, der bliihen will. 366
Mit dem Schwert mitt das Geschick Gestern, heute und morgen, Doch ein Restlein Menschengliick Blieb dem Schnitter verborgen. Leuchtend bliiht es und stil und gemach Wie die Blume, die keinem bekannt. Hege es, heiliges Heimatland Denn eine Welt hat Not darnach!
Voor vertaling zie pag. 374 en 375. 367
GERHART HAUPTMANN
Tij publiceerden een metrische vertaling van zijn sprookje De verdronken Klok door Mr. Is. Hen, en zijn socialistisch drama De Wevers, vertaling Nico van Suchtelen.
W
Uit Fischers Feestboek
H o r n i g: Ja, dat kenne we, dat kenne we: D'r komt zoo'n meneer van de regeering, die van te voren alles al beter weet as wanneer-ie 't gezien had. En die wandelt dan 's door 't dorp, beneden langs de beek, waar de mooie huizen staan. Z'n schoenen zijn ook zoo mooi gepoetst, die vooral niet vuil maken. En dan schrijft-ie naar Berlijn dat er van ellende niks te zien was. Maar als-t-ie een beetje geduld had gehad, en was naar de dorpen boven gegaan . . . . dan zou-die wel wat anders naar Berlijn hebben geschreven". Uit: De Wevers. 368
BERNHARD KELLERMANN
In onze Wereldbibliotheek verscheen zijn fijngevoe. lige roman : De Dwaas.
I
Uii Fischers Feestboek
„Want wat een mensch voor moois in zich heeft, dat wil hij zoo graag ontdekt en bewonderd hebben, door hem dien hij liefheeft, en zelfs van dat wat niet mooi en niet goed aan hem is, zou hij zoo graag willen, dat het een beetje goed en mooi gevonden werd." tit: De Dwaas.
369
Gedenkboek 24
HELEN KELLER e merkwaardige Her-
inneringen van deze blinde en doove jonge Amerikaansche, in de vertalin g van mej. Louise Stuart, verschenen in herdruk in onze W.B.
„Het komt mij voor, dat ieder mensch de vatbaarheid heeft om de indrukken en aandoeningen, die van het begin af door de menschheid ervaren werden, to begrijpen. leder wezen heeft een onbewuste herinnering van de groene aarde en de kabbelende wateren, en noch blind- noch doofheid kan hun dit geschenk van voorbijgegane geslachten ontrooven. Deze aangeerfde vatbaarheid is een soort van zesde zintuig: een zielsbewustzijn, dat hoort en voelt tegelijk". Uit: Herinneringen.
370
MAXIM GORKIEJ tjet tooneelspel van
ri dezen jongeren Russischen schrijver Zonnekin-
deren is
in de Russische
Bibliotheek verschenen. In een der volgende jaargangen van onze W.B. hopen wij zijn Herinneringen
uit mijn jeugd op te nemen.
„De kunst moet gediend worden van een verheven standpunt, waarvan de liefde de grondslag is . . . . Van een alles-omvattende liefde moet de kunstenaar doordrongen zijn bij het wrochten van een beeld, van een bock, van een sonate . . . . dan zal het beteekenis krijgen voor hem, die 't aanschouwt . . . . zijn ziel zal trillen van een ongekende harmonic; — vermoeid van zijn dagtaak zal hij zich verkwikken aan Naar schoonheid, en levenslust opdoen voor al wat hem te wachten staat! —
Uit:
371
Zonnekinderen.
ARNE GARBORG
dezen Noorschen romanschrijver bracht onze W.B. de aangrijpende analyse van een moderne jonge meisjesziel: Bij Moeder Thuis, [2e druid (vertaling Mej. M. A. Zeeman). an
V
Uit Fischers Feestboek
. „Het was lang niet altijd pleizierig, voorname kenmssen te hebben; Fanny moest altijci zoo oppassen. Hoe vervelend, te moeten bekennen, dat ze op de yolksschool ging; — natuurlijk zei ze: „op de betaalklasse van de volksschool"; maar wat hielp dat, volksschool was volksschool. Het was ook vervelend in de stall met die leelijke grijze jurk te moeten loopen. Als ze eens iemand tegenkwam !" — Uit: Bij Moeder Thuis. 372
GEORGE BERNARD SHAW TAij, de meest besproken
I—Ivan alle moderne Engelsche tooneelschrijvers, is in onze bibliotheek veitegenwoordigd door de navolgende werken : Mem Warren's bedrijf — Mensch en Oppermensch,
(vertaling J. A. SimonsMees) ; Je kunt 't nooit weten, (Ph. J. Gunning) ; Blanco Potnet's ware gedaante — Trouwen — Oorlogsmannen,
(Kuylman); Majoor Barbara, (Stokvis), Candida, ('sJacob).
Don J u a n: Later zullen de menschen sterven voor menschelijke volmaaktheid, waaraan ze alle vrijheid met vreugde zullen opofferen. De D u i v e 1: 0 ze zullen nooit verlegen zijn om 'n excuus tot onderlingen moord. Don Juan: Wat zou clat? 't Is niet de dood die telt, maar de vrees voor den dood. We worden niet verlaagd door te dooden en te sterven, maar door minderwaardig te leven, en de belooning en de voordeelen van die verlaging aan te nemen. Beter tien doode menschen, dan dat een leeft als slaaf of meester.. . . Uit: Mensch en Oppermensch. 373
ERNST ZAHN'S LIEDEREN (Vertaling)
LANDWEERMANSLIED, Hier houd ik wacht! Van bloed en brand de landen rondom gloren; Het daglicht kan den walm niet meer doorboren, Over mijn kleine vaderland slechts lacht Een teedre zionnestraal. 1k houd de wacht! 1k houd de wacht! Rondom der volkren ademlooze strijden; Kogel en zwaard suizend de lucht doorsnijden,
Een eiland slechts bled buiten oorlogsmacht: Gerust, mijn vaderland! Ik houd de wacht! Ik houd de wacht! Met gloeinden trots vervult mijn hart 't vertrouwen, Waarmee mijn land toont ook op mij to bouwen.... Het groet zijn zoon met zijner gletschers pracht En spoort hem aan tot trouw. Ik houd de wacht! Ik houd de wacht! Moog' einden, hoe dan ook, dit wereldbranden; Hier sta ik, sterk van hart en sterk van handen, En wat ge ook eischt, voor U worde 't volbracht, Mijn land, mijn Zwitserland! 1k houd de wacht!
374
VREDELAND, Rond een eiland, hoog, alleen, Branden de zeeen en bruisen; Onweers broeien er omheen, Winden razen en suizen, Slechts dit eiland blijft ongedeerd. Rijs, o rijs, gij heilig strand! God behoede u, mijn vaderland, Rots die de zondvloed breekt en keert. Wild gejammer weent en gilt, Wonden gapen en bloeden, Krijg is meester; de wereld trilt Onder zijn stuipende roeden. Slechts een eiland ligt wonderlijk stil, Lente opent haar milde hand, Lente zegent mijn vaderland, Als een gaarde die bloeien wil, 't Maaiend zwaard breekt alles stuk, Gister, heden en morgen; Maar een restje van geluk,
Bleef den maaier verborgen, 't Bloeit er stilkens, 't straalt er klaar Als een nog onontdekte plant, Koestert lt, mijn heilig vaderland, Want een wereld schreit er naar!
375
OVERLEDEN BUITENLANDSCHE AUTEURS (GROEPSGEWIJS)
AISCHYLOS i de groote voorganger Isen tijdgenoot van Sophocles en in onze bibliotheek vertegenwoordigd door zijn treurspel „Prometheus ge. boeid." metrische vertaling g van Dr. P. C. Boutens.
Rei: Wijs en dubbel wijs was hij Die 't eerst deze waarheid lichtte in zijn hart en in menschenspraak verwoordde: „'t Beste deel kiest hij die zich under gelijken verzwagert : Nimmer streed' naar een huwlijk met wie zich in rijkdom verweeldden, Of wie op adel en afkomst groot gaan, Die zijn brood in armoe wint". Achtste Tooneel, Prometheus geboeid.
379
SO PHOCLES r-7 ijn Antigone verscheen in onze W.B. in de vertaling van Dr. H. C. Muller; zijn Oedipus in onze T.B. in Royaards' tooneelbewerking naar het Duitsch.
Tiresias: Weet wel een sterveling en denkt hij ooit bijtijds ... Kreon: Wat meent ge? Wat bedoelt uw alledaagsche taal? Tiresias: Dat goede raad de grootste schat ter wereld is.
Uit: Antigone. 380
DANTE
LE
de groote Italiaan, is bij ons vertegenwoorI digd door Dr. H. J. Boeken's Proza-vertaling van zijn Goddelijke Komedie, en Nico van Suchtelen's rythmische- en met Inleidende studie voorziene - vertaling van Het Nieuwe Leven. TerwijI een inwijdende studie over hemzelf en zijn werken door den beer W. Davids voor ons uit het fransch vertaald werd naar Prof. Hauvette.
Mijn Vrouwe straalt zoo zoete liefde uit de oogen, Dat zij verlieflijkt al wat zij aanschouwt; Waar zij voorbij schrijcit wendt zich jong en oud, En wien zij groet voelt dus zijn hart bewogen Dat hij verbleekt en, 't hoofd omneer gebogen, Zuchtend zijn kleinste zonde nog berouwt; Want toorn noch trots zich voor haar staande houdt. Helpt, Vrouwen, dan mij haren lof verhoogen! In 't hart dat haar hoort spreken wordt geboren Zoetste verteedring en een deemoed zacht; Zaalg zij, wie voor het eerst haar ziet, geprezen! Onzeglijk is 't, onvatlijk, op wat wezen Zij lijkt wanneer haar mond slechts even lacht: Een wonder is ze, als nooit aanschouwd tevoren. Uit: Het Nieuwe Leven. 381
J. B. MOLIERE
1V
an drie zijner spelen bracht onze W.B. een metrische vertaling van wijlen W. J. Wendel : Geleerde Dames, Tartuffe en Misantroop. Zijn levendig kluchtspel in proza : De ,
Schelmenstreken van Scapin
werd vertaald door S. J. Bouberg Wilson.
