^
292
*
II
.
I
7/ j 1
HETORANJE KRUIS HANDLEIDING TOT HET VERLENEN VAN EERSTE HULP BIJ ONGELUKKEN r*——
—
v
SAMENGESTELD IN OPDRACHT EN ONDER TOEZICHT VAN DE KONIN K L I REDDINGWEZEN J K E N A T I O N A EN LE BOND VOOR EERSTE HULP BIJ ONGELUKKEN
HET ORANJE KRUIS NEGENDE DRUK
i ^ I
OEN HAAG - G B. VAN GOOR ZOMEN s U. M. N.v. - 1935
' f 0.95
^
V'*L r . W
•.
' '
/.
-
0,6
F
PREKLINISCHE AFD.
]
ÜNIVERS^^^^ •
!TTX-!\
. • * , > .
.>
•
N)C
A
0 , C
• > *
HET ORANJE KRUIS-BOEKJE HANDLEIDING TOT HET VERLENEN VAN EERSTE HULP BIJ O N G E L U K K E N SAMENGESTELD IN OPDRACHT EN ONDER TOEZICHT VAN DE
KONINKLIJKE NATIONALE BOND VOOR REDDINGWEZEN EN EERSTE HULP BIJ ONGELUKKEN
„HET ORANJE KRUIS" MET 5 GEKLEURDE PLATEN EN 102 AFBEELDINGEN NEGENDE HERZIENE DRUK
PREKLINISCHE AFO.
's-GRAVENHAGE G. B. VAN GOOR ZONEN's UITGEVERSMAATSCHAPPIJ N.v. 1 9 3 5
VOORBERICHT VOOR DE EERSTE DRUK. De Koninklijke Nationale Bond voor Reddingwezen en Eerste Hulp bij Ongelukken „Het Oranje Kruis' besloot tot de samenstelling van dit boekje met een twee ledig doel: 1°. om door een nieuwe, Nederlandse handleiding met tal van duidelijke afbeeldingen het onderwijs in het ver lenen van eerste hulp bij ongelukken te bevorderen; 2°. om door een zodanig boekje, met veel zorg bewerkt, de eenheid bij het onderwijs te bevorderen. Het was de Raad van Bestuur van de Bond een vol doening, toen hem bleek, dat de behoefte aan een nieuwe handleiding ook gevoeld werd in de boezem van de Staatscommissie in het belang van het verlenen van Eerste Hulp bij Bedrijfsongevallen, ingesteld bij Konink
lijk Besluit van 10 December 1910. De Raad van Bestuur heeft het op bijzondere prijs gesteld, dat deze Commissie, die reeds zoveel deed tot bevordering van dat onderwijs, bereid bleek te zijn om, door het uitspreken van haar oordeel over het aanvankelijke concept, tot het beoogde doel mede te werken. De Commissie, die door de Raad van Bestuur benoemd werd tot samenstelling der handleiding, bestond uit de navolgende heren: Dr. P. J. Barnouw, secretaris van de INoordnolIandsche Vereeniging „Het Witte Kruis"; Dr. R. S. H e r m a n i d e s, oud-voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging van Spoorwegartsen; Prof. Dr. J. A. K o r t e w e g, hoogleraar in de heelkunde; Dr. C. J. Mijnlieff, secretaris van de Koninklijke Nationale Bond „Het Oranje Kruis"; G Oosterbaan, arts, lid van de Staatscommissie bovengenoemd, lid van het Hoofdbestuur van de Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst; W. Poolman, arts, secretaris van de Provinciale Zuidhollandsche Vereeniging „Het Groene Kruis"; Generaal-Majoor A. A. J. Quanjer, arts, inspecteur van de Geneeskundige Dienst der Landmacht, lid van het Hoofdcomité van de Vereeniging „Het Nederlandsche Roode Kruis";
B.
EERSTE HULP
BIJ ONGELUKKEN.
