- je kan me wat module 2 docere delectare movere
n tm 2 t asa tl m u .a n l mvan ROC p e me nvan Swat Amsterdam chool -A educatie eern- d ROC Z Amsterdam u i d - O2 o s t module je O kan tekeningen -
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
2
1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl module ROCvA - educatie - ROCvA
2
2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
2
3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
5
LUISTER GOED & KIES HET GOEDE PLAATJE
SCHRIJF DE GOEDE LETTER OP HET ANTWOORD-BLAD
1
a
b
c
d
2
a
b
c
d
3
a
b
c
d
4
a
b
c
d
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
6
5
a
b
c
d
6
a
b
c
d
7
a
b
c
d
8
a
b
c
d
9
a
b
c
d
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
7
a] b] c]
De lamp is aan. Het is licht. Het is donker.
a] b] c]
De man leest een brief. De man leest een boek. De man leest een krant.
a] b] c]
De vrouw kijkt op de klok. De vrouw kijkt op haar horloge. De vrouw kijkt naar het boek.
a] b] c]
Het is 10 uur. Het is donker. Het is 10 uur. Het is licht. Het is 12 uur. Het is donker.
a] b] c]
Dat is een klok. Dat is een horloge. Dat is een lamp.
1
2
3
4
5
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl module ROCvA - educatie - ROCvA
2
8
a] b] c]
De lamp is uit. Het is donker. De lamp is aan.
a] b] c]
Ze zegt: “Dat is de zon”. Ze zegt: “Dat is de maan”. Ze zegt: “Dat is de kerk-klok.”
a] b] c]
Dit is een munt van een euro. Dit is is een munt van vijftig cent. Dit is een munt van 5 cent.
a] b] c]
De televisie is niet aan. De televisie is in. De televisie is aan.
a] b] c]
De jongen poetst zijn tanden. De jongen doet zijn kleren uit. De jongen pakt de tandenborstel.
6
7
8
9
10
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
9
a] b] c]
De tanden van het meisje. De tanden van de vrouw. De tanden van de jongen.
a] b] c]
Het haar van de vrouw is licht. Het haar van de vrouw is donker. Het haar van de man is donker.
a] b] c]
De vrouw luistert naar de telefoon. De vrouw kijkt naar de telefoon. De vrouw loopt naar de telefoon.
a] b] c]
Het kind zegt: “Kijk mama, een hond!” Het kind zegt: “Kijk mama, een koe!” Het kind zegt: “Kijk mama, een vogel!”
a] b] c]
Het kind ligt in bed. Het kind loopt in bed. Het kind zit in bed.
11
12
13
14
15
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
10
1
Het is 8 uur. Het is bedtijd.
2
Mama roept: "Kom je?
Het is bedtijd!" 1
3
2
De jongen doet tandpasta op de tandenborstel.
4 3
Hij poetst zijn tanden.
4
5
De jongen doet zijn kleren uit.
6
Hij doet zijn pyjama aan.
5
7
6
7
Hij stapt in bed.
8
Moeder geeft haar kind een nachtzoen.
8
9
Ze doet het licht uit.
10
Het is donker in de kamer. Ze zegt: "Slaap lekker!" 9
10
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
11
KIJK NAAR HET PLAATJE & KIES HET GOEDE WOORD
[a] licht 1
Het is
[b] donker
. Het is nacht.
[c] buiten [a] op 2
Het kindje ligt
[b] aan
bed en slaapt.
[c] in [a] de maan 3
“Dat is
[b] de zon
”, antwoordt mama.
[c] het licht [a] negen 4
Het is
[b] zeven
uur.
[c] acht [a] lekker 5
"Die hond heeft
[b] licht
haar."
[c] donker [a] Zit 6
De jongen zegt:"
[b] Luister
dit is een auto."
[c] Kijk [a] in 7
Hij doet zijn
[b] aan
kleren
[c] uit
. Hij gaat naar bed.
[a] pakt 8
Zijn moeder
[b] doet
haar kindje een zoen.