LETTERKUND ICE KLIEKGEEST „Elk werk zal steeds voor Ons gebrekkig blijven, Geest heeft er buiten Otns en de Onzen geen: 't Zal blijken, dat slechts tvij nog kunnen schrijven".
Uit: Geleerde Dames.
382
HONORE DE BALZAC ijn Novelle
„Het Ge-
vloekte Kind" 7d
werd door C. en M. Scharten-Antink voor ons in echt romant isch Hollandsch vertaald. Voor een der eerstkomende jaargangen staat zijn : „Vader Goriot" op onze lijst."
DE GEVANGENE AAN ZEE. „loch, ondanks zijn duistere zwaarmoedigheid, voelde hij aldra de behoefte te beminnen, eene andere moeder te hebben, eene andere ziel, die hem toebehoorde ; maar afgescheiden van de samenleving door eenen ijzeren slagboom, zou hij wel bezwaarlijk het wezen ontmoeten, zoo eene bloem gelijk als hijzelf. En het eind van zijn zoeken naar een tweede 1k, wien hij zijne gedachten kon toevertrouwen en wiens Leven met het zijne kon tezamenvloeien, het was zijn opgaan in den oceaan. De zee werd voor hem een bezield en denkend wezen. Altijd levende in de nabijheid van die ontzaglijke schepping, welker verborgene wonderen zoo grootelijks verschillen met die der aarde, ontdekte hij er de oorzaak van velerlei geheimenissen". Uit: Het Gevloekte Kind. 383
ALFRED DE MUSSET it
/Few. Helene Swarth
IVI [zie aid.] vertaalde voor ons De Nachten.
De Muze. Mijn dichter, neem uw luit ; in sluier vol aromen Wiegt zacht de lentenacht den jongen Meiewind. De maagdelijke roze al vouwt, als weeldedroomen, Haar blaadjes road de bij, die flood in wellust vindt. 0 luister ! alles zwijgt, herdenk uw welbeminde. Deze' avond, liet de zon in 't lommer van de linde Een zachtere' avondgroet, die straalt nog glanzen uit. Deez nacht springt al in bloei, de meidoorn en de rozen. Natuur is vol van liefde en geur en minnekoozen, Gelijk de blijde spond van bruidegom en bruid. Uit De Meinacht. 384
WILLIAM SHAKESPEARE Wan dezen grootsten Engelschen tooneeldichter gaven wij, in de vertaling van Dr. Edw. B. Koster uit zijn: Macbeth, Othello, Coriolanus, De Koopman van Venetie, Julius Caesar. En in die
van A. Roland Holst : Koning Lear. Uit: De Koopman van Venetie onderstaand
citaat.
Portia. Het wezen der genade dul dt geen clwang; Zij drupt als zachte regen van omhoog Op wat omlaag is: dubbel zegent zij ; Zij zegent wie haar geeft als wie haar krijgt; Ze is 't machtigst in de machtigen; zij staat Den hoogen heerscher beter dan zijn kroon: De schepter 'toont zijn wereldlijk gezag, Het tee en van de tucht en majesteit, Waarin de vrees en schroom voor vorsten troont, Maar de genade is meer dan scheptermacht, Zij is gezeteld in der vorsten hart, Zij is een zinnebeeld der Godheid zelf . . . . '
385
Gedenkboek 25
MILTON Den grooten Engelschen 17e-eeuwer, — wiens Verloren Paradijs zoo nabij Vondel's Lucifer en Adam in Ballingschap staat — den Nederlandschen lezer van heden nader to brengen, was het doel van den zoo jong gestorven dichter Alexander Gutteling, die echter eilaas zijn taak niet kon voltooien. Wij gaven de eerste zes zangen van zijn vertaling.
— Terzelfder tijcl rept Gods en 's Menschen Vijand, Satan, wiens denken brandt van 't hoogste doel, Zijn snelle wieken; naar de Hellepoorten Zoekt hij zijn vlucht, eenzaam ; doorijlt somtijds De kust ter rechter, soms ter linkerhand; Scheert nu eens 't diep met vlakken vleugel, stijgt Dan op in 't hooggetorend vuurgewelf. Als wen een vloot, bespeurd ver weg op zee, Hangt in de wolken, met den keerkringswind Dicht op elkaar aanzeilend van Bengalen Of de Malukken, vanwaar kooplien brengen Hun specerijen; op den handelsvloed, Kaapwaarts door wijden Indische' Oceaan, Laveeren 's nachts zij op de pool aan: zoo G.eleek van ver de Duivel, waar hij vloog. Eindlijk verschijnen, hoog tot 't gruwbaar dak Reikend, de grenzen van de Hel, en poorten Driemaal drievoudig; drie der wanden waren Koper, drie ijzer, diamantsteen drie, Gansch ondoordringbaar, rond-omringd van vuur, Maar onverteerd. En voor de poorten zat Aan elke zijcle een vreeslijke Figuur . . . . Uit: Het Paradijs Verloren — Tweede Boek. 386
THOMAS CARLYLE \ an dezen stoeren, ruigen
V mystieken en zeer oorspronkelijken Schot gaven wij uit met groote voldoening een thans geheel herziene vertaling van zijn Heiden en Heldenvereering in , de Geschiedenis, waaruit onderstaand citaat. Het volgende jaar een bloemlezing uit zijn werken onder den titel : Arbeiden en niet vertwijfelen.
MOHAMMED „Van den vroegsten tijd af waren, gedurende zijn pelgrims- en zwerftochten, duizend gedachten in dezen man geweest: Wat ben ik? Wat is dit onpeilbare ding, waarin ik leef, dat de menschen het heelal noemen? Wat is Leven? Wat is dood? Wat moet ik gelooven? Wat moet ik doen? — De woeste rotsgevaarten van den. berg Hara en den berg Sinai, de strenge, zandige wildernissen, antwoordden niet. Het machtige uitspansel, dat zwijgend er zich boven welfde, met zijn blauwstralende starren, antwoordde niet. Er was geen antwoord. Mans eigen ziel, en wat aan goddelijke ingeving daarin besloten lag, moest antwoord geven! Het is wat ieder mensch zich heeft af te vragen; wat ook wij hebben te vragen en te beantwoorden" 387
R. W. EMERSON in onze W.B. verscheen .1 van dezen Amerikaanschen moralist en bespiegelaar zijn Vertegenwoordigers der Menschheid [in herdruk] vertaling J. Mees P.Rzn., en een bundel Essays, vertaling Just Havelaar
„Het is of de natuur alleen bestaat voor de voortreflijksten. De wereld wordt gedragen door de waarachtigheid der goede menschen: zij zijn het, die de aarde tot een heilzaam oord maken. Die met hen leef den; vonden het leven blijde en versterkend. Het leven is alleen dan mooi en draaglijk, wanneer we gelooven aan gemeenschap met zulke menschen en, hetzij in werkelijkhei d of in den geest, trachten saam to leven met hen die grooter zijn dan wij. Onzen kinderen en onze landen geven wij him namen. " '
Uit: Vertegenwoordigers der Menschheid. 388
JOHN RUSKIN e-groote Engelsche Kunstcriticus en humanist is in onze bibliotheek vertegenwoordigd door zijn bund el Tijd en Gety: „Brieven aan een Werkman", (vertaling Mevr. G. van Uildriks, inleiding L. S.)
D
„Wij hooren u, die de Calvinistische leer zijt toegedaan, dikwijls van uzelf gewagen als „zondige stof en asch"zou het dan in tegenspraak zijn met uw overtuiging, als gij u verwaardigdet, b r u i k b a r e stof en asch te worden? In den laatsten tijd zijn meerdere onzer openbare wegen hard gemaakt en verbeterd met asch en sintels; als ge ons nu eens, in een hoogeren zin, wildet toestaan de wegen dezer wereld met u z e 1 f te verbeteren, dan zou dat voor ons een duidelijk bewijs van uw oprechtheid zijn. . . . Gij beweert, menschelijke wijsheid en wereldschen rijkdom te verachten; laat dan die beiden aan ons over, en neemt gijlieden de taak over der ongeletterden en slecht betaalden." Uit: „Tijd en Gear' . 389
CHARLES DICKENS iwii
gaven van Engelands beroemden verteller en volksman een tweetal werken, zijn : Kerstvertellingen (3e druk ter perse) en zijn Londen en Parijs. (Uitverkocht)
W
„Ah, hij was zoo'n vasthoudende bloedzuiger, die Scrooge ! een uitpersende, wringende, schrapende, naar zich toehalende, vrekkige oude zondaar ! Hard en scherp als vuursteen, waaruit geen staal ooit een vonkje edelmoedigheid had geslagen; . gesloten, in zichzelf gekeerd en eenzelvig als een oester. De kou in hem verdroogde zijn oude gelaatstrekken, scherpte zijn puntigen neus, verschrompelde zijn wang en verstijfde zijn gang ; maakte zijn oogen rood, zijn dunne lippen blauw, en kwam listiglijk uit in zijn krassende stem. Een vorstige rijp lag op zijn hoof d, en wenkbrauwen, en stekelige kin. Hij droeg zijn eigen lage temperatuur steeds met zich om ; hij bevroor zijn kantoor in de hondsdagen ; en ontdooide het niet een graad op Kerstmis." Uit: „Een Kerstlied in proza". 390
ELISABETH BARRETT BROWNING
W an deze in de Engelsche
letterkunde terecht beroemde dichteres vertaalde mevrouw Helene Swarth voor onze W.B. haar meest beroemden bundel : „Portugeesche Sonnetten, - waaruit wij hieronder het XXXIste geven :
Gij komt! En zonder woord is al verklaard. Onder uw oogen zit ik als een kind In zomerzon en voel hoe uitweg vindt Mijn ziel door de oogleen, sail geOpenbaard, Van vreugde bevend. Lief, ik doolde blind In dezen twijfel en nu lijkt mij de ward Der zonde zelf wel minder weenenswaard Dan dat wij Bens niet waren eensgezind. 0 neern mij dichter, vaster aan uw borst, Mijn teeder lief, van wien ik al verwacht, Zoodat ik voel, wen 'k niet gelooven dorst. Dek met de vleugels van uw liefde zacht Mijn droomen, bevende en vol liefdedorst, Als kleine vooglen in den zwarten nacht. 391
GEORGE MEREDITH Engelands diepste romanschrijver der 19e-eeuw, wend in onze W.B. ingeleid in Dr. v. Ravensteijn's vertaling van zijn boerenroman Rhoda ",
Fleming.
