Voorblad
May 25
-Inclusie Tim-Robert van Lieshout Student Master Social Work Derde Cohort
[email protected] Thesisbegeleider: Drs. Mike de Kreek Eerste beoordelaar: Dr. Martin Stam
2012 Benutten van kansen in de digitale samenleving
Samenvatting Mensen met een licht verstandelijke beperking maken steeds meer een onderdeel uit van de samenleving, maar hoe zit dat precies binnen de digitale samenleving? Het dagelijks leven digitaliseert en wie niet om kan gaan met het internet, dreigt uitgesloten te worden op dat gebied. Buiten deze reden is de vraag eerder “waarom niet?”: als het internet zo’n vanzelfsprekende plek inneemt in het dagelijks leven, ligt er juist een kans om mensen met een verstandelijke beperking daar ook binnen te betrekken. De Dr. Scheylaan ging deze uitdaging aan om een visie te ontwikkelen op het gebied van e-Inclusie: een visie om cliënten te laten participeren binnen de digitale samenleving. Er is een andere denk- en werkwijze nodig om adequaat op deze vragen in te kunnen spelen. Hoe gaat deze verandering in zijn werk en wat voor een visie is er nodig om e-Inclusie een onderdeel te laten maken van de dagelijkse ondersteuning. Hoewel het praktijkprobleem in eerste instantie de digitale kloof inhoudt tussen gebruikers van het internet en de niet-gebruikers van het internet, is het uitgangspunt de kansen die het met zich meebrengt: e-Inclusie moet eerder als vanzelfsprekendheid fungeren dan dat het ingezet wordt als “voorkomen van erger”. Het probleem speelt zich vooral af op het hoogste niveau, het macroniveau (digitalisering van de samenleving) dat doorwerkt op het microniveau van professionals en cliënten (op de Dr. Scheylaan). De drie belangrijkste begrippen die centraal staan in dit onderzoek zijn: Inclusie, Zorg 2.0 en Normatieve professionaliteit. Daarnaast is er aandacht besteed aan ‘wat er al is’ op dit gebied. Artikelen verschijnen elke dag op het internet; e-Inclusie is een onderwerp dat steeds bekender wordt onder professionals binnen een zorg- en welzijnsetting. Daarnaast wordt het veranderkundig kader in beeld gebracht met behulp van het cultuur-historische activiteitssysteem van Engeström zoals beschreven door Miedema & Stam. Door vanuit verschillende tegenstellingen te schrijven (verandering van de oude situatie naar de nieuwe situatie) wordt er een koppeling gelegd met een aantal factoren die in het verlengde van de probleemstelling liggen (verschuiving verzorgingsstaat naar participatiestaat en de digitalisering van de samenleving). Deze twee factoren spelen op macroniveau, maar is het duidelijk dat deze doorwerken naar mesoniveau (digitalisering op organisatieniveau) en zelfs naar microniveau (gevolgen van digitalisering op cliëntniveau). Daarnaast is er aandacht voor samenwerking met andere organisaties en partijen en welke theorieën daaraan onderhevig zijn. Het onderzoek is opgebouwd uit zeven deelvragen en één hoofdvraag. Deze hoofdvraag luidt: “Wat voor visie kan locatie Dr. Scheylaan ontwikkelen op het gebied van e-Inclusie?” Met behulp van elf interviews en twee focusgroepen worden de kansen maar ook de bedreigingen in kaart gebracht met behulp van SWOT-analyses. De resultaten zijn uiteindelijk uitééngezet in drie SWOT-analyses (professionals, cliënten, verwanten) die weer de basis vormen voor de visie. De eerste focusgroep is georganiseerd voor verwanten en de tweede focusgroep voor de professionals. In een focusgroep stellen de professionals met behulp van de drie SWOT-analyses de uiteindelijke 2
visie op. Dit visie-document is verwerkt in de tekst maar ook in bijlage V. Deze visie wordt gebruikt als leidraad voor het inzetten van nieuwe media (internet) om cliënten tot meer inclusie te laten komen.
Inhoudsopgave
Voorblad .................................................................................................................................................. 1 Samenvatting........................................................................................................................................... 2 Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 3 Inleiding ................................................................................................................................................... 7 Hoofdstuk 1: Stichting Esdégé-Reigersdaal ............................................................................................. 8 § 1.1 Cluster Zonneheuvel - Team Dr. Scheylaan ................................................................................ 9 Hoofdstuk 2: Aanleiding en urgentie..................................................................................................... 10 § 2.1 Probleemdefinitie ..................................................................................................................... 10 § 2.2 Urgentie .................................................................................................................................... 10 § 2.2.1 Macroniveau (strategisch) ................................................................................................. 10 § 2.2.2 Mesoniveau (organisatorisch) ........................................................................................... 11 § 2.2.3 Microniveau (operationeel) ............................................................................................... 12 § 2.3 Conclusie................................................................................................................................... 12 Hoofdstuk 3: Theoretisch kader ............................................................................................................ 13 § 3.1 Sensitizing concepts.................................................................................................................. 13 § 3.1.1 Sensitizing concept I: Inclusie ............................................................................................ 13 § 3.1.2 Sensitizing concept II: Zorg 2.0 .......................................................................................... 14 § 3.1.3 Sensitizing concept III: Normatieve professionaliteit ........................................................ 15 § 3.1.4 Licht verstandelijke beperking........................................................................................... 16 § 3.2 e-Inclusie: Nationaal & Internationaal ..................................................................................... 17 § 3.3 Conclusie................................................................................................................................... 19 Hoofdstuk 4: Urgentie vanuit veranderkundig perspectief .................................................................. 21 § 4.1 Cultureel-historische activiteitstheorie van Engeström (CHAT) ............................................... 21 § 4.1.1 Objectverschuiving en grenservaringen ............................................................................ 22 § 4.2 Implementeren van verandering .............................................................................................. 24 § 4.2.1 Bovenstroom ..................................................................................................................... 24 § 4.2.2 Onderstroom ..................................................................................................................... 24
3
§ 4.2.3 Gevolgen voor het verandertraject ................................................................................... 24 § 4.2.4 Creëren van Hotspots ........................................................................................................ 25 § 4.3 Boundary crossing & co-creatie................................................................................................ 26 § 4.4 Verschuiving van verzorgingsstaat naar participatiestaat........................................................ 27 § 4.5 Primaire tegenstelling: Digitalisering van de samenleving ....................................................... 28 § 4.5.1 Sleutelfactoren volgens Giddens ....................................................................................... 28 § 4.5.2 Trend- en signaleringsrapportage MEE 2012 .................................................................... 29 § 4.6 Secundaire tegenstelling: Digitalisering op organisatieniveau................................................. 29 § 4.7 Tertiaire tegenstellingen: Digitalisering en gevolg op microniveau ......................................... 29 § 4.8 Conclusie................................................................................................................................... 30 Hoofdstuk 5: Centrale vraag en doelstelling ......................................................................................... 31 § 5.1 Centrale vraag........................................................................................................................... 31 § 5.2 Deelvragen................................................................................................................................ 31 § 5.3 Doelstellingen ........................................................................................................................... 32 § 5.4 Doelgroep en actoren ............................................................................................................... 33 § 5.5 Verwachte bijdrage van het onderzoek tov oplossen praktijkprobleem ................................. 33 § 5.6 Conclusie................................................................................................................................... 34 Hoofdstuk 6: Onderzoeksstrategie & onderzoeksmethoden................................................................ 35 § 6.1 Fase in cyclus ............................................................................................................................ 35 § 6.2 Onderzoekstrategie .................................................................................................................. 35 § 6.2.1 Actieonderzoek .................................................................................................................. 35 § 6.2.2 Case-study ......................................................................................................................... 36 § 6.2.3 Verschillen / overeenkomsten........................................................................................... 37 § 6.3 Verantwoording van onderzoekstrategieën............................................................................. 37 § 6.4 Methoden voor data-verzameling............................................................................................ 38 § 6.4.2 Kwalitatieve semi-gestructureerde interviews ................................................................. 38 § 6.4.3 Focusgroep ........................................................................................................................ 39 § 6.4.4 Literatuuronderzoek .......................................................................................................... 39 § 6.5 Generaliseerbaarheid & representativiteit .............................................................................. 40 § 6.6 Data-analyse ............................................................................................................................. 41 § 6.7 Conclusie................................................................................................................................... 41 Hoofdstuk 7: Resultaten ........................................................................................................................ 42 § 7.1 Sensitizing concepts.................................................................................................................. 42 § 7.2 Participerende observaties ....................................................................................................... 42 4
§ 7.3 Ideaal-typische expansieve cyclus van het activiteitssysteem ................................................. 42 § 7.4 Cultuur-historische activiteitstheorie – professionals.............................................................. 42 § 7.4.1 Object ................................................................................................................................ 43 § 7.4.2 Subject ............................................................................................................................... 44 § 7.4.3 Tools .................................................................................................................................. 45 § 7.4.4 Community of Practice ...................................................................................................... 46 § 7.4.5 Regels................................................................................................................................. 46 § 7.4.6 Arbeidsdeling ..................................................................................................................... 46 § 7.5 Cultuur-historische activiteitstheorie – cliënten ...................................................................... 47 § 7.5.1 Object ................................................................................................................................ 47 § 7.5.2 Subject ............................................................................................................................... 47 § 7.5.3 Tools .................................................................................................................................. 48 § 7.5.4 Community of Practice ...................................................................................................... 48 § 7.6 Conclusie................................................................................................................................... 48 Hoofdstuk 8: Beantwoording hoofdvraag ............................................................................................. 50 § 8.1 Deelvraag I – Management bekendheid .................................................................................. 50 § 8.2 Deelvraag II – Beeld van professionals en cliënten .................................................................. 52 § 8.3 Deelvraag III – Andere locaties / organisaties .......................................................................... 53 § 8.4 Deelvraag IV - Internetgebruik ................................................................................................. 55 § 8.5 Deelvraag V – Voorwaarden ..................................................................................................... 55 § 8.6 Deelvraag VI – Mogelijkheden voor veilig internetgebruik ...................................................... 56 § 8.7 Deelvraag VII - Verwanten ........................................................................................................ 56 § 8.8 Hoofdvraag – de visie ............................................................................................................... 57 § 8.9 Conclusie................................................................................................................................... 60 Hoofdstuk 9: Conclusie en de toekomst ............................................................................................... 61 § 9.1 Een visie – een verandering ...................................................................................................... 61 § 9.2 Aanbevelingen .......................................................................................................................... 63 § 9.3 Vervolgonderzoek..................................................................................................................... 64 Verklarende woordenlijst ...................................................................................................................... 66 Dankwoord ............................................................................................................................................ 68 Bronnenlijst ........................................................................................................................................... 69 Boeken ........................................................................................................................................... 69 Artikelen (ook digitaal) .................................................................................................................. 70 Internetsites .................................................................................................................................. 71 5
TV-programma’s en internetfilmpjes ............................................................................................ 72 Bijlagen .................................................................................................................................................. 74 Bijlage I – Interviewvragen ............................................................................................................ 74 Bijlage II – Focusgroep draaiboek (verwanten) ............................................................................. 76 Bijlage III – Focusgroep professionals – presentatie ..................................................................... 77 Bijlage IV – Practicebeschrijving op potentieel niveau ................................................................. 78 Bijlage V – Visie-document ............................................................................................................ 83
6
Inleiding 13.791.800 Zoveel mensen hebben er in Nederland een verbinding met internet. Dat komt neer op 82,7% van de totale bevolking van Nederland. Als ik voor mezelf spreek, is internet niet weg te denken uit mijn dagelijks leven; ik ben actief op Facebook, zoek filmpjes op YouTube. Daarnaast is één van mijn grootste hobby’s gamen; online gamen. Het portaal dat ik gebruik vraagt zelfs om een internetconnectie om te kunnen gamen. Daarnaast gebruik ik mijn tablet om informatie op te kunnen zoeken over van alles en nog wat. Mijn vrouw gebruikt de 24Kitchen-App om nieuwe recepten uit te proberen en ik gebruik een App om liedjes te vertalen naar leesbare gitaar-akkoorden, zodat ik deze kan naspelen. Daarnaast is mijn tablet handig, omdat ik altijd de weg kan vinden middels GPS en kan ik altijd zien hoe laat de bus rijdt en of de trein op tijd gaat. Ik koop spullen via eBay of webwinkels en ik verkoop spullen via Marktplaats. Ik kan zo nog wel even doorgaan. Dit is slechts een kleine greep uit de vele mogelijkheden die het internet mij dagelijks biedt. Duidelijk is wel dat het internet een groot deel uitmaakt van het dagelijks leven. Ook op TV wordt er vaak verwezen naar internetsites voor prijsvragen, achtergrondinformatie over bepaalde onderwerpen of simpelweg om een aflevering terug te zien. Ik kan het internet zo makkelijk gebruiken omdat ik kan lezen en schrijven. Toch is dat niet voor iedereen zo vanzelfsprekend. Niet alle websites zijn even gemakkelijk te gebruiken en het taalgebruik maakt men afhankelijk van vaardigheden zoals lezen en schrijven. Voor mensen met een verstandelijke beperking lijkt de grens van internet hoog. Toch is er een enorm aanbod om het internet wat toegankelijker te maken voor mensen met een verstandelijke beperking; zo komen er steeds meer sites bij die bijvoorbeeld de teksten oplezen of die plaatjes gebruiken om de sites gemakkelijker en overzichtelijker te maken. Daarnaast zijn er een heel veel bedrijven die (overzichtelijke) browsers ontwikkelen, die het internet veel meer behapbaar kunnen maken voor mensen met een verstandelijke beperking. Het internet neemt een belangrijk deel in van mijn leven en ik kan zeggen dat mijn leven er gemakkelijker door geworden is; dat gun je dan toch ook een ander? Dat is precies hetzeflde uitgangspunt van team Dr. Scheylaan: want als het meedoen aan de digitale samenleving je zelfstandigheid vergroot, je een gelukkiger mens maakt en het leven een stuk leuker wordt, dan moeten we daar iets mee! Team Dr. Scheylaan is op zoek naar een passende visie. Daar gaat dit onderzoek over. 1 1
In deze thesis vind u geregeld verwijzingen naar filmpjes op het internet; ik nodig de lezer dan ook uit deze te bekijken. Dit is mijn manier om deze mensen een stem te geven; via het internet. Daarnaast wordt het onderwerp wat levendiger.
7
Hoofdstuk 1: Stichting Esdégé-Reigersdaal Esdégé-Reigersdaal is een organisatie voor dienstverlening aan mensen met een handicap en is werkzaam in de bovenste helft van Noord-Holland. Er is ondersteuning mogelijk voor kinderen, jongeren en volwassenen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking of niet aangeboren hersenletsel. Esdégé-Reigersdaal is een visiegestuurde organisatie. Onze visie: Alle mensen zijn gelijkwaardig, elk mens is uniek. Daarom heeft iedereen recht op:
Dit betekent dat wij:
respect
het individu respecteren
ontplooiing
inspelen op de mogelijkheden van het
een volwaardige plaats in de samenleving
andere mensen om zich heen
het maken van keuzes bij het inrichten
individu
ondersteuning bieden bij het maken van keuzes
van het eigen leven
uitgaan van het gewone en speciale voorzieningen treffen waar nodig
ondersteuning bieden bij het aangaan en behouden van relaties
gericht zijn op een volwaardige plaats voor het individu in de samenleving
Wij zetten ons in voor volwaardig burgerschap van mensen met een handicap. We werken mee aan normalisatie en integratie. Van medewerkers verwachten we dat ze cliënten vanuit deze visie respectvol ondersteunen. Bron:
http://www.esdege-reigersdaal.nl/overesdegereigersdaal/visie2/
De visie van Esdégé-Reigersdaal bestaat uit vijf pijlers (links in de kolom). Die vormen het uitgangspunt voor de ondersteuning van de cliënt. Hoe deze tot uiting komt, is voor elke cliënt anders (op maat).
8
§ 1.1 Cluster Zonneheuvel - Team Dr. Scheylaan Cluster Zonneheuvel2 is één van de 52 (op zichzelf staande) clusters binnen stichting EsdégéReigersdaal waarvan Team Dr. Scheylaan deel van uitmaakt. Team Dr. Scheylaan is een jong team, werkzaam vanuit een ambulant steunpunt in Alkmaar. Vanuit dit steunpunt worden 35 cliënten ondersteund door zes cliëntbegeleiders en een clustermanager. Deze cliënten wonen nog thuis bij hun ouders of hebben een eigen appartement met een eigen voordeur. De doelgroep is zeer divers: de jongste cliënt die ondersteund wordt is net 18 jaar geworden en de oudste cliënt die ondersteund wordt is net 75 jaar geworden. Het enige dat deze cliënten overeen hebben met elkaar, is de licht verstandelijke beperking. Naast deze verstandelijke beperking hebben de meeste cliënten een autisme spectrum stoornis of een andere psychiatrische achtergrond. De cliënt geeft zelf aan welke ondersteuning hij/zij nodig heeft. Hoe deze ondersteuning eruit ziet kan verschillend zijn gezien de diversiteit van de cliënten. De ondersteuning is op maat en in overleg met de cliënt. Er kan bijvoorbeeld ondersteuning worden gegeven bij:
het doen van de administratie.
het maken van keuzes.
het ontwikkelen van praktische en/of sociale vaardigheden.
het zoeken van werk.
Ik ondersteun twaalf cliënten, allen met een verstandelijke beperking maar ook met een psychiatrische indicatie, zoals bijvoorbeeld ASS (autisme spectrum stoornis) of OCS (obsessieve compulsieve stoornis). Mijn ervaring is dat de nadruk van de ambulante ondersteuning veelal ligt op het vlak van het deelnemen aan de samenleving. Dit kan op verschillende manieren middels werk, sport of deelname aan een club of sociëteit. De nadruk van mijn werk ligt op empowerment en uitgaan van ‘eigen kracht’ met ondersteuning waar nodig. Ik kom bij de mensen thuis; bijna alle cliënten die ik ondersteun hebben een eigen huis. Twee wonen nog bij hun ouders maar bereid ik voor op het begeleid zelfstandig wonen door te werken aan vaardigheden, zoals huishoudelijke taken, boodschappen doen of koken. Andere vormen van ondersteuning zijn bijvoorbeeld: sociale contacten opbouwen en behouden, kookondersteuning, ondersteuningsgesprekken om te bespreken hoe om te gaan met welke situatie, samen boodschappen doen. De cliënten die ondersteund worden door de Dr. Scheylaan hebben een behoorlijke mate van zelfstandigheid; op zondag is er niemand aanwezig en fungeert locatie Gasweg als achterwacht. Daarnaast is er op de dinsdagavond een koffieuurtje en op de woensdagavond een kookclub, beiden op het steunpunt.
2
Cluster Zonneheuvel bestaat uit drie locaties: Gasweg (Bergen) Notweg / Luiveland (Bergen) en Dr. Scheylaan. (Alkmaar)
9
Hoofdstuk 2: Aanleiding en urgentie In dit hoofdstuk ga ik in op de probleemdefinitie en op de urgentie. Wat is het probleem en waarom moet het juist nu opgepakt worden?
§ 2.1 Probleemdefinitie Binnen de stichting, waar locatie Dr. Scheylaan onder valt, is er een digitaliseringslag gaande. Het computersysteem gaat over op een soortgelijke variant van het EPD, het elektronisch patiënten dossier. Dossiers zijn gemakkelijker te vinden en contact over dossiervorming is gemakkelijker te maken. Er is een project gaande om cliënten toegang te geven tot hun eigen digitale webomgeving, waar ze het ondersteuningsplan en de rapportage kunnen bekijken. Dit project wordt eind 2013 voltooid. Toch lijkt de vanzelfsprekendheid wat betreft digitalisering in mindere mate voor te komen bij mensen met een verstandelijke beperking. Enige tijd geleden werd me gevraagd voor een cluster binnen de stichting een presentatie gehouden over de vele mogelijkheden op communicatief gebied voor mensen met een verstandelijke maar ook lichamelijke beperking. Toegang tot het internet en contact via het internet speelde een grote rol in deze presentatie. Deze presentatie was voor de verwantenraad en voor een aantal medewerkers van dat cluster. De presentatie werd als een succes ontvangen; dit wist men nog niet! Doordat cliënten makkelijker contact kunnen maken via de computer met behulp van aangepaste chat-programma’s op deze locatie, ging ik me afvragen of dat niet breder te trekken was. Deze mensen ‘deden mee’ met hun familie en vrienden; ook zij konden nu meepraten over het internet! Op de Dr. Scheylaan wonen cliënten die om verschillende redenen die in dit onderzoek in deelvragen in kaart gebracht worden, aansluiting op het internet. Uit het vooronderzoek dat ik heb gedaan ter voorbereiding van de eerder genoemde presentatie, kwam ik erachter dat er op softwaregebied enorm veel mogelijkheden zijn voor deze doelgroep om veilig op het internet te kunnen surfen. Maar is deze vorm van inclusie te verwezenlijken op de Dr. Scheylaan en hoe dan? Dat wil ik met mijn onderzoek uitzoeken.
§ 2.2 Urgentie Dit probleem speelt op micro- meso- en macroniveau. Dit, om weer te geven dat een maatschappelijk vraagstuk zich kan manifesteren op strategisch, organisatorisch en operationeel niveau.
§ 2.2.1 Macroniveau (strategisch) De sense of urgency is vast te stellen in een naderend gevaar: het gevaar van de ‘digitale kloof’ waarover Steyaert (2008) geschreven heeft: (…) het gevaar dat het verschil in toegang tot nieuwe media een basis vormt voor nieuwe vormen van sociale uitsluiting (Steyaert, 2008, p. 16). Dit gevaar
10
in ogenschouw genomen, is het belangrijk mensen met een verstandelijke beperking handvatten te geven om zich staande te houden in de digitalisering van de samenleving.
Wetgeving & Top-Down initiatief Daarnaast wil ik kort ingaan op de Wmo3 en dan in het bijzonder de prestatievelden die inhaken op Steyaerts uitgangspunt over sociale uitsluiting. Eén van de prestatievelden van de Wmo is: “Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem”4. Wat wil zeggen dat men uitgaat van ‘inclusief beleid’ (‘inclusief beleid’ is beleid, waarbij in alle fasen van een beleidscyclus rekening wordt gehouden met verschillen tussen mensen en dan met name met de verschillen tussen mensen met en zonder beperkingen5). Daarbij hoort ook toegankelijkheid van het internet. De overheid heeft in 2007 richtlijnen voor websites opgesteld6, waarin sites zo toegankelijk mogelijk worden gemaakt voor welke doelgroep dan ook. Eerder al, in november 2006, werd er in Riga een Europese bijeenkomst gehouden over e-Inclusie en het toegankelijker maken van informatiebronnen waaronder het internet7. Hierin werd duidelijk dat: “Gezien het belang van ICT wordt geen toegang hebben tot of geen gebruik maken van ICT steeds meer een belangrijke vorm van sociale en economische uitsluiting. De aanhoudende digitale kloof tast de samenhang en de welvaart aan.8” Actiepunten die hieruit voort vloeiden, richtten zich vooral op bewustwording: het belang van e-Inclusie moest meer op de agenda komen. Of dit daadwerkelijk is gelukt bij de Nederlandse overheid is onbekend. Wel kan hier natuurlijk op kleine schaal aan gewerkt worden. Niet top-down, maar bottom-up!
