- je kan me wat module 6 docere delectare movere
je kan me wat
nt2taalmenu.nl tekeningen -
module
6
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina n t 2 educatie t a a l m e n u . n l ROC module 6 je kan ROC me van wat Amsterdam van Amsterdam
2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
5
LUISTER GOED & KIES HET GOEDE PLAATJE
SCHRIJF DE GOEDE LETTER OP HET ANTWOORD-BLAD
1
a
b
c
d
2
a
b
c
d
3
a
b
c
d
4
a
b
c
d
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
6
5
a
b
c
d
6
a
b
c
d
7
a
b
c
d
8
a
b
c
d
9
a
b
c
d
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
7
a] b] c]
Dit is een vuilniszak. Dit zijn vuilnisbakken. Dit zijn vuilniszakken.
a] b] c]
Het meisje heeft pijn. Het meisje heeft pijn. Het meisje heeft pijn.
a] b] c]
Ze stapt uit. Ze stappen uit. Ze stappen in.
a] b] c]
De jongen zegt: “Nee, dat wil ik niet!” De jongen zegt: “Ja ik!” De jongen zegt: “Ja, dat vind ik goed!”
a] b] c]
Hij pakt zijn spullen. Hij legt zijn spullen neer. Hij zet zijn spullen op.
1
Haar arm bloedt. Haar hand bloedt. Haar buik bloedt.
2
3
4
5
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
8
a] b] c]
De leraar zegt: “Je bent te laat!” De leraar zegt: “Dit is een klok!” De leraar vraagt boos: “Hoelaat is het?”
a] b] c]
De leraar zegt: “Prima, heel goed!” De leraaar zegt: “Dat is fout!” De leraar vraagt: “Wat is jouw naam?”
a] b] c]
Hij loopt naar de winkel. Hij rent naar de markt Hij rent naar de garage.
a] b] c]
Ze wast de hand van haar moeder. Ze wast de hand van haar kind. Ze wassen hun handen.
a] b] c]
De auto is kapot en de boom niet. De boom is kapot en de auto ook. De boom is kapot en de auto niet.
6
7
8
9
10
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
9
a] b] c]
Dit is een citroen. Een citroen is zout. Dit is een citroen. Een citroen is zoet. Dit is een citroen. Een citroen is zuur.
a] b] c]
De kinderen rennen de zee uit. De kinderen zwemmen. De kinderen vinden zwemmen leuk.
a] b] c]
De jongen zegt: “Kijk uit!” Het meisje zegt: “Kijk uit!” De jongen zegt: “Wat een leuke slang!”
a] b] c]
Paprika's zijn gezond. Paprika's zijn niet gezond. Paprika's zijn slecht.
a] b] c]
De appel valt over de tafel. De appel valt om de tafel. De appel valt van de tafel.
11
12
13
14
15
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
10
1
Een stoel in de klas is leeg.
2
Het is 10 over 9. Een van de kursisten is te laat.
1
3
2
3
De jongen komt de klas binnen.
4
De leraar zegt:“Je bent te laat!”
4
5
De leraar zegt: “Het is tien over negen!”
6
“De les begint precies om negen uur. Je bent tien minuten te laat!”
5
7
6
7
“Ik wil niet weten waarom. Ga maar met dit briefje naar de direkteur.”
8
De kursist geeft het briefje aan de direkteur.
8
9
De direkteur leest de brief. Hij vraagt: “Kees, je bent te laat! Waarom?”
10
Kees antwoordt: “De bus meneer. Ik was te laat voor de bus.” 9
10
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
11
KIJK NAAR HET PLAATJE & KIES HET GOEDE WOORD
[a] vroeg 1
“Je bent te
[b] op tijd
”, zegt de leraar.
[c] te laat [a] vuilnisbak 2
Hij doet de
[b] doos
in de vuilnisauto.
[c] vuilniszak [a] uit 3
Ze rijdt
[b] op
een steen en valt.
[c] aan [a] u 4
“Meneer mag
[b] zij
uw rijbewijs zien?”
[c] ik [a] met 5
De man
[b] gaat
een brief schrijven.
[c] gaan [a] in 6
Ze stappen
[b] aan
.
[c] uit [a] zitten 7
Ze gaan
[b] zetten
.
[c] liggen [a] Wat 8
Hij zegt:“
[b] Nee
dat is fout!”.
[c] Goed
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
12
* LEES
EN BEGRIJP
* LINKS RECHTS
De man gaat zich scheren. De man scheert zich.
LINKS RECHTS
De jongens gaan vissen. De jongens vissen.
LINKS RECHTS
De mannen gaan de stoel repareren. De mannen repareren de stoel.
SCHRIJF DE WOORDEN
1
3
5
1
De kinderen lopen de zee in. Ze _____________________________
2
De kinderen ____________________
3
De man pakt een pen en papier. Hij __________ een brief __________
4
De man __________ een brief.