[c] geeft
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
12
* LEES
EN BEGRIJP
1
De jongen De jongen Hij
poetst d e poetst z i j n poetst zijn
2
De jongen De jongen Hij
3
De vader De vader Hij
*
tanden. tanden. tanden.
Het meisje Het meisje Zij
poetst d e poetst h a a r poetst h a a r
slaapt in het b e d . slaapt in zijn b e d . slaapt in zijn bed.
Het meisje Het meisje Zij
slaapt in het bed. slaapt in haar bed. slaapt in haar bed.
geeft geeft geeft
De moeder De moeder Zij
geeft geeft geeft
het kind zijn kind zijn kind
een kus. een kus. een kus.
het kind haar kind haar kind
tanden. tanden. tanden.
een kus. een kus. een kus.
LEES EN KIES: zijn of haar
_______ tanden
_______ benen
_______ ogen
_______ horloge
_______ mond
_______ neus
_______ haar
_______ auto
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
13
BEKIJK HET PLAATJE
de zolder de slaapkamer de woonkamer de badkamer de keuken de garage
de trap
IN WELKE RUIMTE IS HET?
1 2 3 4 5 6 7 8
de klok de wekker de maan de telefoon de tandpasta de fiets de wasmachine de auto
...de woonkamer ...de slaapkamer ...buiten ................... ................... ................... ................... ...................
9 10 11 12 13 14 15 16
het bed de paraplu de eettafel de radio de kleren de kachel de pyjama de kerktoren
................... ................... ................... ................... ................... ................... ................... ...................
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
14
ZOEK WOORDEN BIJ ELKAAR KIJKEN WAT HET WORDT 1
tanden
[..]
geven
6 de nacht
[..]
de klok
2 kleren
[..]
antwoordt
7 de toren
[..]
de moeder
3 de nachtzoen [..]
uitdoen
8 de dag
[..]
de zon
4 loopt naar
[..]
poetsen
9 het kindje
[..]
heel goed
5 vraagt
[..]
het bed
10 p r i m a
[..]
de maan
WAT KAN NIET?
1
2
3
Het kindje doet de kleren
[a] in [b] uit [c] aan
Je ziet de maan. Het is
[a] nacht [b] licht . [c] donker
Je ziet de zon. Het is
[a] donker [b] licht . [c] dag
.
KIJKEN WAT HET WORDT
4
5
6
De jongen geeft
[a] het [b] haar [c] zijn
meisje een zoen.
Het meisje geeft
[a] de [b] haar [c] zijn
vriend ook een kus.
De lamp is
[a] in [b] aan [c] uit
.
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
15
LUISTER
EN
LEES
BEDTIJD 1
Iris kijkt naar de televisie. Mama leest de krant. Het is zeven uur. De lamp is aan.
5
Het is buiten donker. Papa zegt: “Kom Iris, het is bedtijd!” Iris loopt naar de badkamer. Ze pakt de tandenborstel.
10
Ze doet tandpasta op de tandenborstel. Ze poetst haar tanden. Dan loopt Iris naar de slaapkamer. De vader van Iris loopt ook naar
15
de slaapkamer. De vader doet de lamp aan. Iris doet haar kleren uit, en haar pyjama aan. Ze loopt naar het bed. Ze stapt in het bed.
20
De papa van Iris pakt een boek. Papa leest en vraagt: “Wat is dat?” Iris antwoordt: “Een koe!” De papa van Iris zegt: “Prima! Heel goed!” Papa vraagt: “En wat is dat?”
25
Iris antwoordt: “Een paard!” De vader van Iris zegt: “Prima! Heel goed!” Dan geeft de papa van Iris een nachtzoen. En Iris geeft haar papa een nachtzoen Papa loopt naar de lamp. Hij doet het licht uit.
30
Het is donker in de kamer. Hij zegt: “Slaap lekker!”