§ 2.2.2 Mesoniveau (organisatorisch) Het onderwerp Zorg 2.0 en e-Inclusie is ‘booming’ als men de Markant van december 2011 wil geloven; deze maand is namelijk volledig gewijd aan ‘Zorg 2.0’. Er werd een top 25 weergegeven van organisaties die innovatie laten zien op het gebied van e-Inclusie en Zorg 2.0. De vraag vanuit de Raad van Bestuur was dan ook: “Waarom staan wij niet in deze top 25?” Binnen de organisatie waar ik werkzaam ben begint dit onderwerp steeds meer aandacht te krijgen; in eerste instantie naar aanleiding van een projectgroep voor een elektronisch cliëntensysteem. Hoe kon het cliëntensysteem overzichtelijker en toegankelijker gemaakt worden zodat cliënten zelf ook toegang hebben tot dit systeem en dus toegang hebben tot de eigen gegevens? Daarnaast zijn er op verschillende locaties op kleine schaal initiatieven gestart rondom computergebruik van cliënten. Er wordt één op één ervaring op gedaan met de computer of internet of er worden naar kleine, creatieve manieren gezocht om gemakkelijker met de computer om te kunnen gaan middels een aangepast besturingssysteem. Zo wordt er op één locatie aandacht
3
Wet Maatschappelijk Ondersteuning http://www.invoeringwmo.nl/content/prestatievelden 5 http://www.invoeringwmo.nl/content/5-bevorderen-deelname 6 http://www.webrichtlijnen.overheid.nl/ 7 http://ec.europa.eu/information_society/events/ict_riga_2006/index_en.htm 4
8
http://ec.europa.eu/information_society/activities/einclusion/docs/i2010_initiative/comm_native_com_2007_ 0694_f_nl_acte.pdf
11
besteed aan spraakprogramma’s om de effecten van afasie te verminderen. Ik ben op zoek naar andere practice die zich richt op mensen met een licht verstandelijke beperking; iets dat toch in mindere mate lijkt voor te komen binnen de stichting. Ik ga dit daarom verzamelen op locatie Dr. Scheylaan. Esdégé-Reigersdaal heeft veel contact met andere stichtingen binnen de regio, stichtingen die op het gebied van Zorg 2.0 en e-Inclusie hoog in de top 25 staan (’s Heerenloo, op nummer 2 en Philadelphia op nummer 8). Ligt hier onbenutte kennis (- of een kans!) voor Esdégé-Reigersdaal?
§ 2.2.3 Microniveau (operationeel) Cliënten Er is al eerder aangekaart waarom het belangrijk is dat cliënten deze kans gegeven wordt; het voorkomt een vorm van uitsluiting. Daarnaast past het binnen mijn beroep om in te gaan op vragen van cliënten; wil de cliënt het internet op? Dan ga ik met de cliënt in gesprek over de wensen en hoe we het realiseerbaar kunnen krijgen. Maar ik zie mogelijkheden rond internetgebruik; de cliënt ook? En hoe zit dat dan met mijn directe professionals of de professionals op andere locaties? Hoe is de urgentie duidelijk te maken naar de cliënt? Professionals Gaan de professionals hetzelfde om met de vraag? Zijn professionals zich bewust van de mogelijkheden maar ook van een machtspositie tov de cliënt; wegen de ethische bezwaren op tegen de wil van de cliënt? Deze vragen op zich zijn gekoppeld aan ethische dilemma’s rondom veiligheid en de postie van de professional naar de cliënt toe. Precies deze discussie staat symbool voor de sense of urgency; is toegang tot het internet een fundamenteel recht voor de doelgroep van de Dr. Scheylaan? Verwanten Ik heb het eerder gehad over de discussie die plaatsvindt op macro-niveau met als thema internetveiligheid. Mijn ervaring is dat het netwerk van de cliënt deze discussie ook ervaart. Vragen als: “wat als mijn kind/broer/zus iets koopt op het internet?” of “wat als iemand misbruik maakt van mijn kind/broer/zus?” komen voor. Daarom is het verstandig om aan deze discussie aandacht te geven; zijn binnen deze bezwaren ook kansen te vinden? En wat is nu eigenlijk veiligheid? Mag iemand fouten maken? De sense of urgency is hier terug te vinden binnen een ethisch bezwaar.
§ 2.3 Conclusie In dit hoofdstuk werd duidelijk gemaakt wat het praktijkprobleem nu precies inhoudt. Hoewel het woord ‘probleem’ in eerste instantie de digitale kloof inhoudt, is het uitgangspunt de kansen die het met zich meebrengt: e-Inclusie moet eerder als vanzelfsprekendheid fungeren dan dat het ingezet wordt als “voorkomen van erger”. Het probleem speelt zich vooral af op het hoogste niveau, het macroniveau dat doorwerkt op het microniveau van professionals en cliënten. In hoofdstuk vier ga ik hier dieper op in; eerst is er een theoretisch kader nodig om dit duidelijk neer te zetten, in hoofdstuk drie.
12
Hoofdstuk 3: Theoretisch kader Nu het praktijkprobleem is uitgezet, is het verstandig aandacht te besteden aan het theoretische kader; in dit hoofdstuk ga ik dieper in op het theoretische kader van het onderzoek. Welke thema’s liggen ter grondslag (sensitizing concepts) en welke kaders gebruik ik om dit onderzoek nader uit te werken? Daarnaast ga ik in op het veranderkundig model om de gedachtenverandering die nodig is geweest voor dit onderzoek in kaart te brengen.
§ 3.1 Sensitizing concepts Bryman (2008) spreekt van ‘sensitizing concepts’. Bryman omschrijft deze als “concepts that provide a general sense of reference and guidance in approaching empirical instances” (2008, p. 373). Met andere woorden; omdat de drie hoofdthema’s die ik heb gekozen voor dit onderzoek onderhevig zijn aan meerdere betekenissen, is het wijs deze eerst neer te zetten en duidelijk te maken wat precies de gebruikte begrippen inhoudelijk betekenen binnen dit onderzoek. Sommige van deze drie hoofdthema’s heb ik onderverdeeld in ‘kleinere’ stappen die weer de kern vormen van de interviews die ik heb gehouden met de cliënten en professionals. Ten tijde van de interviews met de cliënten en met de professionals was het me nog niet duidelijk welke thema’s precies het kader vormden. Daarom heb ik deze achteraf pas benoemd.
§ 3.1.1 Sensitizing concept I: Inclusie Onder het begrip ‘inclusie’ bestaan er verschillende betekenissen; een betekenis die het beste aansluit bij dit onderzoek is die van stichting Perspectief, een Nederlandse organisatie die kwalitatieve evaluaties verricht rondom kwaliteit van bestaan.
“Men spreekt van inclusie als aan het volgende is voldaan: mensen hebben waardevolle persoonlijke en sociale netwerken in de de samenleving. Zij maken gebruik van voorzieningen die voor iedereen bedoeld zijn. Zij wonen in de samenleving met mensen waarmee zij zich verbonden voelen. Kinderen en jongeren volgen breed toegankelijk, regulier onderwijs dat bijdraagt aan hun ontplooiing. Ieder schoolt zich op terreinen waar zijn interesses en ambities liggen. Mensen hebben gerespecteerde werkzaamheden of bezigheden in de samenleving en voelen zich gewaardeerde medewerkers. Zij nemen deel aan en dragen bij aan het sociale, culturele, religieuze en recreatieve leven in de samenleving (concerten, cafés, clubs, kerken verenigingen, sportevenementen etc.). Zij maken gebruik van welzijn- en gezondheidsvoorzieningen in de plaatselijke gemeenschap. Mensen hebben dezelfde rechten, kansen en verantwoordelijkheden als iedere burger.” Bron: http://www.participatiezorgenondersteuning.nl/Content.aspx?PGID=04ea6cf9-a9bc-40f98016-89b3376cf2e6
Het begrip ‘inclusie’, behoeft geen verdere uiteenzetting; het thema komt daarentegen wel terug in de rest van dit onderzoek.
13
§ 3.1.2 Sensitizing concept II: Zorg 2.0 De ‘2.0’ staat voor een hervorming die op het internet plaatsvond tijdens de opkomst van sites als Facebook (2004), YouTube (2005), Twitter (2006) etc. Sites waar men een beroep deed op de interactiviteit van de vele gebruikers. Gebruikers werden zelf de belangrijkste bron van informatie en informatieverspreiding. En de daarmee belangrijkste bijkomstigheid van ‘2.0’; er wordt nieuwe kennis ontwikkeld door deze gebruikers. Zorg 2.0 staat voor het inzetten van deze ervaringsdeskundigheid in de zorg en welzijnsector; meer de nadruk leggen op kennis van de gebruiker zelf via allerlei digitale wegen voor het verbreden van zijn of haar wereld, bijvoorbeeld via sociale media, filmpjes op YouTube of verschillende fora. Daarnaast geeft Lucien Engelen aan dat in de praktijk Zorg 2.0 tot nog toe bestaat uit pilots, proeven en pioniers (2012, p. 9). Het staat dus nog niet heel erg op de kaart, hoewel er op microniveau aandacht voor groeit in de vorm van kleine intiatieven. Digitalisering (van de samenleving) Bij het het woord digitalisering zal men al snel denken aan de verschillende toepassingen die in het dagelijks leven hun intrede hebben gedaan op het internet, zoals internet bankieren, het plannen van een reis of het kopen van een boek via bol.com. Een ‘lege’ zoekopdracht op Google Books, geeft alleen al 30.680.000.000 resultaten. Een anekdote van Lucien Engelen in de Markant van december, 2011 (p.17): “Vorige week legde ik thuis een gloednieuw telefoonboek op de stapel oud papier. Mijn zoon van veertien vroeg: “Wat is dat, pap?” Ik antwoordde: “Oh, daar zochten we vroeger telefoonnummers in op.” Het geeft een mooie weergave van de huidige gang van zaken rondom de vanzelfsprekendheid van internet in het dagelijks leven. Deze beweging noemt met de “digitalisering van de samenleving” of, verpakt in een definitie: “Met digitalisering worden de veranderingen bedoeld, die zich voltrekken in de maatschappij en de economie t.g.v. de invloed van informatie- en communicatietechnologie (ICT). Het hier gebruikte begrip ‘digitalisering’ is dus veel breder dan de toepassing van de ICT-sector”.9 Dit begrip zal terugkomen binnen de beschrijving van het praktijkprobleem. Mediawijsheid Volgens mediawijsheid.nl:“Mediawijsheid is alle kennis en vaardigheden en de mentaliteit die mensen nodig hebben om bewust, kritisch en actief mee te doen in de wereld van vandaag en morgen, waarin media een bepalende hoofdrol spelen.” De Raad voor Cultuur wil zelfs zo ver gaan door mediawijsheid en participatie in de samenleving te koppelen: 9
Mediawijsheid beslaat meer terreinen dan alleen het onderwijs: ook op het terrein van de zorg, de politiek of de veiligheid dienen burgers mediawijs te zijn. Mediawijsheid betreft meer mensen dan alleen kinderen en jongeren: om optimaal te kunnen functioneren in de hedendaagse maatschappij zou iedereen mediawijs moeten zijn. Het doel en de noodzaak van mediawijsheid ligt niet in de omgang met de media zelf maar
http://www.encyclo.nl/begrip/Digitalisering
14
in het kunnen participeren in het maatschappelijk proces. Bron: http://www.mediawijsheid.nl/?d=1&dtype=publicatie
Dit begrip heeft dus overlap met het eerste sensitizing concept: inclusie. e-Inclusie De VN heeft besloten dat toegang tot het internet als mensenrecht moet worden beschouwd10. Men heeft dus het ‘recht’ om het internet op te kunnen. Helaas is het internet niet toegankelijk genoeg voor iedereen en vissen mensen met een verstandelijke beperking achter het net; deze mensen hebben problemen met lezen, zijn op het internet kwetsbaar en er kan gemakkelijk misbruik gemaakt worden van deze mensen. e-Inclusie gaat iets verder dan Zorg 2.0; e-Inclusie gaat in op de inclusiegedachte. Namelijk dat elk individu mee moet kunnen doen met nieuwe ontwikkelingen op technologsich gebied, bijvoorbeeld computer- en internetgebruik. Sanne van der Hagen (blikopmedia.nl) weet dit mooi te omschrijven: “Als een burger optimaal kan participeren in de samenleving is er sprake van inclusie. Het optimaal participeren binnen onze gedigitaliseerde samenleving noemen we e-inclusie.“11 Een andere uiteenzetting van dit begrip was te vinden in het Verenigd Koninkrijk: “e-Inclusion aims to achieve that "no one is left behind" in enjoying the benefits of ICT. e-Inclusion means both inclusive ICT and the use of ICT to achieve wider inclusion objectives. It focuses on participation of all individuals and communities in all aspects of the information society. e-Inclusion policy, therefore, aims at reducing gaps in ICT usage and promoting the use of ICT to overcome exclusion, and improve economic performance, employment opportunities, quality of life, social participation and cohesion.”12 Het gaat er dus om dat mensen optimaal deel kunnen nemen aan de digitale samenleving.
§ 3.1.3 Sensitizing concept III: Normatieve professionaliteit Van der Bersselaar omschrijft dat normatieve professionaliteit staat voor een bewustzijn, waarin professionals zich waar nodig, bewust zijn van en zich actief moeten verhouden tot de spanning tussen kwaliteit van hun eigen bestaan en van het bestaan van hun cliënten of doelgroepen enerzijds en hun professionele handelen en de institutionele, organisationele en systematische krachtenvelden waarin zij verwikkeld zijn anderzijds (Van der Bersselaar, 2009, p. 17). Normatieve professionaliteit ligt bij de professional zelf: in het geval van dit onderzoek, wil ik me richten op wat de professinoal rechtvaardig vindt. Er is geen begrip waar zoveel discussie over is: het begrip ‘rechtvaardigheid’, aldus Von Schmid (2007, p. 45). Von Schmid maakt daarom een verdeling tussen drie vormen van rechtvaardigheid.
Rechtvaardigheid als gelijkwaardigheid
10
http://www.ohchr.org/EN/NewsEvents/Pages/DisplayNews.aspx?NewsID=11112&LangID=E www.blikopmedia.nl/home 12 http://ec.europa.eu/information_society/activities/einclusion/index_en.htm 11
15
Rechtvaardigheid als gerechtigheid
Verdelende gerechtigheid (2007, p. 43)
Gelijkwaardigheid heeft betrekking op de waarde dat elk mens gelijkwaardig is en uitgaat van de daaraan verbonden fundamentele rechten van de mens in onze samenleving (Von Schmid, 2007, p. 44). Rechtvaardigheid als gerechtigheid gaat uit van de waarde dat op iedereen, ongeacht wie diegene is of waar men vandaan komt, dezelfde wet van toepassing is. Volgens Schmid zit er een verschil tussen rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid, omdat rechtvaardigheid zich meer richt op de toepassing van wetten (2007, p. 44). Als laatste de verdelende rechtvaardigheid. Het gaat niet over de fundamentele rechten maar over de verdeling van baten en lasten binnen de samenleving (Von Schmid, 2007, p. 44). Over deze laatste vorm van rechtvaardigheid is het meeste discussie; het gaat uit van verschillende visies, waaronder de kapitalistische visie en de socialistische visie en richt zich op de bijdrage die men kan leveren aan de samenleving (Von Schmid, 2007, p. 44). Daarentegen is er een groot verschil tussen recht en rechtvaardigheid. Het woord ‘recht’ is een net zo complex begrip als rechtvaardigheid, omdat het een juridisch kader kan behelsen en in mindere mate een ethisch kader hoewel dit het wel ooit was. ‘Rechtvaardigheid’ gaat uit van wat ‘juist’ is. De Engelse vertaling van dit woord (justice – met het woord ‘just’) gaat al veel meer uit, van wat ‘juist’ is. En wat ‘juist’ is, heeft te maken met een ‘afgesproken waarheid’; wordt deze niet nageleefd dan volgt er een straf, resulterend in een boete of het afnemen van het recht op vrijheid. Maar is het rechtvaardig om door deze bezwaren het internet van deze mensen af te nemen? In mijn thesis richt ik me vooral op rechtvaardigheid als gelijkwaardigheids paradigma. Ik vind namelijk dat mensen met een verstandelijke beperking net zo goed het internet op kunnen; er is alleen een aantal aanpassingen nodig om het internet laagdrempeliger te kunnen maken voor deze doelgroep. Daarnaast speelt deze ethische kwestie door naar de verwanten van deze cliënten; in een focusgroep wil ik uitzoeken welke bezwaren dit precies zijn en welke normen en waarden daaraan vast zitten, zonder in te gaan op wat goed of fout is. Het sensitizing concept rondom normatieve professionaliteit komt terug in de SWOT-analyses die ik opstel naar aanleiding van de interviews en de focusgroepen; één met de antwoorden door de cliënten, één met de antwoorden van de professionals en één met de antwoorden van de verwanten. Deze drie SWOT-analyses neem ik in de laatste fase van het onderzoek door met de professionals, om tot een volwaardige visie te kunnen komen. Daarnaast gaat het erom ‘wat mensen vinden’; hoe denkt men over e-Inclusie?
§ 3.1.4 Licht verstandelijke beperking In deze paragraaf behandel ik een begrip dat niet nader in te delen zijn onder de sensitizing concepts, maar dat toch voor verwarring kan zorgen mits hier niet bij wordt stilgestaan.
16
Mensen met een licht verstandelijke beperking In deze opzet zal ik het vaak hebben over ‘mensen met een licht verstandelijke beperking’. Er is echter een schat aan variabelen en betekenissen betreffende dit begrip. Ik wil me eerst richten op de betekenis die de DSM-IV-TR erover geeft. De DSM-IV-TR wordt gebruikt als een classificatiemodel om psychische en/of psychiatrische stoornissen te diagnosticeren. Volgens de DSM-IV-TR criteria: DSM-IV-Criteria Zwakzinnigheid (mental retardation) A. Verstandelijk duidelijk onder het gemiddelde functioneren: een IQ van ongeveer 70 of lager bij een individueel toegepaste IQ-test (bij zeer jonge kinderen op basis van een inschatting van een verstandelijk significant onder het gemiddelde functioneren) B. Gelijktijdig aanwezige tekorten in of beperkingen van het huidige aanpassingsgedrag (dat wil zeggen of betrokkene er in slaagt te voldoen aan de standaarden die bij zijn of haar leeftijd verwacht kunnen worden binnen zijn of haar culturele achtergrond) op ten minste twee van de volgende terreinen: communicatie, zelfverzorging, zelfstandig kunnen wonen, sociale en relationele vaardigheden, gebruik van gemeenschapsvoorzieningen, zelfstandig beslissingen nemen, functionele intellectuele vaardigheden, werk, ontspanning, gezondheid en veiligheid. C. Begin voor het achttiende jaar. Codeer op basis van de mate van ernst die het niveau van verstandelijke beperkingen weerspiegelt: Lichte zwakzinnigheid (Mild Mental Retardation) Niveau IQ 50-55 tot ongeveer 70
Een betekenis van het woord ‘beperking’ kan een medische, maatschappelijke, culturele, sociale en tijdsgebonden betekenis hebben (Kröber & van Dongen, 2011, p. 23). Dat maakt het begrip moeilijk behapbaar te duiden, gezien de ‘grilligheid’ van het begrip zelf. Op de Dr. Scheylaan wonen verscheidene cliënten met een licht verstandelijke beperking. In het algemeen zijn deze mensen behoorlijk zelfredzaam en hebben voornamelijk ondersteuning nodig bij het vergroten en behouden van het netwerk of het ‘behapbaar’ maken van de wereld. Dit, door in gesprek te gaan met de cliënt over situaties in het dagelijks leven die voor onduidelijkheid zorgen, zoals relaties met anderen of ‘hoe je moet zeggen dat je het niet begrepen hebt en of het dan nog eens uitgelegd kan worden.’
§ 3.2 e-Inclusie: Nationaal & Internationaal Een internetzoekopdracht met als woord ‘e-Inclusie’ levert een aanzienlijke hoeveelheid ‘hits’ op13; echter, het begrip is nog jong gezien de artikelen en het onderzoek dat er naar gedaan is. Op sites als Linked-in.com wordt er kennis gedeeld en wordt de groep rondom e-Inclusie steeds groter14. In de groep wordt er gewezen op voortgang in België, koploper op het gebied van dit onderwerp. 13 14
e-Inclusie in Google: 144.000 hits. Zie screenshot Linked-in groep in bijlage.
17
Nationaal Omdat het onderwerp e-Inclusie en Zorg 2.0 ‘booming’ is, is de zoektocht naar relevante vakliteratuur niet een ‘zoektocht’ te noemen. Er is immers genoeg over geschreven en dus te vinden. Eerder noemde ik al de december-uitgave van het blad Markant die er een gehele editie aan gewijd heeft. Daarnaast is er een aantal artikelen die zich richten op het nut van deze beweging, ondermeer van Kröber (Pameijer), Langendoen (Erasmus Universiteit) en Steyaert. Onderzoek Kröber, H. (2010), Gehandicaptenzorg, inclusie en organiseren. Verkregen op 30 december, 2010 http://pameijer.nl/node/680 Langendoen, S. (2009) De invloed van internet op sociale isolatie van verstandelijk en lichamelijk gehandicapten, Erasmus Universiteit, Rotterdam. Geraadpleegd op 14 mei, 2011 http://oaithesis.eur.nl/ir/repub/asset/6384/Scriptie Sanneke Langendoen.pdf Steyaert, J. (2008), Digitalisering van het Sociaal Netwerk Geraadpleegd op 3 april, 2011 www.steyaert.org/jan/publicaties/2008Alertdigitalisering.pdf Literatuur rondom participatie en inclusie Kröber, H.R.TH. & van Dongen, H.J. (2011), Sociale inclusie – Succes- en faalfactoren, Amsterdam, Uitgeverij Nelissen Tonkens, E. (2009), Tussen onderschatten en overvragen; Actief burgerschap en activerende organisaties in de wijk, SUN, Amsterdam. Websites
http://www.blikopmedia.nl/ http://www.williewebwijs.nl/ http://www.esocialwork.eu/ http://www.pilotus.nl/
Daarnaast is er een aantal organisaties binnen Nederland die al stappen hebben ondernomen op het gebied van e-Inclusie en zorg 2.0. ’s Heerenloo en Bartiméus zijn koplopers op het gebied van eInclusie. Bij deze organisaties valt genoeg informatie te halen als het gaat om praktische oplossingen en practices; zou dat ook bij de Dr. Scheylaan werken? Internationaal Net iets over de grens in België15 is men begonnen met een site (ictwijs.eu) om toepassingen in kaart te brengen; om informatie toegankelijker te maken op het internet voor mensen met een verstandelijke beperking. Dit, door bijvoorbeeld een aangepaste browser in te zetten die teksten voor leest, men niet hoeft te dubbel-klikken en het laten zien van een gemakkelijkere interface met
15
http://www.ictwijs.eu/launch.cfm
18
grote ‘knoppen’. Daarnaast is er een organisatie in Vlaanderen (Expertisenetwerk Onlinehulpverlening) die zich inzet voor meer bekendheid van online mogelijkheden binnen het sociaal werk. Deze site werkt dus vooral aan bewustwordingsprocessen binnen het sociaal werk en vraagt aandacht voor de vele mogelijkheden. Er speelt dus genoeg in Belgie, maar hoe zit dat in andere Europese landen, of zelfs aan de andere kant van de wereld zoals bijvoorbeeld in Amerika? Deze vraag heb ik gesteld aan de Linked-In-groep VG2.0 (Verstandelijk Gehandicapt 2.0) en ik werd gewezen op initiatieven in ondermeer Polen en het Verenigd Konkinkrijk, waar men zich vooral richt op de bekendmaking van computergebruik in de zorg en welzijnsector. De ‘e-Inclusion Awards’ is hier een mooi voorbeeld van16. Tijdens deze ‘awards’ wordt het beste idee en initiatief op e-Inclusie beloond. Maar doordat er zoveel voorbeelden en practices langskomen, worden deze allen gedeeld op de websites, waar mensen weer ideeën uit op kunnen doen voor de eigen praktijk. Een zoekopdracht op de site www.epractice.eu geeft een schat aan toepassingen op het gebied van e-Inclusie in Europa. Echter, wanneer men (op deze site) de zoekopdracht “Amerika & e-Inclusion” ingeeft, dan is de informatie beperkt: slechts 2 ‘hits’17. En van deze twee hits is er één project al opgeheven. Het andere project betreft een samenwerkingsinitiatief dat is georganiseerd vanuit de eerder genoemde bijeenkomst in Riga over e-Inclusie. Vier landen (België, Zwitserland, Spanje & Frankrijk) hebben een samenwerkingsverband opgezet om eGovernment te promoten bij gemeentes18. Voor het onderzoek dus niet relevant. Een zoekopdracht op Google levert meer op: door te zoeken op ‘e-Inclusion America’, kwam ik op de site van Internet Innovation Alliance. Een stichting die zich inzet voor toegankelijk internet voor alle Amerikanen. “High speed broadband internet connects people, spurs economic development, improves education, health care and environmental sustainability. Without it, many rural and underserved communities and their residents remain at a disadvantage, unable to access the benefits or oppurtunities available to already ‘connected’ communities”19 Een soorgelijk initiatief waar vooral op Europees gebied ook aan gewerkt wordt door ondermeer de eerder genoemde ‘e-Inclusion Awards’, ‘onbekend maakt onbemind’ en er moet eerst gewerkt worden aan bekendheid van het onderwerp zelf. Er wordt echter niet snel vanuit een probleemstelling gedacht; meer vanuit een vanzelfsprekendheid. De vraag is niet “waarom mensen met een beperking op internet?”, maar meer “waarom niet?”