5
De jongen pakt zijn fiets. De jongen ______________________
6
De jongen ______________________
2
4
6
pagina n t 2educatie t a a l m e n u . n l ROC module 6 je kan ROC me van wat Amsterdam van Amsterdam
13
WAAR IS DIT IN HUIS? SCHRIJF OP: Ik denk: .......
Waar in huis staat de vrouw?
Ik denk: .....................................................................
Waar in huis staat de jongen?
Ik denk: .....................................................................
Staat de man binnen of buiten?
Ik denk: .....................................................................
Waar in huis staat de man?
Ik denk: .....................................................................
Waar in huis staat de man?
Ik denk: ......................................................................
Waar in huis staat het meisje?
................................................................................
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
14
ZOEK WOORDEN BIJ ELKAAR KIJKEN WAT HET WORDT 1
[..]
komen
6 de appel
[..]
zoeken
2 een tas
[..]
zeggen
7 uit de bus
[..]
eten
3 te laat
[..]
geven
8 de sleutel
[..]
doen
4 “Sorry!”
[..]
lopen
9 in de tas
[..]
stappen
dragen
10 morgen
[..]
terug komen
geld terug
5 naar de markt [..]
WAT KAN NIET?
1
2
3
De leraar zegt
[a] blij [b] boos [c] kwaad
: “Je bent te laat!”.
De groenteboer doet
[a] de bananen [b] de sla [c] de auto
in een plastic tasje.
Het meisje vindt
[a] de banaan [b] de citroen [c] de appel
lekker.
De mensen stappen
[a] in [b] met [c] uit
de bus.
De les begint
[a] altijd [b] precies [c] soms
om negen uur.
Oma
[a] doet [b] betaalt [c] gaat naar
de boodschappen.
KIJKEN WAT HET WORDT
4
5
6
pagina nt2ta almenu.nl ROC Amsterdam educatie ROC van Amsterdam 6 module je kan mevan wat
15
LUISTER EN LEES LUISTER EN LEES
NAAR DE MARKT
1
Een oude vrouw en een klein meisje stappen uit de bus. De vrouw is de oma van het kleine meisje. Ze gaan naar de markt. Oma draagt een grote tas, en haar
5
kleinkind een klein tasje. Oma zegt: “Geef een handje!” Het meisje pakt de hand van oma. Ze lopen naar de groenteman. Oma zegt: “Goedemiddag, mag ik 10
10
sinaasappels?” De groenteman doet de sinaasappels in een plastic tasje. Hij geeft het plastic tasje aan oma. Hij pakt een rode appel en geeft de appel
15
aan het meisje. Het meisje zegt: “Dank u wel”. De groenteman vraagt: “Anders nog iets, mevrouw?” “Ja, ik wil graag 2 kilo aardappels en 1 pond worteltjes.” De groenteman doet de aardappelen en de worteltjes in plastic tasjes.
20
Hij zegt: “Dat is samen 5 euro 60”. Oma zoekt haar geld. Ze zoekt en zoekt ..... Waar is het geld? Thuis? Ze zegt: “Sorry, ik heb geen geld, het geld ligt thuis”. Ze geeft de sinaasappels, de aardappels, en de worteltjes terug.
25
Ze kijkt naar de groenteman. De groenteman kijkt terug. Oma en de groenteman kijken naar het meisje. Het meisje heeft een halve appel. De groenteman vraagt: “Is de appel lekker?” Het meisje zegt: “Ja”.
30
Oma zegt: “Ik kom morgen terug, dan geef ik het geld voor de appel.” De groenteman zegt: “De appel is gratis, hoor”. Oma zegt: “Dank u wel”, en samen lopen ze snel naar de bus.
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
16
LEES
de tekst van pahina 6
EN BESLIS: waar
of
niet-waar
1
Een moeder en dochtertje gaan naar de markt.
waar
of
niet-waar
2
Ze gaan met de fiets naar de markt.
waar
of
niet-waar
3
Ze gaan groente en fruit kopen.
waar
of
niet-waar
4
Oma wil 10 sinaasappels, aardappels en worteltjes.
waar
of
niet-waar
5
De groente en het fruit zijn duur.
waar
of
niet-waar
6
Oma heeft haar portemonnee thuis laten liggen.
waar
of
niet-waar
7
Het kind heeft een appel gepakt en eet de appel op.
waar
of
8
De groenteboer is boos.