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
16
LEES DE TEKST : ‘BEDTIJD’ EN BESLIS:
waar
of
niet-waar
1
De mama van Iris kijkt naar de televisie.
waar
of
niet-waar
2
Mama loopt met Iris naar de badkamer.
waar
of
niet-waar
3
Het is donker in de slaapkamer van Iris.
waar
of
niet-waar
4
Iris poetst haar tanden in de keuken.
waar
of
niet-waar
5
Papa leest met Iris een boek.
waar
of
niet-waar
6
Iris vraagt: “Dat is een paard!”
waar
of
niet-waar
7
Iris geeft haar vader een nachtzoen.
waar
of
8
Iris heeft een nachtlampje.
waar
of
niet-waar niet-waar
LUISTER NAAR DE DOCENT EN KIES DE GOEDE KLANK
OO - O
UU - OE
OO - OE
1
oo - o
1
uu - oe
1
oo - oe
2
oo - o
2
uu - oe
2
oo - oe
3
oo - o
3
uu - oe
3
oo - oe
4
oo - o
4
uu - oe
4
oo - oe
5
oo - o
5
uu - oe
5
oo - oe
6
oo - o
6
uu - oe
6
oo - oe
pagina nt2taalmenu.nl module je kan me wat ROCvA - educatie - ROCvA
2
17
* LEES
EN BEGRIJP
* De vrouw. Dit is het haar. Dit is het haar van de vrouw.
De man. Dit is de de bril. Dit is de bril van de man.
De jongen. Dit is de mond. Dit is de mond van de jongen.
MAAK GOEDE ZINNEN
1
3
5
1
[het auto'tje] Dit is het auto'tje ...........................
2
[de mond] Dit is .................................................
3
[het horloge] ...........................................................
4
[de neus] ...........................................................
5
[de moeder] ...........................................................
6
[de ogen] ...........................................................
2
4
6
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
18
VUL DE WOORDEN IN
BEDTIJD 1
Iris kijkt naar de ________. Mama ________ de krant. Het ________ zeven uur. De lamp is aan. Het is buiten ________.
5
Papa zegt: “ ________ Iris, het is bedtijd!”
1 2 3 4 5
televisie donker kom leest is
6 7 8 9 10
tanden loopt de ze naar
11 12 13 14 15
pakt aan van lamp in
Iris loopt ________ de badkamer. Ze pakt ________ tandenborstel. ________ doet tandpasta op de tandenborstel. Ze poetst haar ________. 10
Dan ________ Iris naar de slaapkamer. De vader ________ Iris loopt ook naar de slaapkamer. De vader doet de ________ aan. Iris doet haar kleren uit, en haar pyama ________. Ze loopt naar het bed. Ze stapt ________ het bed.
15
De papa van Iris ________ een boek. Papa leest en vraagt: “Wat is ________?” Iris ________: “Een koe!” De papa van Iris zegt: “Prima! Heel ________!” ________ vraagt: “En wat is dat?”
20
Iris antwoordt: “Een paard!”
16 17 18 19 20
antwoordt van papa goed dat
21 22 23 24 25
haar licht dan slaap het
De vader ________ Iris zegt: “Prima! Heel goed!” ________ geeft de papa van Iris een nachtzoen. En Iris geeft ________ papa een nachtzoen. Papa loopt naar de lamp. Hij doet het ________ uit. 25
________ is donker in de kamer. Hij zegt: “________ lekker!”
pagina nt2taalmenu.nl module je kan me wat ROCvA - educatie - ROCvA
2
19
VUL
DE
TIJDEN
IN
voorbeelden
module
2
Het is
half twee.
Het is
half vijf
Het is
....................
Het is
....................
Het is
....................
Het is
....................
pagina ROCvA - educatie - ROCvA
20
ZOEK
BIJ
ELKAAR
1 2 3 4 5
Het is donker. Iris doet haar kleren uit. Papa vraagt: “Wat is dat?” Ze loopt naar haar bed. Papa pakt een boek.
[..] [..] [..] [..] [..]