§ 3.3 Conclusie In dit hoofdstuk stonden de belangrijkste begrippen van dit onderzoek centraal. Inclusie, Zorg 2.0 en normatieve professionaliteit. Daarnaast is er aandacht besteed aan ‘wat er al is’ op dit gebied.
16
http://www.e-inclusionawards.eu/
17
http://www.epractice.eu/cases/view_all?search=&Countries=48&domain=124&Sector=All&Status=All&Type_o f_initiative=All&Regular_Case_Awards=All&filter=1&content_type=case_type&op=Apply&sort=date&order=de scending&form_build_id=form-7b74844abe2541b35c4a0fc85f7be4e8&og_public=0 18 Het gebruik van informatie- en communicatietechnologie bij overheidsdiensten in combinatie met organisatorische veranderingen en nieuwe vaardigheden met het oog op een verbetering van de openbare diensten. 19 http://internetinnovation.org/activities/broadband-petition
19
Artikelen verschijnen elke dag op het internet; e-Inclusie is een onderwerp dat steeds bekender raakt onder professionals binnen een zorg- en welzijnsetting. Nu het theoretisch kader duidelijk is, ga ik dieper in op de aanleiding van het probleem; ik ben hier al kort op ingegaan in hoofdstuk 2. Nu verdiep ik het probleem vanuit veranderkundig perspectief. Ik gebruik hierbij een aantal begrippen die in dit hoofdstuk zijn uitgewerkt.
20
Hoofdstuk 4: Urgentie vanuit veranderkundig perspectief Bij veranderingen op de werkvloer komt er een scala aan processen om de hoek kijken; wat is nu de meest gepaste manier om een team voor te bereiden op een andere denkwijze of een andere manier van werken? Ook deze vraag stelde ik mezelf tijdens het onderzoek. Want als een onderzoek slechts door één iemand getild wordt is er geen draagvlak en is het onderzoek (en dus ook de verandering) gedoemd te mislukken. Zo ook, bij team Dr. Scheylaan. In deze paragraaf ga ik in op het veranderkundig model dat als grondslag ligt om de verandering in kaart te brengen.
§ 4.1 Cultureel-historische activiteitstheorie van Engeström (CHAT) De CHAT plaatst het leren van de professionals in de context van de expansie van de activiteitssytemen waarin zij werkzaam zijn, aldus Miedema & Stam (2010, p. 36). “Praktijk- & kennisontwikkeling en individueel en collectief leren gaan hand in hand met de transformatie van een activiteitssysteem. (...) Binnen dit activiteitssysteem vindt een activiteit plaats die gericht is op een object” (2010, p. 36-37). De kern is dat verschillende individuën onderdeel zijn van een verandering die kan leiden tot een nieuwe manier van denken en werken; vandaar, activiteitssysteem. Professionals merken deze verandering en ervaren tegenstellingen in de nieuwe manier van werken ten opzichte van de oude manier van werken. Pas wanneer deze tegenstellingen leiden tot een compleet nieuwe vorm van werken en er een compleet nieuw activiteitssysteem ontstaat, kan er gesproken worden van expansief leren (Miedema & Stam, 2010, p. 37). De grote driehoek staat symbool voor het complete activiteitssysteem dat opgebouwd is uit zes facetten die in verbinding met elkaar staan middels kleinere driehoeken. Ik zal nu kort ingaan op hoe de zes facetten opgebouwd zijn. Ik geef in deze paragraaf een korte uitleg van de theorie,waarna ik in een later hoofdstuk ik deze dieper uiteenzet met behulp van de interviews en andere data. Het subject kan gezien worden als de handelende factor binnen het systeem; in dit geval zijn dat de professionals van de Dr. Scheylaan, (...) met zijn specifieke kenmerken en kwalificaties (Miedema & Stam, 2010, p. 38). Het object van handelen is het doel van het activiteitssysteem, anders gezegd het ‘motief’ van het handelen. “Het object en het motief van het activiteitssysteem geven samenhang en continuïteit aan de activiteiten van de deelnemers” (Miedema & Stam, 2010, p. 38). Dit gemeenschappelijke ‘doel’ bestaat nog niet: “objecten zijn daardoor materiële en sociale projecties met een open eind. Ze zijn gericht op iets wat nog niet bestaat” (Miedema & Stam, 2010, p. 38). In dit geval omvat deze een bewustzijn tot e-Inclusie. Om (als subject) tot dit object te komen, experimenteert de Dr. Scheylaan al met ‘tools’, in de vorm van computergebruik met cliënten. “De tools verwijzen naar de gehanteerde wetenschappelijke theorieën en materiële artefacten zoals fysieke inrichting, ICT, etc. (Miedema & Stam, 2010, p. 38). De gemeenschap waarin de activiteit plaatsvindt, wordt de CoP genoemd, de community of practice. Het betreft alle deelnemers aan een activiteitssysteem die hetzelfde object delen (Miedema & Stam, 2010). Verwanten en ouders spelen een rol in dit project en maken dus deel uit van de CoP. De arbeidsdeling omvat wie welke taken 21
heeft en wie welke verantwoordelijkheden heeft binnen het activiteitssyteem of anders gezegd, “het verwijst naar de verdeling van taken, bevoegdheden, en verantwoordelijkheden tussen de deelnemers en maakt duidelijk: wie wat doet binnen het activiteitssysteem” (Miedema & Stam, 2010, p. 38). Als laatste worden de regels genoemd; de regels naar de impliciete en expliciete regelingen waaraan het handelen onderworpen is (Miedema & Stam, 2010, p. 38).
Visie
Figuur 1: Cultuur-historische activiteitstheorie – links: ingevulde versie. Rechts: Sjabloon uit Miedema & Stam.
De kleinere driehoekjes die ik eerder benoemde: de tools bemiddelen tussen subject en object, de arbeidsdeling tussen community of practice en object en tenslotte bemiddelen de regels tussen het subject en de community of practice. Om dieper in te gaan op de achtergrond en aanleiding van dit onderzoek gebruik ik een aantal thema’s die als grondslag kunnen worden beschouwd voor het onderzoek. Ik gebruik de terminologie zoals deze is weergegeven door Engeström in het boek “Leren van innoveren” door Miedema & Stam (2010).
§ 4.1.1 Objectverschuiving en grenservaringen Wanneer het object (motief) verandert, spreekt men van een objectverschuiving. De oude situatie kan omschreven worden als ‘werken zonder bewustzijn van e-Inclusie’ naar ‘werken met een bewustzijn van e-Inclusie’. Deze nieuwe vorm van denken gaat niet zonder slag of stoot; er kunnen op verschillende niveau’s conflicten plaatsvinden. Men voelt zich onzeker of weet niet hoe om te gaan om met deze nieuwe situatie. Dit noemt men grenservaringen. Of, zoals Miedema & Stam (2010) aangeven, door Meijers & Wardekker (2001) aan te halen: “(...) wanneer een individu probeert méér of voller te participeren in een sociale praktijk en daarmee terecht komt in een situatie, waarin het niet in staat is tot adequaat handelen omdat het zich niet volledig kan identificeren met de nieuwe situatie en de rol (eisen) die vanuit de situatie aan hem gesteld worden” (2010, p. 39). Deze onzekerheden breng ik in kaart met behulp van interviews.
22
Figuur 2: Ideaal-typische expansieve cycly van een activiteitssyteem
Hierboven ziet u een weergave van de ideaal-typische expansieve cycli van activiteitssystemen. Hieronder ziet u een korte uitleg over de verschillende fasen. Fases van de expansieve leercyclus De primaire tegenstellingen van de needfase: betreft de basisspanning en basistegenstellingen binnen een activiteitensysteem en zijn omgeving. Deze tegenstelling komt in de vorm van spanningen, onvrede en conflicten aan de oppervlakte en leidt in eerste instantie tot het plaatsen van vraagtekens bij het bestaande activiteitensysteem. De secundaire tegenstellingen van de double-bindfase: in deze fase komen primaire tegenstellingen op scherp te staan. De deelnemers aan het activiteitensyteem passen niet alleen instrumenten toe, maar passen die, al dan niet bewust, ook voortdurend aan. Ze gehoorzamen aan regels die ze ook omvormen. Ze werken binnen arbeidsdelingen maar ontplooien ook nieuwe taken. Hun onvrede leiden zij op die manier naar scherper geformuleerde doelen. De tertiaire tegenstellingen van de Object/Motief constructiefase: De deelnemers maken een nieuw Object vanuit het Motief om een oplossing te vinden voor de primaire en secundaire tegenstellingen. Dat doen ze met behulp van nieuwe instrumenten, regels en arbeidsdelingen. Daarbij worden ze geconfronteerd met sterke conflicten tussen oude en de nieuwe manieren van doen (en denken) Dat gaat gepaard met angst, weerstand, stress en andere psychische conflicten binnen individuele deelnemers en teams. De quartaire tegenstellingen van de application and generalizationfase: treden op wanneer de tertiaire tegenstellingen die door de objectverschuiving te voorschijn kwamen, in lijn wordt gebracht met de omringende activiteitensytemen. De consolidation and reflectionfase: de nieuwe activiteit wordt versterkt en aan kritische reflectie onderworpen: het begin van een nieuwe cyclus. Bron: Miedema & Stam, 2010, p.42 Deze fasen hebben betrekking op het verloop van het veranderproces an sich, want er zal een ander gedachtenproces gevraagd worden van de Dr. Scheylaan om op deze verandering in te kunnen spelen. De Dr. Scheylaan is niet bekend met het werken volgens het uitgangspunt van e-Inclusie. De Dr. Scheylaan is zoekende naar hoe men precies moet handelen binnen de steeds meer digitaliserende samenleving. Het vraagt een nieuwe vorm van werken die geleerd moet worden. 23
§ 4.2 Implementeren van verandering Na de CHAT behandeld te hebben, is het verstandig nog in te gaan op het implementatieproces van deze verandering; hoe kan dit het beste gerealiseerd worden. Ook in dit geval ben ik op zoek gegaan naar een passende aanpak, die ervoor zorgen dat het onderzoek (juist: de verandering) een succes kan worden. Eerst ga ik in op de begrippen ‘bovenstroom’ en ‘onderstroom’.
§ 4.2.1 Bovenstroom Smith geeft aan dat de bovenstroom of ‘espoused theory of action’ het geheel beslaat van wat men aan de oppervlakte ziet van elkaar; “Espoused theories are the words we use to convey what we do or what we would like others to think we do” (2001, p. 2). Traditionele (niet slagende) veranderingen richten zich vooral op het veranderen van de bovenstroom. De bovenstroom zie ik als de rationele, vanuit een behavioristisch perspectief beschreven dagelijkse waarheid binnen een organisatie. Ik zie de bovenstroom als een versimpeling van complexe praktijken; verandering top-down inzetten, vanuit een machtsbeweging. De nadruk leggend op cijfers in plaats van menselijke factoren. Bovenstroom is rationeel. Van Es (2008) trekt een zelfde conclusie. BOVENSTROOM
Kenmerken
Bewust Rationeel Directief
Het bedrijfsmatige denken van doelen, plannen, budgetteren, instrumenteren, uitvoeren, controleren, sturen, realiseren en evalueren. Doelmatig en gericht op continuïteit. De (quasi-) objectiviteit domineert.
Bron: Van Es, 2008, p. 78
§ 4.2.2 Onderstroom Bekeken vanuit het behaviorisme, is de onderstroom (de ‘theory in use’) de Black Box te noemen; alles wat onder de oppervlakte bevind of hoe Smith (2001) die noemt n.a.v. de theorieën van Argyris; “Theories in use govern acutal behaviour and tend to be tacit structures” (p. 2). Ook hier trekt Van Es dezelfde conclusie. ONDERSTROOM
Kenmerken
Onbewust Emotioneel associatief
De menselijke behoefte aan zelfstandigheid, billijkheid, erkenning, vertrouwdheid en geborgenheid op basis intuìtie, instinct, emotie, creativiteit en (zelf) respect. De subjectiviteit domineert.
Bron: Van Es, 2008, p. 78
§ 4.2.3 Gevolgen voor het verandertraject Juist om de onderstroom in kaart te brengen heb ik gekozen om interviews te doen volgens de narratieve methode: Abma (2006) geeft aan dat het luisteren naar en het uitwisselen van verhalen kan leiden tot een groter onderling begrip tussen groepen en belanghebbenden (p. 71). Daarom is de keuze gemaakt om zoveel interviews af te nemen in dit onderzoek; de verhalen brengen namelijk de onderstroom in kaart. Hoe denkt men nu echt over e-Inclusie? Daarnaast: Swanborn (2002) noemt 24
dit in het hoofdstuk rondom de interactieve modelbouw; “Doordat de deelnemers betrokken worden bij de dataverzameling, blijven zij niet vreemd staan tegenover het onderzoek, maar identificeren zij zich daar juist mee” (p. 185-186). Het is een middel om draagkracht te vergroten onder de participanten. Doordat dit onderzoek zich nu juist op de onderstroom heeft gericht is de kans dat het onderzoek slaagt groter (er is tenslotte meer draagvlak). Uiteindelijk komen deze verhalen bij elkaar tijdens de laatste focusgroep met de professionals, om tot een visie te komen.
§ 4.2.4 Creëren van Hotspots Gratton (2007) omschrijft een hotspot als volgt: “Wanneer er binnen of tussen bedrijven hotspots ontstaan, genereren deze energie voor het benutten en toepassen van bestaande kennis en het daadwerkelijk op onderzoek uitgaan naar het onbekende. Als gevolg hiervan zijn hotspots voor organisaties fantastisch omdat ze waarde creëren en een prachtig levensverrijkend fenomeen voor alle mensen die erbij betrokken zijn” (p.13). Volgens Gratton ontstaat een hotspot als er rekening gehouden wordt met drie factoren: Samenwerkingsgericht denken (delen van kennis met anderen). Grenzen overschrijden. Volgens Gratton (2007) onstaan de meeste hotspots onder mensen die elkaar niet kennen en die zelfs buiten de organisatie werkzaam zijn (p. 26).
Figuur 3: Diepgang relaties tov mate van grensoverschrijding
In dit schema is te zien wat nu de beste ‘plek’ is om tot nieuwe ideeën te komen: het kwadrant rechtsboven is voor de Dr. Scheylaan waarschijnlijk de beste manier om tot nieuw leren te komen. Juist omdat de stichting bestaat uit 52 behoorlijk zelfsturende clusters is de verbinding niet heel erg sterk tussen deze clusters onderling; “Feit is dat nieuwe ideeën en inzichten meestal niet ontstaan uit sterke verbindingen, maar uit de vele zwakke verbindingen die mensen onderling hebben (Gratton, 2007, p. 93). Aanstekelijk doel (zonder aanstekelijk doel is er geen draagvlak voor de verandering). 25
Het uitgangspunt van deze drie factoren is dat een samenwerkende houding, in combinatie met grensoverschrijdend denken en een aanstekelijk doel, enthousiasme genereert voor een verandering en creërt ‘durf’ om een andere weg in te slaan. Een ander woord voor dit enthousiasme, met een groot draagvlak wordt ‘emergentie’ genoemd. Naar aanleiding van een artikel van Wheatley & Frieze (2008) werd het me duidelijk dat emergentie niet vrijwillig ontstaat; maar je kan het wel moderaten door de juiste mensen met elkaar in verbinding te brengen. “When separate, local efforts connect with each other as networks, then strengthen as communities of practice, suddenly and surprisingly a new system emerges at a greater level of scale” (Wheatley & Frieze, 2008, p. 1). Ik weet dat er veel kleine initiatieven zijn binnen de stichting als het gaat om computergebruik: hoewel niet onderzocht, krijg ik wel het idee dat het wiel meermalen al is uitgevonden op verschillende locaties. Het zou mooi zijn deze al opgedane kennis met elkaar te delen. De manier waarop deze kennis gedeeld kan worden en waarom deze kennis zo belangrijk is, wordt uitgelegd in de volgende paragraaf.
§ 4.3 Boundary crossing & co-creatie Bij het vormen van een nieuw object kan of moet de hulp ingeschakeld worden van andere netwerken over de grenzen van het activiteitssysteem heen (Miedema & Stam, 2010, p. 44). Men gaat als het ware letterlijk over de grenzen heen van het activiteitssyteem. Miedema & Stam (2010) halen Engeström aan: “These multiple contexts demand and afford different, complementary, but also conflicting Tools, rules and patterns of social interaction. Criteria of expert knowledge and skill are different in the various contexts. Experts face the challenge of negotiating and combining ingredients from different contexts to achieve hybrid solutions (Engeström, 1995, p.320). Het belang van samenwerken met andere netwerken buiten het bestaande systeem staat hier centraal. Dit komt overeen met de eerder benoemde uitgangspunten van het creëren van een hotspot. Volgens www.cocreatie.net, omvat co-creatie het volgende:
“Co-creatie is wat er gebeurt wanneer individuen, groepen of organisaties, die betrokken zijn op een als complex ervaren uitdaging, samen oplossingen creëren die tegemoet komen aan een algemeen belang. Het is een zelfsturend of hooguit gefaciliteerd proces waarin er sprake is van authentieke en respectvolle interacties tussen mensen die streven naar een gedeelde kijk op de gewenste toestand en gedragen acties in die gewenste richting.” Bron:
http://www.cocreatie.net/index.php?option=com_content&view=article&id=3&Itemid=3&phpMyAd min=mPknaoRv8YhADie1py1ggHiTqw4
Ook bovenstaande betekenis legt uit, dat men bezig is met leren als collectief. Wierdsma en Swieringa (2002) zeggen hierover: “Wie een lerende organisatie wil creëren, moet beginnen samen te leren. Het houdt een strategie in van samen handelend leren: het co-creëren van de verandering” (p. 170). Co –creatie kan men dus zien als een hulpmiddel (naast de cultureel-historische activiteitsheorie) om met elkaar tot een verandering te kunnen komen. Wierdsma & Swieringa voegen hieraan toe: “(...) het is een proces van gezamelijke betekenisgeving” (2002, p. 170).
26
Veranderen gaat niet zonder slag of stoot; er zijn mensen bij betrokken die daar een mening over hebben. Hier moet naar geluisterd worden, maar het geeft ook ruimte om tot een nieuw soort leren te komen: een nieuwe visie te ontwikkelen rondom e-Inclusie. Door eerst van elkaar te leren en deze kennis dan te delen met andere locaties of organisaties. Nu het theoretische kader is behandeld, kan er op een dieper niveau gekeken worden naar de grondslag van verandering: waarom is verandering überhaupt nodig? Wat maakt het urgent?
§ 4.4 Verschuiving van verzorgingsstaat naar participatiestaat www.thesauruszorgenwelzijn.nl omschrijft de participatiestaat als volgt: “Staatsvorm, opvolger van de verzorgingsstaat, waarin de overheid niet meer de burgers van de wieg tot het graf verzorgt, maar ze stimuleert en ruimte geeft om te participeren op de arbeidsmarkt en een vangnet garandeert als het misgaat; van de burgers wordt eigen verantwoordelijkheid en participatie aan de samenleving verwacht.” http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/participatiestaat.htm Door deze transformatie van de verzorgingsstaat is de beeldvorming rondom mensen met een verstandelijke beperking sterk veranderd: van zorgbehoevende patiënten tot zelfstandige, voor zichzelf opkomende participerende mensen met gelijke rechten als welk ander mens dan ook. Een beperking is pas een beperking als men ermee geconfronteerd wordt vanuit de maatschappij: er is niet voor niets de wet ‘volwaardig burgerschap’20. Niemand hoeft ‘beperkt’ te zijn; de maatschappij moet zich aanpassen aan deze doelgroep zodat deze doelgroep niet meer ‘beperkt’ is. Dat wil zeggen dat laagdrempeligheid, in welke context dan ook, een credo is geworden. Helaas is dit in de praktijk anders. Uit een onderzoek van de Universiteit van Twente blijkt dat internet zelfs voor de gemiddelde Nederlander als ingewikkeld wordt ervaren (Van Deursen & Van Dijk, 2008). Daarnaast voegen de onderzoekers er aan toe dat mensen met een laag opleidingsniveau moeilijker om kunnen gaan met het internet dan mensen met een hoger opleidingsniveau. Mensen met een verstandelijke beperking hebben veelal een laag opleidingsniveau; volgens de uitkomsten van het onderzoek kunnen deze mensen dus moeilijk met internet omgaan. En dat wordt als een probleem gezien: er ontstaat na verloop van tijd een ‘digitale kloof’, het verschijnsel dat mensen die niet mee kunnen komen met de nieuwste ontwikkelingen op technisch gebied in een sociaal isolement terecht kunnen komen. Wat is het belang van de cliënt als het gaat om het opdoen van competenties rondom computergebruik? Steyaert spreekt zelfs van een ‘digitale kloof’ die dieper gaat: het gevaar dat het verschil in toegang tot nieuwe media een basis vormt voor nieuwe vormen van sociale uitsluiting (Steyaert, 2008, p. 16). Dit gevaar in ogenschouw genomen, is het belangrijk mensen met een verstandelijke beperking handvatten te geven om zich staande te houden in de ‘verdigitalisering’ van de samenleving. Verwanten en/of ondersteuners kunnen de cliënt ondersteunen in het omgaan met de computer en/of internet. Naast deze bezwaren heeft het ook met de rechten van de mens te maken, vastgesteld in het EUverdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD). Onder de kop ‘participatie’ is er de volgende beschrijving gegeven: 20
http://www.canonsociaalwerk.eu/nl/details.php?cps=47&canon_id=58
27
“(…) waarborgen dat personen met een handicap en hun gezin hun EU-burgerrechten op gelijke voet kunnen uitoefenen, door wederzijdse erkenning van gehandicaptenkaarten en aanverwante rechten; faciliteiten om gebarentaal en brailleschrift te kunnen gebruiken bij het uitoefenen van het stemrecht bij EU-verkiezingen of wanneer men te maken heeft met EU-instellingen; stimuleren dat websites en auteursrechtelijk beschermde werken, zoals boeken, in een toegankelijk formaat beschikbaar komen”.21 Helaas heeft Nederland dit verdrag niet ondertekend, waardoor dit hier niet van kracht is. Volgens de visie van Esdégé-Reigersdaal heeft dit geen gevolgen voor de praktijk: mensen met een verstandelijke beperking hebben net zoveel rechten als ieder ander mens. Maar het gaat erom dat op papier deze rechten nog niet vastgelegd zijn, nog niet erkend zijn.
§ 4.5 Primaire tegenstelling: Digitalisering van de samenleving De primaire tegenstelling komt neer op een basisspanning en op meerdere basistegenstellingen binnen een activiteitssysteem en zijn omgeving (Miedema & Stam, 2010). De basisspanning is in deze context is terug te vinden in de digitalisering van de samenleving. Iets dat terug te vinden is in het begrip globalisme. Giddens (2009) omschrijft globalisatie als volgt: “Globalization refers to the fact that we all increasingly live in one world, so that individuals, groups and nations become ever more interdependent. (…) The coming together of political, social, cultural and economic factors creates contemporary globalization.” (2009, p. 126-127) Hieronder valt dus ook de groei aan technologische toepassingen die een vaste plaats hebben ingenomen binnen het dagelijks leven, die weer gekoppeld zijn aan het ‘moderne denken’.