waar
of
niet-waar niet-waar
LUISTER NAAR DE DOCENT EN KIES DE GOEDE KLANK
B
-
P
D
-
T
1
b
-
p
2
b
-
3
b
4
OU
-
OE
1
d
-
t
1
ou
-
oe
p
2
d
-
t
2
ou
-
oe
-
p
3
d
-
t
3
ou
-
oe
b
-
p
4
d
-
t
4
ou
-
oe
5
b
-
p
5
d
-
t
5
ou
-
oe
6
b
-
p
6
d
-
t
6
ou
-
oe
pagina nt2ta almenu.nl 6 module ROC Amsterdam educatie ROC van Amsterdam je kan mevan wat
17
2
1
3 4
5
6
7
HORIZONTAAL
2
4
6
7
Vul in: Oma en haar kleinkind Palma stappen uit de bus. Oma zegt: “Geef oma eens een handje!” Palma pakt de ________ van oma. Vul in: Oma en Palma zijn op de markt. Ze _________ naar de groenteman. Vul in: De groenteman pakt een rode appel. Hij _________ de appel aan Palma, en zegt: “Alsjeblieft, die is voor jou!” Vul in: De groenteman pakt de worteltjes, en _________ de worteltjes in een plastic tasje.
VERTIKAAL
1
2
Vul in: De groenteman __________: “Anders nog iets, mevrouw?” Vul in: Dit is een appel.
Dit is een ________ appel. 3
5
Vul in: De groenteman vraagt: “________ nog iets, mevrouw?” De vrouw zegt: “Ja, ik wil graag nog 1 kilo bananen.” Vul in: In de snackbar koopt de man een ________ met mayonaise en een kroket.
pagina n t 2 t aeducatie almenu.nl 6 module ROC Amsterdam ROC van Amsterdam je kan mevan wat
18
VUL HET GOEDE WOORD IN
Een oude vrouw en een klein meisje stappen
________
de bus.
De oude vrouw is de oma ________ het kleine meisje. Het meisje en de oma van het meisje ________
________
naar de markt.
gaan groente kopen.
1 2 3 4 5
ze draagt uit gaan van
6 7 8 9 10
mag een hand van naar
11 12 13 14 15
alsjeblieft geeft doet zegt wel
16 17 18 19 20
waar de euro graag in
21 22 23 24 25
het zegt is kijkt appel
26 27 28 29 30
zegt morgen geld naar dank
Het meisje _________ een klein tasje, en de oma een grote tas. Oma zegt: “Geef oma eens ________ handje!” Het meisje pakt de ________ van oma. Ze lopen
________
de groenteman.
De oma _________ het meisje zegt: “Goedemiddag,
________
ik 10 sinaasappels?”
De groenteman
________
de sinaasappels in een plastic tasje.
Hij pakt een rode appel en __________ de appel aan het meisje. Hij zegt: “__________,
die is voor jou!”
Oma _________ : “En wat zeg je dan!”. Het meisje zegt: “Dank u ________, meneer! ”. ________
groenteman vraagt: “Anders nog iets, mevrouw?”
“Ja, ik wil ________ 2 kilo aardappels en 1 pond worteltjes.” Hij doet de aardappelen en de worteltjes
________ een tasje.
De groenteman zegt: “Dat is samen 5 ________ 60”. Oma zoekt haar geld . Ze zoekt en zoekt. ________ is het geld? Thuis? Ze zegt: “Sorry, ik heb geen geld, het geld ________ thuis”. De oma ________
van het meisje ________
naar de groenteman.
meisje heeft een halve appel in haar hand.
De groenteman lacht en vraagt: “Is de ________ lekker?” Het meisje ________ : “Ja!”. De oude vrouw zegt: “Ik kom ________ terug.” “Dan geef ik het _________ voor de appel.” De groenteman lacht en _________ : “De appel is gratis, hoor”. Oma zegt: “ ________ u wel!”. Samen lopen ze snel _______ de bus.
pagina n t 2 t aeducatie almenu.nl module 6 je kan ROC mevan wat Amsterdam ROC van Amsterdam
19
ZOEK
1 2 3 4 5
De De De De De
6 7 8 9 10
Je Je Je Je Je
BIJ
ELKAAR
lerares vraagt: politie-agent zegt: kursist antwoordt: moeder zegt: bus-chauffeur zegt: bent op school. Je vraagt: bent te laat. Je zegt: bent in een winkel. Je vraagt: stapt de bus in. Je vraagt: bent in een restaurant. Je vraagt:
[..] [..] [..] [..] [..]
“Eet je eten op!” “Begrijpen jullie het?” “Dat is 10 gulden 75.” “18 + 15 = 33” “Mag ik uw rijbewijs even zien?”
[..] [..] [..] [..] [..]
“Sorry. De bus was weg.” “Mag ik een kaartje voor 2 zones?” “Mag ik nog een glas wijn?” “Kun je het op het bord schrijven?” “Mag ik een pond kaas?”
