- je kan me wat module 4 docere delectare movere
n t 2 t a a l m e-nROCvA u.nl module je kan me wat ROCvA - educatie
4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
4
1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
bah
7
8
9
10
pagina nt2 a a l m e n u . nl ROCvA module je kan me wat ROCvA - teducatie
4
5
LUISTER GOED en KIES HET GOEDE PLAATJE
SCHRIJF DE GOEDE LETTER OP HET ANTWOORD-BLAD
1
a
b
c
d
2
a
b
c
d
3
a
b
c
d
4
a
b
c
d
pagina n t2 educatie t a a l m e n u . nl ROCvA module je kan me wat ROCvA
4
6
5
a
6
a
7
c
d
b
c
d
a
b
c
d
8
a
b
c
d
9
a
b
c
d
pagina nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA - teducatie module je kan me wat ROCvA
4
7
a] b] c]
Het jongetje vindt de hond lekker. Het jongetje vindt de hond lief. Het jongetje vindt de hond vies.
a] b] c]
De bananen staan op tafel. De bananen liggen op tafel. De banaan ligt op tafel.
a] b] c]
Dit is vies. Dit is lekker. Dit is schoon.
a] b] c]
Dit zijn een mes en een vork. Dit zijn een mes en een lepel. Dit zijn een lepel en een vork.
a] b] c]
De vrouw maakt een ijsje. De vrouw doet een ijsje. De vrouw wil een ijsje.
1
2
3
4
5
pagina ROCvA educatie ROCvA nt2 aalmenu.nl- ROCvA module -- teducatie je kan me wat ROCvA
4
8
a] b] c]
Dit is een postzegel. Dit is een munt. Dit is een biljet.
a] b] c]
De vrouw zegt: “Eet smakelijk!” De vrouw zegt: “Niet doen!” De vrouw zegt: “Doe open!”
a] b] c]
Dit zijn 2 grote honden. Dit zijn 2 kleine honden. Dit zijn 2 lieve honden.
a] b] c]
Dit is geen appel. Dit is geen kroket. Dit is een kroket.
a] b] c]
De jongen vindt boeken lezen leuk. De jongen vindt boeken lezen vies. De jongen vindt boeken lezen lief.
6
7
8
9
10
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
9
a] b] c]
Op de tafel ligt een banaan. Op de tafel liggen twee bananen. Op de tafel liggen twee appels.
a] b] c]
De vrouw eet een vis. Zij vindt vis vies. De vrouw eet vlees. Zij vindt vlees lekker. De vrouw eet een vis. Zij vindt vis lekker.
a] b] c]
De jongen koopt een hond. De jongen vindt een hond. De jongen is een hond.
a] b] c]
De man heeft water. De man heeft dorst. De man heeft honger.
a] b] c]
Het haar van de vrouw is donker. Het haar van de vrouw is licht. Het haar van de vrouw is klein.
11
12
13
14
15
pagina n t-2 teducatie a a l m e n u . n-l ROCvA module ROCvA -educatie ROCvA je kan me wat ROCvA
4
10
1
Dit is een restaurant.
2
Twee vrouwen zitten in het restaurant. Ze praten.
1
3
2
3
Een vrouw roept: “Ober!”
4
De ober loopt naar de tafel van de twee vrouwen.
4
5
De ene vrouw zegt: “Ik wil graag koffie en een broodje kaas.”
6
De andere vrouw zegt: “Ik wil graag patat, een kroket en cola.” 5
7
6
7
De ober brengt de koffie, het broodje kaas, de patat, de kroket en de cola.
8
De ober vraagt: “Wilt u nog iets?” De vrouw zegt: “Nee, dank u!”
8
9
Op het broodje kaas zit een haar van de ober.
10
De vrouw roept: “Bah!” 9
10
pagina n t-2 teducatie a a l m e n u . n-l ROCvA module ROCvA -educatie ROCvA je kan me wat ROCvA
4
11
KIJK NAAR HET PLAATJE en KIES HET GOEDE WOORD
[a] wil 1
Het meisje
[b] brengt
het paard lief.
[c] vindt [a] honger 2
Honden zijn
[b] vies [c] lekker
. Honden poepen op straat.
[a] honger 3
De vrouw heeft
[b] dorst
. Zij eet brood.