§ 4.5.1 Sleutelfactoren volgens Giddens Giddens (2009) geeft aan dat er drie sleutelfactoren zijn als het gaat om ‘modern denken’. Als eerste noemt Giddens de culturele factor, die het moderne denken omsluit. “We no longer assume that customs of habits are acceptable merely because they have the old-age authority or tradition. (…) Ideals of self-betterment, freedom, equality and democratic participation are largely creations of the past centuries” (Giddens, 2009, p. 125). De tweede factor is te vinden binnen de economische factor; “Consider the current development of information technology. In recent decades the power of computers has increased many thousands of times over” (Giddens, 2009, p. 125) Het belang van een computer in huis is bijna een vanzelfsprekendheid geworden omdat het toegang geeft tot kennis. “Widespread use of the internet and mobile phones is deepening and accelerating processes of globalization; more and more people are becoming interconnected through the use of these technologies and are doing so in places that have previously been isolated or poorly served by traditional communications” (Giddens, 2009, 129130). Steeds meer mensen zijn dus online; in mijn vooronderzoek (waar ik verderop in deze thesis dieper op in ga) kwam ik tot de conclusie dat er nog behoorlijk weinig mensen met een verstandelijke beperking, gebruik maken van het internet De derde factor (die in mindere mate relevant is voor mijn onderzoek) omvat de politieke functie van technologie; denk aan bijvoorbeeld de ‘space-race’ in de Koude Oorlog of militaire technologie.
21
http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/10/1505&format=HTML&aged=0&language=NL&guiLanguage=fr
28
Internet neemt een steeds grotere plaats in binnen ons leven. Dit is erkend aan de hand van verschillende bronnen, waaronder de trend- en signaleringsrapportage van MEE.22
§ 4.5.2 Trend- en signaleringsrapportage MEE 2012 MEE heeft in 2012 een “Trend- en signaleringsrapportage” geschreven om in kaart te brengen welke trends zich op dit moment afspelen nu de maatschappelijke en economische ontwikkelingen en het overheidsbeleid het leven ingewikkelder maken voor mensen met een verstandelijke beperking (KLIK23, 2012, p. 33). Specifiek worden de problemen rondom digitalisering van de samenleving genoemd. MEE geeft een aantal voorbeelden:
Het inschrijven op woningen van de woningbouwvereniging kan alleen nog via internet. Sommige gemeenten hanteren een digitale vragenlijst als eerste intake voor het Wmoloket. Coaching bij het integratietraject gebeurt digitaal. Toegang tot de gemeentelijke kredietbank is bij sommige gemeenten alleen digitaal. Het gebruik van DigiD is steeds vaker verplicht, onder andere bij het UWV. Bron: http://www.mee.nl/nieuws/trend-en-signaleringsrapportage
Wat er volgens MEE nodig is, is vooral dat websites toegankelijker moeten worden voor mensen zonder een beperking als voor mensen met een beperking (in de meest brede zin van het woord). Ik deel deze gedachte; wel denk ik dat er veel meer vanuit een kans uitgegaan moet worden en minder vanuit een probleemsituatie.
§ 4.6 Secundaire tegenstelling: Digitalisering op organisatieniveau Zoals eerder benoemd, is Esdégé-Reigersdaal bezig met de digitalisering van het cliëntdossier; om deze toegankelijker te maken voor professionals, maar ook voor cliënten. Ook de Raad van Bestuur was de Markant van december niet ontgaan24; “waarom staat Esdégé-Reigersdaal niet in deze top 25?” Het besef dat er nog onbenut potentieel ligt op dit gebied, is voor Esdégé-Reigersdaal reden geweest om initiatieven (zoals het toegankelijker maken van dossierinzage) te motiveren bij werkers. Op vele locaties zijn particuliere initiatieven gestart in de vorm van computergebruik van cliënten. Vaak door een vraag van de cliënt zelf, niet zozeer van de ondersteuner. In de KLIK van april 2012 wordt zelfs aangegeven dat de ondersteuner (juist doordat cliënten steeds meer de weg vinden naar het internet) daar op in moet kunnen spelen door er meer kennis in op te doen (KLIK, 2012, p. 10).
§ 4.7 Tertiaire tegenstellingen: Digitalisering en gevolg op microniveau Op dit niveau speelt mijn onderzoek zich het meeste af: een visie rondom e-Inclusie begint bij de cliënten, professionals en verwanten. Waar loopt men tegenaan in internetgebruik? Er ontstaat een worsteling van gedachten/visies/ideeën. Men komt tot een nieuw object – werken volgens een einclusie gedachte. De tertaire tegenstelling is terug te vinden in het feit dat team Dr. Scheylaan merkt dat de ‘oude’ situatie niet meer strookt met de huidige omstandigheden; de wereld digitaliseert en als mensen 22
MEE is een organisatie die zich inzet voor mensen met een beperking. Daarnaast beantwoord MEE vragen over opvoeding & ontwikkeling, leren & werken, samenleven & wonen en regelgeving & geldzaken. 23 Vakblad voor de verstandelijk gehandicaptenzorg. 24 In de december-uitgave van de Markant (2011) wordt een overzicht gegeven van organisaties die al bezig zijn met computer en internetgebruik voor cliënten (blz. 18-21) en voor aanvulling op de dagelijkse ondersteuning.
29
met een licht verstandelijke beperking niet mee doen ontstaat er een kloof, een reden tot uitsluiting. De dienstverlening sluit niet meer aan op deze vraagstelling (bijvoorbeeld omtrent hulp met internet en computergebruik) omdat men zelf niet op de hoogte is van digitale mogelijkheden. Daarom is er een visie nodig op dit niveau; hoe denken de verschillende betrokken partijen over e-Inclusie en hoe kan dit op een zo passend mogelijke manier ingevoerd worden?
§ 4.8 Conclusie In dit hoofdstuk is eerst aandacht besteed aan het cultuur-historische activiteitssysteem van Engeström zoals beschreven door Miedema & Stam. Daarnaast is er een koppeling gelegd met een aantal factoren die in het verlengde van de probleemstelling liggen (verschuiving verzorgingsstaat naar participatiestaat en de digitalisering van de samenleving). Deze twee factoren spelen op macroniveau, maar in dit hoofdstuk is duidelijk gemaakt dat deze doorwerken naar mesoniveau (digitalisering op organisatieniveau) en zelfs naar microniveau (gevolgen van digitalisering op cliëntniveau). Daarnaast werd er in dit hoofdsdtuk de nadruk gelegd op samenwerking met andere organisaties of andere locaties; het wiel hoeft tenslotte niet voor een tweede keer uitgevonden te worden. Nu de verschillende niveau’s van de probleemstelling op micro-, meso- en macroniveau duidelijk zijn, kan er in gegaan worden op de centralevraag en ondersteunende deelvragen.
30
Hoofdstuk 5: Centrale vraag en doelstelling In dit hoofdstuk ga ik in op de centrale vraagstelling van het onderzoek en benoem ik welke deelvragen van toepassing zijn binnen dit onderzoek. Omdat het probleem zich afspeelt op macroniveau maar zijn doorstroom vindt op microniveau, is de hoofdvraag gericht op het microniveau. Zoals te lezen was in hoofdstuk 4, vindt daar tenslotte de verandering plaats.
§ 5.1 Centrale vraag Voor dit onderzoek komt de volgende centrale vraag naar voren:
“Wat voor visie kan locatie Dr. Scheylaan ontwikkelen op het gebied van e-Inclusie?”
In deze zin wordt er onder een visie verstaan: “een visie is een consistente blik op de toekomst en geeft de gewenste situatie aan. Het is als het ware een foto van de situatie die de organisatie nastreeft. (...) Een visie is realistisch dagdromen” (2reflect.nl, 2006). De visie probeer ik in kaart te brengen middels verschillende (onderzoeks-) strategieën en (onderzoeks-) methoden. Dit, omdat er een visie nodig is om cliënten goed te kunnen ondersteunen bij het gebruik van deze nieuwe media.
§ 5.2 Deelvragen
Deelvraag I - Is er binnen het management bekendheid met het begrip ‘e-Inclusie’ en wat is de gedachte daarover? Dit is belangrijk om te weten omdat er draagvlak nodig is voor dit onderzoek en deze verandering; ik interview de clustermanager van het cluster om dit in kaart te brengen.
Deelvraag II - Wat vinden de professionals en de cliënten van de Dr. Scheylaan van deze nieuwe vorm van inclusie en hoe denken zij dat deze vorm moet krijgen? Dit is belangrijk om in kaart te krijgen; de ideeën van de cliënten en van de professionals kunnen draagvlak creeren voor het onderzoek. Daarnaast is de kans groter dat het onderzoek slaagt. Swanborn (2002) noemt dit in het hoofdstuk rondom de interactieve modelbouw; “Doordat de deelnemers betrokken worden bij de dataverzameling, blijven zij niet vreemd staan tegenover het onderzoek, maar identificeren zij zich daar juist mee” (p. 185-186).
Deelvraag III - Hoe krijgt e-Inclusie vorm op andere locaties en bij andere organisaties? De reden dat deze deelvraag gesteld wordt, is om ervoor te zorgen dat het wiel niet voor een tweede keer wordt uitgevonden. In de december-uitgave van de Markant (2011) wordt een overzicht gegeven van organisaties die al bezig zijn met computer en internetgebruik voor cliënten (blz. 18-21) en voor aanvulling op de dagelijkse ondersteuning. Daarnaast is er een aantal initiatieven gestart op andere locaties die nog niet geheel in kaart zijn gebracht of gedeeld worden met andere locaties – vaak zijn deze initiatieven genomen in 31
het kader van een vraag van de cliënt zelf. Het mooie zal zijn als dit aanbod vanuit professionals zelf komt; als iemand zich niet bewust is van de mogelijkheden op digitaal gebied, hoe kan iemand dan ooit een vraag hebben richting dat gebied? Daarnaast geeft deze vraag een ingang om wellicht een samenwerking te starten met andere (regionale) organisaties die al wel met e-Inclusie bezig zijn. Ik zal een bezoek brengen aan Cordaan; een organisatie in Amsterdam die grondlegger is in het werken met Zorg Op Afstand als aanvulling op ambulante ondersteuning.
Deelvraag IV - Waar gebruikt deze doelgroep het internet voor? Wat wil de cliënt eigenlijk doen op het internet? Door antwoord te geven op deze vraag, kan er adequater ingezet worden op welke vorm van ondersteuning passend is.
Deelvraag V - Welke voorwaarden zitten er aan het gebruiken van het internet? Deze vraag omvat vooral de mediawijsheid van de cliënten maar ook die van de ondersteuners. Wat weet men al en wat heeft men nodig om tot leren te komen?
Deelvraag VI - Welke mogelijkheden zijn er voor mensen met een licht verstandelijke beperking voor veilig internet gebruik? Zijn er al praktische toepassingen die de Dr. Scheylaan zou kunnen gebruiken op het gebied van software, hardware of ondersteuning?
Deelvraag VII - Welke (ethische) bezwaren en welke mogelijkheden zijn er bij het internetgebruik van mensen met een licht verstandelijke beperking vanuit het netwerk van de cliënt? Verwanten en familie spelen een grote rol in deze verandering; juist omdat er een beroep op hen komt te liggen. Het is dan belangrijk of hier ook draagvlak is voor e-Inclusie.
§ 5.3 Doelstellingen Op volgorde van prioriteit, zijn de volgende doelstellingen opgesteld. 1. Het opzetten van een visie over e-Inclusie binnen de Dr. Scheylaan. Hoe denken de cliënten en het team over e-Inclusie op de Dr. Scheylaan? 2. Het in kaart brengen van de wensen van de cliënten en professionals. Overlappend met het eerder genoemde doel; welke (praktische) ideeën hebben de cliënten en de professionals over e-Inclusie; welke praktijk wordt er ontwikkeld om deze wensen te verwezenlijken? 3. Opzetten van een (digitaal) kenniscentrum, waar practices gedeeld kunnen worden met andere locaties of andere organisaties.
32
Een digitale omgeving waar filmpjes (voor en door cliënten) en verhalen gedeeld kunnen worden over van alles en dan in het bijzonder het internet. Een leuk voorbeeld in de voetnoot.25 Deze doelen zijn naar aanleiding van de onderzoeksopzet opgesteld. De interviews moeten uitwijzen of er draagvlak is voor deze doelen. 4. Cliënten helpen aan een internet-aansluiting en verdere begeleiding daarin. Ondersteuning en voorlichting blijft essentieel voor het slagen van deze verandering, zowel aan professionals als aan de cliënten. 5. Vrije internettoegang voor de cliënten. Is er een internetverbinding op de locatie beschikbaar? WiFi-connectie voor cliënten op het steunpunt? 6. Een computer met internet op het steunpunt, toegankelijk gemaakt voor cliënten. Als alles omvattend doel, zou ik dit onderwerp op de kaart willen zetten bij de stichting en er een groeiend bewustzijn voor wensen. Ik begrijp dat deze doelen wellicht niet binnen vier maanden onderzoek haalbaar kunnen zijn; de eerste drie lijken het beste haalbaar.
§ 5.4 Doelgroep en actoren Het subject in dit onderzoek zijn de professionals van de Dr. Scheylaan die samen met verwanten en cliënten een visie rondom e-Inclusie aan het vormen zijn. In eerste instantie zijn dat deze partijen:
Professionals werkzaam op de Dr. Scheylaan.
Cliënten woonachtig op de Dr. Scheylaan.
Verwanten en familieleden van de cliënten, die woonachtig zijn op de Dr. Scheylaan.
In de toekomst zou het mijn wens zijn dat het bereik van dit onderzoek clusterbreed of zelfs stichtingsbreed ingezet kan worden; dat cliënten maar ook ondersteuners en verwanten zich bewust zijn van de vele mogelijkheden rondom computer- en internetgebruik.
§ 5.5 Verwachte bijdrage van het onderzoek tov oplossen praktijkprobleem De bijdrage zal vooral bestaan om e-Inclusie op de kaart te zetten bij de professionals, verwanten en cliënten van de Dr. Scheylaan. Er ligt hier onbenut terrein en het zou zonde zijn als de cliënten deze kans niet aangeboden krijgen. Daarnaast levert dit onderzoek ‘practice’ op en draagt het bij tot de professionalisering van dit thema: e-Inclusie. Deze practice kan gedeeld worden, via het internet bijvoorbeeld, als een voorbeeld hoe dit in de praktijk zich kan voordoen.
25
http://nieuwsuur.nl/video/323759-gehandicapten-willen-op-internet.html
33
§ 5.6 Conclusie De Dr. Scheylaan gaat dus op zoek naar een visie en het onderzoek kan het team daarbij helpen. Door eerst draagvlak te ontwikkelen voor e-Inclusie is het verhaal nodig van de drie belangrijkste partijen: de cliënten, verwanten en de professionals zelf. Om dit alles in kaart te brengen is er een strategie nodig en onderzoeksmethoden. Daar wordt aandacht aan besteed in hoofdstuk 6.
34
Hoofdstuk 6: Onderzoeksstrategie & onderzoeksmethoden
In dit hoofdstuk ga ik in op de opbouw van mijn onderzoek; welke strategie en welke methode heb ik gebruikt voor dit onderzoek?
§ 6.1 Fase in cyclus Het begrip ‘fase in cyclus’ heeft betrekking op twee cycli: de empirische cyclus en de regulatieve cyclus (hieronder weergegeven).
Empirische Cyclus
Uit: De Lange e.a., 2011, p. 40
Regulatieve Cyclus
Uit: De Lange e.a., 2011, p. 41
Deze diagrammen komen uit De Lange e.a. (2011) en geven weer waar men het onderzoek kan plaatsen. De empirische cyclus kan geplaatst worden binnen de regulatieve cyclus op verschillende stappen. Boeije (2005) haalt Van Strien aan over de regulatieve cyclus. Het woord regulatief heeft betrekking op het nemen van beslissingen. De regulatieve cyclus heeft betrekking op het denkproces van de besluitvormer (lees: onderzoeker); het ervaren van een probleem, het diagnosticeren er van, een plan opzetten, interventie inzetten en tenslotte om het te evalueren (Boeije, 2005, p. 84). De (empirische) kennis die de onderzoeker nodig heeft om de stappen van de regulatieve cyclus te doorlopen kan opgehaald worden middels de empirische cyclus. Het onderwerp tot mijn thesis bevindt zich ergens tussen de diagnose en het plan; er is nog geen duidelijke visie over het gehele onderwerp bij Team Dr. Scheylaan. Dit onderzoek heeft deze visie in kaart getracht te brengen. Het bewustzijn dat er ‘iets moet gebeuren’ is er.
§ 6.2 Onderzoekstrategie § 6.2.1 Actieonderzoek De eerste strategie die bruikbaar is voor mijn onderzoek is actieonderzoek. Migchelbrink (2007) heeft hier een boek over geschreven met bruikbare theoriëen. Als eerste antwoord op de vraag wat 35
actieonderzoek precies inhoudt. Migchelbrink (2007) geeft aan dat actieonderzoek in zijn uitvoering drie verschillende mogelijkheden hanteert. 1. Actieonderzoek kan uitgevoerd worden door een onderzoeker van buitenaf die met probleembetrokkenen aan de slag gaat. 2. Actieonderzoek kan uitgevoerd worden door professionals om via actieonderzoek te werken aan hun eigen professionele ontwikkeling. 3. Actieonderzoek kan uitgevoerd worden door professionals om met actieonderzoek een groep mensen te ondersteunen om hun situatie of handelen te verbeteren. (Migchelbrink, 2007, p. 24). Daarnaast verbindt actieonderzoek wetenschap en actie met elkaar: kennis verzamelen is direct gekoppeld aan het toepassen van die kennis zodat de onderzochte werkelijkheid wordt verandert (Migchelbrink, 2007). De Lange (2011) beschrijft met behulp van een casus dat actieonderzoek goed aansluit op de praktijk, ook al kan de vraag voor verbetering van bovenaf komen; juist omdat de direct betrokkenen (in dit geval de cliënten van de Dr. Scheylaan) een onderdeel zijn van het gehele proces, is de kans dat de oplossing aansluit op deze betrokkenen het grootst (De Lange, 2011, p.26). Mijn onderzoek gaat uit van een kritisch-emancipatoir paradigma; het gaat uit van het feit dat kennis wordt bepaald door de mening van een elitaire groep (Habermas). Dat vormt meteen het doel van mijn onderzoek, namelijk: “het doel van kenniswerving in dit paradigma is (...) het bevorderen van individuele en maatschappelijke vrijheid alsmede de emancipatie van minderheden of gemarginaliseerde groepen” (De Lange, 2011, p. 47). Een groot voordeel van actieonderzoek: dat de vergaarde kennis van dit onderzoek van praktische aard is; het kan meteen gebruikt worden om de huidige (ongewenste) situatie te verbeteren. Maar, naar mijn mening het grootste voordeel is dat de onderzoeksresultaten van actieonderzoek zich nadrukkelijk richten op de betrokkenen: omdat de cliënten direct betrokken zijn bij het gehele onderzoeksproces. Ervaringsdeskundigheid speelt een grote rol, waardoor de interventie en verandering een grote kans van slagen heeft. Daarnaast is het gebruik van ‘critical friends’ kenmerkend voor actieonderzoek, aldus De Lange (2011, p.112). Ook ik heb een aantal ‘critical friends’ die mij hebben ondersteund in mijn onderzoek.
§ 6.2.2 Case-study Swanborn (2010) spreekt bij een case-study over N = 1 onderzoek, of ‘single subject research’. De nadruk wordt gelegd op het intensief onderzoeken van één sociaal verschijnsel, binnen hooguit een paar gevallen (Swanborn, 2010, p. 108). Daarnaast beschrijft De Lange (2011) dat een case-study een essentieel onderdeel is van actieonderzoek: het geeft namelijk een beschrijving wat de onderzoeker heeft gedaan, wat het plan
36
was en waarom (indien van toepassing) dat de onderzoeker van het originele plan is afgeweken (De Lange, 2011, p. 111-112).
§ 6.2.3 Verschillen / overeenkomsten Het grootste verschil tussen deze twee onderzoeksstrategiëen is de positie van de onderzoeker. In actieonderzoek is de onderzoeker een participerende actor in het gehele onderzoek. De onderzoeker is de aanzet tot verandering. De positie van de onderzoeker van een case is iets afstandelijker; hoewel de onderzoeker zelf een onderdeel is van de case, mag vertoond gedrag niet beïnvloed worden door de aanwezigheid van de onderzoeker (De Lange, 2011, p. 115). Omdat ik zelf werkzaam ben binnen deze organisaties en ik de actoren (cliënten) rondom de ‘cases’ zelf begeleid binnen het actie-onderzoek heb ik gekozen om aspecten van de case-study te gebruiken. De positie van de onderzoeker zal meer de nadruk hebben vanuit actieonderzoek.
§ 6.3 Verantwoording van onderzoekstrategieën Het doel van mijn onderzoek is om e-Inclusie binnen de organisatie meer onder het bewustzijn te laten komen van de dagelijkse ondersteuning. De manier om dit te doen, is niet door met een wetenschappelijk rapport te komen, maar met een verzameling van practice binnen de eigen organisatie. Actieonderzoek met een case-study liggen dan voor de hand. Omdat ik een sociaal fenomeen onderzoek (e-Inclusie), is juist een case-study passend voor dit onderzoek. In het kader van mijn onderzoek betekent dat het volgende: de laatste vier deelvragen kunnen beantwoord worden met behulp van case-study’s: ik heb ervoor gekozen om met drie cliënten internetervaring op te doen. Deze contactmomenten (één keer in de week, een uur lang per cliënt) monitor ik voor een aantal maanden in de vorm van een ‘field diary’, waarin ik alle gebeurtenissen en gedachten beschrijf. Subjectieve observaties zal ik betrekken in deze ‘diary’. De laatste vraag over de ethische bezwaren kan ik opvangen met een focusgroep; ik kom daar later op terug. De betrouwbaarheid van het onderzoek is ingekaderd door mijn ‘critical friends’.
Hanneke van Lieshout, onderzoeker bij Nivel. Ze leest mijn stukken op betrekkingsniveau; is het juist wat ik beweer en kloppen de onderzoeksvragen en richtingen? Sanne van der Hagen, stichter van de site www.blik-op-media.nl. Iemand die met hetzelfde doel bezig is; e-Inclusie op de agenda’s van organisaties zetten. Ze heeft me in contact kunnen brengen met meerdere organisaties die al een beleid hebben rondom e-Inclusie. Daarnaast ondersteunt ze me inhoudelijk: “klopt het inhoudelijk, wat ik opschrijf”? Een LinkedIn-groep gekoppeld aan Sanne van der Hagen: ik doe mee aan discussies en andere mensen ook lid van die groep, reageren daar op. Het is een denktank en een manier om mezelf scherp te houden op nieuwe richtingen binnen het e-Inclusie spectrum. Dit alles in het kader van ‘peer debriefing’ (Swanborn, 2010, p. 132).
37
Het hele proces kan ik vatten binnen actieonderzoek omdat ik een verandering in de praktijk wil losmaken. Daarnaast past dit alles binnen een kritisch emancipatoir kader; de nadruk ligt om de situatie te verbeteren voor een (in de onderzoeker’s ogen) achtergestelde groep.
§ 6.4 Methoden voor data-verzameling In dit hoofdstuk geef ik een beschrijving van welke dataverzamelingsmethoden ik heb gebruikt binnen dit onderzoek. Ik verantwoord deze kort en ik vertel kort hoe ik deze gedurende mijn onderzoek vertaald heb naar de praktijk.
§ 6.4.1 Participerende observaties De Lange (2011) geeft een heldere betekenis van observeren: “kenmerkend voor observeren is dat het om het direct waarnemen van objecten en gebeurtenissen gaat” (De Lange, 2011, p. 152). Participerende observatie wordt door Migchelbrink (2007) genoemd binnen het spectrum van actieonderzoek. “Bij participerende observatie is de onderzoeker ter plekke in de situatie aanwezig en neemt deel aan de activiteiten van de mensen in de onderzochte situatie” (Migchelbrink, 2007, p. 230). Deze observaties zijn bedoeld om vanuit de praktijk practice te verzamelen, waarbij e-Inclusie de interventie betreft. Volgens Veerman & Van Yperen is het verzamelen en het beschrijven van interventies de eerste stap naar kennis over effectieve interventies (2008, p. 14). Een interventie wordt omschreven als een een verzameling gecoördineerde en geplande activiteiten gericht op het bereiken van bepaalde doelen (Veerman & Van Yperen, 2008, p. 13). Door e-Inclusie in de praktijk te beschrijven kan dit odnerzoek een bijdrage leveren aan de kennis over effectieve interventies.