WAT HOORT ER NIET BIJ
voorbeeld:
het bier - de wijn - de melk - de whisky - de cognac - de sherry de melk[=in melk zit geen alcohol!!] 1
de sinaasappel - de komkommer - de appel - de banaan - de citroen - de aardbei
2
de chauffeur - de lerares - de klant - de dokter - de politieagent - de verkoper
3
de trein - de bus - de fiets - de metro - de tram - het vliegtuig
4
de aardappel - de appel - de wortel - de sla - de spinazie - de ui
5
de stoel - de tafel - het bed - de klerenkast - de douche - de boekenkast
6
het raam - de lamp - de koelkast - de kluis - de portemonnee - de deur
7
de pen - het boek - de map - het gummetje - het kopje koffie - het schrift
8
het adres - de geboortedatum - de naam - het telefoonnummer - de portemonnee
9
het paspoort - het rijbewijs - de strippenkaart - de giropas - de IDkaart
10
repareren - kapot - nieuw - stuk - de tube lijm - vallen
pagina n t 2educatie t a a l m e n u . n l ROC module 6 je kan ROC me van wat Amsterdam van Amsterdam
20
ZOEK DE TEGENSTELLING
zoeken
1
vinden
uitstappen
6 snel
[..]
een halve
2 binnen komen [..]
vol
7 een hele
[..]
antwoordt
3 instappen
[..]
van papier
8 vraagt
[..]
naar voren
4 van plastic
[..]
op tijd
9 wachten op
[..]
langzaam
5 leeg
[..]
weggaan
10 naar achteren [..]
instappen
te laat
VUL
[..]
DE
WOORDEN
IN
leeg - geel - Sorry - plastic - stappen - naam - cursiste - bloedt - pakt - eraan 1
Het meisje valt.
Haar hand __________.
2 De man geeft zijn __________, zijn adres en geboortedatum aan de agent. 3 Bananen zijn __________ van kleur. 4 Een meisje komt de klas binnen.
Ze is __________.
5 De groenteboer doet het fruit en de groente in __________ tasjes. 6 Het kindje __________ de hand van oma vast. 7 Oma en haar kleinkind __________ uit de bus. 8 De mensen wachten op de bus.
Ze gaan naar de markt.
De bus komt __________.
9 De man pakt de vuilnisbak en maakt de bak __________ in de vuilnisauto. 10 Ze zegt: “__________, ik heb geen geld.
het geld ligt thuis!”
pagina n t 2 t aeducatie almenu.nl 6 module ROC Amsterdam ROC van Amsterdam je kan mevan wat
21
BESLIS: IS DE ZIN GOED
of
FOUT
Goed / Fout
1
De leraar zegt: “Het is tien om negen.
Je bent te laat!”
2
“Meneer mag ik uw rijbewijs zien?”
3
De mannnen gaat zitten.
Goed / Fout
4
Je bent op school.
Goed / Fout
5
Hij geeft een rode appel en pakt de appel aan het meisje.
Goed / Fout
6
Het tegenovergestelde van leeg is vol.
Goed / Fout
7
De mensen wachten met de bus.
Goed / Fout
8
Het kindje houdt de hand van oma vast.
Goed / Fout
9
Het meisje valt.
Goed / Fout
10
Je bent te laat.
Goed / Fout
`
Je vraagt: “Mag ik een pond kaas?”
Haar knie bloedt.
Goed / Fout
Je zegt: “Sorry maar de metro was net weg.”
VUL EEN PERSOON
IN
voorbeeld
de groenteboer
Hij doet de bananen in een plastic tasje.
.........................................................
1
Zij zegt: “Eet je eten op!”.
.........................................................
2
Zij pakt de hand van oma vast.
.........................................................
3
Hij vraagt: “Mag ik uw kaartje even zien?”
.........................................................
4
Hij haalt de vuilnis op.
.........................................................
5
Hij zegt: “Een pond gehakt.
6
Zij of hij is klein en slaapt veel.
.........................................................
7
Zij vraagt: “Mag ik uw rijbewijs even zien?”
.........................................................
8
Zij knipt je haar.
.........................................................
Anders nog iets?”
.........................................................
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
22
VUL DE ZIN AAN [zie pag 3]
De tandarts boort de tand. De tandarts pakt de boor
boren ...........................................
Hij gaat de tand
De man maakt een gat in de grond De man pakt een schop.
Hij gaat een gat .......................................................................... De man neemt een douche. De pakt een handdoek.
Hij ........................................................................... De jongen rent hard. De jongen loopt naar de renbaan.
...........................................................................
De man rookt. De man pakt zijn sigaretten.
...........................................................................
De meisjes lezen. Ze lopen naar de bibliotheek toe.
...........................................................................
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
23
VUL EEN GOED WOORD IN
*zoek en kijk op de andere pagina's* 1
De groenteboer doet de
........................................
in een plastic tasje.
2
Het meisje pakt de
........................................
van oma.
3
Ze gaan met de
........................................
naar de markt.
4
De kursist is tien
........................................
te laat.
5
De man schrijft een
........................................
aan zijn moeder.
6
Het meisje rijdt op een
........................................
en valt.
7
Ze doet het geld in haar
........................................
.
1
Groenteboer
........................................
:
“Anders nog iets?”.
2
De moeder zegt
........................................