Uit een brief van Dahlia aan Naar zuster Rhoda:
„Maar je moet mooi zijn om sommige mannen te behagen. Je zult er om lachen — maar ik heb werkelijk de gewoonte aangenomen tegen mijn gezicht en mijn heele zelf voor den spiegel te praten. Rhoda zou denken, dat ik gek ben. En toch is het werkelijk waar, dat ik nog nooit zoo nederig was op mijn mooi uiterlijk" — Uit: Rhoda Fleming. 392
EDGAR ALLAN POE 11—Ne Tien Vertellingen van
dezen Amerikaanschen ,heraut van 't griezelige en geheimzinnige- in de vertaling van F. A. Ankersmit vonden in ons land blijkbaar gretig lezers (2e druk). Ook de twee deeltjes in onze Blauwe Bibliotheek overgenomen. waren heel spoedig uitverkocht.
„Verrijzend uit de diepste aller sluimeringen, breken wij het spinweb van eenigen droom. Toch, een seconde later (zoo dun mag dat web geweest zijn) herinneren wij ons met dat wij gedroomd hebben. In den tcrugkeer tot het leven uit de bezwijming zijn er twee trappen: eerst die van de bewustheid van geestelijk of spiritueel, ten tweede die van de bewustheid van het geestelijk bestaan."
Uit: De Put en de Slinger. 393
OSCAR WILDE ij publiceerden van hem zijn aangrijpend De Profundis ; zijn tooneelspelen : Salome en Een Florentijnsch Huwelijk ; zijn fijnzinnige beschouwing over Individualisme en Socialisme, alle in de vertaling van Dr. P. C. Boutens. Benevens een bundel sprookjes : Het vertaald Granaatappelhuis, door mej. van Oosterzee, met illustraties van M. en C. Midderigh—Bokhorst.
Uit Fischers Feestboek
„Ken u zelf" stond geschreven boven de poorten der oude wereld. Boven die der nieuwe wereld zal men schrijven: „wees-u-zelf". En ook de boodschap van Christus aan den mensch was eenvoudig: „Wees u-zelf". Dat is de geheimspreuk van Christus . . . . Zoo is dan hij die een leven leiden wil in den geest van Christus, de man die volkomen en volstrekt zich zelf is. Hij kan een groot dichter zijn, of een man van wetenschap, . . . het komt er niet op aan wat hij is, als hij maar de volmaking verwezenlijkt van de ziel die in hem is. Alle navolging zoowel op zedelijk gebied als in het leven is verkeerd". Uit: Individualisme en Soc. 394
CHARLES DARWIN an Engelands beI V roernden natuuronderzoeker verscheen in onze W.B. het boeiend verhaal van zijn Reis om de Wereld (2e druk) vertaling J. Brandt.
„Peru was in een staat van regeeringloosheid ; en daar elke partij eene brandschatting geeischt had, verkeerde de arme stad Iquique in bange zorgen, denkende dat het kwade uur geslagen had. Maar het yolk had ook zijne inwendige troebelen; kort te voren hadden drie Fransche timmerlieden in denzelfden nacht de twee kerken opengebroken, en al het gouden en zilveren vaatwerk gestolen. De schuldigen werden naar Arequipa opgezonden, de hoofdstad dezer provincie, die omstreeks tweehonderd lea g u e s ver ligt. De regeering aldaar achtte het jammer zulke nuttige werklieden te straf fen, die alle soorten van meubelen konden maken, en stelde hen daarom op vrije voeten." Uit: Reis om de Wereld. 395
ALFRED RUSSEL WALLACE Wan dezen mede-ontdekker der afstammingsleer vertaalde Jhr. Dr. Nico van Suchtelen voor ons het belangwekkend geschrift van den negentigjarige : Maatschappelijke Omgeving en Zedelijke floor" uitgang.
V
„De goddelijke natuur in ons kan niet verloren gaan, zelfs niet duurzaam ontaarden, onder hoe ongunstige omstandigheden, of door hoe zinnelooze en slechte opvoeding ook. Zij blijft altijd in ons als het centrale en wezenlijke deel onzer menschelijke natuur, klaar om te antwoorden op iedere gunstige gelegenheid die zich voordoet, te grijpen en vast te houden ieder brokstukje van een hooge gedachte of edele daad, dat ander haar bereik komt, en zich, zelfs tot den doad, te verzetten tegen iedere valschheid in leering, iedere dwingelandij
in daden.
9,
Uit: Maatschappelijke Omgeving enz. 396
WOLFGANG VON GOETHE
an zijn werken verschenen in onze bibliotheek : Faust; eerste deel, vertaald in verzen door C. S. Adama van Scheltema. Egmond ; vertaald door D. Th. Jaarsma. Zielsverwanten ; vertaald door N. v. Suchtelen. Over Goethe zelf gaven wij een studie en levensschets uit van E. d'Oliveira.
V
„Zich uit te spreken is natuur; het medegedeelde in zich op te nemen zoo als het gegeven wordt, is
beschaving. — Een verstandelijk man vindt haast alles belachelijk, een redelijk man haast niets. — Den enkeling blijve de vrijheid zich bezig te houden met wat hem aantrekt, wat hem vreugde schenkt, wat hij nuttig oordeelt; maar de eigenlijke studie der menschheid is de mensch. Uit: Ottilie's dagboek ( Zielsverrvanten) 397
FRIEDRICH HEBBEL I an hem verschenen in V de W.B. Maria Magdalena, burgerlijk treurspel, vertaald door L. Landry en in de T.B. Judith, treurspel, vertaald door Nico van Suchtelen. In bewerking : Herodes en Mariamne, treurspel, metrisch vertaald door Nico van Suchtelen.
„Iedere vrouw heeft het recht van iederen man to eischen dat hij een held is. Is het je niet, wanneer je er een ziet, als zag je wat je zelf zijn wilde, zijn nit:56st? Een man kan een antler zijn lafheid vergeven, een vrouw nooit. Vergeef je 't een kruk als zij breekt? Je vergeeft het jezelf nauwelijks dat je er een noodig hebt. —" Uit: Judith.
398
HENRIC IBSEN gaven van dezen Noorschen dramaturg Steunpilaren der Maatschappij (3e druk) Een Poppenhuis (Nora) (2e druk), Een Vijand van het Volk (2e druk) en Mededingers naar de Kroon.
De Iaatste drie in de vertaling van Marg. Meyboom.
K o n i n g S k u l e: Zeg me Jatgeir, hoe kwam het dat ge Skjald werdt? van wie leerdet ge de dichtkunst? J a t g e i r: De dichtkunst kan men niet leeren. K o n i n g S.: Kan men die niet leeren ? Hoe ging het clan? J a t g e i r: 1k kreeg het geschenk van de smart, en toen was ik skjald. K o n i n g S.: Heeft dan de skjald behoefte aan smart? J a t g eir: 1k had de smart noodig;. . . . er kunnen anderen zijn, die 't geloof, of de vreugde noodig hebben — of den twijfel.... K o n i n g S.: Ook den twijfel? J a t g e i r: J a; maar dan moet de twijfelende sterk en gezond zijn. Uit: Mededingers naar de Kroon. 399
Bj. 13JoRNSON Tcoorwegens warme kampN vechter voor de vrijheid is in onze W.B. vertegenwoordigd door wat wel zijn meest grootsch tooaeelwerk Boven Menschelijke blijkt Kracht in de vertaling van Marg. Meyboom.
I
I S a n g: Dat het 1 ) zich zoolang heeft laten wachten, dat zwakke zielen het een onmogelijken droom beginnen to noemen — en de eischen, die het stelt, onmogelijke idealen wat bewijst dat? Niets tegen de leer. Maar veel tegen de verkondigers. Och ja! — veel tegen de verkondigers! Over hen wil ik niet spreken. Ilc zal alleen maar zeggen wat mezelf gebeurd is. Ik zag, dat het Christendom over den grond kroop, ja, zelfs voorzichtig om alle hoogtetjes heen. „Waarom doet het dm?" vroeg ik me af. Is dat omdat het, als 't zich in zijn voile grootheid verhief, de dingen uit de hengsels lichten zou? Is het Christendom onmogelijk — of durven de menschen niet?" I, 6. 1
) 't Duizendjarig rijk. 400
TOERGENJEF an dezen grooten Russischen meester verscheen een fijn-ironischtragische Novelle Klop, Klop, Klop, in de Russische Bibliotheek.