§ 6.4.2 Kwalitatieve semi-gestructureerde interviews De Lange (2011) omschrijft interviewen als een gesprek, een conversatie met een ander persoon. Echter, ben ik hier niet direct in geïnteresseerd. Des te meer in de narratieve vorm van interviewen. De Lange beschrijft dat het narratieve interview participanten in gelegenheid stelt om hun visie op het onderzoeksonderwerp te geven en hun ideeën daarover en hun ervaringen met het onderwerp te formuleren (De Lange, 2011, p. 176). Bruikbaarheid voor onderzoek De interviews waren vooral gericht op de cliënten die gebruik gingen maken van deze mogelijkheden en de collega´s die ermee te maken krijgen (het hele team in dit geval). Bij actieonderzoek zijn woorden als ‘flexibiliteit’, ‘open’ en ‘los’ de kern (Migchelbrink, 2007, p. 70). Omdat het doel van dit onderzoek betrekking heeft op het ontwikkelen van een visie, is het belangrijk gedachten in kaart te brengen van de participanten zelf. Een narratief onderzoek geeft daar de ruimte voor; het is niet te gestructureerd en geeft ruimte voor eigen inbreng en eigen ideeën. Daarnaast leek het me een leuk idee om de cliënten zelf te betrekken in het onderzoeksproces; ik heb met een aantal cliënten de filmpjes op CD´s gebrand om cliënten meer ervaring op te laten doen met nieuwe media en technieken. In het totaal zijn er elf interviews afgelegd. 38
Vijf cliënten die in mindere of meerdere mate ervaring hebben met het internet.
Vijf professionals, in de functie van ambulant cliëntbegeleider.
Eén clustermanager.
Vanuit de interviews maak ik zowel van de cliënten als van de professionals een SWOT-analyse om duidelijk een overzichtelijk in kaart te krijgen wat er precies gezegd is. Daarnaast zijn alle interviews opgenomen met een videocamera. De interviewvragen zijn opgenomen in bijlage I.
§ 6.4.3 Focusgroep De Lange (2011) omschrijft de focusgroep als een beperkt aantal mensen (...), die tijdens een goed voorbereid en goed georganiseerd gesprek elkaars opvattingen en overtuigingen verkennen en inventariseren (De Lange, 2011, p. 179). Het gaat dan om een aantal mensen, beginnende bij vijf deelnemers. Bruikbaarheid voor onderzoek Ik heb de focusgroep gebruikt voor de deelvraag rondom het in kaart brengen van ethische bezwaren; ik vroeg de verwanten van de cliënten, waar het actieonderzoek op gericht is, om een avond bij elkaar te komen. Ik ging uit van zes tot acht personen; er kwamen er vijf. Ik was benieuwd naar de ethische invalshoek rondom e-Inclusie van verwanten; omdat deze een belangrijke positie innemen tov de cliënt. Ik ’moderate’ de groep samen met een studiegenoot. Mijn idee was om alles op te nemen maar doordat mijn opneemapparaat (tablet) het begaf, heb ik samen met de comoderator de gegevens en de discussie terug moeten halen. Op deze manier werden de verwanten actief betrokken bij het onderzoek, net zoals de cliënten. Voor de verwerking van de normatieve discussie gebruikte ik het boek “Bestaansethiek” van Van der Bersselaar (2011). Daarnaast heb ik een focusgroep gebruikt om de uiteindelijke visie in kaart te kunnen brengen. De focusgroep heeft plaatsgevonden nadat alle interviews met de cliënten en met de professionals waren afgerond. Een deel van deze uitspraken en uitkomsten heb ik terug laten komen in de focusgroep. De uitkomst van de focusgroep heb ik weer verwerkt in de focusgroep met de professionals,van waaruit de visie verwerkt is. Een draaiboek van de focusgroep is te vinden in bijlage III.
§ 6.4.4 Literatuuronderzoek De Lange geeft aan dat literatuuronderzoek zich tijdens het hele onderzoek afspeelt maar wel in drie verschillende fases: de startfase, de onderzoeksfase en de afsluitende fase en zich in de startfase vooral richt op algemene oriëntatie van het onderwerp (2011, p. 94). Het kan ook een meer verdiepende rol hebben, bijvoorbeeld in een later onderdeel van het onderzoek. Toch blijft de zoektocht naar nieuwe literatuur voorop staan als het gaat om onderzoek doen; door op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen, blijft je onderzoek up-to-date. Doordat dit onderwerp onderhevig is aan de nieuwste ontwikkelingen, waar vooral over gepubliceerd wordt in vakbladen 39
zoals de Markant en de KLIK, kan ik op de hoogte blijven van de nieuwe ontwikkelingen. Zo is de eerder aangehaalde trend- en signaleringsrapportage van MEE (mei, 2012) nog in de afsluitende fase toegevoegd als bron. Bruikbaarheid voor onderzoek Opvallend is dat De Lange (2011) een literatuuronderzoek omschrijft als startpunt; ik gebruik het juist als onderbouwing aan het einde van het onderzoek. Natuurlijk heb ik me georiënteerd rondom het onderwerp e-Inclusie, maar de uiteindelijke verantwoording, komt vanuit het onderzoek zelf, niet de literatuur. Mijn doel is om practice te verzamelen zoals eerder is benoemt in § 6.4.1. Ik heb een goed beeld gekregen middels ‘deskresearch’; literatuurlijsten heb ik kunnen verkrijgen via de LinkedIn-groep over e-Inclusie.
§ 6.5 Generaliseerbaarheid & representativiteit Een interessante vraag binnen dit onderzoek is de vraag naar generaliseerbaarheid; gaat dat eigenlijk wel op binnen dit onderzoek? In hoeverre is deze cliëntgroep representatief voor dezelfde doelgroep maar binnen een hele andere stichting, een andere plaats of zelfs een ander land? Mijn algeheel doel is om bekendheid te krijgen voor dit onderwerp; ik mag dit onderwerp dus ‘stevig’ neerzetten en beweren dat dit een prima manier is om het onderwerp e-Inclusie op de kaart te zetten. Men mag met me in discussie gaan; hoe meer er over het onderwerp geschreven wordt, des de bekender het onderwerp zal worden. Swanborn (2010) maakt een verwijzing naar deze stellingname als onderzoeker (p. 244). Vanuit de klassieke kwaliteitscriteria als betrouwbaarheid en validiteit scoort actieonderzoek hoog (Migchelbrink, 2007, p. 88). Maar hoe zit dat dan met de externe validiteit rondom mijn onderzoek? Van der Zee (2010) geeft op de site BMOOO.nl een reactie op de generaliseerbaarheid van actieonderzoek: “Replicatiestudies zijn veelal teleurstellend wat betreft de stabiliteit van de vermeende factoren die het succes of het falen verklaren. Dit is het vraagstuk van de methodologische validiteit” (Van der Zee, 2010). In actieonderzoek gaat het niet alleen om de uitkomsten, maar ook om het veranderproces dat het onderzoek teweeg brengt (zoals uitgelegd in hoofdstuk 4). Het wezenlijk nut van het onderzoek in de praktijk staat voorop. Maar ik ben ook op zoek naar practice; dat is per definitie niet generaliseerbaar, het is namelijk gekoppeld aan een uniek verhaal van de cliënt op dat moment. Ditzelfde geeft Migchelbrink (2007) aan; “Actieonderzoek mag en moet niet, zoals soms wel gebeurt, beoordeeld worden aan de hand van criteria van het kwantitatieve onderzoekparadigma (p. 88). Ik zie de niet-generaliseerbaarheid van dit onderzoek als een zegen; het maakt mijn onderzoek discutabel, roept zelfs meer vragen op. Het roept een onderzoeker op om ditzelfde onderzoek uit te voeren en om practice in kaart te brengen voor de locatie waar die onderzoeker werkzaam is. De resultaten zijn niet generaliseerbaar, maar de werkwijze en de inhoud van mijn onderzoek wel; die zijn namelijk gekoppeld aan methoden (bijv. focusgroepen) en theorieën. Ine Dinklo (2006) heeft een kritisch artikel geschreven over het paradigmaverschil rondom generaliseerbaarheid binnen kwalitatief onderzoek. Men moet niet spreken van generaliseerbaarheid, maar van representativiteit (Dinklo, 2006, p. 36). Mijn verwachting is dat mijn 40
onderzoek een tal aan verschillende practices zal opleveren, die allen representatief zullen zijn voor mijn onderzoeksvraag. Flyvbjerg geeft aan dat men juist kan leren van de praktijk en dat praktijkonderzoek (in dit citaat een case-study maar kan in deze context ook gelezen worden als actie-onderzoek) bijdraagt tot expertise in het vakgebied: “Context-dependent knowledge and experience are at the very heart of expert activity. Such knowledge and expertise also lie at the center of the case study as a research and teaching method or to put it more generally still, as a method of learning” (Flyvbjerg, 2006). Daarnaast is mijn werkwijze navolgbaar en kan deze gebruikt worden voor een herhaalstudie op een andere locatie.
§ 6.6 Data-analyse Het programma dat ik gebruik om de data te analyseren is het programma MAXqda, een computeranalyse programma dat mij ondersteunt de interviews en de uitspraken onder te brengen onder verschillende thema’s die ik eerder heb benoemd in hoofdstuk 3. Deze gegevens zijn uiteindelijk verzameld in een codeboom (opgenomen in de bijlage). De codeboom bestaat uit drie niveau’s, namelijk de sensitizing concepts inclusie, zorg 2.0 en normatieve professionaliteit. Een deel van de interviews is onder deze drie concepts ingedeeld. Daarnaast gebruik ik de data om deze onder te brengen binnen de CHAT van Engeström, zoals beschreven door Miedema & Stam. Ook deze is ondergebracht in de codeboom. Hieronder een klein overzicht van de codeboom.
Zoals eerder benoemd, zal ik de verwerkte interviews plaatsen binnen een SWOT-analyse, om aan de hand daarvan op een visie te kunnen komen. De SWOT analyse wordt in dit onderzoek niet zozeer als analyse-model gebruikt maar meer als hulpmiddel om de krachten, zwakheden, kansen en bedreigingen van e-Inclusie in kaart te brengen.
§ 6.7 Conclusie In dit hoofdstuk is er een overzicht gegeven van een passende strategie voor dit onderzoek. Daarnaast is er aandacht geschonken aan de onderzoeksmethode en de onderzoeksanalyse die passend is voor dit onderzoek; juist omdat de verhalen van personen nu zo belangrijk zijn. Het microniveau staat tenslotte centraal. Nu alles uiteenngezet is, kan er gekeken worden naar de resultaten van het onderzoek.
41
Hoofdstuk 7: Resultaten In het totaal zijn er elf interviews afgelegd; vijf met cliënten, vijf met professionals en één met de clustermanager. De vragen voor professionals en de clustermanager waren hetzelfde (zie bijlage). De vragen voor de cliënten waren vergemakkelijkt of op zo’n manier geformuleerd dat het eigen verhaal zoveel mogelijk naar voren kwam. De transcripten van deze interviews zijn niet opgenomen in de bijlage maar kunnen bij de onderzoeker opgevraagd worden. Daarnaast is er een focusgroep georganiseerd met verwanten en als laatste nog met de teamleden.
§ 7.1 Sensitizing concepts Deze eerder benoemde sensitizing concepts (Inclusie, Zorg 2.0 en Normativiteit) zijn behandeld in de interviews met de professionals & cliënten maar ook in de focusgroep met de verwanten. Deze concepts laat ik terug komen in de uitwerking van de cultuur-historische activiteitstheorie van Engeström.
§ 7.2 Participerende observaties Door verschillende experimenten op het gebied van e-Inclusie uit te ondernemen met cliënten, is er een schat aan informatie verzamelt in het kader van pratices. Een aantal beschrijvingen van deze potentiële interventies, zijn opgenomen in bijlage IV.
§ 7.3 Ideaal-typische expansieve cyclus van het activiteitssysteem Zoals eerder benoemt, speelt dit hoofdstuk zich af rondom de tertiare fase van het onderzoek: De tertiaire tegenstellingen van de Object/Motief constructiefase: De deelnemers maken een nieuw Object vanuit het Motief om een oplossing te vinden voor de primaire en secundaire tegenstellingen. Dat doen ze met behulp van nieuwe instrumenten, regels en arbeidsdelingen. Daarbij worden ze geconfronteerd met sterke conflicten tussen oude en de nieuwe manieren van doen (en denken) Dat gaat gepaard met angst, weerstand, stress en andere psychische conflicten binnen individuele deelnemers en teams.
§ 7.4 Cultuur-historische activiteitstheorie – professionals Gedurende het onderzoek kwam ik tot de conclusie dat een ingevulde CHAT voor professionals er anders uit zou komen te zien dan de CHAT van de cliënten. Ik heb er daarom voor gekozen een twee verdeling te maken. Ik heb één CHAT ingevuld voor professionals en één CHAT voor de cliënten.
42
Visie
§ 7.4.1 Object Het object omvat in dit systeem het motief. In dit geval e-Inclusie en ideeën over e-Inclusie. Ik heb in het interview gevraagd naar de ‘meest-gewenste situatie rondom dit onderwerp op de Dr. Scheylaan of hoe e-Inclusie eruit zou moeten zien op de Dr. Scheylaan. Deze wensen geven een weergave over een gewenste situatie (visie) en zijn dus bruikbaar voor het komen tot een visie. “Wens? Heb ik daar een wens in? Nou, dat ze allemaal het internet kunnen gebruiken. Computers. Weetje, dat ze wel gewoon de gelegenheid krijgen aangeboden. Het zou mooi zijn als ze allemaal de gelegenheid hebben om er gebruik van te maken. En dat betekent voor een aantal cliënten, die bijvoorbeeld geen geld hebben om een computer aan te kunnen schaffen...nu kunnen ze via Esdégé-Reigersdaal voor 12,50 geloof ik, een computer inclusief alle rommel”. Een mooi (maar een niet zo’n bekend iets) gebaar is dat er via het bestuursbureau, cliënten een computer kunnen kopen voor 12,50. Deze computers zijn ‘afgeschreven’ doordat er stichtingsbreed nieuwere computers gekocht zijn. De oude computers kunnen op deze manier dan hergebruikt worden en de cliënten wordt een mogelijkheid gegeven om laagdrempelig (lage kosten) een computer in huis te halen. “De ideale situatie zou zijn dat iedereen die dat wil een computer heeft en op internet kan en dingen op kan zoeken die die wil weten op een hele laagdrempelige manier, zodat er ook iets uitkomt wat toegesneden is op onze doelgroep. Het zou prachtig zijn als iedereen een iPad zou hebben, als ik zie hoe het zijn mogelijkheden vergroot, dus ja, dat is de meest ideale situatie. Maar goed, er moeten mensen zijn binnen het cluster, die moeten weten waar
43
ze deskundigheid, kennis kunnen halen, programma’s en ook handig zijn in het gebruik van een iPad en cliënten kunnen helpen in het geven van instructies.” Deze uitspraak geeft duidelijk aan dat men dus nog iets ‘mist’ in kennis. Kennis over computers en software maar ook kennis over werkwijzen en hoe bijvoorbeeld Zorg op Afstand in de praktijk werkt. Een voorbeeld (gekozen uit drie soort-gelijke antwoorden): “Ja...nou ja, het zou leuk zijn met dat Facebook, het zou leuk zijn om cliënten die al actief zijn op internet om die een beetje te betrekken bij dingen die binnen het cluster gebeuren en als er iets is, dan is het een leuk middel om mensen te bereiken met dingen waar men geïnteresseerd in is...ja, en verder door middel van Skype en er zijn ook cliënten waar ik meer mailcontact mee heb dan dat ik ze daadwerkelijk over de telefoon, het is toch even wat minder...sommige cliënten vinden het vervelend als je ze heel erg op de lip zit, dan kan een mailtje toch laten weten dat je er ben en dat als je iets van ze wilt, dan kan dat net even minder confronterend zijn dan bijvoorbeeld een telefoontje. Dan heb je toch laten weten: “ik ben hier nog steeds” en ” is er iets mis dan...”
Wat deze collega beschreef deed me denken aan een artikel van Duyvendak, Hoijtink en Tonkens, die spreken over ‘informal participation’ (2009, p. 40): een manier om juist buiten het ‘vaste regime’ met de cliënt in gesprek te gaan. Niet tijdens een vast ondersteuningsmoment, maar erbuiten, casual, op de gang of tijdens een klein gesprekje, wandelend door het park. Sommige cliënten die we ondersteunen vertellen alleen maar iets tijdens een activiteit; tijdens een stukje fietsen of tijdens het boodschappen doen. De sfeer is rustig en de druk van een ondersteuningsmoment is niet aanwezig. Uiteindelijk komt medezeggenschap dan meer uit de verf; een één op één moment binnen een rustige sfeer. Dit alles kan natuurlijk ook gewoonweg in de digitale samenleving plaatsvinden; als contact anders wordt aangeboden, kan dat ook tot een ander gesprek komen. Bovenstaande uitleg is een poging om de ongelijkheid tussen werker en cliënt weg te nemen: je bent eerder een ‘maatje’ dan een werker op dat moment.
§ 7.4.2 Subject Het subject omvat in deze objectverschuiving de professionals, werkend in team Dr. Scheylaan. Dit team bestaat uit zeven mensen inclusief een clustermanager. Het subject ondervindt de eerder benoemde objectverschuiving die te maken heeft met de digitalisering van de samenleving. Anders gezegd, het gaat hier om de urgentie; de reden waarom men het nut inziet van e-Inclusie. “Ik loop zelf ook tegen dingen die aan de maatschappij die gecomputeriseerd zijn of dat ik denk “help!” dus dan lopen cliënten daar ook tegen aan. En ik voorzie problemen als we dit laten liggen.” De wereld wordt ingewikkelder, zelfs voor mensen zonder beperking. Een ander voorbeeld, van een collega:
44
“OV-Chipkaart kan via de computer, je bankzaken kan je regelen via de computer, je kunt eigenlijk alles via de computer. En je kunt, nu nog niet denk ik, maar er zullen wel een aantal dingen zijn die je niet meer kan, als je geen computer meer hebt. Zoals nu, de ING bank maakt reclame voor het feit dat ze nog overschrijvingskaarten hebben. Dat zou toch suggereren dat andere banken daar zo mee ophouden. Wat suggereert dat je bij sommige banken alleen nog maar kan internetbankieren. Dus dat zou betekenen dat over 10 jaar, als je geen computer hebt, dan ben je dubbel gehandicapt.” Naast de urgentie betreffende de uitsluiting en de ‘digitale kloof’, merkten de professionals ook nog een andere reden om dit te doen: “Nou ja, dat. Weet je, dus ik vind het wel belangrijk dat je meegaat met de tijd. En dat je de cliënten dat ook kan aanbieden, dat als ze er geen zin in hebben, dan hoeft dat niet, maar er zijn wel cliënten die daar wel behoefte aan hebben, en dan moet je daar in meegaan. Andere organisaties doen dat ook; dan kan je niet achterblijven.”
§ 7.4.3 Tools De ‘tools’ in deze situatie omvatten mediawijsheid en algehele kennis van en met het internet. Binnen het team is er een aantal professionals die zich minder bekwaam voelen binnen en rondom het internet. Dit uit zich dan in onzekerheid rondom het werken binnen dit medium. Een citaat uit het interview: M.:“Ik kan er wel over nadenken maar omdat ik zelf niet zo in thuis ben, en me niet zo op mijn gemak voel bij computers als jij, zie ik meer beren op de weg maar dat zijn dan meer mijn beren; dat zijn persoonlijke beren en geen algemene beren. Tim: Dat zijn beren die je weg kan nemen als je met cliënten werkt. M: Ja. Of als jij mij uitlegt hoe het werkt en ik het ook begrijp. Tim: Het heeft met je eigen zelfverzekerheid te maken eigenlijk. M.: Ja. Maar ik vind dus wel dat we er wat mee moeten. Dat vind ik wel.” Professionals die zichzelf niet thuisvoelen in het omgaan met de computer zijn wel bereid bij te leren, ten behoeve van de cliënt. “Tuurlijk, als het een voordeel voor de cliënt is, dan altijd. Maar het is niet mijn ding, zeg maar, computers. Dus mijn interesse...weet je, het trekt jou, dus jij gaat daarmee aan de slag. Trekt mij niet. Dus bij mij gaat het ’t ene oor in en het andere er weer uit. Heb ik het nodig binnen mijn werk, dan leer ik het en doe ik het.”
Daarnaast de werkwijze van de professionals:
45
“Ja, we hebben natuurlijk al ervaren met cliënten dat het internet onveilig kan zijn. En dat mensen met dingen aan de slag gaan waarvan we vinden dat ze dat totaal niet kunnen overzien, wat het allemaal met zich mee kan brengen; het in contact komen met mensen die niet te vertrouwen zijn. Of dat er dingen op Facebook staan, waar weer ruzie over ontstaat, ja, dat kan aardig uit de hand lopen. Het is belangrijk dat cliëntbegeleiders met de cliënt die actief is op internet, meekijken waar ze mee bezig zijn.”
§ 7.4.4 Community of Practice De gemeenschap waarbinnen de activiteit plaatsvindt ten opzichte van het object. Naast de professionals van de Dr. Scheylaan zijn ook de cliënten van de Dr. Scheylaan die gebruik maken van computer en internet hier ook onderdeel van. Doordat de cliënten zijn meegenomen in het onderzoek zelf en omdat deze ook vallen onder het ‘object’, hebben ze een stem gekregen in het creëren van het ‘object’. Daarnaast spelen de verwanten (ouders, familieleden, netwerk) van de cliënten ook een rol in het onderzoek; deze vallen ook onder de CoP, aangezien deze betrokken worden bij de focusgroep. Omdat de opname-apparatuur slechts de eerste minuut heeft opgenomen van deze focusgroep, ben ik genoodzaakt me slechts tot de resultaten te wenden die gedurende de focusgroep op grote bladen werden geschreven. Deze SWOT-analyse is samen gemaakt door de verwanten. Op de focusgroep kwamen vijf mensen af, twee ouderparen en een zus van een cliënt. Allen hebben een groot aandeel geleverd tot de focusgroep. De SWOT-analyse is beschreven in § 8.7
§ 7.4.5 Regels De regels omvatten in dit geval de regels die verwijzen naar de expliciete en impliciete regelingen waar het handelen van team Dr. Scheylaan aan onderworpen is. In dit geval zijn dat bijvoorbeeld de discussies rondom veiligheid op het internet en hoe dit vorm gaat krijgen op de computer van cliënten. Het belangrijkste is dat het ‘gewone’ leven het uitgangspunt zou moeten zijn. Uit de interviews is naar voren gekomen dat de professionals ervan overtuigd zijn dat het internet te verbieden is. De verwanten van de cliënten zien verbieden niet als het uitgangspunt, wel dat men niet aan zijn lot wordt overgelaten op het internet.
§ 7.4.6 Arbeidsdeling Wie doet wat en wie heeft welke verantwoordelijkheid? En welke nieuwe taken ontstaan aan de hand van de objectverschuiving? Eén van de vragen ging in op hoe de nieuwe verandering er wellicht uit zou komen te zien. Een voorbeelden: “Maar het zou natuurlijk voor de Gasweg26 ook een hele goede uitbreiding zijn voor de ondersteuning van cliënten die contact zoeken op het moment dat
26
De Gasweg is een locatie die een onderdeel uitmaakt van cluster Zonneheuvel.
46
jullie er niet zijn, dat is veel makkelijker om contact te vinden met mensen die je dan ook echt ziet, als alleen via de telefoon. Want als mensen moeten bellen vanaf hier naar de Gasweg als ze bellen, dan denk ik dat de drempel nog steeds relatief hoog is, omdat ze moeten bellen naar iemand die ze niet kennen. En als zij dan tegelijkertijd iemand kunnen zien, dan is dat wel makkelijker verwacht ik. Dus dan zal er meer gebruik van worden gemaakt. Op de Gasweg zit natuurlijk de achterwacht. Dus die achterwachtfunctie kan je natuurlijk uitbreiden met een nieuwe ondersteuningsmogelijkheid.”
Nieuwe taken zoals het in gesprek gaan over contact op het internet met anderen werden al gedaan door de professionals van de Dr. Scheylaan. Omdat iedere collega hiermee te maken krijgt, is dit voor alle ondersteuners al onderdeel van de dagelijkse ondersteuning.