:
“Eet je eten op!”
3
De groenteboer
........................................
het fruit in een plastic tasje.
4
Ze
........................................
snel naar de bus.
5
De jongen
........................................
de klas binnen.
6
De man en de vrouw
........................................
in de bus.
7
De leraar zegt:
........................................
te laat!”
1
De vuilnisman gooit de zak ........................................
de vuilnisauto.
2
De kinderen lopen de zee
........................................
.
3
De man staat
........................................
de douche.
4
De leraar schrijft de zin
........................................
het bord.
5
Ze gaan
........................................
de bus naar de markt.
6
De slager geeft het vlees
........................................
oma.
7
Het meisje pakt de hand
........................................
oma.
“Je
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
24
OMHOOG & OMLAAG & NAAR RECHTS & NAAR LINKS
Í
naar rechts
naar links
2
1
1
2
Î
omhoog
3
Ï
B
2
Î
1
Í
1 2 3
C
Í Ð
A
omlaag
KIJK NAAR DE LIJNEN A, B, en C WELKE INSTRUKTIE HOORT BIJ WELKE LIJN 5 6 4 3 2 2 1
vakjes naar rechts vakjes omlaag vakjes naar links vakjes omhoog vakjes naar rechts vakjes omlaag vakje naar links
letter = ______
1 1 2 1
vakje omhoog vakje naar rechts vakjes omhoog vakje naar links
letter = ______
2 2 1 3 1 2
vakjes omhoog vakjes naar links vakje omhoog vakjes naar links vakje omlaag vakjes naar rechts
letter = ______
pagina nt2ta almenu.nl module 6 je kan ROC mevan wat Amsterdam educatie ROC van Amsterdam
25
LUISTER EN TEKEN DE LIJNEN & BEGIN BIJ A
WELK DIER IS HET?
A
omhoog
Ï naar links
naar
Î rechts
Í Ð
omlaag
pagina n t 2 t educatie a a l m e n u . n l ROC ROC van Amsterdam van Amsterdam 6 module je kan me wat
26
KIES
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
HET
GOED
GESCHREVEN
WOORD
het brifje
het beriefje
het briefje
het breefje
a
b
c
d
de dirkteur
de direktuir
de dierekteur
de direkteur
a
b
c
d
de kuursist
de kursist
de kurissit
de kuursist
a
b
c
d
de leerraar
de leraar
de lerraar
de lerare
a
b
c
d
reechts
regts
rechts
reichts
a
b
c
d
het papier
het pappier
het paappir
het papir
a
b
c
d
buitten
beuten
buiten
buitnen
a
b
c
d
de kolkast
de koelkast
de koelkaset
de koulkast
a
b
c
d
de marekt
de maarkt
de markt
de maarket
a
b
c
d
zoekt
zoeket
zeukt
zoekket
a
b
c
d
veraget
vraaget
vraagt
vraget
a
b
c
d
de gronte
de groonte
de groemte
de groente
a
b
c
d
maionaise
mayonaise
mayionasie
maionasie
a
b
c
d
kwaat
kewaat
kwaad
kwaid
a
b
c
d
plistac
plaistic
plastic
palstic
a
b
c
d
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
27
LUISTER EN LEES LUISTER & WELKE WOORDEN WORDEN VERBONDEN?
NAAR DE MARKT
1
Een oude vrouw en een klein meisje stappen uit de bus. De vrouw is de oma van het kleine meisje. Ze gaan naar de markt. Oma draagt een grote tas, en haar kleinkind een klein tasje.
5
Oma zegt: “ Geef een handje!” Het meisje pakt de hand van oma. Ze lopen naar de groenteman. Oma zegt: “ Goedemiddag, mag ik 10 sinaasappels?” De groenteman doet de sinaasappels in een plastic tasje.
10
Hij geeft het plastic tasje aan oma. Hij pakt een rode appel en geeft de appel aan het meisje. Het meisje zegt: “Dank u wel”. De groenteman vraagt: “Anders nog iets, mevrouw?” “Ja, ik wil graag 2 kilo aardappels en 1 pond worteltjes.”
15
De groenteman doet de aardappelen en de worteltjes in plastic tasjes. Hij zegt: “ Dat is samen 5 gulden 60”. Oma zoekt haar geld. Ze zoekt en zoekt ..... Waar is het geld? Thuis? Ze zegt: “Sorry, ik heb geen geld, het geld ligt thuis”.
pagina nt2ta almenu.nl module 6 je kan ROC mevan wat Amsterdam educatie ROC van Amsterdam
28
20
Ze geeft de sinaasappels, de aardappels, en de worteltjes terug. Ze kijkt naar de groenteman.
De groenteman kijkt terug.