[c] eet [a] staat 4
De koffie
[b] staan
op tafel.
[c] zit [a] zit 5
De banaan
[b] staat
op de tafel.
[c] ligt [a] mes 6
Dit zijn een
[b] vork
en een lepel.
[c] messen [a] vindt 7
De vrouw
[b] heeft
: “Mag ik een koffie?”
[c] vraagt [a] brengt 8
De ober
[b] loopt naar
de koffie.
[c] maakt
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
12
* LEES
EN BEGRIJP
*
Het kind De kinderen
kijkt kijken
naar de tv. naar de tv.
Het varken De 2 varkens
eet. eten.
De kat De 2 katten
rent. rennen.
SCHRIJF DE WOORDEN
1
3
5
1
[1 kind drinkt] De twee kinderen .....................................
2
[1 vrouw leest] De twee vrouwen .......................................
3
[De pen ligt] De pen en het potlood ................................
4
[De jongen praat] De twee jongens .........................................
5
[Het kind zit] De twee kinderen ......................................
6
[De vrouw doet de appels in de doos.] De man en de vrouw .................................. de appels in de dozen.
2
4
6
pagina nt2 educatie t a a l m e n u . nl ROCvA module je kan me wat ROCvA
4
13
Dat vind ik erg lekker.
KIES en SCHRIJF OP: Dat vind ik vies.
Vind jij taart vies of lekker? ................................................................................
Vind jij kaas vies of lekker? ................................................................................
Vind jij hondenpoep vies of lekker? ................................................................................
Vind jij koffie vies of lekker? ................................................................................
Vind jij kip vies of lekker? ................................................................................
Vind jij wijn vies of lekker? ................................................................................
pagina nt2 teducatie aalmenu.nmodule ROCvA ROCvA je kan me wat ROCvA --educatie -l ROCvA
4
14
ZOEK WOORDEN BIJ ELKAAR KIJKEN WAT HET WORDT 1
[..]
open!”
6 honger
[..]
vies
2 “Eet
[..]
drinken
7 “Zo
[..]
water
3 een bord
[..]
smakelijk!’”
8 dorst
[..]
nog iets?”
4 melk
[..]
eten
9 hondenpoep
[..]
klaar!”
5 “Doe
[..]
staat
10 “Anders
[..]
brood
vlees
WAT KAN NIET?
1
2
3
De lepel ligt op
[a] het bord [b] de deur [c] de tafel
Honden
[a] plassen [b] poepen [c] roken
op straat.
In het restaurant
[a] vinden [b] zitten [c] eten
een man en een vrouw.
De man drinkt
[a] een pakje [b] een flesje [c] een glas
bier.
De vrouw heeft
[a] trek [b] dorst [c] honger
De jongen vindt de appel
[a] vies [b] lekker [c] lief
.
KIJKEN WAT HET WORDT
4
5
6
. Ze eet een banaan.
.
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
15
LUISTER
EN
LEES
BAH!!! 1
Een vrouw zit in een restaurant. De man van de vrouw zit ook in het restaurant. De man roept: “Ober!” De ober loopt naar de tafel van de man en de vrouw.
5
De man vraagt: “Ober, mag ik de menukaart, alstublieft?” De ober brengt de menukaart. De man wil een broodje kaas en een koffie. De vrouw wil patat, een kroket en een glas cola. De man zegt: “Mag ik een broodje kaas en een kopje koffie?”
10
De ober vraagt: “Met melk en suiker?” De man antwoordt: “Met melk graag, maar zonder suiker.” De vrouw zegt: “Mag ik patat, een kroket, en een glas cola?”
De ober brengt het broodje kaas, de patat, de kroket, de koffie en de cola. Op het broodje kaas zit een haar. 15
De man roept: “Bah!”