ALGEMENE REGELEN VOOR HET VERLENEN V A N EERSTE H U L P . Eerst Hulp bij Ongelukken is de hulp, die, in afwachting van den geneesheer, noodzakelijk door den leek verleend moet worden. Als iemand door een ongeluk getroffen is, tracht hem dan zonder talmen zo goed mogelijk hulp te verlenen.1) Help den patiënt, als het maar enigszins mogelijk is, op de plaats zelf. Denk er altijd aan, dat men met het weg dragen van een patiënt, die door een zwaar ongeval getroffen werd, dezen ernstige nadelen kan berokkenen. Wees daarbij kalm, laat u niet afschrikken door het zien van bloed en tracht snel te overzien, wat gebeurd is. Verkeert de getroffene nog in een houding, toestand of omgeving, waarin zijn lijden verergerd kan worden, tracht hem dan snel, maar voorzichtig, daaruit te verlossen. Geef uw ogen en al uw zintuigen goed de kost. Gij kunt bijvoorbeeld zien, hoe de gelaatskleur is, of de patiënt nog ademhaalt, of hij gebraakt heeft, ook of hij uit een wond bloedt, gij kunt horen, of hij rochelend of snorkend ademhaalt, gij kunt voelen, of de pols krachtig klopt, en ruiken, of hij, bewusteloos zijnde, de ontlasting of urine heeft laten lopen. Ook als de patiënt niet bewusteloos is, moet de eerste hulpverlener bedenken, dat de getrof fene in een zeer gevaarlijke toestand kan verkeren. Tracht door ondervragen van den getroffene of van de omstanders, zo mogelijk, de oorzaak van het ongeval te weten te komen, want dit is van groot belang voor de te verlenen hulp. 1) De nog hier en daar heersende mening, dat men drenkelingen, gehangenen enz. met dadelijk mag helpen, maar eerst de politie moet roepen, is in de dub bele betekenis van het woord „middeleeuws". Het is plicht van een ieder zo spoedig mogelijk en naar zijn beste weten, iemand te helpen, die in gevaar 0. K. B. 9e dr. — 3
33
Zend zo spoedig mogelijk om een geneesheer, of laat in een grotere stad de Gemeentelijke Eerste Hulp-Dienst oproepen, en geef daarbij enkele korte telefonische, zo nodig schriftelijke, inlichtingen omtrent het gebeurde. In minder ernstige gevallen kan de getroffene onder ge leide naar den geneesheer gebracht of verwezen worden.
Wees u steeds bewust, dat gij geen andere hulp moogt verlenen dan die, welke in afwachting van de komst van den geneesheer nodig is. Is er geen dreigend gevaar, doe dan slechts wat nodig is, 1°. om te beletten, dat den getroffene verdere schade berokkend wordt, en 2°. om zijn lijden zoveel mogelijk te verzachten. Bedenk daarbij, dat het vóór alles uw plicht is zorg te dragen, dat gij den ongelukkige niet schaadt; bedenk evenwel óók, dat gij, door u te houden aan de maat regelen, welke u geleerd zijn, en door deze juist toe te passen, wellicht zijn leven kunt redden, of althans voor zijn verder welzijn van onberekenbaar nut kunt zijn. Stel den getroffene zoveel mogelijk gerust; verwijder alle onnutte omstanders; kies, zo nodig, één of twee personen uit, die u behulpzaam kunnen zijn. Draag zorg, dat de patiënt gemakkelijk kan ademhalen en tevens frisse lucht kan inademen. Maak knellende kledingstukken voorzichtig los en onder steun, zo nodig, het hoofd door een kussen. Wijk van deze regel zo min mogelijk en in elk geval zonder overhaasting af. Het zal meermalen voorkomen, dat er voor het verlenen van de gewenste hulp enkele eenvoudige voorwerpen nodig zijn, die gij niet bij u hebt. Overleg dan, of deze spoedig te krijgen zijn. Is dit niet het geval, tracht ze dan zo goed mogelijk te vervangen door voorwerpen, welke gij wel bij de hand hebt. _ Men zorge er voor, dat de patiënt niet onnodig worde ontbloot of aan sterke afkoeling wordt blootgesteld. Ontkleed hem zo min mogelijk. Bedek hem met een deken of kledingstuk. Voordat verder wordt ingegaan op de verschillende stoornissen, die zich in enkele bijzondere gevallen
34