Ze doet haar pyjama aan. Ze stapt in haar bed. Hij leest een verhaal voor. Iris antwoordt: “Een hond!” Mama, doet de lamp aan.
6 7 8 9 10
Het meisje ziet de zon. Het meisje ziet de maan De man pakt de tandenborstel. De man pakt de telefoon. De moeder zegt: “Kom je!”
[..] [..] [..] [..] [..]
Buiten is het donker. Hij zegt: “Hallo ...!” Haar kind loopt naar het bed. Hij poetst zijn tanden. Buiten is het licht.
WAT HOORT ER NIET BIJ
voorbeeld: de krant - de auto - het boek - de brief de auto [= De man leest de auto & kan niet!] 1
de vrouw - het kind - het paard - de jongen - de man
2
de moeder - de jongen - het meisje - de vrouw
3
de lamp - de radio - de maan - de wasmachine - de televisie.
4
het oor - de neus - de arm - de mond - het haar - de tanden
5
fout - prima - heel goed - juist - oke - ja
6
de tandenborstel - de tanden - de tandpasta - de neus - poetsen
7
de pyjama - de hond - tanden poetsen - de maan - het bed - donker
8
10 euro cent - de munt - de euro - het biljet - 50 euro cent
9
de kerktoren - het horloge - de lamp - de klok - de wekker
10
het bed - de stoel - de telefoon - de kachel - de televisie - de radio
module
2
pagina ROCvA - educatie - ROCvA
21
VUL EEN GOED WOORD IN
*zoek en kijk op de andere pagina's* 1
De vrouw kijkt op haar
........................................
.
Het is 12 uur.
2
Het kind ligt in
........................................
.
Het kind slaapt.
3
De jongen poetst zijn
........................................
4
Het meisje doet haar
........................................
5
Ze doet tandpasta op haar
........................................
.
6
Iris kijkt naar de
........................................
.
7
Haar moeder zegt: "Dat is de
........................................
van de kerk.".
1
De man
........................................
:"Prima, heel goed!".
2
De vrouw
........................................
:"Wat is dat?".
3
De jongen
........................................
zijn moeder een nachtzoen.
4
Het meisje
........................................
haar kleren uit.
5
Zij
........................................
naar de badkamer.
6
Hij
........................................
op zijn horloge.
7
Het
........................................
10 uur.
1
Het vrouw kijkt
........................................
haar horloge.
2
Het meisje stapt
........................................
haar bed..
3
Ze doet haar kleren
........................................
.
4
Ze doet haar pyjama
........................................
.
5
De papa
........................................
Iris zegt: " Prima, heel goed!".
6
Ze doet de tandpasta
........................................
haar tandenborstel.
7
Wat hoort er niet
........................................
?
. aan. Ze gaat slapen.
module
2
pagina ROCvA - educatie - ROCvA
22
OP BED LIGGEN fout verkeerd
goed juist
LUISTER
EN
LEES
DAT IS EEN ........ Je hebt een tas. Je doet je hand in de tas. Je pakt een ding uit de tas. Je wijst naar een persoon in de klas en vraagt: “Wat is dit?” Het antwoord: => “Dat is een .....................” Het antwoord is GOED. Je zegt: => “Heel goed! Prima!” Het antwoord is FOUT. Je zegt: => “Nee, dat is fout!” Je vraagt: “Weet iemand anders in de klas wat het is?” Dit antwoord is GOED. Je zegt: => “Heel goed! Prima!”
pagina nt2taalmenu.nl module je kan me wat ROCvA - educatie - ROCvA
2
23
VUL DE WOORDEN IN
BEDTIJD loopt - donker - lamp - ze - kom - is - televisie - leest - van - tanden - de- naar 1
Iris kijkt naar de ________. Mama ________ de krant. Het ________ zeven uur. De lamp is aan. Het is buiten ________.
5
Papa zegt: “ ________ Iris, het is bedtijd!” Iris loopt ________ de badkamer. Ze pakt ________ tandenborstel. ________ doet tandpasta op de tandenborstel. Ze poetst haar ________.