§ 7.5 Cultuur-historische activiteitstheorie – cliënten Deze CHAT staat in het teken van de cliënten. Ik heb ervoor gekozen om de ‘regels’ en de ‘arbeidsdeling’ achterwege te laten; de kern van de interviews van de cliënten omvatte het subject, object, tools en de Community of Practice. De regels zijn namelijk per persoon veranderlijk omdat elke uiting van e-Inclusie ‘op maat’ is.
§ 7.5.1 Object e-Inclusie wordt in dit activiteitensysteem benoemd als het object: de cliënten gaan aan de slag op het internet of werken aan mediawijsheid onder begeleiding van de professionals van de Dr. Scheylaan en de verwanten om tot e-Inclusie te komen.
§ 7.5.2 Subject In dit geval is de cliënt het subject. Ook de cliënten voelen de gevolgen van de digitalisering van de samenleving. Een cliënt geeft aan dat hij nu zijn loonstrook digitaal krijgt.
47
“Ja, in het begin waren het meer ditjes en datjes. Nu ik het steeds beter begin door te krijgen, doe je ook meer bijvoorbeeld met mijn baas, bijvoorbeeld met die loonstroken, die moet ik toch weer even hebben.”
Y: Tegenwoordig gaat alles met het internet, vroeger had je de post en nu kan het alleen maar via dit. Tim: Maar dat maakt het ook wel ingewikkeld. Want kan je nog zonder internet in deze maatschappij? Y: Nee. Nou niet meer denk ik.
§ 7.5.3 Tools Op het gebied van mediawijsheid, zeggen twee van de geïnterviewde cliënten dat het gewoonweg met ervaring te maken heeft; ‘je moet het gewoon veel doen’. In het interview werd duidelijk dat de geïnterviewde cliënten actief zijn op het internet; de één wat meer dan de ander. Op de vraag wat men moeilijk vind aan het internet, kwamen de volgende antwoorden: Tim: Maar zijn er dingen die jij moeilijk vind aan het internet? R.: Ja, als het in het Engels staat. Buiten de taal, speelt ervaring ook een rol als het om de veiligheid van internet gaat; je moet weten wat je doet, anders is het internet onveilig. De vraag of het internet als veilig wordt ervaren, wordt door een cliënt als volgt beantwoord: “Omdat je er niet vertrouwd was. En je wist niet wat het internet ging doen, met je gegevens wat je aan het zoeken bent of aan het bekijken bent. Wel boekjes gelezen over veiligheid op internet en op internet zelf gekeken wat veilig is. Maar tegenwoordig heb je van die virusscanners die op de computer staan geïnstalleerd, die zorgen dat je veilig internet.”
“Ja, ik heb wel iemand nodig. Wie, daar moet ik nog even naar kijken. Tot nog toe is het nog abracadabra. Het is best wel leuk maar...(...) Ja, gewoon veel doen dan weet je vanzelf hoe het zit. Dat je een bepaald programma in beeld hebt, hup.”
§ 7.5.4 Community of Practice De community of practice is in dit activiteitensysteem hetzelfde als dat in het activiteitensysteem van de professionals. Zie § 7.3.4.
§ 7.6 Conclusie In dit hoofdstuk heb ik de resultaten van de interviews doorgenomen, middels de CHAT van Engeström zoals beschreven door Miedema & Stam. De CHAT van de professionals en die van de 48
cliënten geven een helder beeld over de wensen, de angsten maar vooral de voordelen van internetgebruik. Duidelijk is dat het een groot onderdeel is geworden van de dagelijkse realiteit. Nu deze interviews geanalyseerd zijn en een plek hebben gekregen onder de CHAT van Engeström, kunnen deze gebruikt worden om de deelvragen te beantwoorden. Op het veranderkundige aspect van dit onderzoek, kom ik terug in hoofdstuk 9.
49
Hoofdstuk 8: Beantwoording hoofdvraag In dit hoofdstuk staat de beantwoording van de deelvragen en de hoofdvraag centraal. Nog even kort weergegeven; de deelvragen en de hoofdvraag.
Deelvraag
Deelvraag I - Is er binnen het management bekendheid met het begrip ‘e-Inclusie’ en wat is de gedachte daarover?
Deelvraag II - Wat vinden de professionals en de cliënten van de Dr. Scheylaan van deze nieuwe vorm van inclusie en hoe denken zij dat deze vorm moet krijgen?
Deelvraag III - Hoe krijgt e-Inclusie vorm op andere locaties en bij andere organisaties?
Deelvraag IV - Waar gebruikt deze doelgroep het internet voor?
Deelvraag V - Welke voorwaarden zitten er aan het gebruiken van het internet?
Deelvraag VI - Welke mogelijkheden zijn er voor mensen met een licht verstandelijke beperking voor veilig internet gebruik?
Deelvraag VII - Welke (ethische) bezwaren en welke mogelijkheden zijn er bij het internetgebruik van mensen met een licht verstandelijke beperking vanuit het netwerk van de cliënt?
Hoofdvraag
“Wat voor een visie kan locatie Dr. Scheylaan ontwikkelen op het gebied van e-Inclusie?”
§ 8.1 Deelvraag I – Management bekendheid Dat antwoord is met ‘ja’ te beantwoorden: na het interview met de clustermanager was het duidelijk dat dit onderwerp bij haar leeft. Deze conclusie is te trekken uit de positieve verhalen die ze vertelde over e-Inclusie en mediawijsheid bij cliënten. Toen ik de vraag stelde over de urgentie van dit onderwerp; antwoordde ze: Nou, ik vind alles wat de mogelijkheden van cliënten kan verbeteren wel urgent ja. Ik zei net al; als ik zie hoe leuk dit is voor S. om iets met die iPad te doen. Voor iemand die nauwelijks kan communiceren, en dit wel kan gebruiken om zichzelf duidelijk te maken. Er bestaan ook bijvoorbeeld heel veel foto’s op van boodschappen, dus hij kan zo door een
50
boodschappenprogramma heen bladeren en laten zien wat hij graag wil eten en dat is zo ontzettend leuk. (...) Ja, zijn wereld is er groter door geworden.
Daarnaast kwam er een vraag voorbij over toepassingen rondom e-Inclusie. Angeliek antwoordde als volgt (over een presentatie van Cordaan, over Zorg op Afstand): Nou, het leuke van die presentatie van die mensen van Cordaan, onmiddelijk wat kan, als de cliënt daar behoefte aan heeft. Want er was op heel veel momenten contact mogelijk met het steunpunt. En bij ons is het zo dat als een cliënt komt, dat dan meteen besproken moet worden en opgelost moet worden, en dat kan natuurlijk niet altijd als je op afspraak werken, want dan moet je als cliëntbegeleider rekening houden met je andere afspraken die in de planning staan om bezocht te worden. En als er veel laagdrempeliger contact gelegd kan worden, dan denk ik dat dat mooi is. Dan kan je veel gemakkelijker iemand gerust stellen en er zijn ook cliënten die niet zo makkelijk mobiel zijn of die misschien hier niet zo snel naartoe komen. Die mensen kunnen ook, als het zo laagdrempelig mogelijk, de ondersteuning kunnen krijgen... Angeliek geeft aan dat het een verandering in werken vraagt. “De ideale situatie zou zijn dat iedereen die dat wil een computer heeft en op internet kan en dingen op kan zoeken die die wil weten op een hele laagdrempelige manier, zodat er ook iets uitkomt wat toegesneden is op onze doelgroep. Het zou prachtig zijn als iedereen een iPad zou hebben, als ik zie hoe het zijn mogelijkheden vergroot, dus ja, dat is de meest ideale situatie. Maar goed, er moeten mensen zijn binnen het cluster, die moeten weten waar ze deskundigheid, kennis kunnen halen, programma’s en ook handig zijn in het gebruik van een iPad en cliënten kunnen helpen in het geven van instructies. Tim: Waar denk je dan aan? Waar je die kennis zou kunnen halen? Angeliek: Bij andere mensen die al bezig zijn met deze dingen, zoals de man van Carla, of de mensen van Cordaan. Er gebeurt een hele hoop op dit gebied dus ja, het is goed om dat te verkennen en waar die kennis beschikbaar is en daar gesprekken over na te gaan.” Angeliek geeft aan dat samenwerking (met andere organisaties) en kennis delen belangrijk is voor deze beweging (creëren van hotspots en op zoek gaan naar co-creativiteit), naast een ‘kar-trekker’. Van belang is dat Angeliek dit onderwerp belangrijk vindt voor de cliënten. De clustermanager is bekend met dit onderwerp en heeft zelfs ideeën over hoe deze vormgegeven kunnen worden in de praktijk. Ze is bekend met succesvolle situaties van e-Inclusie binnen het cluster. Juist deze ‘kleine’ verhalen kunnen prima gedeeld worden met anderen, voor ideeën of voor ‘dat zetje’ dat nog nog nodig is om een cliënt deze kans te bieden. 51
Angeliek is voor deze ontwikkeling; hoe zit dat nu precies bij de professionals en de clienten?
§ 8.2 Deelvraag II – Beeld van professionals en cliënten Deelvraag II is te beantwoorden naar aanleiding van de interviews met de professionals en cliënten. Aanvullend, heeft de focusgroep met de professionals, gezorgd voor de volgende SWOT-analyse:
Strenghts (Krachten)
Weakness (Zwakten)
Wat voor een kracht zit er achter internettoegang voor cliënten?
Wat voor een zwakte zit er achter internettoegang voor cliënten?
-
-
Vergroot mogelijkheden tot communiceren. Cliënten ondersteunen op een afstand en in beginnend contact. Nieuw onderwerp om over in gesprek te gaan. Is zeer toegankelijk met de goede software/hardware. Kunnen leren van cliënten (mediawijsheid). Beeld geeft meer informatie dan een telefoongesprek. Elke collega heeft kennis en een specialiteit; problemen voor de cliënten kunnen worden opgelost. Transparantie vanuit Facebook over de Dr. Scheylaan. Op de hoogte kunnen blijven van actualiteiten.
-
Niet kunnen ‘zien’ tegen wie je ècht praat. Op internet kopen. Alertheid nodig van ondersteuners; niet alles is zichtbaar. Verslaving. Internet en computer zijn duur. Cliënten moet goed kunnen lezen en schrijven. Initiatief in eerste instantie vanuit ondersteuners met voldoende kennis van internet.
Opportunities (Kansen)
Threats (Bedreigingen)
Wat voor een kansen zijn er voor cliënten met internettoegang?
Wat voor een bedreigingen zijn er voor cliënten met internettoegang?
-
-
-
Kunnen communiceren met andere mensen op een nieuwe manier (geldt ook voor ondersteuners). Nieuwe kennis voor ondersteuners hoe ze hiermee om kunnen gaan. Sterkere positie in de maatschappij omdat men op de hoogte is van actualiteiten. Vergroot de zelfstandigheid van de cliënt.
-
Uitsluiting wanneer cliënten zich niet in de digitale samenleving bewegen. Digitalisering van de samenleving; het niet meer kunnen betalen met acceptgiro’s, of het niet meer gratis kunnen halen van een uittreksel bij de gemeente.
52
De SWOT, zoals bepaald door de antwoorden van de cliënten, ziet er zo uit: Strenghts (Krachten)
Weakness (Zwakten)
Wat voor een kracht zit er achter internettoegang voor cliënten?
Wat voor een zwakte zit er achter internettoegang voor cliënten?
-
-
Het is leuk! Ontspannend. “Van alles kan je opzoeken!” Andere vorm van contact (sociale media). Onderhouden van contact via de webcam of Skype. Mensen die niet goed kunnen lezen/schrijven kunnen wel chatten (webcam). Verbreden van kook-kennis. Internetradio uit andere landen kunnen beluisteren.
-
Ingewikkeld. Zijn hulpmiddelen nodig. Er zijn veel sites in het Engels. Veel ervaring op doen om het te kunnen leren. Virussen. Persoonlijke gegevens zijn niet veilig om op het internet te zetten.
Opportunities (Kansen)
Threats (Bedreigingen)
Wat voor een kansen zijn er voor cliënten met internettoegang?
Wat voor een bedreigingen zijn er voor cliënten met internettoegang?
-
Werk kunnen doen dat gerelateerd is aan computers. Vergroten van kennis in en over de maatschappij. Middel om onder de mensen te komen. Mee kunnen praten met anderen (nieuw onderwerp van gesprek).
-
Veel loopt nu digitaal; internetbankieren, ontvangen loonstrook. Mist een hoop kennis als je er niet bij blijft.
De overeenkomst tussen deze SWOT’s zijn duidelijk de krachten: de cliënten geven een overzicht van hoe het internet al gebruikt wordt en welke voordelen dat heeft. Ook de professionals geven aan dat er niet meer te ontkomen valt aan de digitalisering en dat het kansen geeft voor de toekomst.
§ 8.3 Deelvraag III – Andere locaties / organisaties Het probleem bij het beantwoorden van deze deelvraag was de tijd; logischerwijs gaf het problemen contact op te zoeken met alle 52 clusters op zoek naar initiatieven op het gebied van internet- en computergebruik. Deze deelvraag riep meer vragen op dan antwoorden; kennis onderling wordt nauwelijks gedeeld. De reden hiervan is niet direct duidelijk. Initiatieven kunnen als ‘vanzelfsprekendheden’ worden gezien waardoor deze niet gedeeld worden of men heeft er simpelweg niet over nagedacht dat deze verhalen (over initiatieven) relevant kunnen zijn voor 53
andere professionals en cliënten binnen de stichting. Er zijn initiatieven, met name computerondersteuning in de vorm van een 1-op-1-constructie (bijvoorbeeld een uur samen met een ondersteuner internetten of computeren). Bekend is dat de iPad kan worden ingezet als communicatiemiddel. Dit wordt dan ook als zodanig gebruikt, op locatie Notweg / Luiveland binnen cluster Zonneheuvel. “We hebben nu een cliënt, S., die gebruik een iPad en S. is iemand die moeilijk kan communiceren, die weinig verbaal kan. En voor hem opent dat zoveel, het brengt zoveel meer, het is hartstikke leuk om te zien dat alles wat er op de iPad staat, hij veel makkelijker kan communiceren, zichzelf duidelijk kan maken, spelletjes kan spelen.” Maar waar spelen dit soort initiatieven nog meer? Dat is gedurende dit onderzoek niet duidelijk geworden. Echter, buiten de stichting was een schat aan verhalen en practices te vinden op het gebied van toepassingen van toegankelijk internet- en computergebruik. Via mijn literatuuronderzoek kwam ik in contact met (eerder genoemde) Sanne van der Hagen, die mij in contact bracht met de Linked-In groep over VG 2.0. Sanne bracht me ondermeer op de hoogte van de vele initiatieven die er zijn op dit gebied. Daarnaast gaf de Markant in december een helder overzicht (de eerder genoemde top 25) van de hoeveelheid aan initiatieven op het gebied van eInclusie. Er is een website gekoppeld aan deze uitgave met een lijst vol initiatieven: http://ghz20.nl/. Een (klein) overzicht van initiatieven die passen bij de uitspraken die zijn gedaan door de professionals van de Dr. Scheylaan of zelfs zijn benoemd in de interviews:
Cordaan is steeds meer bezig met beeldbellen en contact via de webcam. Cordaan heeft enige tijd geleden een presentatie gegeven over deze nieuwe ontwikkeling tijdens een beleidsdag binnen Esdégé-Reigersdaal. De clustermanager van Zonneheuvel was hierbij aanwezig en gaf aan dat dit interessante mogelijkheden met zich mee kan brengen. Ik heb contact gehad met één van de initiatiefnemers van dit project. Ik heb een bezoek gebracht aan Cordaan om te kijken hoe Zorg op Afstand precies vorm kreeg in de dagelijkse ondersteuning. Een voorbeeld hiervan, is zichtbaar via een filmpje in de voetnoot27.
Steffie.nl is een toegankelijke site met grote pictogrammen en gesproken tekst. Het is een informatieve website over het internet zelf. Wanneer ikzelf met cliënten 1-op-1 werk, gebruik ik deze site als portal: de site is laagdrempelig zonder ‘kinderachtig’ te zijn.
Een initiatief wat bij Esdégé-Reigersdaal net opgestart wordt, is een elektronisch cliëntdossier dat toegankelijk is voor cliënten: een portaal speciaal toegankelijk gemaakt voor cliënten zodat deze meer inzicht hebben in het ondersteuningsplan en rapportage. Bij SiZa krijgt dit al veel aandacht.
De lijst met initiatieven is oneindig; eerder werd al benoemd dat dit onderwerp ‘booming’ is en dat er elke dag nieuwe toepassingen worden ontwikkeld. Het is niet realistisch om alle initiatieven te beschrijven. Het antwoord op deze onderzoeksvraag heeft geresulteerd in waar deze kennis te vinden is, vooral via sociale media en mond-op-mond reclame via fora. De Linked-In groep over e27
http://www.youtube.com/watch?v=UwAsMev5UcY
54
Inclusie is hiervan een bekend voorbeeld en een prima manier om de nieuwste ontwikkelingen te kunnen volgen op het gebied van e-Inclusie.
§ 8.4 Deelvraag IV - Internetgebruik Deze vraag is te beantwoorden naar aanleiding van de interviews met de vijf cliënten die ik heb ondernomen. Voorbeelden hiervan: “Om filmpjes op te zoeken, om CD’s op te zoeken. Of DVD’tjes.” “Om die informatie op te zoeken, via Wikipedia ofzo.” “YouTube vind ik ook leuk. Staat vol met grappige filmpjes.” “Naja, een beetje internetten even kijken en mailtjes, MSN, Facebook, Twitteren van dat soort dingen.” Op zich geen verrassende resultaten: de doelgroep gebruikt het internet voor precies dezelfde toepassingen als mensen die buiten de doelgroep vallen. De toepassing om met elkaar in contact te komen wordt wel het meeste genoemd (bij vier van de vijf geïnterviewde cliënten). Opvallend was wel dat de kennis van cliënten op het gebied van deze ‘nieuwe’ media, groot is op het gebied van toepassingen. Men is op de hoogte sociale media, YouTube en sites als Wikipedia. Deze worden dagelijks gebruikt door vier van de vijf geïnterviewde cliënten. Het valt wel op, dat er vooral gezocht wordt naar Nederlands-talige websites. Een andere cliënt gaf aan na het interview dat hij samen met een paar andere cliënten een radiostation beheerd. Mensen kunnen dan liedjes aanvragen vanuit een digitale playlist. Een soortgelijk initiatief is opgestart door cliënten bij Talant28.
§ 8.5 Deelvraag V – Voorwaarden Deze deelvraag bestaat uit twee onderdelen, namelijk het antwoord (interviews) van de cliënten, en wat er over geschreven staat in de literatuur. Interviews cliënten Naar aanleiding van de interviews gaven cliënten aan dat ze het moeilijk vinden als sites in het Engels staan: Tim: Dat kan ook natuurlijk. Maar zijn er dingen die jij moeilijk vind aan het internet? R.: Ja, als het in het Engels staat. De cliënten geven aan dat men dan gewoonweg op zoek gaat naar een Nederlandstalige site. Een cliënt gaf aan dat internet sowieso ingewikkeld is als je dit net gebruikt; het is niet overzichtelijk en je hebt even de tijd nodig om alles te begrijpen. “Je moet het gewoon veel doen”. Literatuur 28
http://www.youtube.com/watch?v=5_cmYJ0bUVE
55
In computerprogramma’s die speciaal voor mensen met een beperking zijn bedoeltd is het uitgangspunt dat deze toegankelijk zijn voor iedereen. De programma’s zijn eenvoudig om te gebruiken en kunnen naar ieders behoefte worden ingericht (www.ikkies.nl). De professional of een verwant kunnen deze programma’s zelf ‘tweaken’ om deze op maat aan te kunnen bieden voor de specifieke behoeften van die cliënt.
§ 8.6 Deelvraag VI – Mogelijkheden voor veilig internetgebruik De kern van deze deelvraag vormt zich rondom het woord ‘veiligheid’ en daar bestaat discussie over. Opvallend is dat de cliënten een ander beeld hebben van veiligheid dan dat de verwanten en de professionals dat hebben: voor de cliënten is het hebben van een virusscanner en het veilig surfen zonder dat er hackers op de computer binnen komen het belangrijkste uitgangspunt rondom veiligheid. De verwanten en de professionals zien dit anders; die voegen eraan toe dat het aspect van veiligheid ook terug te zien is door mensen die misbruik willen maken van de cliënt in kwestie. Dit kan opgevangen worden met voorlichting en begeleiding. Daarnaast bestaan er software om veilig surfen te garanderen. Programma’s als MyBee29 (waar de beheerder van de computer toestemming geeft voor elke website die bezocht wil worden – wel op de markt gebracht voor kinderen) en IkKies (prikkelarme gebruikersinterface die niet afgesloten kan worden door de cliënt zelf). Een nadeel van deze software is dat deze software vanuit een mate van beheersmatigheid functioneert: het beperkt de vrijheid en dat is niet in eerste instantie het uitgangspunt bij mensen met een licht verstandelijke beperking op de Dr. Scheylaan maar kan door de gebruikvriendelijkheid van de software dermate getweaket worden dan het een rijke omgeving kan zijn voor de cliënt. Op het gebied van software en hardware zijn er wederom veel mogelijkheden de computer te beveiligen. Veiligheid zal altijd een onderwerp van gesprek moeten blijven. Veilig internetgebruik is transparantie en de vrijheid hebben om daarover in gesprek te kunnen gaan. Actief betrokken zijn bij de cliënt kan de veiligheid al enigszins garanderen.
§ 8.7 Deelvraag VII - Verwanten Met behulp van de SWOT-analyse is er een duidelijk overzicht van wat de ethische bezwaren en wat de mogelijkheden zijn vanuit het netwerk van de cliënt. Strenghts (Krachten)
Weakness (Zwakten)
Wat voor een kracht zit er achter internettoegang voor cliënten?
Wat voor een zwakte zit er achter internettoegang voor cliënten?
-
29
Met Google om kunnen gaan kan zelfvertrouwen met zich meebrengen. Stimulans om zelf iets uit of op te zoeken bv op YouTube. Oriëntatie wat er allemaal te doen is. Toegang tot informatie / informatie opzoeken.
-
Internet is duur. Virussen. Ingewikkeld: men moet kunnen lezen. Kans op (software en hardware-matige) computerproblemen. Legt een druk op het netwerk. Techniek kan belemmerend zijn; bijv. internetbankieren is niet laagdrempelig.
http://www.youtube.com/watch?v=U_OYV7psv40
56
-
Onzekerheid bij de cliënt omdat het niet lukt.
Opportunities (Kansen)
Threats (Bedreigingen)
Wat voor een kansen zijn er voor cliënten met internettoegang?
Wat voor een bedreigingen zijn er voor cliënten met internettoegang?
-
Ontwikkeling door taal- en rekenspelletjes. Opent mogelijkheden om hobby’s uit te voeren. Leuk om samen met iemand te ondernemen.
-
Datingsites. Kopen via het internet. Verslaving. Beheersbaarheid. Ingezet worden in plaats van warme zorg.
Gezien de andere SWOT-analyses lijken de verwanten zich meer bewust van de gevaren op het internet ten opzichte van de professionals en de cliënten. Er is echter wel overlap te vinden, bijvoorbeeld in hoe ingewikkeld het internet kan zijn en dat er ingespeeld moet worden om het in ieder geval toegankelijker te maken voor cliënten. Een tussenweg kan gevonden worden (in eerste instantie in overleg met de cliënt) middels aangepaste software, eerder genoemd in dit onderzoek, zoals IkKies of overzichtelijke websties.