kunnen voordoen, volgen enkele zaken, die men in af wachting van de komst van den geneesheer moet doen. Is de eerste hulp verleend, dan zal het vaak bij enigszins ernstige ongelukken nodig zijn, om, in afwachting van de komst van den geneesheer, óf den lijder in de onmid dellijke omgeving van de plaats, waar het ongeluk plaats vond, in een vertrek neer te leggen, óf wel hem naar zijn woning te vervoeren. *) In beide gevallen zal het meestal gewenst zijn, vooraf reeds de naaste familie te waarschuwen. Draag evenwel zorg, dat dit met voorzichtigheid geschiedt. In beide gevallen moet gij een kamer uitkiezen zo ver mogelijk van het straatgewoel, waarin frisse lucht kan binnentreden en waar tevens rust heerst. De kamer zal in de winter matig verwarmd moeten zijn, en in de zomer moet het zonlicht voldoende getemperd kunnen worden. Is alles goed voorbereid, til dan den lijder, liefst met twee helpers, voorzichtig op en draag hem op de later aan te geven wijze weg. Leg hem dan neer in een ledikant, dat liefst zo staat, dat gij gemakkelijk van ten minste drie kanten bij hem kunt komen. Een ledikant met een matras is verre te verkiezen boven een met een veren bed, waarin de lijder wegzakt en moeilijk geholpen kan worden. Moet de lijder gekleed in het ledikant gelegd worden, dan moet gij eerst iets over het beddegoed heen leggen, opdat dit niet verontreinigd wordt. Maakt de toestand het nodig of wenselijk, dat de lijder ontkleed te bed gelegd wordt, zorg dan, dat het onder laken glad, zonder plooien ligt. Het hoofd moet op één kussen liggen, bij bezwijming evenwel niet. In het laatste geval, vooral bij groot bloed verlies, zal het gewenst kunnen zijn, het voeteneinde van het ledikant hoger te stellen, door onder beide poten een houten blok, wat plankjes, een stoof of iets dergelijks te plaatsen. *) Verkeert een patiënt in ernstig levensgevaar, dan is het vopral bij een Rooms Katholiek van grote betekenis, dat onmiddellijk een geestelijke wordt gewaarschuwd.
35
Kan de druk van de dekens den lijder onaangenaam of nadelig zijn, b.v. bij een beenbreuk of een open wond, dan moet gij de gekwetste plaats daartegen beschermen door b.v. de twee helften van een doorgesneden hoepel aan elkaar te binden, deze met de vrije uiteinden aan beide kanten tussen matras en bed in te schuiven en op de zo opstaande boog de dekens te leggen. Moet de lijder warm liggen, dek hem dan goed toe met dekens, bij voorkeur vooraf verwarmd; ook kunt gij vooraf reeds enige warmwaterkruiken in het bed neer leggen, b.v. twee aan de voeten, een tussen de benen en twee tegen de lenden, aan elke zijde een. Hiertoe kunt gij zeer goed gewone stenen kruiken gebruiken. Overtuig u evenwel goed, dat zij niet ge scheurd zijn of lekken. Laat de kruiken met kokend water vullen, doch niet ten volle, opdat niet straks de kurk, bij het warm worden van de ingesloten lucht, er af springt, of dat bij het opslaan van de kurk de kruik springt. De kurk moet er dan vast opgeslagen, de kruik nu eerst in een wollen kous gedaan of in een wollige doek goed ingewikkeld en dan in het bed gelegd worden. Is de lijder te bed gelegd, overtuig u dan nog herhaal delijk, of de kruiken niet te warm zijn, daar de lijder zich anders, vooral zolang hij bewusteloos is, zou kunnen branden. Moet plaatselijk koude aangewend worden, gebruik daartoe dan, zo mogelijk, ijs. Is een ijsblaas of een varkensblaas aanwezig, dan moet gij deze met kleine stukjes ijs (of met sneeuw) vullen. Daartoe moet gij met een hamer en een spijker of iets dergelijks die kleine stukjes van de ijsklomp afslaan, of met een stopnaald losprikken; of wel een stuk ijs in een doek binden en deze tegen een muur slaan, waardoor gij snel fijn ijs verkrijgt. Doe dit in de blaas, druk deze zacht samen, om eerst de lucht te laten ontwijken, en schroef of bind haar eerst dan dicht. Leg, voordat gij haar dan op de huid legt of ophangt, eerst op de huid een flanellen of dubbel gevouwen linnen lapje en hierop pas de blaas. Is geen ijs of sneeuw voorhanden, dompel dan een opgevouwen zakdoek in koud water, en leg deze, na