10
Dan ________ Iris naar de slaapkamer. De vader ________ Iris loopt ook naar de slaapkamer. De vader doet de ________ aan.
licht - in - pakt - haar - slaap - het- van - papa - goed - antwoordt - dat - aan - dan Iris doet haar kleren uit, en haar pyama ________. Ze loopt naar het bed. Ze stapt ________ het bed. 15
De papa van Iris ________ een boek. Papa leest en vraagt: “Wat is ________?” Iris ________: “Een beer!” De papa van Iris zegt: “Prima! Heel ________!” ________ vraagt: “En wat is dat?”
20
Iris antwoordt: “Een paard!” De vader ________ Iris zegt: “Prima! Heel goed!” ________ geeft de papa van Iris een nachtzoen. En Iris geeft ________ papa een nachtzoen. Papa loopt naar de lamp. Hij doet het ________ uit.
25
________ is donker in de kamer. Hij zegt: “________ lekker!”
pagina nt2taalmenu.nl module je kan me wat ROCvA - educatie - ROCvA
2
24
Het is vijf uur. Het is zes uur. Het is zeven uur. Het is acht uur. Het is negen uur. Het is tien uur. Het is elf uur. Het is nacht. Het is donker. Het is dag. Het is licht. De hond slaapt.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Dit is een kindje. Dit is een bed. Het kindje ligt in bed. Het kindje slaapt. Het is nacht. Het is donker. Het is dag. Het is licht. Het is tien uur. Het is donker. Het kindje slaapt. Donker. Licht.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Dit is de maan. Dit is de zon. Deze hond is donker. Deze hond is licht. Deze lamp is aan. Deze lamp is uit. De lamp is aan. De vrouw doet de lamp uit. Het is donker. De man zit en leest de krant.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Het is tien uur. Het is donker. De man leest de krant. De lamp is aan. Buiten is het donker. De man leest met het licht aan. Buiten is het donker. Het is vijf uur. Buiten is het licht De man zit en leest de krant. De lamp is niet aan. Buiten is het licht. De man leest. De lamp is niet aan. Buiten is het licht. Het kind vraagt: “Mama, wat is dat?” De moeder antwoordt: “Dat is de zon.”
plaatjes pagina 3
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
plaatjes pagina 2
De klok. Dit is een klok. Het horloge. Dit is een horloge. De vrouw kijkt op het horloge. Het is twaalf uur. Het is een uur. Het is twee uur. Het is drie uur. Het is vier uur.
plaatjes pagina 1
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
pagina je kan me wat
nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA module ROCvA - teducatie
2
25
Dit is een paard. Het meisje ziet een paard. Het meisje ziet een hond. Zij zegt: “Kijk mama, een hond!” Het meisje ziet een boom. Zij zegt: “Kijk mama, een boom!” Het meisje ziet een auto. Zij zegt: “Kijk mama, een auto!” Deze hond is groot en donker. Deze hond is klein en licht. Het jongetje zegt: "Deze hond is groot en donker." Het jongetje zegt: "Deze hond is klein en licht." Deze lamp is aan.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Deze lamp is uit. Dit is een vrouw. Dit is haar. Het haar van de vrouw. Deze vrouw heeft licht haar. Deze vrouw heeft donker haar. Tanden. De tanden van de man. De tanden van de vrouw. De tanden van de jongen. De jongen poetst zijn tanden.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Het kind leest een boek. Het is acht uur. De moeder van de jongen zegt: "Kom je? Het is bedtijd!" Dit is een tandenborstel. De tandenborstel van de jongen. Dit is tandpasta. De jongen doet tandpasta op de tandenborstel. De tanden van de jongen. De jongen poetst zijn tanden. De jongen doet zijn kleren uit.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
De jongen doet zijn pyjama aan. De moeder van de jongen zegt: “Kom je?” De jongen loopt naar zijn bed. Hij stapt in zijn bed. Zijn moeder geeft een nachtzoen. De jongen geeft zijn moeder ook een nachtzoen. De lamp is aan. De moeder van de jongen doet de lamp uit. Het is donker. Het is donker in de slaapkamer. Het jongetje slaapt.