V
„Ik was toen nog heel jong en onervaren, en ik wist niet, flat de gewoonte om zich rhetorisch uit te drukken, het leugenachtige in intonatie en manieren zoo ingeworteld kon zijn, dat men niet meer in staat is, dit uit te roeien: het is een vloek in zijn soort. Voor korten tijd ontmoette ik toevallig een dame, die mij in zOO hoogdravende bewoordingen, met zulke theatrale gebaren, met zulke dramatische hoofdbewegingen en blikken vertelde van den indruk, welken de flood van haar zoon op haar gemaakt had, van haar „matelooze" smart, van den angst voor haar eigen verstand, dat ik bij mij zelf d.acht: Wat stelt die dame zich aan. Zij zal wel niet veel van haar kind gehouden hebben". Maar een week daarna vernam ik dat zij inderdaad gek was geworden." Uit:
Klop,
klop, !lop.
401 Gedenkboek 26
DOSTOJEFSKIE e vertelling de Witte Nachten, van dezen grooten Russischen verteller en zielsontleder verscheen in de Russische bibliotheek en wordt het volgend jaar herdrukt in de W.B.
„Wat maken vreugde en geluk een mensch toch mooi !. Hoe warm wordt het hart door de liefde ! Het schijnt alsof je je heele eigen hart wil overgieten in een ander hart, alsof je wilt dat alles vroolijk is, alles lachen zal; en hoe aanstekelijk is die vreugde ! Mijn God, een heele minuut van zaligheicl! Is dat soms weinig, zelfs voor een heel menschenleven?" Uit: Witte N achten.
402
TOLSTOJ
i n onze W.B. verscheen l zijn Ivan De Dwaas en andere verhalen.
In onze Blauwe Bibliotheek andere korte novellen waar van nu alleen De Kozakken nog niet uitverkocht zijn.
„En het lichaam van den engel werd naakt, en hij kleedde zich met licht, zoo dat geen oogen hem konden zien en hij sprak alsof de stem niet kwam van hem, maar uit den hemel. En de engel zeide: „Ik zag in, dat ieder mensch niet leeft door dat hij zorg draagt voor zichzelf, maar door de liefde". Uit: Waardoor de menschen !even. ( Iwan de Dwaas en andere verhalen) ,
403
VERDERE BIJLAGEN C-I
C NAGEKOMEN B I JDRAGE TOT DIE VAN ONZE LEZERS
Amsterdam, 30 October 1915. In antwoord op uw vraag van April 1915 het volgende: Door mijne betrekking te Amsterdam kom ik met allerlei personen in aanraking en in hun woningen. Het treft mij de boeken van de W. B. die blijkbaar veelal uit den zoogenaamden „lossen verkoop", komen, in zoo veel gezinnen aan te treffen. De gevoelens omtrent de W. B. waarnaar ik als regel vraag, loopen nog al uiteen — al naar den aard der ontwikkeling der lezers — „Veel te hoog" dat moet ik meer dan eens hooren. Verder noemt men de uitgaven „prachtig'', „een gelukkig bezit" of „een genot". Een der meest typische uitdrukkingen gaf een mijner kennissen (een ambtenaar aan onze grenzen) die zei „God schiep den mensch, Simons de Wereld-Bibliotheek". Wat mij persoonlijk betreft gaf de W. B. mij wat de zon ons alle geeft, namelijk: „licht, 'even en warmte". Naast „Ons Huis" dank ik bovendien de W. B. mijn tegenwoordige maatschappelijke positie. Mijn wensch voor de toekomst ? De W. B. moet op den ingeslagen weg voortgaan.
Hoogachtend, Uw dw. A. E. WUNNINK. 407
D WINTERWERK AFD. AMSTERDAM
De Winterwerk-Commissie begon Naar werk November 1908. Het seizoen werd geopend met een matinee in den Stadsschouwburg op 29 November 1908. Mevrouw Alida Tartaud-Klein droeg Vorstenschool en Aleid voor. Artistiek was deze middag uitstekend geslaagd maar financieel een tegenslag. De commissie zelf was oorzaak — zij had in dit opzicht geen ervaring — dat de Maatschappij een financieel offer moest brengen. Geleerd uit dezen tegenslag werd 31 Januari een
opvoering georganiseerd door de Kon. Ver. Het Ned. Tooneel „Een vijand van het Volk". Een zoo goed als „uitverkocht huis" kon de kosten dekken en er bleef zelfs nog ± f 6 over. Sinds dien tij d werden de volgende voorstellingen en lezingen gehouden. 1909. Lezingen van de heeren P. H. Hugenholtz Jr., J. S. Bouberg Wilson en L. Simons. Mej. C. P. van Asperen van der Velde hield een vertelavond voor kinderen. 1910. Tooneelvoorstellingen. „Adam in Ballingschap", „Boven Menschelijke kracht", „De Veroveraar", „Atie's Huwelijk". Lezingen van de heeren R. Casimir, Jos. P. Thijssen en H. P. Berlage Nzn. 1911. Matinee Stadsschouwburg. Alida Tartaud-Klein en de heeren Schafer en Hekking. (Een zeldzame uitvoering). Tooneelvoorstellingen: „Mensch en Oppermensch", '
408
„Gluck Auf !", „Beschuit met Muisjes" en „Koningsbruid”. Lezingen van cle heeren De Klerk, Prof. Kernkamp en L. Simons. 1912. Tooneelvoorstellingen : „Een Paladijn", „Vorstenschool", „Sara Burgerhart", „Mevr. Warrens bedrijf" en „De Violiers" 1913. Tooneelvoorstellingen : „De Opgaande Zon", „Een Boete", „Freuleken" en „Tartufe". 1914. „De schoonzoon van Mijnheer Poirier", „Geleerde vrouwen", „Lentewolken" en „Steunpilaren". Al deze voorstellingen gingen steeds voor uitverkochte zalen. De voorstellingen van „De Veroveraar", „Atie's Huwelijk", „Een Paladijn" en „De Violiers" waren in een dag uitverkocht. De afdeeling Amsterdam laat de abonnes naar draagkracht en daarom volgens rangen de toegangsprijzen betalen. De toegangsprijzen zijn als regel van 10 cent tot f 1.—. Het gemiddeld aantal bezoekers per voorstelling bedroeg 850. Het aantal voorstellingen 24, lezingen 10. 29 Nov. 1915 de 25e voorstelling, Shaws „Majoor Barbara".
409
E. DE GESCHIEDENIS VAN ONZE WERKZAAMHEID VAN 1 JULI 1905 TOT 1 JULI 1915 1)
1 JULI 1905-1906
le WERKJAAR
WERELDBIBLIOTHEEK 1e Jaargang Verkochte Ex, 2 ) Sarah Burgerhart 23,172 Martelaren v. Rusland 7810 Steunpilaren der Mij, 9403 Inleiding Ned. Dichtk. 15,054 Aladdin en de Wonderlamp 8000 Ali Baba en de veertig 8 Roovers 7983 Gedenkschriften van een 9/10 Gautier Witten Olifant 7024 Waterkindertjes 7837 11/12 Kingsley Y ellowstonepark 9052 13 Hugo de Vries De geest van Japan 14 Okakura 5965 Een Kerstlied in Proza 15 8873 Ch, Dickens Schelmenstreken v. Scapin 16 Moliere 6211 Getrouwd 17/18 G, v, Hulzen 9976 Maria Magdalena 19 Hebbel 5927 lwan de Dwaas 20 Tolstoi 9128 21 Coriolanus Shakespeare 7916 22* Scharten-Antink Sprotje 11,664 23 Salzmann Mierenboekje 7847 24/5* Wells Voedsel der God en 5816 1/2* Wolff en Deken 3 Michelet 4 Ibsen Alb, Verwey 5/6 7
1) Men leze deze Bijlage in verband met de toelichting op pag 75-78, De verkoopcijfers loopen tot 1 Juli 1915, 2) In deze kolom zijn alleen de getallen genoemd, die reeds boven het algemeen gemiddelde onzer Uitgaven, 4370 gestegen zijn, 410
26/7 28/9 30 31/2 33 34/5
Sighele Schmidt Degener De Balzac Boissevain Falkland Tocqueville
Menigte als Misdadigster Rembrandt Gevloekte Kind Koolemans-Beynen Kleine V ertelsels
5975 7771 7862 5418 11.197 5121
Herinneringen 1848
1 JULI 1906-1907
2e WERKJAAR
WERELDBIBLIOTHEEK 2e Jaargang,
Verkocht
36/7 38/9 40 41/2 43 44 45/6 47/9
Bjornson Erasmus Ibsen Korolenko Hauptmann Sophocles Carlyle Sinclair
Bovenmenschelijke Kracht Samenspraken Nora (Een Poppenhuis) Schetsen V erdronken Klok Antigone Helden en Heldenvereering De Wildernis
50/1 52/3 54 55/6 57/8 59/60
Dickens
Louden en Parijs Boeddhisme De Ster van 1572 Vergif De Hel Twintigste Eeuw
Kern-Mannoury Naber Kj elland Dante Wells
7089 5637 7613 4959 4980 5668 7318 6941 6948 4864 8894 4721
NEDERL, BIBLIOTHEEK, I Simons-Mees II Limburg-Brouwer 1II Beets IV/V Kloos VI/VII Eigenhui.s VIII/X Brandt XI/II Streuvels XIII/IV Bosboom-Toussaint XV/VI Van Huizen XVII Reddingius
De Veroveraar Een Ezel Verscheidenheden Bllderdijk De Wijsgeer Michiel de Ruyter Reinaert de Vos Prinses Orsini Wrakke Levens Johanneskind 411
9410 4987 4928 7002 5000 6299 8531 4993 5653 5391