36
hem uitgeknepen te hebben, op de gewenste plaats. De zakdoek moet dan telkens, om de 3—5 minuten, ver verst worden. Moet de lijder drinken, breng dan één hand onder het kussen, en til met het kussen het hoofd voorzichtig een weinig op, om hem met de andere hand te laten drinken. Het zij nu verder rustig in de kamer. Luid spreken en hoorbaar lopen, maar ook fluisteren, moet worden vermeden. Zal bij een verwonding de geneesheer straks de wond moeten verzorgen, draag dan zorg, dat reeds een en ander klaar staat, wat hij nodig kan hebben. Voor alles moet er veel water, kokend zowel als koud, aanwezig zijn. Plaats verder, liefst buiten het gezicht van den lijder, op een tafel, waarover een tafellaken of een paar uit gespreide handdoeken gelegd zijn, een grote kom voor het handenwassen, een paar kleine kommetjes, afwasbakjes of pannetjes, een bakje met zeep, een nagel schuier en enige opgevouwen handdoeken, en spreid er, in afwachting, zolang een schone handdoek overheen. Moet den lijder waarschijnlijk na de verzorging door den geneesheer schoon goed aangetrokken worden, zorg dan, dat dit vooraf reeds enigszins verwarmd is; dit is een zaak van gewicht, wanneer de algemene toestand te wensen overlaat. Acht u in ernstige ongevallen niet van uw plicht, den ongelukkige zoveel mogelijk te helpen, ontslagen, voor dat de geneesheer die taak heeft overgenomen. Indien de geneesheer uw bijstand nog nodig heeft, handel dan stipt volgens zijn aanwijzingen.
37
I.
STOORNISSEN IN DE ALGEMENE TOESTAND EN DE DAARBIJ TE VERLENEN HULP.
De ongelukken, welke het menselijk lichaam kunnen treffen, zijn zeer verschillend van aard. Zij laten zich verdelen in: 1. ongelukken, waarbij de algemene toestand gestoord^is, zodat het gehele lichaam de gevolgen ondervindt (bijv. verbloeding, verdrinking, zonnesteek); 2. ongelukken, waarbij de ingetreden verandering zich uitsluitend of hoofdzakelijk plaatselijk openbaart (bijv. wond, beenbreuk, ontwrichting). Bij de eerstgenoemde groep is steeds de werking van edele organen (hersenen, hart, longen) gestoord. Bij de ongelukken, waarbij aanvankelijk slechts een plaatselijk letsel aanwezig is, zal somtijds evenwel, ten gevolge van dit letsel, ook een min of meer gevaarlijke verandering van de algemene toestand kunnen intreden. Zo kunnen bij een wónd aan het hoofd ook de hersenen gaan lijden en zich dientengevolge langzamerhand ook meer algemene stoornissen ontwikkelen; bij een wond aan de borst kunnen ook het hart of de longen in hun werking belemmerd worden; bij een uitgebreide ver branding van de huid kan het gehele zenuwstelsel geschokt worden, enz. Wanneer zulke verschijnselen zich openbaren, wordt ook dikwijls het leven van den getroffene bedreigd. Let daarom steeds eerst op de algemene toestand van den getroffene en behandel stoornissen hiervan als regel het eerst; slechts wanneer de algemene toestand goed is, moogt gij u met de plaatselijke afwijkingen gaan bezig houden. Zo zult gij bij iemand, wiens algemene toestand tengevolge van een uitgebreide verbranding ernstig is gestoord, die eerst moeten trachten te verbeteren, en u eerst daarna met de brandwonden mogen bezighouden. Alleen indien het plaatselijke letsel van zodanige aard is, dat juist daardoor de stoornis in de algemene toestand is ontstaan of, zo gij niet onmiddellijk ingrijpt, zal ont-
38