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
16
LEES DE TEKST VAN PAGINA 6 EN BESLIS: waar
of niet waar
1
De vrouw van de man roept de ober.
waar of niet waar
2
De man vraagt de menukaart.
waar of niet waar
3
De vrouw wil patat en de man wil ook patat.
waar of niet waar
4
De man drinkt koffie met suiker en met melk.
waar of niet waar
5
De vrouw wil patat, een kroket, en een kopje cola.
waar of niet waar
6
De ober brengt het eten. De vrouw zegt: “Alstublieft!”
waar of niet waar
7
De ober brengt het eten. Hij zegt: “Alstublieft!”
waar of niet waar
8
Het broodje kaas is lekker.
waar of niet waar
LUISTER NAAR DE DOCENT EN KIES DE GOEDE KLANK
EU - OO
OU - OO
AA - EI
1
eu - oo
1
ou - oo
1
aa - ei
2
eu - oo
2
ou - oo
2
aa - ei
3
eu - oo
3
ou - oo
3
aa - ei
4
eu - oo
4
ou - oo
4
aa - ei
5
eu - oo
5
ou - oo
5
aa - ei
6
eu - oo
6
ou - oo
6
aa - ei
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
17
VUL DE WOORDEN IN
BAH!!! Een vrouw zit ________ een restaurant. De man ________ de vrouw zit ook in het restaurant. De man _________ : “Ober!” De ober loopt ________ de tafel van de man en de vrouw. De man vraagt: “Ober, ________ ik de menukaart,
1 2 3 4 5
roept in mag naar van
6 7 8 9 10
glas kopje broodje met brengt
11 12 13 14 15
zit zonder bah ik ober
alstublieft?”
De ober ________ de menukaart. De man wil een ________ kaas en een koffie. De vrouw wil patat, een kroket, en een ________ cola. De man zegt: “Mag ik een broodje kaas en een ________ koffie?” De ober vraagt: “ ________ melk en suiker?”
De man antwoordt: “Met melk graag, maar ________ suiker.” De vrouw zegt: “Mag ________ patat, een kroket en een glas cola?” De ________ brengt het broodje kaas, de patat, de kroket, de koffie en de cola. Op het broodje kaas ________ een haar. De man roept: “________!”
pagina nt2 a a l m e n u . nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
18
ZOEK DE TEGENSTELLING
huilen
1
lachen
[..]
verkeerd
6 in
[..]
buiten
2 de verkoper
[..]
dorst
7 binnen
[..]
zonder
3 zit
[..]
lekker
8 smakelijk
[..]
beginnen
4 honger
[..]
de klant
9 met
[..]
uit
5 juist
[..]
staat
10 klaar!
[..]
bah!
vies
VUL
DE
WOORDEN
IN
staan - brengt - met - zit - loopt - zonder - kleine - poepen - zitten - mag 1
Een vrouw __________ in een restaurant.
2 De ober __________ naar de tafel van de vrouw. 3 De vrouw zegt: “ __________ ik een kopje koffie, alstublieft!” 4 De ober __________ het kopje koffie en zegt: “Alstublieft, mevrouw!”. 5 Een man en een vrouw __________ in een restaurant. 6 De vrouw drinkt koffie __________ suiker. Ze vindt suiker vies. 7 De man drinkt koffie __________ suiker. Hij vindt suiker lekker. 8 Honden ________ op straat. Dat is erg vies! 9 De koffie en de thee__________ op tafel. 10 Een lepeltje is een __________lepel.
pagina n t-2 teducatie a a l m e n u . n-l ROCvA module ROCvA -educatie ROCvA je kan me wat ROCvA
4
19
VUL
DE
TIJDEN
IN
voorbeelden
1
1
1 Het is
10 voor 1.
2 Het is
5 voor 1.
1 Het is
5 over 1.
2 Het is
10 over 1.
2
2
1 1
1
1
1
Het is
.........................
2 Het is
.........................
1
Het is
.........................
2 Het is
.........................
1
Het is
.........................
2 Het is
.........................
1
Het is
.........................
2 Het is
.........................
2
2
2
2
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
20
ZOEK
BIJ
ELKAAR
1 2 3 4 5
De ober zegt: De man roept: De groenteboer vraagt: Het meisje heeft dorst. Ze vraagt: De jongen heeft honger. Hij vraagt:
[..] [..] [..] [..] [..]
“Anders nog iets, mevrouw?” “Mama, mag ik chips?” “Ober! Ober!” “Eet smakelijk, mevrouw!” “Mama, mag ik een glas melk?”
6 7 8 9 10
Je bent in een restaurant. Je vraagt: Je bent bij de slager. Je vraagt: Je bent op school. Je vraagt: Je bent bij de bakker. Je vraagt: Je bent bij de groenteboer. Je vraagt:
[..] [..] [..] [..] [..]