XVIII Multatuli XIX de la Montagne XX/I
Vorstenschool Gedichten Zellkeur le bundel
20,643 5390 9978
BOEKEN VOOR JONGEREN. Grimm Defoe Mann
Sprookjes 1 Robinson Crusoe Er was eens een prins
3e WERKJAAR
4904
1 JULI 1907-1908
WERELD BIBLIOTHEEK, 3e Jaargang. 61/2 Viebig Absolvo Te 63/6 Darwin Reis om de Wereld 67 Moliere Geleerde Dames Sprookjes 11 68/9 Grimm 70 Aristophanes De Ridders 71/2 Anzengruber De Schandvlek Ibsen 73 Een vijand van 't yolk Ludwig Finck 74 De Rozendokter 75/6 Thomas a Kempis Navolging Christi 77 Shakespeare Macbeth 78/80 Casimir Wijsbegeerte, deel I 81 Shaw Je kunt 't nooit weten 82/3 Boccaccio Decamerone 84/5 Kjelland Fortuna 86/7 Casimir Wijsbegeerte, deel II
Verkocht 4994 5068 4764 4993 6299 6151 6706 8021 5328 9208 5828 5857 8533
NEDERL. BIBLIOTHEEK. XXII Multatuli XXIII Simons-Mees XXIV/V XXVI/VII Scharten-Antink XXVIII J. E, v, d. Pek 412
Max Havelaar 39,484 Atie's Huwelijk 7943 Zelfkeur 11 79C6 Catherine 4994 Over het wezen der Bouwkunst 5966
XXIX
Oostersche id. Klassieke id. Middeleeuwsche Bouzykunst Renaissance A, W. Weissmann XXXII H, J, M, Walenkamp Heden en Toek. XXXIII Slotvoordracht H, P. Berlage Nzn, XXXIV Hoogste Recht Boudier-Bakker XXXV Studien I XXXVI/VII Querido Jonge Dominee XXXVIII/IX Eigenhuis Gedichten Edw, B, Koster XL/I Jan Jannetje Potgieter XLII/III Liedekens van XLIV Bontekoe BLAUWE BIBLIOTHEEK, W. Kromhout J, H, W. Leliman Jos, Th. J, Cuypers
XXX XX X I
5968 5953 5968 5958 5933 5955 6886 6538 6106 4783 9385
II
1/2 Tolstoi 3/4 Mark Twain 5/6 Tolstoi 7/8 Zahn Tolstoi 9 10
II
11/2 Stevenson
Kozakken Erfgenaam uit Amerika Sebastopol Levensstrijd Twee Huzaren Sneeuwstorm Verkeerde Kist
9364 9040 7018 6908 5957 6989 6653
1 JULI 1908 —1909
4e WERKJAAR
WERELDBIBLIOTHEEK, 4e Jaargang, 88 Plautus 89 Larssen Shakespeare 90 Shaw 91 92/3 Grimm 94/5 Ruskin 96 Goethe 97/8 Zahn 99/101 Michelet 102/3 Dante 104 Wijnaendts Fr,
9428
De Tweelingbroeders Biecht eener Vrouw Othello Mevr. Warren Sprookjes Ill Tijd en Get# 1phigeneia Lucas Hochstrasser De Vogel De Louteringsberg Benjamin Franklin 413
Verkocht 7057 4712 7497 4790 4412 8720 5600
105/8 Plasschaert 109 Erasmus 110/1 Garborg
Schilderkunst Lof der Zotheid Bij Moeder Thuis
4907 5960 4411
NEDERL, BIBLIOTHEEK, XLV Bosboom Toussaint XLVI Multatuli XLVII/VIII v, Hulzen XLIX/L „ LI Vondel LII/VI Scharten-Antink en N,R, LVII/VIII . Schoolmeester LIX/LXIII v, Gogh-Kaulbach en N.R. LXIV J, P, Heye LXV Frans Bastiaanse Alberd, Thym LXVI -
Drie V erg. Novell en 6680 Aleid 5974 Ontredderden 1e 4673 2e 4465 Adam in Ballingsch. 12,951 Huis vol Menschen 8951 II
Gedichten Moeder
7824 5431
Bloemlezing Gedichten Bloemlezing
6294 5085 4526
OORSPRONKELIJKE UITGAVEN, Celliers Bakels
Lielde en Plig Nieuwe Testament
6925
BLAUWE BIBLIOTHEEK, Tolstoi 13 14/5 Kalman-Mikszath 16/9 Wells 20 Zahn 21 Tolstoi 22 Zahn Falconer 23 24 Zangwill
Kaukasische V ertellingen Wonderparapluie Oorlog in de Lucht Menschen Jonge Landheer Onderstroom Geheimz. Gouvernante
4993 6585 7000 6996 6994 6989 6991
Groote Geheim van Bow
6200
414
1 JULI 1909-1910
5e WERKJAAR
WERELDBIBLIOTHEEK. 5e Jaargang, Moliere 112 113/6 Campan Wilde 117* Renard 118 119 Ibsen 120/1* Zahn 122/3 Keller 124/6 K. v. d, Woestijne Shelley 127 Shaw 128* Wilde 129 130/1 Dante
Verkoop
Tartufe Marie Antoinette Granaatappelhuis Natuurlijke Historietjes Mededingers n/d Kroon Eenzaamheid Levensgeschiedenis Homerus Ilias Prometheus Ontboeid Mensch en Oppermensch Salome en een Florent. Treurspel Het Paradijs
5033 4453 6672 4766 4750 6211 5189 5468
NEDERL, BIBLIOTHEEK, LXVII/IX Het, Swarth LXX/I d'Oliveira LXXII* Scharten-Antink LXXIII/VII Teirlinck en N,R, LXXVIII* Eline Mare LXXIX Bonn LXXX Multatuli LXXXI Simons-Mees LXXXII Scharten-Antink LXXXIII Roland Holst LXXXIV/V H. v. Booven LXXXVI/XC Carry v. Bruggen en N.R.
Roem. Ballad en Mannen van 80 Sprotje II
Het Ivoren Aapje
6427 7921 6201
Cleemkes Fortuintje
4422
Wat zang en melodij Specialiteiten Een Paladijn Sprotje III Opstandelingen Tropenwee De V erlatene
6155 5172 7103 8614 6382 5452
OORSPRONKELIJKE UITGAVEN. L, Simons
Sesam open U 415
RUSSISCHE BIBLIOTHEEK, 1 Tsjechof 2 Gogolj 3/4 Dostoj efskie 5 Toergenj ef 6/7 Gorkiej 8 Andrejef 9/10 Lermontof 11/12 Gogolj 13/14 Andrejef 15/16 Z, Stokvis 17/18 Merezjkowskjoe
Een Toeval De Mantel Witte Nachten Klop. . . . Klop. . . . Klop Zonnekinderen In de Slaapstee Een Held van Onzen Tijd De Revisor Judas Ish-Karioth Inleiding Russ. Liter. Paul I
1 JULI 1910-1911
6e WERKJAAR
WERELDBIBLIOTHEEK, 6e Jaargang, 132 133/5 136 137/40 141/3 144/5* 146/7* 148 149/50 151/2* 153/4 155/6*
Moliere Grimm Poe d'Oliveira Marx Emerson Zahn Constant Querido Kellermann Leefmans Goethe
De Misanthroop Sprookjes IV Tien V ertellingen Goethe Kapitaal I 1 3 . V ertegenwoordigers Clari-Marie Adolphe Emile I De Dwaas Kzjkjes in de Natuur Faust -
Verkocht 5287 6559 4801 6076 5044 6947 5294 5006 5526 5383
NEDERL, BIBLIOTHEEK, XCI Fr, Mijnssen XCII/III De Genestet XCIV/V Winkler Prins XCVI/C G, v, Hulzen en N,R,
Het Tooneel Gedichten
4788 12,348 4445 Lieldes Tusschensp. 4476 /I
416
Eigenhuis Cl/III CIV/VIII Couperus en N,R, Nellie van Kol CIX J, Geel CX CXI/XII C, Meyer CXIII/IV Bosboom-Toussaint CXV/VI Mercier
Groei Korte Arabesken
4773
Aphorismen Onderz. en Fantasie Het Nieuwe Leven Majoor Frans V erbonden Schakels
4582 4774 5723 6690
TOONEELBIBLIOTHEEK, S, Ch, Roobol Shakespeare Gogh-Kaulbach Simons-Mees Vondel Sheridan Simons-Mees
Een Boete Julius Caesar Eigen Haard Voor het Diner Lucifer De Rivalen Zijn Evenbeeld
6228
OORSPRONKELIJKE UITGAVEN, W,W, Duncan Scharten Kleefstra Grimm 11
Techniek en Wetenschap Het Spellingvraagstuk Een Vacantie old Fr. Wateren Tiental Sprookjes I
II III
11
If
1 JULI 1911--1912
7e WERKJAAR
Verkocht
WERELDBIBLIOTHEEK, 7e Jaargang, 157/8 Eisler Wilde 159 Coenen 160 161/2 Milton
Sociologie De Profundi, Dickens-Studie Paradtjs V erloren
4834 6459
417 Gedenkboek 27
Het Kapitaal 1 4-5 4824 Candida 4530 Geschiedenis elBom 4E63 Kate van Heilbronn Verdediging Vrouwen van Tannii 5587 Ontwikkelinggesch. 1 4398 Honingbij
163/5 Marx 166 Shaw 167/8 Strug von Kleist 169 170 Platoon's 171/2 Zahn 173/6 Ziegler 177/9 Tickner Edwardes NEDERL, BIBLIOTHEEK, CXVII CXVIII/XX CXXI/V en N.R. CXXVI/VII CXXVIII CXXIX CXXX CXXXI/V en N R. CXXXVI CXXXVII CXXXVIII CXXXIX/ CXLIII CXLIV CXLV CXLVI
Van Eyck v. Suchtelen SchartenAntink L, Simons C. R. de Klerk Vondel Is, Querido Vondel II if
W, Steenhoff Vondel
Getooide Doolhol Quia Absurdum
4469 5250
Vreemde Heerschers Studies en Lezingen 1nleiding Vondel Het Pascha Hierusalem Verwoest De Jordaan I
5428 4571
Palamedes Gysbrecht van Aemstel Maagden
4655 6663 4558
II
Simons-Mees Shaw
4604 9881
Schilderkunst Deel I 4635 Peter en Pauwels Maria Stuart 4388 De Leeuwendalers
TOONEELBIBLIOTHEEK, Augier en Sandeau Alb, de Vries
4795 4602
Schoonzoon Mr. Poirier De Zoon-Crediet Courant-Journaliste De Nieuwe Directeur. Een Moeder Blanco Posnet 418
Schiirmann Zola Heyermans /I /1
Shaw 11
Heyermans if J. Everts ,, Shaw Heyermans Schiirmann
Veertig Erfgenamen v. Rabourdin De Meid Opgaande Zon Beschuit met muisjes Majoor Barbara Trouwen Een Mei Nummer 80 Gliick Au! De Verleider De Derde Kracht nuar Kruis Oorlogsmannen Feest Ahasverus Violiers
KEURBOEKJES, Helene Swarth Schiirmann Thiry en Timmermans
Mara en Dolorosa Uit de Stilte Bagijnholsproken
WETENSCHAPPELIJKE WERKEN, Heymans Duncan
Psychologie der Vrouw Moderne Wetenschap
OORSPRONKELIJKE UITGAVEN, De Vooys v, Deventer
Spreken en Schrijven Kartini Schetsboek Ver. Letterk.