§ 8.8 Hoofdvraag – de visie Zoals eerder gesteld zijn de SWOT-analyses van de cliënten en professionals naar aanleiding van de interviews en de SWOT-analyse middels een focusgroep met de verwanten van de cliënten uitgevoerd. Deze drie SWOT-analyses zijn gepresenteerd voor de laatste focusgroep met de professionals van de Dr. Scheylaan. Naar aanleiding van deze bijeenkomst is er een visie opgesteld. De visie is opgesteld met behulp van een aantal vragen zoals die zijn opgesteld door lancelots.nl30. Ik heb gekozen voor deze site omdat deze opbouw van vragen het meest aansluit bij dit onderzoek. “Bij het realiseren van de visie is het van belang inzicht te hebben in de partijen die van invloed zijn op de gewenste verandering” (2reflect, 2006). Deze uitleg legt namelijk de nadruk op de betrokken partijen (Community of Practice) binnen dit activiteitensysteem. Nog even voor de duidelijkheid, de definitie van een visie, zoals aangegeven in hoofdstuk 5: “een visie is een consistente blik op de toekomst en geeft de gewenste situatie aan. Het is als het ware een foto van de situatie die de organisatie nastreeft. (...) Een visie is realistisch dagdromen” (2reflect.nl, 2006). Hoewel een visie een ‘consistente’ blik betreft, moet er wel rekening gehouden worden met de snelle ontwikkelingen van het internet; er moet dan ook ingespeeld kunnen worden op nieuwe ontwikkelingen en verbeteringen. Om de visie een duw in de rug te kunnen geven, heb ik de professionals een aantal vragen gesteld op een flap-over (vragen komen van lancelots.nl). Deze vragen vormen de kern van de visie.
30
http://www.lancelots.nl/ontwikkelen/kernvaardigheden/ontwikkelingsvaardigheden/visie-ontwikkelen
57
•
Waar verbazen we ons over? De professionals van de Dr. Scheylaan verbazen zich over het feit dat hier nog niet veel mee gedaan wordt; uit de interviews kwam dat dan ook naar voren. Het bewustzijn dat er iets gedaan moet worden, wordt door het hele team gedragen.
•
Welke ontwikkelingen gaan de zorgsector op termijn veranderen, hoe gaan ze dat doen en wat zal voor ons werk daarvan de gevolgen zijn? De professinoals van de Dr. Scheylaan ‘voelen’ de digitalisering van samenleving als een belangrijke ontwikkeling in de zorg- en welzijnssector, zoals ook al naar voren kwam in de interviews. De kans is dat als de kennis van de professionals niet ‘meegaat’ met de huidige techniek, er niet meer adequaat ingespeeld kan worden op de ondersteuningsvraag van de cliënt. Deze kan dan op dit gebied uitgesloten worden. Er is kennis nodig op dit gebied die opgedaan kan worden bij andere locaties en bij andere organisaties.
•
Waar worden we enthousiast van? Het vergroten van het netwerk via Facebook: een aantal professionals denkt dat het een goed idee is om Facebook te gebruiken om ‘bevriend’ te worden met andere organisaties die een toevoeging kunnen vormen voor de cliënten en de professionals. Noem bijvoorbeeld werkverschaffingsbureau’s, faciliteiten voor cliënten (zoals de Drogerij31) of vrijwilligersverenigingen. Het vergroten van de kennis rondom dit onderwerp is ook een onderwerp van enthousiasme: door opgedane kennis kan het als serieus aanbod aangeboden worden als nieuwe vorm van ondersteuning. Het team neemt een open houding aan als het gaat om nieuwe ontwikkelingen op dit gebied. “Onbekend maakt onbemind”. Als een cliënt niet weet welke mogelijkheden er zijn, zal hij nooit een vraag op dat gebied kunnen stellen. Het gaat er dus om dat de professionals op de hoogte zijn van de nieuwste ontwikkelingen en dit kunnen aanbieden als ondersteuningsmiddel.
31
http://www.dedrogerij.nl/
58
Samenwerken met anderen: er is zoveel kennis en er zijn zoveel voorbeelden te noemen rondom e-Inclusie: de Dr. Scheylaan zet de eerste stap in het delen van kennis door een oproep te doen aan de andere locaties deze kennis te delen: digitaal via de Facebook-pagina, zodat andere locaties kunnen volgen. •
Welke waarden en normen willen we uitdragen? De professionals van de Dr. Scheylaan zijn er zich allemaal van bewust dat de digitalisering niet tegen te houden is en dat er gebruik moet worden gemaakt van de kansen die er spelen op dit vlak. De cliënt moet altijd de kans krijgen om mee te kunnen doen aan de digitale samenleving. In de interviews kwam naar voren dat verbieden geen optie is. Aan de andere kant; team Dr. Scheylaan gaat het niet verplichten. Het aanbod moet er zijn maar de wens gaat uit van de cliënt. De Dr. Scheylaan laat niemand aan zijn lot over op het internet: 1-op1-ondersteuning bij de cliënt thuis op het gebied van computer en internetgebruik bestaat tot de mogelijkheden. Daarnaast zal er altijd een openheid zijn vanuit de professionals om te praten over het internet; niet vanuit beheersing (om zaken te verbieden) maar vanuit interesse. Van fouten maken leert men en er zal dan altijd gekeken worden naar een passende oplossing (in de vorm van aangepaste en overzichtelijkere software tot aangepaste muizen en toetsenborden) om de internetveiligheid van de cliënt te waarborgen. Uitdragende waarden en normen: vrijheid, recht om fouten te maken, respect, recht op informatie, behoedzaming, bescherming.
Overeenkomsten met de visie van de stichting Buiten deze visie, zijn er overeenkomsten met de centrale visie van Esdégé-Reigersdaal. In de linker kolom vindt u de vijf pijlers die onderdeel zijn van de visie van Esdégé-Reigersdaal, zoals aangegeven in hoofdstuk 1 en in de rechter kolom heb ik de waarden en normen en een deel van de uitkomst van de visie geplaatst. Pijlers van Esdégé-Reigersdaal (visie)
Visie e-Inclusie – Dr. Scheylaan
Respect.
Vrijheid om mee te doen met anderen, internet als toegankelijk medium om ervaring mee op te doen in de praktijk. Rechtvaardigheid als gelijkwaardigheid.
59
Ontplooiing.
Ontplooien van nieuwe vaardigheden zoals omgaan met internet
Volwaardige plaats in de samenleving.
Meedoen op het internet betekent meedoen in de digitale samenleving.
Andere mensen om zich heen.
Het internet als medium om met elkaar in contact te komen.
Het maken van keuzes bij het inrichten van het
Zelf beslissen hoe men het internet wil
eigen leven.
gebruiken en op wat voor een manier op het gebied van toegankelijkheid.
Het is duidelijk dat de nieuw geformuleerde visie goed past binnen de visie van Esdégé-Reigersdaal. Zowel de visie van Esdégé-Reigersdaal als de nieuwe visie rondom e-Inclusie valt onder het kritischemancipatoire paradigma:
“Bij deze visie staat de zorgvrager centraal. Hierbij wordt er niet alleen aan gedacht dat de zorgvrager een uniek persson is maar ook dat hij/zij zelf richting aangeeft in zijn leven en in de zorg die hij/zij nodig heeft. De zorgvrager is dus ook zelf verantwoordelijk voor de zorg die hij krijgt en de zorg die hij daarbij zelf kan leveren (zelfzorg). Bij deze visie staat de zelfszorg ook voor het merendeel centraal, de professionele zorg is daarbij een aanvulling en zorgt alleen voor ondersteuning en advisering. Het gaat erom wat de zorgvragen zelf nog kan”.32
§ 8.9 Conclusie Alle vragen tot dit onderzoek zijn behandeld, echter is er nog eentje onbehandeld gebleven. De vraag “hoe” de Dr. Scheylaan tot de verandering kwam is nog niet langsgekomen. Ik wil daar meer aandacht aan besteden in de conclusie van dit onderzoek.
32
http://mens-en-samenleving.infonu.nl/sociaal/2606-visies-binnen-de-zorg.html
60
Hoofdstuk 9: Conclusie en de toekomst In dit afsluitende hoofdstuk ga ik in op de conclusie van dit onderzoek. Daarnaast geef ik aan hoe de toekomst eruit zie en wat voor een vragen dit onderzoek bij me hebben opgebracht. De volgende doelen zijn bereikt naar aanleiding van dit onderzoek:
Het opzetten van een visie over e-Inclusie binnen de Dr. Scheylaan. Hoe denken de cliënten en het team over e-Inclusie op de Dr. Scheylaan? Het in kaart brengen van de wensen van de cliënten en professionals. Overlappend met het eerder genoemde doel; welke (praktische) ideeën hebben de cliënten en de professionals over e-Inclusie; welke praktijk wordt er ontwikkeld om deze wensen te verwezenlijken? Cliënten helpen aan een internet-aansluiting en verdere begeleiding daarin. Ondersteuning en voorlichting blijft essentieel voor het slagen van deze verandering, zowel aan professionals als aan de cliënten.
Als alles omvattend doel wenste ik dat het onderwerp e-Inclusie meer op de kaart zou komen bij de stichting. Ik denk dat daar een eerste stap is in gezet door team Dr. Scheylaan zich er meer bewust van te laten worden.
§ 9.1 Een visie – een verandering Dit onderzoek heeft antwoord gegeven op de vraag “Wat voor visie kan locatie Dr. Scheylaan ontwikkelen op het gebied van e-Inclusie?” maar, gedurende het onderzoek, is er ook antwoord gegeven op de veranderkundige weg ernaar toe. Hoe is de Dr. Scheylaan tot deze verandering in denken gekomen? Ik haal de expansieve leercyclus er nog eens bij.
61
Vanuit de primaire tegenstelling (digitalisering van de samenleving) hebben de professionals van Dr. Scheylaan in de interviews aangegeven wat deze nieuwe ontwikkeling kan betekenen voor de dagelijkse ondersteuning maar ook wat deze nieuwe ontwikkelingen met zich mee kunnen brengen in het kader van de eigen professionaliteit: bijvoorbeeld het ervaren van onzekerheid (‘beren’) over het ‘eigen kunnen’ in het kader van mediawijsheid. In sommige gevallen lijkt de cliënt mediawijzer dan de ondersteuner. Op zich is dat geen probleem; de professionals zijn bereid bij te leren als het een bijdrage heeft voor de cliënt. Het schept ook mogelijkheden om met de cliënt te leren en op deze manier meer betrokkenheid te genereren. De professional is niet diegene die ‘de boel in de gaten houdt’ maar iemand die geïnteresseerd is: de professional gaat dan niet uit van beheersmatigheid, maar meer vanuit een betrokkenheid. Echter, de cyclus is niet geheel doorlopen; er is slechts een begin gemaakt om de tertiaire tegenstelling te tackelen. De visie is opgezet: nu is het zaak om deze vorm van werken te implementeren zodat het een nieuwe standaard van werken kan worden. De Dr. Scheylaan is zich bewust geworden van de egen positie rondom e-Inclusie: naar aanleiding van dit onderzoek zijn er een aantal merkbare veranderingen in de praktijk zichtbaar geworden:
Een ouderpaar dat de focusgroep heeft bezocht, onderzoekt of een tablet een geschikt medium is voor een cliënt die is geïnterviewd voor dit onderzoek.
Locatie Dr. Scheylaan heeft een Facebook-pagina die geregeld ge-update wordt en waar cliënten lid van kunnen worden. Deze wordt beheerd door twee professionals van de Dr. Scheylaan.
Er is steeds meer aandacht gekomen voor de toevoeging van webcam-contact naast vaste ondersteuningsmomenten. Eind september wordt er gestart om Skype-contact met een cliënt een onderdeel te maken van de vaste ondersteuning. Daarnaast blijft het team experimenteren met nieuwe mogelijkheden; ideeën worden gedeeld en in de vergadering wordt besproken hoe dit vorm kan krijgen, zoals Zorg op Afstand of het in gesprek gaan over conflicten zich zich afspelen op MSN of op sociale media.
62
Binnen het team is er geregeld discussie over profilering op het internet. Vragen als “wat zetten we op de Facebook-pagina en wat niet” en “wie ‘bevrienden’ we en wie niet?” komen geregeld langs. Ook buiten de vergadering om.
In gesprek met professionals na het onderzoek, geeft men zelf aan ‘mediabewuster’ te zijn door dit onderzoek. Een collega bood webcam-ondersteuning aan als ondersteuningsmiddel voor een cliënt, wonend in Egmond aan Zee (steunpunt is gesitueerd in Alkmaar). De cliënt gaf aan dit zeker interessant te vinden en uit te willen proberen. Nogmaals: als aanvulling op de vaste ondersteuningsmomenten.
Binnen het activiteitensysteem van de cliënten zijn er ook veranderingen: zo heeft de eerder genoemde cliënt (subject) met behulp van de verwanten (Community of Practice) een tablet, die de cliënt mediawijzer maakt en waardoor hij in contact kan blijven met zijn vriendin en zijn familie (de tablet werd geleverd met een ingebouwde camera en een toetsenbord). Deze drie factoren vormen een begin van e-Inclusie.
§ 9.2 Aanbevelingen Naar aanleiding van dit onderzoek, wil ik een aantal aanbevelingen doen. Microniveau Binnen team Dr. Scheylaan is het duidelijk geworden dat de digitalisering van de samenleving een niet omkeerbaar proces is, waar cliënten de kans moeten krijgen om in mee te kunnen doen. De Dr. Scheylaan is zich bewuster van geworden van de mogelijkheden van het internet en hoe die geplaatst kunnen worden in bijvoorbeeld nieuwe vormen van ondersteuning. De Facebook-pagina van de stichting wordt nog steeds ge-update en zoals eerder benoemd, wordt deze beheert door twee professionals. De actualiteit van het onderwerp houdt het team scherp. Daarnaast zal er aandacht aan het onderwerp besteed worden binnen vergaderingen; zoals het onderzoek aangaf communiceren cliënten geregeld via e-mail, sms of via MSN. Hulpvragen rondom het opvangen van conflictsituaties via deze media komen vaak voor onder deze doelgroep. Clustermanager heeft me gevraagd iets te vertellen over mijn onderzoek bij een Groot Team overleg (waar alle locaties van team Dr. Scheylaan aan deel nemen) wat een bijdrage kan leveren aan het digitaal bewustzijn op clusterniveau. Ook werd aangegeven dat men nog bepaalde kennis ‘mist’ en waar deze kennis precies te halen valt is onduidelijk. Dit probleem is te merken op microniveau, maar is waarschijnlijk door te trekken naar een groter niveau; namelijk stichtingsbreed (meso-niveau). Mesoniveau Toch zijn er nog steeds vragen hoe e-Inclusie concreet in de praktijk vorm moet gaan krijgen en waar deze kennis gehaald kan worden. Dr. Scheylaan heeft zelf ook ge-experimenteerd met nieuwe mogelijkheden (bijvoorbeeld webcamcontact via Skype). Kunnen deze verhalen met andere locaties en organisaties gedeeld worden? Er kunnen op de werkvloer experimenten gestart worden maar de kans dat het wiel voor de tweede keer wordt uitgevonden is groot: de kennis kan al op een andere plek binnen de stichting aanwezig zijn. En deze kennis moet gedeeld kunnen worden. Het is verstandig om een actiegroep op te zetten die zich bezighoudt met de nieuwste ontwikkelingen op 63
het gebied van internet- en computergebruik bij cliënten. Als er namelijk vragen zijn vanuit locaties, is deze actiegroep een duidelijke kennisbank voor deze vragen. Hoe dit vormgegeven kan worden, zal een vervolgonderzoek uit moeten wijzen. Dat de behoefte er is, is met dit onderzoek op de Dr. Scheylaan bewezen. Daarnaast is het kostenbesparend; doordat het wiel niet voor de tweede keer wordt uitgevonden kan de tijd van de professional ergens anders aan worden besteed. Een oproep om mensen te mobiliseren voor deze actiegroep kan uitgedragen worden via de stichtingskrant of de website. Dit alles in het kader van hotspots (§ 4.2.4) en het creëren van nieuwe verbindingen. Een actiegroep is in mijn ogen anders dan een werkgroep: een actiegroep komt in actie. Macroniveau De kennis aanwezig binnen de stichting kan op een groter vlak uitgedragen worden: mijn onderzoek zal worden gelezen door ondermeer Sanne van der Hagen en Brian Twint33. Brian Twint is initiatiefnemer van de site verstandelijkbeperkt.nl, een digitaal kenniscentrum dat de kern vormt van een expertisenetwerk waarin verschillende professionals uit de verstandelijk gehandicaptenzorg hun kennis en ervaringen uitwisselen. Kortgeleden heb ik me aangesloten bij dit kenniscentrum: dit onderzoek zal op deze site gepubliceerd worden, wat weer een bijdrage kan leveren op een breder niveau. Dit kenniscentrum kan gebruikt worden om in contact te komen met andere initiatiefnemers op het gebied van Zorg 2.0 en e-Inclusie. Dit netwerk kan dan uitgebreid worden en er kan via het forum op de site kennis uitgewisseld worden. Andere organisaties kunnen dit onderzoek gebruiken als leidraad voor het implementeren van het werken met e-Inclusie als uitgangspunt. In dit onderzoek is uiteengezet welke weg is gevolgd voor het implementeren van e-Inclusie; deze manier van werken kan representatief zijn voor een andere organisatie die op zoek is naar mogelijkheden om dit te implementeren binnen de eigen organisatie. Daarnaast wil ik een bewustzijn overbregen naar andere organisaties met dit onderzoek: er is zoveel te leren van het internet. Door ondersteuners voor te bereiden op de ondersteuningsvragen ‘van morgen’, kan er adequater ingespeeld worden op de vragen van cliënten rondom internetgebruik. De beschreven interventies in bijlage IV kunnen hiervoor een kapstok vormen: “inzicht kan hierin verkregen worden door de effecten van interventies binnen afdelingen of instellingen te aggregeren” (Veerman & Van Yperen, 2008, p. 13).
§ 9.3 Vervolgonderzoek In de loop van dit onderzoek kwam ik een systeem tegen voor het meten van mediawijsheid; middels vier competentieprofielen kan dan in kaart gebracht worden hoe mediawijs iemand is34. Het maakt mediawijsheid meetbaar en een verdiepend onderzoek kan als aanvulling op dit onderzoek data opbrengen die relevant (en meer Op Maat) ingezet kan worden voor de cliënten. Een idee voor vervolgonderzoek is om de mogelijkheden te onderzoeken van het op grotere schaal kennis uitwisselen op het gebied van e-Inclusie. ‘Op grotere schaal’ betekent in dit geval stichtingsbreed. Deze behoefte kwam naar voren in de interviews. Een paar vragen liggen hier aan ten grondslag: wordt deze kennis als ‘common knowledge’ gezien, of is men gewoonweg zich niet bewust van de waarde van deze praktische kennis? Het vraagt een onderzoek om dit verder uit te 33 34
Initiatiefnemer http://www.verstandelijkbeperkt.nl http://www.mediawijzer.net/helderheid/
64
bouwen; is er behoefte aan een actiegroep of aan een kennisbank – waar professionals, verwanten maar juist cliënten terecht kunnen met hun vragen? Een actieonderzoek voor het realiseren van e-Inclusie is al gedaan op de Dr. Scheylaan. Het heeft voor meer bewustzijn gezorgd en er zijn veranderingen op de werkvloer zichtbaar geworden. Het zou fantastisch zijn een zelfde soort onderzoek uit te kunnen voeren op een andere locatie of binnen een ander cluster. De stichting telt maar liefst 52 clusters en een honderdtal locaties; de kans dat men vragen heeft rondom een visie op internetgebruik van de cliënten is aanwezig. Binnen het cluster onderzoeken we de mogelijkheid of de achterwacht op de Gasweg via beeldbellen in contact kan komen met cliënten. Er wordt door de cliënten niet vaak gebeld naar de Gasweg in het weekend; waar heeft dit mee te maken? Vinden de cliënten het ‘eng’ om naar iemand te bellen die ze niet kennen? En kan beeldbellen via de webcam ervoor zorgen dat drempel minder hoog wordt? Een ander vervolgonderzoek kan zelf buiten de organisatie plaatsvinden; omdat het om een veranderkundigonderzoek gaat, kan het ingezet worden op elke locatie. Het gaat om een objectverschuiving van niet naar wel e-Inclusie.
65
Verklarende woordenlijst Een korte uitleg van de gebruikte begrippen is in onderstaande tabel vastgelegd. Forum
Een discussiesite waar mensen kunnen lezen over onderwerpen die hen interesseren en waar men reacties kan plaatsen.
Interface
Hardware die gegevens tussen een computer en de buitenwereld uitwisselt.
Mediawijsheid
Alle kennis en vaardigheden en de mentaliteit die mensen nodig hebben om bewust, kritisch en actief mee te doen in de wereld van vandaag en morgen, waarin media een bepalende hoofdrol spelen. (Bron: Raad voor Cultuur)
Paradigma
Een complex geheel van opvattingen, methoden en vraagstellingen, dat de wetenschappelijke gemeenschap van een bepaald tijdvak een idee geeft van wat de belangrijke vragen zijn, en hoe die opgelost moeten worden.
Portal
Digitale toegangspoort tot andere sites, toepassingen, muziek, films etc. Startpagina.nl is een voorbeeld van een portal.
Skype
Een digitaal belprogramma dat gebruik maakt van een webcam of microfoon. Skype is een veelgebruikt programma bij beeldbellen.
SWOT-analyse
De sterkte-zwakteanalyse is een bedrijfskundig model dat intern de sterktes en zwaktes en in de omgeving de kansen en bedreigingen analyseert.
Tweaken
Het aanpassen van een programma zodat het een verbetering oplevert voor de gebruiker op het gebied van gebruiksvriendelijkheid, snelheid, toegankelijkheid etc.
Zorg op Afstand
Een vorm van ondersteuning waarbij de zorg of ondersteuning via een beeldscherm wordt geleverd. Zorg op Afstand kan bijvoorbeeld ingezet worden bij een ondersteuningsgesprek. Ook kan het ingezet worden om post door te nemen met de zorgvrager.
66
67
Dankwoord Ik wil graag een aantal mensen bedanken, die het mogelijk hebben gemaakt om dit onderzoek te kunnen doen.
In de eerste plaats wil ik mijn vrouw bedanken, die zelfs in het schooljaar met mij getrouwd is en die me altijd heeft gesteund en gesterkt door het hele proces heen. Ze heeft over mijn schouder meegekeken en heeft kritisch met mij meegedacht over de gang van zaken rondom dit onderzoek.
Daarnaast wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor het feit dat ze er onvoorwaardelijk voor me waren deze periode; ik ben niet de meest gezellige persoon geweest tijdens dit onderzoek maar dat werd altijd begrepen. Ook wil ik ze bedanken voor de kritische blik op mijn stuk.
De professionals, cliënten en verwanten van de Dr. Scheylaan en de collega’s van de werkgroep De Cliënt Online, die altijd met mij mee dachten en commitment toonden richting het onderwerp. Zonder hen was dit onderzoek nooit gelukt!
Mijn studiegenoten en dan in het bijzonder Marcel van Eck, op wie ik eigenlijk altijd kon rekenen. Marcel is zelfs mijn co-moderator geweest tijdens de focusgroep met de verwanten en daar ben ik hem erg dankbaar voor! Ook voor zijn kookkunsten trouwens.
De opleiding zelf, waar ik elke vrijdag met een enorme lol heen ging. De leraren die op een leuke manier les gaven en hulpvaardig waren.
Sanne van der Hagen, die mij bevestigd heeft in mijn onderbuikgevoel; hier moet wat mee gedaan worden! Sanne heeft mij enorm geholpen met het in contact brengen met andere initiatiefnemers en in het geven van handige informatie rondom het onderwerp e-Inclusie.
Hanneke van Lieshout, onderzoeker bij Nivem, met wie ik mailcontact heb gehad over de praktische vorm van mijn onderzoek.
Brian Twint, initiatiefnemer van het kenniscentrum www.verstandelijkebeperkt.nl en initiatiefnemer in het Zorg op Afstand-project binnen Cordaan. Bedankt dat ik op korte termijn nog langs kon komen voor een bezoek!
Allen die ik vergeten ben: bedankt!
68
Bronnenlijst Boeken
American Psychiatric Association (2000), Quick reference to the diagnostic criteria from DSM-IV-TR, Arlington, APA Bersselaar, van der, V. (2009), Bestaansethiek – Normatieve professionalisering en de ethiek van identiteits-, levens- en zingevingsvragen, Amsterdam, Uitgeverij SWP.