“Ik heb geen pen. Mag ik je pen?” “Mag ik 10 sinaasappels?” “Mag ik de menukaart?” “Mag ik 1 kilo half-om-half gehakt?” “Mag ik een heel wit?”
WAT HOORT ER NIET BIJ
voorbeeld:
de patat - de koffie - de appel - de kroket - de kaas - het ei de koffie [koffie is drinken, geen eten!!] 1
bah! - dat is vies! - lekker zeg! - gadver... - wat smerig!
2
de man roept - de man loopt - de man praat - de man zegt - de man vraagt
3
hondenpoep - de chocola - het ijsje - de cola - de patat - het broodje kaas
4
de ober - de menukaart - het restaurant - de hond - het eten
5
de groenteman - de slager - de klant - de bakker - de visboer
6
Alstublieft - Bah - Dank u wel - Prima - Mag ik ...... - Goeiedag
7
de pen - het mes - het boek - het kopje - de krant - de tube tandpasta
8
het meisje - het kopje - het kindje - de man - de vrouw - de jongen
9
het vlees - de kaas - de hond - het brood - de appel - het broodje kroket
10
een glas - een kopje - een tube - een stuk - een flesje - een pak - een blikje
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
21
VUL IN: glas - kopje - bord - stuk - broodje
1
“Ober, mag ik een _______________ koffie?”
2
“Ober, mag ik een _______________ water?”
3
“Ober, mag ik een _______________ kaas?”
4
“Ober, mag ik een _______________ thee?”
5
“Ober, mag ik een _______________ taart?”
6
“Ober, mag ik een _______________ cola?”
7
“Ober, mag ik een _______________ tomatensoep?”
8
“Ober, mag ik een _______________ bier?”
9
“Ober, mag ik een _______________ kroket?”
10
“Ober, mag ik een _______________ wijn?”
WELKE COMBINATIE KAN WEL
en
WELKE KAN NIET?
1
Een kopje taart
6
Een bord patat
2
Een flesje cola
7
Een glas tomatensoep
3
Een pak tandpasta
8
Een pak melk
4
Een stuk kaas
9
Een broodje kroket
5
Een blikje bier
10
Een tube lijm
11
Patat met mayonaise
16
Een haarborstel
12
Koffie zonder suiker
17
Een kilo wijn
13
“Eet vies!”
18
Een fles melk
14
Een chocoladeijsje
19
Een telefoon-boek
15
Een bos bloemen
20
Een kilo rundergehakt
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
22
SCHRIJF OP: Ik vind .... lekker. of: Ik vind .... vies.
Ik vind ..................................................
Ik vind ..................................................
Ik vind ..................................................
Ik vind ..................................................
Ik vind ..................................................
Ik vind ..................................................
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
23
BESLIS: IS DE ZIN GOED
of
FOUT
1
De tafel loopt naar de ober van de vrouw.
2
In een restaurant zitten een man en een vrouw.
3
Het eten eet de hond.
4
De ober brengt de koffie.
5
De vrouw heeft honger. De vis eet de vrouw.
6
De man heeft dorst. Hij drinkt een glas water.
7
De bakker doet de doos in de taart.
8
De jongen tandpasta op de tandenborstel doet.
9
De moeder van de jongen doet de lamp in de slaapkamer uit.
10
De koffie en de tafel staan op de thee.
VUL EEN PERSOON IN
voorbeeld
het meisje
Zij zegt: “Mama, mag ik een appel?”
.........................................................
1
Hij zegt: “Mama, mag ik een ijsje?”
.........................................................
2
Zij zegt: “Ga je tanden poetsen!”
.........................................................
3
Hij doet de taart in de doos.
.........................................................
4
Hij brengt de koffie en het eten.
.........................................................
5
Hij geeft zijn kind een nachtzoen.
.........................................................
6
Hij zegt: “Geef al het geld of ik schiet!”
.........................................................
7
Zij geeft de baby een kus.
.........................................................
8
Zij zegt: “Ik wil graag een broodje kaas.”
.........................................................
pagina nt2 teducatie aalmenu.nmodule ROCvA ROCvA je kan me wat ROCvA -- educatie -l ROCvA
4
24
VUL EEN GOED WOORD IN
*zoek en kijk op de andere pagina's* 1
Een vrouw zit in een
........................................