419
4723
4452
1 JULI 1912-1913
8e WERKJAAR
WERELD- en NEDERL, BIBLIOTHEEK, 8e Jaargang, 1 ) 180
Eug, de Bock De Musset 181 Aischylos 182 Shakespeare 183 N, v. Suchtelen 184/5 186/90 J. de Meester en MR. Marx 191/3 Scharten-Antink 194/5 Querido 196/8 199/201 Roland Hoist W. Kloos 202/4 L, Simons 205 Vondel 206 207 S, Goudsmit 208/9 Hauvette 210/2 J. v. d. Bilt 213/8 Vondel 219 „ 220 221 ii C. v. Bruggen 222/6 en N,R. 227/30 J. Kapp Meredith 231/4 Ziegler 235/8 Vondel 239 240 241 /I
Verkocht Hendr. Conscience 4690 De Nachten Prometheus Geboeid Julius Caesar Verzen De Zonde i/h Deftige Dorp 4875 Kapitaal I 6-7 Vier Vertellingen Studien II J. J. Rousseau Rhijnvis Feith Inleidirig Vondel De Gebroeders Jozef in Dothan In de Groote Leerschool Dante Sterrenkunde Jozef in Egypte Salomon Lucifer Heleen
4758 4375 5243 4446 4697 4508 4715
47622)
Richard Wagner Rhoda Fleming De Negentiende Eeuw II Salmoneus Jephta Samson
1) Ter voorkoming van verwarring en ter vermijding van to lange Romeinsche cijfers is nu de Jaargang achtereen doorgenummerd. 2) Dus in totaal, met de le uitgaaf in de Tooneel-Bibliotheek: 10,990. 420
TOONEELBIBLIOTHEEK. Simons-Nees H, v, d. Wal Schnitzler Synge Schiirmann v, Gogh-Kaulbach Dumas en G. H, v. d. Wa! Sowerby H, C, J, Roelvink Hauptmann Schlaikj er Simons-Mees
St. Elisabeth Nero en Agrippina Minnespel De Heiligenbron Het Dubbele Leven Speculanten Fortuna Toren v. Nesle Zegefeest Rutherford & Zoon Freuleken De Wevers Rika van den Dominee Van Hoogten en Vlakten
HANDBOEKJES, Holmes en Boeke Elout ZAHN's WERKEN,
In en buiten de Gevangenis Politieke Partijen Menschen Onderstroom Albin Indergand
OORSPRONKELIJKE UITGAVEN Multatuli
Brieven 10 deelen
BLAUWE BIBLIOTHEEK, 25
Poe
26/7 Stevenson 28/9 Poe 30/2 Davies
Goudkever Zwartekat Verraderlijk Hart Jekyll en Hyde Arth. Gordon Pym De Aartslandlooper. 421
9e WERKJAAR
1 JULI 1913-1914
WERELD- en NEDERL, BIBLIOTHEEK, 9e Jaargang. Verkocht 242/4 Lever 245 Annie Salomons 246 Goethe 247/8 Reddingius 249/50 Erasmus 251 Wallace 252 Vondel 253 ff 254 v, SuchteJen 255 256/7 Borel 258 Xenophon 259/61 Bosb.-Toussaint 262/3 Boeke 264/7 Ch. Bronte 268 Wilde 269/71 Kleefstra 272 Shakespeare 273/5 Zahn 276/8 d'Oliveira Vondel 279 280 ff 281 282/6 en N.R. Aug. de Wit 287/9 Duncan 290/3 Bastiaanse 294 Emerson 295 Vondel 296 /I 297 If
Avonturen van Potts Langs het Geluk Egmond Regenboog-Jeugdverzen Tweede 12-tal Samenspr. Maatsch. Ontw. enz. David in Ballingschap David Hersteld Adonias Tuin der Droomen Een Droom Abradatas en Panthea Huis Lauernesse Afstamming v/d Mensch Jane Eyre Individualisme en Soc. Grondsl. v. Opt). en Onderwijs Koning Lear W at het Leven vernietigt Jongere Generatie Bataafsche Gebroeders Faeton Adam in Ballingschap Natuur en Menschen in Indic Moderne Wetenschap Letterkunde I Essays Zungchin Noah Huygh de Groot's Sophompaneas
422
6512
4454 4703
4464
5550 4405
4380
TOONEELBIBLIOTHEEK, Sophocles Sigurjonsson Shakespeare Schiirmann Hebbel Simons-Mees Querido Raimund Dr, Watch
Koning Oedipus Bjerg Eivind en zijn Vrouw Kooprnan van Veneti Paddestoelen Judith De Nimf Saul en Nvid Alpenkoning en de Menschenhater Judas Ish-Karioth
HANDBOEKJES, Napoleon Querido Vragen van Opvoeding Fr, v, Raalte Wereldwelvaart, -recht, -vrede V, d, Flier enz, Dr, v, d, Bergh v, E, De Vrouw 1813-1913 Dr, Aletta Jacobs Vrouwenkiesrecht Hersenen en Zieleleven Ziehen Beethoven Romain Rolland Ziekte en Gezondheid Pijnappel De Theosofie Meyer Geloof v.d.Nieuwen Mensch Schoenmaekers In Russische gevangenissen J, I, de Haan Monisme Haeckel KEURBOEKJES, Uit Vondelss v, Suchtelen
Dramatische Lyriek Liefde's Dool
VAN REIZEN EN TREKKEN, Macdonald Banfield Lloyd
Op zoek naar Eldorado Strandvonder v. Oeganda n. Khartoem 423
v. Balen v. d. Mandere
Door Amerika Montenegro
OORSPRONKELIJKE UITGAVEN, Vincent v. Gogh's
Brieven, drie deelen
VOLKSBIBLIOTHEEK, Berlage Calkoen Heijbroek Kronenburg Leliman-Bosch Meijboom v. d. Poll De Pressense v, Rossum du Ch, Salomons Simons Starcke Abrahams Bos-Meilink Van Dorp Gerhard Hooykaas Huisman Leliman-Bosch Lulofs Oort Salm Simons Zadoks Zahn
Bouwkunst in Holland Bloemen en lnsekten Zuigeling Kamerplanten Woninginrichting Goedk. Koken Zwangerschap Russ, Gevangenissen Gasgebruik V erzorging Gebit Vooruitkomen Sexueele Opvoeding Kwakzalverij Kinderlectuur Dienstboden Beroepskeuze Wat de Bijbel ons zegt Kinderen Bezig Woning-hygiene Electriciteit Alcohol Recht zoeken V ereen. Oprichten Huurdersrecht Manestraal
424
65.407 4648
14.040
We WERKJAAR 1 JAN.— 30 DEC. 1915 1
)
WERELD- EN NEDERL, BIBLIOTHEEK, 10e Jaargang. V erko cht 298 Helene Swarth 299 Verschoren 300 Lessing 301 Goethe 302 en N,R, Is, Querido 303 Dante 304 v, Campen 305 Ada Gerlo 306 Neel Doff 307 H. van Booven 308 Helene Swarth 309 Kant 310 Hoffmann 311 Kohnstamm 312 Mm. De la Fayette 313 Brugmans
Verzen Jeugd Nathan de Wijze Zielsverwanten De Jordaan II Het Nieuwe Leven Kritische Studk:n Herinneringen Dagen van Honger Sproken Portugeesche Sonnetten Ten Eeuwigen Vrede De Gouden Vaas Warmteleer Prinses de Cleves Middeleeuwen
314 Rosegger
Landsvorstin
315 Simons-Mees 316 Steenhoff 317 Spinoza
Het Einde
6826 4650
Schilderkunst
Ethica
TOONEELBIBLIOTHEEK, Scribe Schnitzler Adriaanse Van Stuwe Roelvink
Bentgenooten
De Eenzame Weg Olorie
Huis Hense Lentewolken
1 ) Onder invloed van den oorlog is de uitgaaf van nieuwe werken zoo goed als geheel gestaakt van 1 Juli-30 December 1914, De getallen van den verkoop loopen maar tot 1 Juli 1915,
425 Gedenkboek 27 *
HANDBOEKJES, T, Landre De Jongh d'Oliveira Bierens de Haan Elout Gunning Havelaar ZAHN's WERKEN.