Oma en de groenteman kijken naar het meisje. Het meisje heeft een halve appel. De groenteman vraagt: “ Is de appel lekker?” 25
Het meisje zegt: “ Ja”. Oma zegt: “ Ik kom morgen terug, dan geef ik het geld voor de appel.” De groenteman zegt: “ De appel is gratis, hoor”. Oma zegt: “Dank u wel”,
en samen lopen ze snel naar de bus.
SPREEK DE DOCENT NA
1
GEEF EENS EEN HANDJE.
2
DANK U WEL.
3
SORRY, IK HEB GEEN GELD.
4
MAG IK 2 KILO APPELS EN 1 KILO PEREN.
5
DE APPEL IS GRATIS, HOOR.
6
IK KOM MORGEN TERUG, DAN GEEF IK HET GELD VOOR DE APPEL.
pagina nt2taalmenu.nl module 6 je kan me wat ROC van Amsterdam educatie ROC van Amsterdam
29
LINKS en RECHTS met je linker en met je rechter hand
Kan je dit ook?
links
rechts
TE LAAT
WAAROM?
Je bent te laat op les. De docent vraagt: “Waarom?” KIES: EEN WAAROM voorbeeld: “Je bent te laat.
de docent: Waarom?” de kursist: “De bus was te laat.” *
“Sorry, maar ik was te laat uit bed.”
*
“Sorry, maar de metro was net weg.”
*
“Sorry, maar mijn fiets
*
“Sorry, maar de bus was net weg.”
*
“Sorry, maar ik had een afspraak bij de dokter.”
*
“Sorry, maar mijn kind is ziek.”
* *
is kapot!”
“Sorry, maar ik had een belangrijk telefoontje.” “Sorry, maar ik heb bezoek.”
pagina nt2ta almenu.nl ROC Amsterdam educatie ROC van Amsterdam 6 module je kan mevan wat
30
LUISTER EN LEES VUL DE WOORDEN AAN
NAAR DE MARKT 1
Een oude vrouw en een kl__ __ __ meisje stappen uit de bus. De vr__ __ __ is de oma van het kleine meisje. Ze gaan naar de ma__ __ __. Oma dr__ __ __ __ een grote tas, en haar kleinkind een klein tasje.
5
Oma zegt: “Geef een ha__ __ __ __ !” Het meisje pa__ __ de hand van oma. Ze lo__ __ __ naar de groenteman. Oma zegt: “ Go__ __ __ __ __ __ __ __ __ , mag ik 10 sinaasappels?” De groenteman doet de sinaasappels in een pl__ __ __ __ __ tasje.
10
Hij ge__ __ __ het plastic tasje aan oma. Hij pakt een ro__ __ appel en geeft de appel aan het meisje. Het meisje zegt: “ Da__ __ u wel”. De groenteman vraagt: “ An__ __ __ __ nog iets, mevrouw?” “Ja, ik wil gr__ __ __ 2 kilo aardappels en 1 pond worteltjes.”
15
De groenteman do__ __ de aardappelen en de worteltjes in plastic tasjes. Hij zegt: “Dat is samen 5 gu__ __ __ __ 60”. Oma zoekt haar ge__ __ . Ze zoekt en zoekt ..... Waar is het geld? Th__ __ __ ? Ze zegt: “ So__ __ __ , ik heb geen geld, het geld ligt thuis”.
20
Ze geeft de sinaasappels, de aardappels, en de worteltjes te__ __ __ . Ze kijkt na__ __ de groenteman. De groenteman kijkt terug. Oma en de groenteman kij__ __ __ naar het meisje. Het meisje heeft een ha__ __ __ appel. De groenteman vraagt: “Is de appel le__ __ __ ?”
25
Het meisje ze__ __ : “Ja”. Oma zegt: “Ik kom mo__ __ __ __ terug, dan geef ik het geld voor de appel.” De groenteman zegt: “De appel is gr__ __ __ __ , hoor”. Oma zegt: “Dank u wel”, en sa__ __ __ lopen ze snel naar de bus.
pagina nt2ta almenu.nl 6 module ROC Amsterdam educatie ROC van Amsterdam je kan mevan wat
31
1
2
3
4
5 6 7
8
HORIZONTAAL
2 4
6
7
8
VERTIKAAL
Vul in: het jaar - de ________ - de week de dag - het uur - de minuut - de seconde Vul in: Het tegenovergestelde van ‘De man stapt de auto in.’ is ‘De man stapt de auto ________.’ Vul in: De man drinkt een glas melk. De man __________ een kop soep. Vul in: "Ik neem een kopje koffie? Wil jij __________ een kopje kofie?" "Nee, dank je. Ik wil liever een kopje thee." Vul in: Het tegenovergestelde van: open is dicht zit is staat in is uit lekker is vies altijd is ________.
1
2 3
5
Vul in: Wat doe je in de keuken? Koken. Wat doe je in de slaapkamer? Slapen Wat doe je in de badkamer? __________ [zie plaatje] Vul in: 1 kilometer is 1000 __________. Vul in: De man en de vrouw zitten in het restaurant. De man en de vrouw eten biefstuk. Ze ________ wijn bij het eten. Vul in: De les begint om negen uur. De les duurt 3 uur. De les ___________ om 12 uur. Om half elf hebben we een kwartier pauze.