. Ze roept: “Ober!”.
2
De ober loopt naar de
........................................
van de vrouw.
3
Ze vraagt: “Mag ik de
........................................
alstublieft?”
4
De vrouw wil een
........................................
koffie.
5
En ze wil ook een
........................................
kaas.
6
Een man drinkt een
........................................
water. Hij heeft dorst.
7
Dit zijn een vork, een
........................................
en een lepel.
1
De vrouw
........................................
een kopje koffie.
2
De twee vrouwen
........................................
een kopje koffie.
3
De man
........................................
3 broodjes. Hij heeft honger.
4
De vrouw eet patat. Ze
........................................
patat erg lekker.
5
De jongen
........................................
6
De lepel
........................................
op het bord.
7
De ober
........................................
de koffie en de broodjes.
1
De ober loopt
........................................
de tafel van de vrouw.
2
Het kopje staat
........................................
tafel.
3
De vork en het mes liggen
........................................
het bord.
4
De jongen vindt het ijsje
........................................
.
5
Het kind vindt de citroen
........................................
.
6
De man eet veel. Hij heeft
........................................
.
7
De vrouw drinkt. Ze heeft
........................................
.
:
“Bah!”
pagina n t2 teducatie a a l m e n u . n-l ROCvA module ROCvA - educatie ROCvA je kan me wat ROCvA
4
25
VUL DE WOORDEN IN
zonder - in - van - glas - brengt - kopje - ober - roept - naar - broodje - met - mag - zit - bah - ik
BAH!!! Een vrouw zit ________ een restaurant. De man ________ de vrouw zit ook in het restaurant. De man _________ : “Ober!” De ober loopt ________ de tafel van de man en de vrouw. De man vraagt: “Ober, ________ ik de menukaart, alstublieft?”
De ober ________ de menukaart. De man wil een ________ kaas en een koffie. De vrouw wil patat, een kroket, en een ________ cola. De man zegt: “Mag ik een broodje kaas en een ________ koffie?” De ober vraagt: “ ________ melk en suiker?”
De man antwoordt: “Met melk graag, maar ________ suiker.” De vrouw zegt: “Mag ________ patat, een kroket en een glas cola?” De ________ brengt het broodje kaas, de patat, de kroket, de koffie en de cola. Op het broodje kaas ________ een haar. De man roept: “________!”
4 n t-2educatie t a a l m e n u . n-lROCvA nt2taalmenu.nl je kan me wat ROCvA 4 module
pagina 4
26
TEKEN DE JUISTE TIJD
pagina nt2taalmenu.nl module je kan me wat ROCvA ROCvA -- educatie educatie -- ROCvA ROCvA
4
27
ZOEK DE JUISTE KLOK BIJ DE JUISTE TIJD
pagina nt2 aalmenu.nl ROCvA module - teducatie je kan me wat ROCvA
4
28
HELEMAAL VERKEERD
LEES
EN
DOE
“ LEKKER of VIES?” De docent laat [een foto van] eten of drinken zien De docent vraagt: “Vind je het lekker of vies?” Het antwoord is: * *
“Ja hoor, “Nee,
ik vind ............................ erg lekker.” ik vind ............................ erg vies.”
SCHRIJF 5 DINGEN OP DIE JE LEKKER VINDT EN 5 DIE JE VIES VINDT LEKKER
VIES
*
.............................................................
*
.............................................................
*
.............................................................
*
.............................................................
*
.............................................................
*
.............................................................
*
.............................................................
*
.............................................................
*
.............................................................
*
.............................................................
pagina n t2 teducatie a a l m e n u . n-l ROCvA module ROCvA - educatie ROCvA je kan me wat ROCvA
4
29
VUL DE WOORDEN AAN
BAH! Een vrouw zit i De man v
een restaurant. de vrouw zit ook in het restaurant
De man roept : “ O
!”
De ober loopt n
de tafel van de man en de vrouw.
De man vraagt: “Ober, m
ik de menukaart, alstublieft?”
De ober b
de menukaart.
De man wil een b
kaas en een koffie.
De vrouw wil patat, een kroket, en een g
cola.
De man zegt: “Mag ik een broodje kaas en een k
koffie?”
De ober vraagt: “ M
melk en suiker?”