staan, of steeds erger zal worden, moet gij eerst al uw aandacht aan het plaatselijke letsel wijden. Daarom zult gij bij een hevige bloeding, waardoor bewusteloosheid ingetreden is of dreigt in te treden, die allereerst trachten te stelpen, voordat gij pogingen aanwendt om het bewust zijn te doen terugkeren. De algemene toestand nu van iemand, die door een ongeluk getroffen werd, kan verschillende veranderingen vertonen, die ook verschillende hulp nodig maken. Al dadelijk kan een leek voor de buitengewoon moeilijke vraag komen te staan, of iemand, die door een ongeluk werd getroffen, misschien reeds dood is, zodat elke hulp toch tevergeefs zou zijn. Nu is hij alleen dan gerechtigd geen hulp te verlenen, indien hij zeker weet, dat de dood reeds ingetreden is. Die zekerheid geven hem slechts twee verschijnselen, de lijkstijfheid en de lijkevlekken. Beide treden gewoonlijk eerst na enige uren op, de lijkevlekken later dan de lijkstijfheid. De lijkevlekken, die de eerste tekenen van ontbinding vormen, zijn blauwachtig van kleur, zij zijn steeds het eerst op die plaatsen van het lichaam te vinden, welke het laagst ge legen zijn; bij ligging op de rug dus op de rug, bij vooroverligging op de buik. Zijn deze twee verschijnselen niet aanwezig, dan moet gij naar uw beste krachten hulp verlenen, totdat een dokter gehaald is. Handelt gij niet aldus, dan loopt gij steeds gevaar een medemens, die slechts schijndood is en dus wellicht gered zou kunnen worden, aan de dood prijs te geven. Afgezien evenwel van de dood doen zich verschillende veranderingen in de algemene toestand voor. Voor de beoordeling van de algemene toestand moet gij letten op de houding of ligging van den getroffene, op de kleur van zijn gelaat en van zijn lippen, of hij ademhaalt en hoe de pols is, of hij koud of nat en bezweet aanvoelt, of hij op vragen antwoordt (bij kennis is of bewuste loos), of hij braakt of neiging heeft tot braken, terwijl gij intussen door ondervraging van de omstanders of van den getroffene zelf de oorzaak van het ongeval IV kunt Lil 1 L
39
trachten te weten te komen. Bedenk hierbij evenwel ook, dat geen tijd verloren mag gaan, omdat bij sommige toestanden elke seconde kostbaar is. Drie soorten van verandering in de algemene toestand moet gij met het oog op de te verlenen eerste hulp goed kennen en goed weten te onderscheiden, n.1. 1. Die stoornissen in de algemene toestand, die gemakkelijk tot bewusteloosheid kunnen leiden, 2. bewusteloosheid, 3. schijndood. De kenmerken, welke u hiertoe in staat stellen, vindt gij hieronder beschreven, maar reeds nu willen wij met nadruk uw aandacht erop vestigen, dat alle drie toestanden, maar vooral bewusteloosheid en schijndood, grote voorzichtigheid en zorg van u eisen, en dat bovendien bij schijndood het kenmerk, dat de lijder niet meer ademhaalt u steeds moet aanmanen tot de onmiddellijke toepassing van het, dan vaak nog alleen heilzame middel: de kunstmatige ademhaling.
1. STOORNISSEN IN DE ALGEMENE TOESTAND, DIE GEMAKKELIJK TOT BEWUSTELOOSHEID KUNNEN LEIDEN. Deze zijn te onderscheiden in: a. Flauwte of bezwijming, b. schok. A.
FLAUWTE OF BEZWIJMING.
De oorzaak hiervan is verminderde bloedtoevoer naar de hersenen. Gemoedsaandoeningen (schrik, angst, zien of zelfs spreken van bloed), hevige pijn, uitputting en hevige inspanning (honger, dorst, vermoeidheid), belem merde ademhaling of het ademhalen in slechte lucht (benauwde kamer, zalen), zwakte na een ziekte, maar ook bloedverlies kunnen hiertoe leiden. Bij ieder, ook het onschuldigste ongeval kan dus deze stoornis in de algemene toestand optreden. Houd daarmede steeds rekening. Meestal voelt de patiënt de flauwte zelf aan komen. Hij gevoelt zich beklemd en angstig, geeuwerig, misselijk, hij ziet sterren voor zijn ogen, koud zweet breekt hem uit, daarna wordt hij duizelig en zakt plotse-
40
ling ineen. De gelaatskleur is zeer bleek, de ademhaling weinig veranderd, de pols gewoonlijk zwak en vlug (zie voor polsvoelen blz. 16). Ziet gij, dat een flauwte in aantocht is (bleke kleur van gelaat en lippen!) tracht dan erger te voorkomen door den patiënt plat neer te leggen en aan te sporen tot diep ademhalen. Breng hem zo mogelijk in de frisse lucht. Een ander middel is om zijn hoofd voorover tussen zijn knieën te brengen, terwijl hij op een stoel zit.