Woninginrichting Uit den Strijd tegen de Misdaad Het Kortschrilt 2 dln. Fauststudien Hoe wij geregeerd worden Montessori Vincent v. Gogh De Apotheker van KleinWeltwil Levensstrijd
VAN REIZEN EN TREKKEN, Van Hulzen Prof, Pulle, Reginald Enock
Zwitserland Sneeuwgebergte In het Land der Inca's
VOLKSBIBLIOTHEEK, Ferd. de Jong Gymnastiek v. Vrouwen W, H, de Buisonje Rekwesten schrijven Voordragen en Tooneelsp. L, Simons Voordrachten Pijnappel Tuberculosebestrijding J, Hijlkema Voetbalspel OORSPRONKELIJKE UITGAVEN, Fokko Bos (Dr. Grondijs)
De Vreemde Woorden Een Nederlander in Geteisterd Belgic
426
F. OVERZICHT DER ENCYCLOPAEDIE IN MONOGRAFIEEN A HET HEELAL EN DE AARDE. 1)
Dr. B. G. Esc he r : Algemeene Geologic (Geologische krachten thans en vroeger). (verschijnt begin 1916).
2)
J. v. d. Bilt:
3)
Sterrenkunde. (verschenen 1913)
De Aarde, haar oppervlak en verdeeling
B DE NATUUR. 1)
Planten
2)
Dieren
3) Natuurkunde a) Prof. Ph. Kohnstamm: Warmteleer. (verschenen in 1915) a) Prof. H. A. Lorentz (of) Prof. P. Zeeman : Electriciteit en Licht. 4) 5)
Prof. A. Smits: Prof. Duncan:
Scheikunde
Moderne Wetenschap. (verschenen in
1914)
C DE MENSCH 1)
P r o f. S. R. Steinmetz : De Mensch als Soort. (Ontwikkeling ; Rassen ; Volken ; Anthropologic ; Ethnologic)
2)
Prof. Dr. J. Boeken: De Afstamming van den Mensch. (verschenen in 1913) De Mensch als dier (Biologie, Physiologic)
3) 4)
De Mensch als Individu. (Psychologie)
5)
Dr. Rudolf Eisler: De Mensch als Gemeenschapswezen (Sociologic). Vertaling Jhr. Dr. N. v. Suchtelen
(verschenen in 1911) 6)
De Mensch als Maatschappelijk wezen. (Economic, Handel en Verkeer)
7)
R. Casimi r, (De Mensch als Denker) Geschiedenis der Wijsbegeerte. (2e druk) (le verschenen in 1908)
8)
R. Ca sim i r, De Mensch als Opvoeder (Geschiedenis der Opvoedkundige stelsels)
6)
De Mensch als geloover (Godsdiensten) 427
Godsdienstwezen in het algemeen 9a 9b K e r n-M a n n o u r y, Boedhisme (2e dr.) (versch. in 1907) 9c Dr. Lewenste in, Jodendom. (verschijnt nb den oorlog) Christendom 9d 9e Islam 10) De Mensch in actie (Geschiedenis en Cultuur) 10a Voorgeschiedenis der eerste volken 1 Ob P r o f. K. K u y p e r, Griekenland. (verschijnt in 1916) 10c Rome 10d Prof. H. Brugmans: De Middeleeuwen. (verschenen in 1915) 10e Dr. H. T. Col en b rand er: De Nieuwere Tijd 1 1 ) De Mensch als beheerscher der Natuurkrachten. (Techniek) 11 a Prof. M. de Haas: Toepassing der warmteleer. 1 1 b Dr. P. Jorisse n, Toepassingen der Electriciteit.
12) De Mensch als Kunstenaar 12a Algemeene Letterkunde. 1 2b Prof. Dr. J. V ii rthei m, Grieksche Letterkunde. 1 2c Dr. W. G. C. Byvanc k, De Romantiek.
1 2d F r ans Basti a a n s e: Ontwikkelingsgeschiedenis der Nederl. Letterkunde. (met bloemlezing) (le deel verschenen in 1914; 2e deel verschijnt in 1916) 12e Prof. Aug. V erm eylen, Schilderkunst en Plastiek, in het algemeen. (le deel in 1916). 12f W. J. Steenhof f, Nederl. Schilderkunst. (in het Rijksmuseum). (le deel verschenen in 1912) (2e deel verschenen in 1915)
12g Albert Plasschaer t, Nederl. Schilderkunst in de 1 9e-Eeuw. (verschenen 1908; tUdelijk uitverkoch) 1 2h Bouwkunst. 12i Muziek. 12j L. Simons, Tooneel en Drama. D SAMENVATTING 1 3a
De methoden der Wetenschap. 1 3b P r o f. G. Heyman s, Metaphysica
428
G. ONTWERP VOOR EEN WERELDB IBLIOTHEEKVEREEN ICING Ontwerp voor een Wereldbibliotheekvereeniging. Haar doel is het steunen van het werk der Volksontwikkeling, ondernomen door de Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur met haar Wereldbibliotheek en aanverwante series en uitgaven. Zij verzamelt daartoe, zoowel door Stortingen in eens als door Jaarlijksche Bijdragen, een kapitaal, dat zij in de eerste plaats belegt in Obligaties uitgegeven door genoemde Maatschappij, voor zoover nog verkrijgbaar. De rente van het aldus verzameld kapitaal wordt besteed tot het subsidieeren van bizondere uitgaven der Maatschappij, die door haar doel geeischt worden, doch die zonder subsidie niet tegen een redelijken prijs zou-
den zijn uit to geven. Ook kan de Vereeniging eventueel voorschot verleenen tot het aankoopen van kopierechten, welke voor het doe! der Maatschappij van belang zijn, doch welke deze voorshands nog niet kan benutten; alsmede langs andere wegen het algemeen doel der Mij. helpen bevorderen; o. a. door het organiseeren van de verspreiding van Volkslectuur; van Voordrachten en Toonee!voorstellingen, in verband met het werk der Mij.
429
H. AANWIJZINGEN VOOR LEZERS
Houdt u geregeld op de hoogte van al onze uitgaven, door het raadplegen onzer maandelijksche Loopmare en van ons halfjaarlijksch Nieumsje. Op aanvraag bij uw boekhandelaar of bij ons zelf ontvangt ge die gratis toegezonden. Vindt ge daarin eenig werk als „uitverkocht" vermeld, vraag het niettemin aan. Zulke aanvragen zijn ons een vingerwijzing, of een herdruk gewenscht en mogelijk wordt. Leen uw boeken niet uit dan aan menschen van wie ge weet dat zij zelf geen boeken koopen kunnen. In ons kleme land kunnen schrijvers, uitgevers, en boekhandelaren slechts bestaan, als er veel exemplaren van boeken gekocht worden. En uitgaven worden goed-
koop gemaakt, om ieder belangstellende in staat te stellen ze ook te bezitten. Boeken, die u „moeilijk" of „ongenietelijk" voorkomen, worden de juiste krachtmeters uwer voortgaande ontwikkeling. Lees ze met aandacht een eersten keer; laat ze dan wat rusten; en herlees ze na een poos. Zeer vaak zal u dan blijken dat ze u niet meer aandoen als „moeilijk" of „ongenietelijk"; het beste bewijs dat ge naar ze toe gegroeid zijt, en zelf rijper zijt geworden.
430
I. AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
Zorg dat de door u in te zenden kopie persklaar is, en geen veranderingen van beteekenis meer behoeft. Laat haar vooraf typen, of leesbaar overschrijven; het te gebruiken papier slechts aan een kant gebruikend. Adresseer uw aanbiedingen of handschriften nooit aan iemand persoonlijk, dock alleen aan De Redactie, ten kantore der Maatschappij, — thans 13 Utrechtsche Dwarsstraat, Amsterdam — en sluit, bij aanbiedingen van Handschriften, postzegels voor eventueele terugzending in. Indien ge proeven krijgt, corrigeer ze zoo spoedig mogelijk, en duidelijk, en maak zoo weinig mogelijk veranderingen. I3ij elke verandering van eenige lbeteekenis compenseer een uitlating door een ongeveer even groote toevoeging, en een toevoeging door een uitlating, zoo dicht periode van het zetsel, om zoo mogelijk bijeen in weinig verloop te veroorzaken als de omstandigheden gedoogen.
een
431
INHOUD
Bladz. FRONTISPICE: Ons huidig kantoorgebouw
5
VOORWOORD: 7
Een Gedenkboek L, SIMONS: HET GOEDKOOPE BOEK Ter inleiding A, Voor en rondom ons B. Wat wij beproefd en bereikt hebben. .. Ons eerste kantoorgebouw ' Illustratie S Ons tweede Ons derde
13 13 15 38 68 69
EERSTE BIJLAGE: De uitkomsten van ons werk 75 Overzicht van de verspreiding onzer werken 77 VEREENIGINGEN, LEZERS EN BELANGSTELLENDEN:
79
Vereeniging van Letterkundigen 81 Centrale Vereeniging van Openbare Lees433
Bladz, 82 zalen en Bibliotheken 83 Openbare Leeszaal to 's-Gravenhage 90 Vereeniging „Voor de Kunst", Rotterdam Vereeniging „Oost en West" 91 Hoofdbestuur Mij, tot Nut v, h, Algemeen 92 Volksbond tegen Drankmisbruik 93 Bond ter Behartiging van de belangen van het kind 94 95 Vereeniging „Ons Huis" Amsterdam Vereen, „Ons Huis b/d Muiderpoort A'dam 96 Vereeniging „Voor de Jeugd", Amsterdam 101 Amst, Machinistenver, „Het Stoomwerktuig" 102 Nederl, Ver, tot Afsch, v, Alcoholh, dranken 103 Vereeniging van Handels- en Kantoorbedienden „Mercurius" 105 Museum voor Ouders en Opvoeders 106 Geheel-Onthouders Vereeniging 107 Vereeniging „St, Lucas", Amsterdam 108 Nederl, Onderwijzers Propaganda Club 109 Vereeniging tegen de Kwakzalverij 110 Nationaal Verbond van Gemeente-Ambtenaren 111 L. Lakmaker: De Wereldbibliotheek en de Arbeidersbeweging 112 BRIEVEN VAN LEZERS EN BELANGSTELLENDEN: I, II, III, IV. V. VI. VII.