De man antwoordt: “Met melk graag, maar z
suiker.”
De vrouw zegt: “Mag
i
patat, een kroket
en een glas cola?” De o
brengt het broodje kaas, de patat,
de kroket, de koffie en de cola. Op het broodje kaas z De man r
een haar. : “Bah!”
pagina n t 2- t educatie a a l m e n u . nl ROCvA module je kan me wat ROCvA
4
30
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Het meisje eet het ijsje. De mond van het meisje is vies. Het meisje maakt de mond schoon. Zo, klaar. De mond van het meisje is schoon. Dit is een banaan. Dit is een appel. De jongen vindt het ijsje lekker. De jongen vindt de appel lekker. De jongen vindt de banaan lekker. De jongen vindt de wortel niet lekker. Hij vindt de wortel vies!
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Dit is een tafel. De banaan. De banaan ligt op de tafel. De man eet de banaan. Hij vindt de banaan lekker. De vrouw eet ook een banaan. Zij vindt de banaan lekker. De appel. De appel ligt op de tafel. De man eet de appel. Hij vindt de appel lekker. De vrouw eet brood. Zij heeft honger. De vrouw eet vis. Zij vindt de vis lekker.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
De vrouw eet vlees. Zij vindt het vlees lekker. Dit is water. Dit is een glas. Het glas staat op de tafel. Water. Een glas water. De vrouw drinkt water. Zij heeft dorst. De man drinkt water. Hij heeft dorst. Koffie. De koffie staat op de tafel.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Thee. De koffie en de thee staan op de tafel. Het kopje. Het kopje koffie staat op tafel. De kopjes staan op tafel. De man drinkt koffie. Hij vindt koffie lekker. De man drinkt een glas water. Hij heeft dorst. Dit is een lepel. Dit zijn 2 lepels. Dit is een mes.
plaatjes pagina 2
Dit is een kindje. Dit is de mond van het kindje. Dit is een meisje. Dit is de mond van het meisje. Dit is een vrouw. Dit is de mond van de vrouw. Dit is een ijssalon. Hier verkoopt men ijs. Een meisje komt binnen. De vrouw van de ijssalon vraagt: “Wat wil je hebben?” Het meisje zegt: “Ik wil graag een chocolade ijsje!” De vrouw maakt een ijsje.
plaatjes pagina 1
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
plaatjes pagina 3
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
4
31
Dit zijn twee messen. Dit zijn een lepel en een mes. Dit is een vork. Dit zijn twee vorken. Dit zijn een vork, een mes, en een lepel. Het meisje vindt het paard lief. De kinderen vinden het hondje lief. Dit zijn honden. Deze hond is groot. Deze hond is klein.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Deze hondjes zijn klein. Het jongetje zegt: “Kijk, Dat is een grote hond!” Het meisje vindt het kleine hondje lief. De hond eet het eten van de man. Honden zijn vies. Honden poepen op straat! Honden zijn vies. Honden plassen op straat! Twee lepels. Een grote lepel en een kleine lepel. Twee vorken. Een grote vork en een kleine vork.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Een kopje en een lepeltje. Een soepkom eneenlepel. Het kopje staat op de tafel. De koffie staat op de tafel. De koffie en de thee staan op de tafel. De soepkom staat op de tafel. De vork ligt op de tafel. Dit is een bord. Dit zijn twee borden. De lepel ligt op het bord.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Dit is een restaurant. Dit is de ober. In het restaurant ziten twee vrouwen. Ze praten. De vrouw roept de ober: “Ober!” De ober loopt naar de tafel van de twee vrouwen. Een van de vrouwen zegt: “Ik wil graag de menukaart!” De vrouw zegt: “Ik wil graag een broodje kaas en een kopje koffie!” Een broodje kaas. Koffie. De andere vrouw zegt: “Ik wil graag een kroket, patat, en een cola!”