Boeije, H. (2005), Soorten van onderzoek: de grote parade. In: ‘t Hart, M., Hox, J., Boeije, H. (red), Onderzoeksmethoden, Amsterdam: Boom Onderwijs, hoofdstuk 2, p. 84-91 Bryman, A. (2008), Social Research Methods – 3rd edition, New York, Oxford University Press. Engelen, L. (2012), Zorg 2.1 – een update, Delft, Eburon Uitgeverij. Es, van, R. (2008), Veranderdiagnose – De onderstroom van organiseren, Alphen a/d Rijn, Wolters-Kluwer Giddens, A. (2009), Sociology: 6th edition, Polity Press, Cambridge. Gratton, L. (2007), Hot Spots – Waarom sommige teams, afdelingen en organisaties bruisen van energie en creativiteit en andere niet, Amsterdam / Antwerpen – Uitgeverij Business Contact. Kröber, H.R.TH. & van Dongen, H.J. (2011), Sociale inclusie – Succes- en faalfactoren, Amsterdam, Uitgeverij Nelissen Lange, de, R. e.a. (2011), Praktijkgericht onderzoek voor reflectieve professionals, Antwerpen | Apeldoorn, Garant Meijers, F.J.M. & Wardekker, W.L. (2002), Career learning in a changing world: The role of emotions. International Journal for the Advancement of Counseling. 24, 149-167. Miedema, W. & Stam, M. (2010), Leren van innoveren – Wat en hoe leren docenten van het innoveren van het eigen onderwijs?, Assen, Koninklijke Van Gorcum BV Migchelbrink, F. (2007), Actieonderzoek voor professionals in zorg en welzijn, Amsterdam, Uitgeverij SWP Swanborn, P. (2002 & 2010), Basisboek sociaal onderzoek, Den Haag: Boom Onderwijs
69
Veerman, J.W. & Yperen, van, T. (2008), Zicht op effectiviteit – handboek voor praktijkgestuurd effectonderzoek in de jeugdzorg, Delft, Eburon Wierdsma, A.F.M. & Swieringa, J. (2007), Lerend Organiseren – Als meer van hetzelfde niet helpt, Groningen: Stenfert Kroese Artikelen (ook digitaal) Blom, A. (2012), MEE – Trend- & Signaleringsrapportage Geraadpleegd op 1 mei, 2012 http://www.mee.nl/nieuws/trend-en-signaleringsrapportage
Gijzen, T. ‘Voorkom de digitale vrije val’, KLIK, jaargang 41 (2012) nummer 4, p. 10-13. Flyvbjerg, B. (2006), Five misunderstandings about case-study research. Geraadpleegd op 11 mei, 2012 http://vbn.aau.dk/files/3790172/BF_Qualitative_Inquiry_2006_vol__12_no__2_April_pp__219245.pdf Langendoen, S. (2009), De invloed van internet op sociale isolatie van verstandelijk en lichamelijk gehandicapten, Erasmus Universiteit, Rotterdam. Geraadpleegd op 14 mei, 2011 http://oaithesis.eur.nl/ir/repub/asset/6384/Scriptie Sanneke Langendoen.pdf Raad voor Cultuur (2005), Mediawijsheid, de ontwikkeling van nieuw burgerschap. Geraadpleegd op 30 april, 2012 http://www.mediawijsheid.nl/?d=1&dtype=publicatie Smith, M. K. (2001), Chris Argyris: theories of action, double-loop learning and organizational learning, the encyclopedia of informal education. Geraadpleegd op 2 september, 2011 http://www.infed.org/thinkers/argyris.htm Steyaert, J. (2008), Digitalisering van het Sociaal Netwerk Geraadpleegd op 3 april, 2011 www.steyaert.org/jan/publicaties/2008Alertdigitalisering.pdf Tonkens, E. Hoijtink, M & Gulikers, H. (2011), Democratizing Social Work in the Netherlands: from New Public Management to democratic professionalism. In: Noordegraaf, M. & Steijn, B. (red.), Professionals under pressure. Amsterdam: Amsterdam University Press. Geraadpleegd op 21 oktober, 2011 Van der Zee, F. (jaartal onbekend) Actieonderzoek - BMOOO - Woordenboek onderzoek, methodologie en statistiek. Geraadpleegd op 22 mei, 2011 http://www.bmooo.nl/actieonderzoek
70
Visser, C. ‘Ranking – GHZ 2.0 Top 25’, Markant, jaargang 16 ( 2011), nummer 10, p. 18-21. Wheatley, M. & Frieze, D. (2008), Using emergence to take social innovation to scale. Geraadpleegd op 2 september, 2011 http://margaretwheatley.com/articles/using-emergence.pdf
Internetsites 2reflect.nl (2006), De kunst van organiseren Geraadpleegd op 18 april, 2012 http://www.2reflect.nl Canon Sociaal Werk (2009) – Volwaardig Burgerschap Geraadpleegd op 6 september, 2010 http://www.canonsociaalwerk.eu/nl/details.php?cps=47&canon_id=58 Cocreatie.net (jaartal onbekend) - De co-creatieve benadering Geraadpleegd op 19 mei, 2012 http://www.cocreatie.net/index.php?option=com_content&view=frontpage&Itemid=1 e-Inclusion Awards (2012) Geraadpleegd op 20 mei, 2012 http://www.e-inclusionawards.eu/ ePractice – Meet, Show, Learn (2009) Geraadpleegd op 20 mei, 2012 http://www.epractice.eu/ Esdégé-Reigersdaal – visie (1999) Geraadpleegd op 1 mei, 2012 http://www.esdege-reigersdaal.nl/overesdegereigersdaal/visie2/ Europe’s Information Society (2006) – Verschillende onderwerpen Geraadpleegd op 25 februari, 2012 http://ec.europa.eu/information_society/events/ict_riga_2006/index_en.htm Human’s right Counsil (2011), Human Rights Council hears presentation of thematic reports and starts general debate. Geraadpleegd op 28 maart, 2012 http://www.ohchr.org/EN/NewsEvents/Pages/DisplayNews.aspx?NewsID=11112&LangID=E ICTwijs – ICT voor mensen met een beperking (jaartal onbekend) Geraadpleegd op 16 februari, 2011 http://www.ictwijs.eu/launch.cfm Internet Innovation Alliance (2008) – Because every American should have access to broadband internet. Geraadpleegd op 20 mei, 2012 http://internetinnovation.org/
71
Lancelots (jaartal onbekend), Visie ontwikkelen Geraadpleegd op 3 maart, 2012 http://www.lancelots.nl/ontwikkelen/kernvaardigheden/ontwikkelingsvaardigheden/visieontwikkelen Markant (2011), Gehandicaptenzorg 2.0. Geraadpleegd op 22 april, 2012 http://ghz20.nl/ Nu.nl (2011), Internet als mensenrecht mag nooit worden afgenomen. Geraadpleegd op 6 juni, 2011 http://www.nu.nl/internet/2532967/internet-als-mensenrecht-mag-nooit-worden-fgenomen-.html NoXqS.nl – (2010) IkKies – Grafische User-Interface voor mensen met een beperking. Geraadpleegd op 14 oktober, 2010 http://www.ikkies.nl/?p=home Thesaurus Zorg & Welzijn (2012) - Participatiestaat Geraadpleegd op 11 mei, 2011 http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/participatiestaat.htm Van der Hagen, S. (2011), Blik op Media – e-Inclusie Geraadpleegd op 15 februari, 2011 www.blikopmedia.nl/ Wilken, J.P. & Kal, D. (2010) Participatie, zorg en ondersteuning – Sociale inclusie Geraadpleegd op 23 april, 2012 http://www.participatiezorgenondersteuning.nl/Content.aspx?PGID=04ea6cf9-a9bc-40f9-801689b3376cf2e6 Wmo – prestatievelden (2011) Geraadpleegd op 6 april, 2012 http://www.invoeringwmo.nl Webrichtlijnen van de overheid (2011) Geraadpleegd op 6 april, 2012 www.webrichtlijnen.overheid.nl/
TV-programma’s en internetfilmpjes Cordaan (10 november, 2010), Cordaan – Zorg op Afstand Geraadpleegd op 1 mei, 2012 http://www.youtube.com/watch?v=UwAsMev5UcY Eikelboom, J. (Verslaglegging, 19 december, 2011). Gehandicapten willen op internet. In: Nieuwsuur, Hilversum, NOS/NTR. http://nieuwsuur.nl/video/323759-gehandicapten-willen-op-internet.html
72
Mijnkindonline (17 juni, 2008), Kinderbrowser MyBee. Geraadpleegd op 2 mei, 2012 http://www.youtube.com/watch?v=U_OYV7psv40 Stichting Theo Online (24 augustus, 2011), Theo is al online, wie volgt? Geraadpleegd op 30 april http://www.youtube.com/watch?v=5_cmYJ0bUVE
73
Bijlagen Bijlage I – Interviewvragen
Interviewvragen cliënten
Wanneer gebruikte je voor het eerst de computer? Waar gebruik je de computer voor? Wat kan je heel goed op de computer? Waar gebruik je het internet voor? Wat vind je makkelijk aan het internet? Wat vind je moeilijk aan het internet? Heb je dingen van het internet of op de computer geleerd, die je in het dagelijks leven gebruikt? Wat vind je van sites zoals Hyves, Facebook, Twitter, MySpace? Gebruik je die weleens? Wat zou je nog willen leren van het internet of op de computer? Zou je me willen helpen met camerawerk en filmbewerking?
74
Interviewvragen professionals Ben je op de hoogte van mijn onderzoek en waar het over gaat? Hoe kan ik jou het beste betrekken bij mijn onderzoek? Hoe kan ik jou inzetten? Hoe wil je op de hoogte gehouden worden? Kunnen mensen met een verstandelijke beperking op het internet? Wat is voor jou de ideale situatie als het gaat om cliënten en internetgebruik? Hoe moet de verandering vorm krijgen op de Dr. Scheylaan? En op de lange termijn?
75
Bijlage II – Focusgroep draaiboek (verwanten) Klaarzetten:
Laptop kantoor en computer laatste kantoor in verbinding met elkaar via Skype. Computer met vgn20.nl Willie Webwijs / Steffie Neerleggen van artikelen en Markant door kantoor. Tafel met waarden-kaarten klaarzetten. Flapover met interessante websites neerzetten. Verschillende flapover-vellen ophangen rondom kantoor met SWOT-termen en waarden.
19:30 – 19:45 Binnenkomst met koffie / thee 19:45 – 20:00 Korte introductie tot mijn onderwerp en waarom men hier vanavond aanwezig is, uitleg hoe vanavond loopt (PowerPoint). 20:00 – 20:30 Rondlopen, invullen van bladen, als iedereen weer zit, in gesprek / discussie gaan. 20:30 – 20:45 Invullen SWOT-analyse 20:45 – 21:15 Rondlopen, andere kantoren. 21:15 - 21:30 Andere gedachten? Samen afsluiten en uitdelen bedankjes.
De bedankjes bestonden uit webcams. Dan konden de verwanten zelf ook aan de slag met deze leuke vorm van contact via het internet!
76
Bijlage III – Focusgroep professionals – presentatie
In deze presentatie werd mijn onderzoek gepresenteerd; het gaat alleen om de laatste sheet welke we gebruikt hebben voor het komen tot de visie. De rest van de presentatie gaf een indicatie over mijn onderzoek en hoe het is verlopen.
77
Bijlage IV – Practicebeschrijving op potentieel niveau Gedurende het onderzoek heb ik een drietal experimenten uitgevoerd met cliënten, op het gebied van e-Inclusie. Ik zal deze beschrijven volgens het eerste niveau van effectiviteit, zoals beschreven door Veerman & Van Yperen (2008). In de loop van het onderzoek heb ik een ‘field diary’ bijgehouden. Met behulp van deze diary heb ik veel observaties terug kunnen halen en kunnen vertalen naar concrete interventies op de werkvloer rondom e-Inclusie.
Uit: Veerman & Van Yperen, 2008, p. 13 Interventie I: 1-op-1 computerondersteuning Elke dinsdag hebben T. En zijn ondersteuner een afspraak op het steunpunt voor computercursus. T. Is een muziek en filmliefhebber en gaat met de ondersteuner op zoek naar muziek en filmtrailers. YouTube en Bol.com zijn zijn favoriete sites. Als hij wat geluisterd heeft van een nieuwe band, beslist hij aan de hand van de muziek op YouTube of hij de CD gaat kopen. Hetzelfde geldt voor de films: wanneer T. een trailer ziet, dan beslist hij aan de hand daarvan of hij naar die film in de bioscoop
78
gaat.”
Doel interventie
Cliënt ervaring op laten doen met het internet binnen een zo breed mogelijk spectrum met als doel e-Inclusie (meedoen in de digitale samenleving).
Doelgroep interventie
Mensen met een licht verstandelijke beperking op een locatie voor ambulante ondersteuning vanuit een steunpunt.
Aanpak interventie
Technieken: De wens van cliënt is het eerste uitgangspunt. Als ondersteuner neemt men een open houding aan; laat de cliënt in dit geval ook fouten maken. Klik eens op een grote advertentie en kijk wat er gebeurt. Ga echter wel uit van een ‘probeerruimte’; wat als onveilig aanvoelt bij de ondersteuner,. De ondersteuner die met de cliënt deze activiteit onderneemt hoeft niet per definitie mediawijs te zijn; de ervaring kan samen ondernomen worden, zodat beide partijen tot leren kunnen komen. Frequentie: minimaal één uur in de week. Naast dit ondersteuningsmoment is het wel zaak, dat dit onderwerp terug kan komen tijdens ondersteuningsmomenten: wat was moeilijk, wat gemakkelijk en wat heeft de cliënt als leuk of interessant ervaren. Evaluatie: Overleg in vergadering of de vorm van ondersteuning nog steeds past bij de huidige situatie (wanneer de cliënt steeds meer zelfstandig kan, kan de ondersteuningsvraag verschuiven – hoe gaat men om met vragen over toegang tot bijvoorbeeld pornografisch materiaal?)
Randvoorwaarden
Wanneer een cliënt zelf geen computer met internetaansluiting heeft, dan moet er toch een gelegenheid kunnen zijn om ervaring op te kunnen doen. De cliënt kan dan computerondersteuning krijgen op het steunpunt.
Interventie II – Webcamcontact U. is een vrouw van 38 jaar. U. is handig met de computer. Ze is actief op het internet en zoekt er van alles op. Sinds kort is er (naast een vast ondersteuningsmoment 1 keer in de 2 weken) om de week webcamcontact. In het begin was dat even wennen maar U. wil er graag mee doorgaan. U. vindt het prettig om een gezicht te zien tijdens het bellen en ze geeft aan beter haar verhaal kwijt te kunnen via het beeldbellen.
Doel interventie
Cliënt ervaring op laten doen met het internet binnen een zo breed mogelijk spectrum met als doel e-Inclusie (meedoen in de digitale 79
samenleving).
Doelgroep interventie
Mensen met een licht verstandelijke beperking op een locatie voor ambulante ondersteuning vanuit een steunpunt.
Aanpak interventie
Technieken: De wens van cliënt is het eerste uitgangspunt. De professional die met de cliënt deze activiteit onderneemt hoeft niet per definitie mediawijs te zijn. Mits alles goed is geïnstalleerd, heeft de professional alleen kennis van het praatprogramma (bijvoorbeeld Skype) nodig. Frequentie: Een afgesproken ondersteuningsmoment in de week. Kan echter uitgebreid worden als meerdere cliënten hier gebruik van willen maken; ondersteuners kunnen bereikbaar zijn op kantoor (in de nabijheid van een computerscherm) of kunnen een tablet (met 3G) gebruiken voor beeldcontact op locatie. Evaluatie:
Randvoorwaarden
De cliënt moet in bezit zijn van een eigen computer met internet en een webcam. Een webcam kan eventueel verstrekt worden door het steunpunt. Daarnaast vraagt deze activiteit een bepaalde mate van mediawijsheid van de cliënt; hoe de webcam werkt en hoe (in dit voorbeeld) Skype werkt. Als de cliënt hier geen ervaring mee heeft, dan is het verstandig dit eerst samen met de cliënt te oefenen.
Interventie III – Webcamcontact met anderen R. is een jongeman rond de 30 jaar. R. heeft een licht verstandelijke beperking en moeite met lezen en schrijven. Toch chat hij elke week op de woensdag met zijn vriendin op MSN, via de webcam. Dan hoeft hij niet te typen en hij kan dan toch met haar praten.
Doel interventie
Cliënt ervaring op laten doen met het internet binnen een zo breed mogelijk spectrum met als doel e-Inclusie (meedoen in de digitale samenleving).
Doelgroep interventie
Mensen met een licht verstandelijke beperking op een locatie voor ambulante ondersteuning vanuit een steunpunt.
Aanpak interventie
Technieken: Voor deze vorm van ondersteuning is het belangrij kom samen met de cliënt te bekijken wat men wel en wat men niet op het internet zet. Wat je op het internet zet, zal er voor altijd opstaan.
80
Frequentie: Met de cliënt af te spreken, het contact verloopt tussen anderen en niet tussen de ondersteuning. De nadruk ligt op het zelfstandig kunnen gebruiken van een webcam. Evaluatie: Evaluatie vindt plaats met de cliënt, voelt die zich zelfverzekerd genoeg om zelfstandig de webcam te gebruiken? Dan kan de mate van ondersteuning afnemen.
Randvoorwaarden
De cliënt moet in bezit zijn van een eigen computer met internet en een webcam. Daarnaast vraagt deze activiteit een bepaalde mate van mediawijsheid van de cliënt; hoe de webcam werkt en hoe (in dit voorbeeld) Skype werkt. Als de cliënt hier geen ervaring mee heeft, dan is het verstandig dit eerst samen met de cliënt te oefenen. Na een aantal sessies kan de cliënt dan zelf contact opnemen via de webcam.
Interventie IV – Facebook-pagina opzetten, beheren en gebruiken Op de Dr. Scheylaan zijn er een aantal cliënten actief binnen de sociale media. De Dr. Scheylaan heeft ingespeeld op deze ontwikkeling door zelf ook een Facebook-pagina aan te maken en deze toegankelijk te maken voor cliënten. Er worden activiteiten gepost of grappige filmpjes en berichten.Het is dan ook vaak een gespreksonderwerp tijdens het koffieuurtje op de dinsdagavond.
Doel interventie
Cliënt ervaring op laten doen met het internet binnen een zo breed mogelijk spectrum met als doel e-Inclusie (meedoen in de digitale samenleving).
Doelgroep interventie
Mensen met een licht verstandelijke beperking op een locatie voor ambulante ondersteuning vanuit een steunpunt.
Aanpak interventie
Technieken: Deze interventie vraagt een wat hogere mate van mediawijsheid van de ondersteuner. Het beheren en aanpassen van een Facebook-pagina wordt door sommige professionals als ingewikkeld ervaren. De Facebook-pagina wordt vooral gebruikt om het gesprek los te maken bij de cliënten over het internet zelf. Het maakt het onderwerp wat levendiger bij de cliënten zelf. Frequentie: nvt. Evaluatie: Overleg binnen de vergaderingen over de profilering van de locatie op de Facebook-pagina. Ook de ondersteuners moeten zich bewust blijven dat wat er op het internet gezet wordt, dit er ook voor altijd op blijft staan. Daarnaast moet er altijd overlegd worden met de cliënten wanneer er foto’s worden geplaatst.
Randvoorwaarden
De cliënt moet in bezit zijn van een eigen computer met internet. 81
Zaak is om bij alle practice de verwanten van de cliënten te betrekken: deze mensen kunnen een deel van de computerondersteuning zelfs op zich nemen of er kan afgesproken worden om contact via de webcam te hebben. Het onderwerp blijft actueel omdat het een grote plek inneemt in het dagelijks leven.
82
Bijlage V – Visie-document •
Waar verbazen we ons over? De professionals van de Dr. Scheylaan verbazen zich over het feit dat hier nog niet veel mee gedaan wordt; uit de interviews kwam dat dan ook naar voren. Het bewustzijn dat er iets gedaan moet worden, wordt door het hele team gedragen.
•
Welke ontwikkelingen gaan de zorgsector op termijn veranderen, hoe gaan ze dat doen en wat zal voor ons werk daarvan de gevolgen zijn? De professionals van de Dr. Scheylaan ‘voelen’ de digitalisering van samenleving als een belangrijke ontwikkeling in de zorg- en welzijnssector, zoals ook al naar voren kwam in de interviews. De kans is dat als de kennis van de professionals niet ‘meegaat’ met de huidige techniek, er niet meer adequaat ingespeeld kan worden op de ondersteuningsvraag van de cliënt. Deze kan dan op dit gebied uitgesloten worden. Er is kennis nodig op dit gebied die opgedaan kan worden bij andere locaties en bij andere organisaties.
•
Waar worden we enthousiast van? Het vergroten van het netwerk via Facebook: een aantal professionals denkt dat het een goed idee is om Facebook te gebruiken om ‘bevriend’ te worden met andere organisaties die een toevoeging kunnen vormen voor de cliënten en de professionals. Noem bijvoorbeeld werkverschaffingsbureau’s, faciliteiten voor cliënten (zoals de Drogerij35) of vrijwilligersverenigingen. Het vergroten van de kennis rondom dit onderwerp is ook een onderwerp van enthousiasme: door opgedane kennis kan het als serieus aanbod aangeboden worden als nieuwe vorm van ondersteuning. Het team neemt een open houding aan als het gaat om nieuwe ontwikkelingen op dit gebied. “Onbekend maakt onbemind”. Als een cliënt niet weet welke mogelijkheden er zijn, zal hij nooit een vraag op dat gebied kunnen stellen. Het gaat er dus om dat de professionals op de hoogte zijn van de nieuwste ontwikkelingen en dit kunnen aanbieden als ondersteuningsmiddel.
35
http://www.dedrogerij.nl/
83
Samenwerken met anderen: er is zoveel kennis en er zijn zoveel voorbeelden te noemen rondom e-Inclusie: de Dr. Scheylaan zet de eerste stap in het delen van kennis door een oproep te doen aan de andere locaties deze kennis te delen: digitaal via de Facebook-pagina, zodat andere locaties kunnen volgen. •
Welke waarden en normen willen we uitdragen? De professionals van de Dr. Scheylaan zijn er zich allemaal van bewust dat de digitalisering niet tegen te houden is en dat er gebruik moet worden gemaakt van de kansen die er spelen op dit vlak. De cliënt moet altijd de kans krijgen om mee te kunnen doen aan de digitale samenleving. In de interviews kwam naar voren dat verbieden geen optie is. Aan de andere kant; team Dr. Scheylaan gaat het niet verplichten. Het aanbod moet er zijn maar de wens gaat uit van de cliënt. De Dr. Scheylaan laat niemand aan zijn lot over op het internet: 1-op1-ondersteuning bij de cliënt thuis op het gebied van computer en internetgebruik bestaat tot de mogelijkheden. Daarnaast zal er altijd een openheid zijn vanuit de professionals om te praten over het internet; niet vanuit beheersing (om zaken te verbieden) maar vanuit interesse. Van fouten maken leert men en er zal dan altijd gekeken worden naar een passende oplossing (in de vorm van aangepaste en overzichtelijkere software tot aangepaste muizen en toetsenborden) om de internetveiligheid van de cliënt te waarborgen. Uitdragende waarden en normen: vrijheid, recht om fouten te maken, respect, recht op informatie, behoedzaming, bescherming.
Overeenkomsten met de visie van de stichting Buiten deze visie, zijn er overeenkomsten met de centrale visie van Esdégé-Reigersdaal. In de linker kolom vindt u de visie van Esdégé-Reigersdaal, zoals aangegeven in hoofdstuk 1 en in de rechter kolom heb ik de waarden en normen en een deel van de uitkomst van de visie geplaatst.
84
Pijlers van Esdégé-Reigersdaal (pijlers)
Visie e-Inclusie – Dr. Scheylaan
Respect.
Vrijheid om mee te doen met anderen, internet als toegankelijk medium om ervaring mee op te doen in de praktijk. Rechtvaardigheid als gelijkwaardigheid.
Ontplooiing.
Ontplooien van nieuwe vaardigheden zoals omgaan met internet
Volwaardige plaats in de samenleving.
Meedoen op het internet betekent meedoen in de digitale samenleving.
Andere mensen om zich heen.
Het internet als medium om met elkaar in contact te komen.
Het maken van keuzes bij het inrichten van het
Zelf beslissen hoe men het internet wil
eigen leven.
gebruiken en op wat voor een manier op het gebied van toegankelijkheid.
85