plaatjes pagina 5
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
plaatjes pagina 4
Het kind vraagt: “Mama, wat is dat?” De moeder antwoordt: “Dat is de maan.” Het kind vraagt: “Mama, wat is dat?” De moeder antwoordt: “Dat is een huis.” Het kind vraagt: “Mama, wat is dat?” De moeder antwoordt: “Dat is de klok van de kerk.” Het kind vraagt: “Opa, wat is dat?” De Opa antwoordt “Dat is een lamp.” Dit is een koe. Het meisje ziet een koe.
plaatjes pagina 3
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl module ROCvA - educatie - ROCvA
2
26
sleutel bij module2
pagina 8-9-10
1=c /2=c / 3=b / 4=a / 5=c 6=c / 7=b / 8=b / 9=c / 10=a 11=c / 12=b / 13=c / 14=c / 15=a
pagina 12
1=b / 2=c / 3=a / 4=b / 5=b / 6=c / 7=c / 8=c
pagina 13
haar ~ tanden / zijn ~ benen / haar ~ ogen / haar ~ horloge zijn ~ mond / haar ~ neus / haar ~ haar / zijn ~ auto'tje
pagina 14
welke ruimte? 1 de woonkamer 2 de slaapkamer 3 buiten 4 de woonkamer 5 de badkamer 6 de garage 7 de badkamer? 8 de garage
pagina 15
9 10 11 12 13 14 15 16
de slaapkamer de voordeur de woonkamer de woonkamer de slaapkamer de woonkamer de slaapkamer buiten
zoek bij elkaar
=>
3 5 2 1 4
wat kan niet
=>
1=a / 2=b / 3=a / 4=b / 5=c / 6=a
pagina 17
waar - niet waar
=>
1 2 3 4
pagina 18
maak goede zinnen 1 ... van de jongen 2 ... de mond van de jongen 3 Dit is het horloge van de vrouw.
pagina 19
vul de woorden in 1 10 13 4 8 14 5 9 12 2 6 15 3 7 11
7 9 8 10 6
niet waar niet waar waar niet waar
20 16 19 18 17
5 6 7 8
4 5 6
waar niet waar waar niet waar
Dit is de neus van de vrouw Dit is de moeder van het kind. Dit zijn de ogen van het kond
23 21 22 25 24
pagina 20
vul de tijd in het is half acht het is half drie het is half twaalf het is half zes
pagina 21
zoek bij elkaar: 2 - 4 - 5 - 3 - 1 // 7 - 9 - 10 - 8 - 6 wat hoort er niet bij 1 het paard [dier] / 2 de jongen / 3 de maan [aandoen] / 4 de arm [hoofd] 5 fout [positief] / 6 de neus / 7 de hond [naar bed] / 8 het biljet 9 de lamp [tijd] / 10 het bed [woonkamer]
pagina je kan me wat
nt2taalmenu.nl
module
2
27
de woorden les 2
begrijpen en blijven herhalen
`
je kan me wat
antwoorden de arm de auto de bad-kamer het bed buiten de dag dan dat is deze het ding donker elf de garage geven haar het haar half [twee] de hand heeft [hebben] heel [goed] de hond het horloge iemand [in]-[uit]-stappen ja je de jurk de kerk de keuken het kind[je] de klas de kleren de klok de koe kom [je?] de kus lekker het licht ligt de maan mama met de moeder
nt2taalmenu.nl
de mond de nacht de neus oke het oor op het paard papa de persoon prima roepen slapen de tand de tas de tijd uitdoen het uur de vader van vragen waar wat weten de woonkamer ze zien zijn de zolder de zom
begrijpen bed-tijd het biljet de borstel de borst de kerktoren de munt poetsen de pyjama de tand-pasta de zoen
pagina module
2
28