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
De kroket. De patat. Een glas cola. De ober brengt de koffie. Hij brengt het eten. De ober zegt: “Eet smakelijk!” Dit is het haar van de ober. Dit is een haar. Dit is een broodje kaas. Op het broodje kaas zit een haar. De vrouw roept: “Bahh! Een vieze haar!”
plaatjes pagina 3
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
plaatjes pagina 4 plaatjes pagina 5
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
4
32
sleutel bij module 4 Pagina 6-7
1=a 2=c 3=b 4=d 5=c 6=b 7=d 8=c 9=a
pagina 8-9-10
1=b / 2=b / 3=a / 4=b / 5=a 6=c / 7=b / 8=c / 9=c / 10=a 11=a / 12=c / 13=a / 14=c / 15=a
pagina 12
1=c / 2=b / 3=a / 4=a / 5=c / 6=a / 7=c / 8=a
pagina 15
zoek bij elkaar
=>
5 - 4 - 2 - 1 - 3 // 9 - 8 - 10 - 7 - 6
wat kan niet
=>
1=b / 2=c / 3=a / 4=a / 5=b / 6=c
waar - niet waar
=>
1 2 3 4
pagina 17
Dit is patat. Deze hondjes zijn klein. De jongen vindt het ijsje lekker. De vrouw heeft honger. Ze eet een snee brood. Dit zijn een mes en een vork. Ze zegt: "Ik wil graag een broodje kroket." Dit is één vijftig. De bananen liggen op de tafel. Ze zegt: "Bah, wat vies!"
niet waar waar niet waar niet waar
5 6 7 8
niet waar niet waar waar niet waar
Klanken eu - oo 1. eu (breuk) 2. oo (snoot) 3. eu (kleuter) 4. eu (deuk) 5. oo (spook) 6. oo (bloot)
ou - oo 1. ou (goud) 2. oo (vloot) 3. oo (boot) 4. ou (touw) 5. oo (kroost) 6. ou (zout)
pagina 18
vul de woorden in =>
2 - 5 - 1 - 4 - 3 // 10 - 8 - 6 - 7 - 9 // 12 - 14 - 15 - 11 - 13
pagina 19
de tegenstelling vul in
=> =>
5 - 4 - 1 - 2 - 3 // 7 - 9 - 10 - 6 - 8 1 zit / 2 loopt / 3 mag / 4 brengt / 5 zitten 6 zonder / 7 met / 8 poepen / 9 staan / 10 kleine
pagina 20
tijd
=>
tien voor zeven / tien over zeven, etc
pagina 21
zoek bij elkaar
=>
3 - 5 - 2 - 1 - 4 // 8 - 10 - 6 - 7 - 9
aa - ei 1. ei (leiden) 2. aa (braak) 3. ei (geit) 4. aa (spaart) 5. ei (bereid) 6. aa (gebaar)
wat hoort er niet bij 1 lekker zeg / 2 loopt [mond] / 3 hondenpoep [vies] / 4 de hond [niet in restaurant] 5 de klant [koopt-verkoopt] / 6 bah [eten] / 7 kopje [ligt-staat] 8 kopje [mensen] / 9 de hond [niet eten] / 10 een stuk [zit in ...] pagina 22
1 kopje / 2 glas / 3 stuk / 4 kopje / 5 stuk / 6 glas / 7 bord / 8 glas / 9 broodje / 10 glas 1 2 3 4 5
pagina 24
je kan me wat
kan niet kan wel kan niet kan wel kan wel
6 7 8 9 10
kan wel kan niet kan wel kan wel kan wel
beslis: goed of fout =>
1 2 3 4 5
vul een persoon in =>
1 het kind , het jongetje 2 de moeder, mama 3 de bakker 4 de ober 5 de vader, papa 6 de dief 7 de moeder, de mama, de oma 8 de vrouw
nt2taalmenu.nl
module
11 12 13 14 15
kan wel kan wel kan niet kan wel kan wel
fout goed fout goed fout
16 17 18 19 20 6 7 8 9 10
4
kan wel kan niet kan wel kan wel kan wel goed fout fout goed fout
pagina
33
de woorden les 4
begrijpen en blijven herhalen de banaan het bord brengen de chocolade het gehakt de groente-man een heel [wit brood] helemaal honger [hebben] het ijs de kat de kip klaar de klant klein het kopje lekker de lepel lief de lijm maken het mes de ober de patat praten het restaurant schieten schoon [-maken] de sigaret de sinaasappel de slager de soep[-kom] staan de straat de suiker de thee vies de vork het water de wijn het wit [brood] de wortel zonder
begrijpen de chips de kroket de mayonaise de menukaart plassen poepen het runder gehakt de salon het varken
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
4
34