H. J, Nieman, Den Haag Leo Frenkel, Rotterdam F. C, Koens, Den Haag Petter, Ravenstein C, M. Otto, Amsterdam C, M, J, v, Broekhoven Oscar v, Hoeve, Rotterdam 434
118 128 129 130 134 138
140
Black, 143
VAN ONZE MEDEWERKERS: 1 ) A.
Levende Nederlanders: * H, Bakels: Het Braakhok 145 * F, S. van Balen-Klaar: De Vrouw van heden 149 * Frans Bastiaanse: Uit: „Een Zomerdroom" 152 * Dr, H. P. Berlage Nz 154 Eug, de Bock: Zonsopgang (Uit „Fantasia") 155 * Prof, Dr, J. Boeke 158 * Dr. H. J. Boeken (gedicht) 160 * S, Bonn: De Maaister (gedicht) 161 * Henri van Booven: De Spion 163 * Henri Bore! (Gedicht) 167 *Ina Boudier-Bakker: Fragment 169 * P, C. Boutens: Vier Kwatrijnen 172 * C. van Bruggen: Bladen ult Heleen's Dagboek 174 * Prof, Dr, H. Brugmans 181 * W, H. de Buisonje: Het goedkoope boek en de Boekhandel 183 * M. H. van Campen: Voel en denk beelden 187 R. Casimir: I. Ligtharts Paedagogiek 189 Id. : II, De Psychclogie van mevrouw Simons-Mees' Werken 191 * Suze la Chapelle-Roobol 193 * Mr, Frans Coenen 194 * Jos, Th, J. Cuypers 195 * J. Eigenhuis: De Baker 196 * C, K. Elout: 't Kanon 199 * J. Everts: Belijdenis 203 * P. N. van Eyck: Kunstenaars Offerlied 206 * Anna van Gogh-Kaulbach: Oud Schilderijtje 208 -
-
1)
-
-
De met * geteekenden gaven ook een portret, 435
Bladz, 210 * Sam. Goudsmit: Oorlog 1915 * Jacob Israel de Haan: Aan een, die mij „vriend" noemde . . . 211 Id. : Een Dorp in Bretagne 212 213 Herman Heijermans (S. Falkland) 214 % * Prof, Dr, G. Heymans * G. van Hulzen: Over Goedkoope Boekwerken 215 en kostbare drukken 221 * Dr, Aletta H. Jacobs: Levensstrijd * Jhr, Dr, Mr, B. de Jong van Beek en Donk 223 Vrede en Oorlog 226 * J. Kleefstra: Schoonheid in Onderwijs • • . 229 C. R, de Klerk: De Reij van Klarissen .. 231 * Willem Kloos * Dr, Edw, B, Koster: Fragment uit „Odusseus' 233 dood" 235 * W. Kromhout Az 236 * Louis Landry 237 * J. H, W, Lehman: De Bouwmeester 240 G, Mannoury: Het woord 241 *Eline Mare 242 * Johan de Meester: De Betrekking 245 * Dr, M, B. Mendes da Costa 246 * Kees Meyer: Bij mijn portret 250 * M. en J, Midderigh-Bokhorst 251 * Frans Mijnssen: Een dialoog krabbeltje 254 * Dr, H. A, Naber: „Egyptische" driehoek .. * E, d'Oliveira: De beteekenis van literaire 258 Critiek in dagbladen 262 * J. E. van der Pek: Bouwkunst en kultuur . 266 * Albert Plasschaert: Het schilderij 267 Id. : Het Tegenwoordige .. Dr, Leo Polak 268 * Prof, Dr, A. Pulle 269 -
436
Bladz * Is, Querido 270 * Frits van Raalte: uit „Een jonge lielde in een 271 Gude stad" 274 * J. Reddingius: Zilversparren (gedicht) 276 * Herman C. J. Roelvink 277 A. Roland Hoist: Aan de Zon (gedicht)... H, Roland Hoist-v. d. Schalk, Uit: Opstandedelingen . . . . 280 281 * Annie Salomons: Sappho (gedicht) 283 **C, en M, Scharten-Antink Carel Scharten: De Moeder en het Kind 284 (gedicht) 286 * Dr, M. H. J. Schoenmakers * Jules Schiirmann: Mijmeringen van een 287 Mandarijn * J. A. Simons-Nees: Een vervolg op „Zijn 290 Evenbeeld" 294 * L. Simons: Onze Klassieken 297 * W, J, Steenhoff: Zwarte Nacht 300 * Z, Stokvis * Nico van Suchteien: De wereld wacht (ged.) 301 303 * Hel, Swarth: Het Boek voor Allen (gedicht) ? 304 Steijn Streuvels, Uit: Reinaert de Vos 305 Herman Teirlinck: Uit: Het Ivoren Aapje 306 * Frans Verschoren: Uit Londen. Belgisch 307 kiekje 314 * Albert Verwey: Dichters Avondlied Maria Viola: Kerstnacht (met illustratie) 316 Albert de Vries: De Trouwringen. (Een zede320 spelletj e) * H, van der Wal: V erscholen Dal (gedicht) 323 "Dr, J, L, Walch: Lente-avond (gedicht) 325 327 Augusta de Wit .
437
Bladz, Karel van de Woestijne 328 * Dr, C. J, Wijnaendts Francken: Over Lezen 329 B. Overleden Nederlandsche Auteurs:
335
* Thomas a Kempis: Uit: De Navolging" .. • • 337 * Erasmus: 338 Een dialoog *Dr, N. J, Singels 344 * Joost van den VondeL Uit: „Pascha" 345 * Benedictus de Spinoza, Uit: Ethica 347 * Rhijnvis Feith: Nieuwjaarslied (gedicht) * Elis, Wolff-Bekker Uit: Sara Burgerhart 348 *Aagje Deken 350 * Willem Bilderdijk: De Taal (gedicht) 351 * J, Geel, Uit: Onderzoek en Phantasie * A, G. Bosboom-Toussaint, Uit: Het Huis 352 Lauernesse 333 * E. J, Potgieter, Uit: Het Rijksmuseum * J, P, Heye, Uit: Spelende kinderen (gedicht) 354 *P. A, de Genestet: Wijsheid (gedicht) 355 * J, A, Alberdinkh Thym, Uit: Jacob de Wit „de schilder der 356 Grauwtjes * Multatuli, Mt: Max Havelaar 357 * J, Winkler Prins: Wild Romantisch Plekje (gedicht) 358 * Victor de la Montagne: Het Volkslied (ged.) 3€0 361 * Willem Schiirmann, Uit: Paddestoelen C. Levende Buitenlanders: * Ernst Zahn: Wehrmannslied Id. : Das Friedensland! * Gerhart Hauptmann, Uit: De Wevers 438
363 365 366 368
Bladz. 369 * Bernhard Kellermann, Uit: De Dwaas 370 * Helen Keller, Uit: Herinneringen * Maxim Gorkiej, Uit: Zonnekinderen 371 * Arne Garborg, Uit: Bij moeder thuis 372 * George Bernard Shaw, Uit: Mensch en Oppermensch . . . 373 Ernst Zahn's Liederen (Vertaling Nico van Suchtelen) 374 D.
Overleden Buitenlandsche Auteurs:
377
* Aischylos, Uit: Prometheus Geboeid * Sophocles, Uit: Antigone * Dante. Uit: Het Nieuwe Leven * J. B. Moliere: Letterkundige kliekgeest • • • • * Honore de Balzac: De gevangene aan Zee * Alfred de Musset, Uit: „De Meinacht" • • • • * William Shakespeare. Uit: De Koopman van Venetie Milton. Uit: Verloren Paradijs * Thomas Carlyle, Uit: Helden en Heldenvereering * R. W, Emerson, Uit: Vertegenwoordigers der Menschheid * John Ruskin. Uit: Tijd en Gehl * Charles Dickens, Uit: Kerstlied in Proza . . . * Elisabeth Barreth Browning, Uit: Portugeesche Sonnetten * George Meredith, Uit:Rhoda Fleming * Edgar Allan Poe. Uit: Tien Vertellingen . . * Oscar Wilde. Uit: Individualisme en Social * Charles Darwin, Uit: Reis om de Wereld * Alfred Russel Wallace, Uit: Omgeving en Zedelzjke Vooruitg.
379 380 381 382 383 384
439
385
386 387 388 389 390 391 392 393 394 395 396
* Wolfgang von Goethe, Uit: Zielsverwanten * Friedrich Hebbel, Uit: Judith * Henric Ibsen. Uit: Mededingers n. d. Kroon *Bj, Bjornson, Uit: Bovenm. Kracht * Toergenjef. Uit: Klop, klop, klop. *Dostojefskie, Uit: Witte Nachten *Tolstoj, Uit: Ivan de Dwaas
Bladz. 397 398 399 400 401 402 403
BIJLAGEN: C, Nagenomen bijdrage tot die van onze lezers 407 D. Winterwerk afdeeling Amsterdam 408 E, De geschiedenis van onze werkzaamheid . . . 410 F. Overzicht der Encyclopaedie in Mono427
grafieen
G. Ontwerp van een Wereldbibliotheekver429 eeniging 430 H, Aanwijzing voor Lezers 431 I, Aanwijzing voor Auteurs
440