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
32
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Het is [precies] negen uur. Een meisje komt de klas binnen. Ze is een cursiste. Ze gaat zitten. Ze legt haar spullen neer. Iedereen zit. Een man komt de klas binnen. Hij is de leraar. Hij legt zijn spullen neer. Hij zegt: “Marja kan je even naar voren komen?” Marja komt naar voren. Ze maakt een reken som op het bord.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Ze maakt de som goed. Een stoel in de klas is leeg. Een jongen komt de klas binnen. Het is Jan. De leraar zegt: “Jan, je bent te laat!” “Je bent 5 minuten te laat!” “De les begint [precies] om negen uur”. Jan zegt: “De bus was al weg.” “De leraar zegt: “Kom de volgende keer op tijd!” De leraar vraagt: “Wie weet wat 5 maal 5 is?” Ingrid weet het. Ze steekt haar hand op.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
De man heeft papier en een pen. De man schrijft een brief. De man heeft papier en een pen. Hij gaat een brief schrijven. Hij schrijft een brief. Dit is een stoel. Deze stoel is kapot. De mannen gaan de stoel repareren. Ze repareren de stoel. De man gaat zich scheren. De man scheert zich.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
De jongen gaat fietsen. De jongen fietst. De kinderen lopen het water in. Ze gaan zwemmen. Ze zwemmen. De jongens gaan vissen. De jongens vissen. Een man komt thuis. Hij roept: “Ik ben thuis!” Hij loopt naar de keuken. Hij loopt naar zijn vrouw. Hij gaat zijn vrouw een kus geven. Hij geeft zijn vrouw een kus.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Dit is een vuilnisauto. Dit is een vuilnisman. Dit is de chauffeur van de vuilnisauto. De vuilnisman staat achter op de vuilnisauto. Dit is vuilnis. Dit is een vuilnisbak. De vuilnisbakken staan op straat. De man pakt de vuilnisbak en maakt de vuilnisbak leeg in de vuilnisauto. Dit is een vuilnis zak. De vuilniszakken staan op straat.
pagina nt2ta almenu.nl 6 module ROC Amsterdam educatie ROC van Amsterdam je kan mevan wat
33
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
De vuilnisman doet de vuilniszak in de vuilnisauto. Dit is een bus. Dit zijn vier mensen. Ze wachten op de bus. De bus komt eraan. De bus stopt. Ze stappen in. Ze lopen naar achteren. Dit zijn passagiers. Deze passagiers staan. Deze passagiers zitten. Ze stappen uit.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Een meisje zegt: “Mama, ik ga fietsen.” Ze fietst. Dit is een steen. De steen ligt op straat. Het meisje rijdt tegen de steen op. Ze botst tegen de steen op. Ze valt van de fiets. Haar hand bloedt Ze rent naar huis en zegt tegen haar mama:“Mama, mijn hand bloedt!” Haar moeder maakt haar hand schoon. Dit is een pleister. De moeder doet een pleister op de vinger van haar dochter.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Dit Dit Dit Dit Dit Dit Dit Dit Dit Dit
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Dit is een citroen. Een citroen is geel van kleur. Dit is een komkommer. Ze zijn groen van kleur. Dit is een paprika. Ze zijn rood, groen, of geel van kleur. Een man rent snel naar zijn garage. Hij doet snel de deur van de garage open. Hij rijdt snel de wagen naar buiten. Hij rijdt te snel. Hij rijdt 70 kilometer in de stad. Een politie-agent in een politie-auto ziet de man te snel rijden. De politie-agent in de politie-auto rijdt achter de man aan. De man moet stoppen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
De De De De De De De De De De
is de markt. is groente. is fruit.• zijn aardappelen. Een aardappel is groente. is een appel. Een appel is fruit. is een sinaasappel. Een sinaasappel is fruit. Ze zijn oranje van kleur. is sla. Een krop sla. Sla is een groente. Sla is groen van kleur. is een banaan. Bananen zijn lekker. Ze zijn geel van kleur is een tomaat. Een tomaat is rood van kleur. is een ui. Uien zijn een groente.
politie-agent zegt:“U rijdt te hard. U rijd 70 kilometer in de stad!” politie-agent zegt: “Ik wil uw rijbewijs zien!” man geeft zijn rijbewijs aan de agent. politie-agent schrijft een bekeuring. Hij vraagt: “Wat is uw adres?” man geeft zijn adres, zijn naam en zijn geboortedatum. agent geeft de bekeuring aan de man. agent zegt: "Oke meneer, laat dit een les zijn!” man zegt: “Ja, agent”. man komt 10 minuten te laat op zijn werk. Hij rent het kantoor binnen. baas van de man zegt: “Pietserse. Je bent te laat. Ik noteer het!”
pagina n t 2 t educatie a a l m e n u . n l ROC module 6 je kan ROC mevan wat Amsterdam van Amsterdam
34
sleutel bij module 6
pagina 8-9-10
1=c / 2=b / 3=c / 4=a / 5=b 6=a / 7=b / 8=c / 9=b / 10=b 11=c / 12=a / 13=a / 14=a / 15=c
pagina 12
1=c / 2=c / 3=b / 4=c / 5=b / 6=c / 7=a / 8=b
pagina 13
1 gaan zwemmen / 2 ze zwemmen / 3 gaat ... schrijven / 4 schrijft 5 gaat fietsen / fietst
pagina 14
in de keuken / in de woonkamer / bij de voordeur / in de garage / in de badkamer & onder de douche / in de slaapkamer
pagina 15
zoek bij elkaar
=>
4 - 1 - 5 - 3 - 2 // 7 - 9 - 10 - 6 - 8
wat hoort er niet bij 1 komkommer [groente -fruit] / 2 de klant [werken] / 3 de fiets / 4 de appel [fruit] 5 de douche [meubels] / 6 de lam] [open doen - aan doen / 7 koffie [schrijven] 8 de portemonnee [formulier] / 9 de strippenkaart [formulier / 10 nieuw pagina 17
waar - niet waar
=>
1 2 3 4
pagina 18
puzzel
=>
horizontaal = 2 hand / 4 lopen / 6 geeft / 7 doet vertikaal = 1 vraagt / 2 halve / 3 anders / 5 patat
pagina 19
vul de woorden in =>
3 - 5 - 4 - 1 - 2 // 7 - 8 - 10 - 9 - 6 3 - 12 - 11 - 14 - 15 // 17 - 19 - 20 - 18 - 16 23 - 24 - 21 - 25 - 22 // 27 - 28 - 26 - 30 - 29
pagina 20
zoek bij elkaar
3 - 4 - 1 - 5 - 2 // 8 - 6 - 9 - 7 - 10
=>
niet waar niet waar waar waar
5 6 7 8
niet waar waar waar niet waar
wat hoort er niet bij =>
1=a / 2=c / 3=b / 4b / 5=c / 6=c
pagina 21
de tegenstelling vul in
3 - 5 - 4 - 1 - 2 // 7 - 8 - 10 - 6 - 9 1 bloedt / 2 naam / 3 geel / 4 cursiste / 5 plastic 6 pakt / 7 stappen / 8 eraan / 9 leeg / 10 sorry
pagina 22
beslis: goed of fout =>
1 2 3 4 5
vul een persoon in =>
1 de moeder 2 het kind 3 de controleur / de chauffeur 4 de vuilnisman 5 de slager 6 de baby 7 de politie-agent 8 de kapper
=> =>
fout [om] goed fout [gaat - gaan] fout [school-kaas] fout [pakt -geeft]
6 7 8 9 10
goed fout [op] goed goed goed
pagina 23
De boom gaat vallen. / De jongen gaat schilderen. / De jongen gaat hard rennen. De man gaat roken. / de meisjes gaan lezen.
pagina 25
zoek bij elkaar
=>
1 = letter b // 2 = letter a // 3 = letter c
pagina 27
goed geschreven
=>
1 c / 2 d / 3 b / 4 b / 5 c / 6 a / 7 c / 8 b / 9 c / 10 a 11 c / 12 d / 13 b / 14 c / 15 c
pagina 32
puzzel
=>
horizontaal = 2 maand / 4 uit / 6 een / 7 dun / 8 nooit vertikaal = 1 douchen / 2 meter / 3 drinken / 5 snapt
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
6
35
de woorden les 6
begrijpen en blijven herhalen de afspraak altijd de baas de baby begrijpen belangrijk bezoek hebben de bibliotheek blij het bloed het [school] bord botsen de citroen de cursist de directeur de dochter de douche dragen duur eraan komen even het fruit gaan de geboortedatum geel de giro-pas goedemiddag gratis groen rijden iedereen iets kapot de kast de kilometer de kleur de knie kwaad laat langzaam laten leeg de leraar de lijn je kan me wat
morgen neer-leggen net [weg] nieuw de oma omhoog omlaag op tijd oranje het paspoort plus het pond precies repareren het rijbewijs rijden rood samen de sleutel snel soms de spullen de stad de steen stoppen te tegen thuis de tram de trein vallen vast pakken vinden de vinger het vliegtuig vol volgend[e] voor de vuilnis waarom het werk wie zich
nt2taalmenu.nl
begrijpen de aardbei de bekeuring de chauffeur hakken ID-kaart het kleinkind de komkommer de krop [sla] maal [x] de map noteren de passagier de pleister plukken scheren schilderen de sla de snackbar de som de spinazie vissen opsteken [sigaret] de ui de zone
pagina module
6
36