Fig. 17. HULP BIJ DREIGENDE FLAUWTE. (naar Kranenburg).
Indien de patiënt flauwgevallen is, leg hem ook dan plat neer, en houd de benen omhoog of leg ze op een stoel. Het komt er op aan, dat zoveel mogelijk bloed naar het hoofd geleid wordt. Zit de patiënt op een stoel, dan is het eenvoudig om hem met stoel en al op de grond te leggen (fig. 17); vergeet hierbij evenwel niet, het hoofd te steunen. Leg het hoofd op zij, daar er kans is, dat de patiënt gaat braken. Maak voorts de polsen nu nat met koud water, laat hem eau de cologne ruiken of ammo niak (op een doekje of watje, niet aan het flesje) of desnoods een doorgesneden ui. Zorg vooral, dat hij niet te veel afkoelt; dek hem daarom zoveel mogelijk warm toe, in het bijzonder bij flauwte
41
door uitputting of bloedverlies. Deze eenvoudige midde len zullen gewoonlijk voldoende zijn om hem „bij" te brengen. Is het bewustzijn teruggekeerd, maar blijft de lijder bleek zien, geef hem dan een kop sterke koffie, al of niet met cognac of brandewijn er in, of een glas warme wijn. Laat hem, ook al is hij nu goed bij kennis, nog 5—10 minuten plat liggen, om herhaling van flauw vallen of zware hoofdpijn te voorkomen. B.
SCHOK.
Door een plotselinge, zeer hevige pijn, door een trap tegen de buik of bij enig ander ongeval, waarbij het lichaam een hevige stoot of val ondervindt, bij over rijden, bij beenbreuken, uitgebreide verwondingen of verbrandingen, bij ongelukken door electrische stromen, maar ook bij alle ernstige ongelukken zonder bepaald lichamelijk letsel, zelfs alleen door hevige schrik, kan een verandering in de algemene toestand ontstaan, die de Engelsen shock noemen, letterlijk vertaald: schok. De naam is ook in onze taal niet vreemd: wij spreken van een „geschokt" zenuwstelsel; wij zeggen ook: „hij was zo gesehokt (door het vernemen van een ongeluk), dat hij als wezenloos neerzat," en het is ons ook bekend, dat hij dan zó „geschokt" kan worden, dat hij een flauwte krijgt of soms zelfs dood neervalt. Zo iemand schrikt zich dood. In sommige gevallen van schok nu is de getroffene bleek, aanvankelijk nog bij kennis maar als versuft, en ant woordt hij slechts traag op, tot hem gerichte, vragen; als gij een der ledematen optilt, valt dit zwaar neer. In andere gevallen is hij angstig en onrustig; hij jammert en schreeuwt en gooit zich om en om; pijn aan gebroken of gewonde ledematen schijnt niet gevoeld te worden. In beide groepen van gevallen kan flauwte of diepe bewusteloosheid intreden, de hartwerking steeds geringer worden, schijndood en tenslotte de dood volgen. Wees dus bij een dergelijke toestand na ernstige ongevallen steeds op uw hoede. Breng den getroffene in
42
een rustige omgeving, leg hem rustig neer, als het kan; te bed, een dun kussen onder het hoofd en goed warm toegedekt. Wek zoveel mogelijk de werkzaamheid van het hart op, door de hulpmiddelen, welke wij bij flauwte aangaven. Maar boven alles: laat gauw een dokter halen en bewaak den patiënt tot diens komst met grote zorg.
2.
BEWUSTELOOSHEID.
Indien de getroffene wel ademhaalt, maar niet antwoordt op duidelijk tot hem gerichte vragen of op aanroepen, en bovendien bij (voorzichtig!) stoten, knijpen oj• prikken geen tekenen geeft, dat hij dit voelt, dan is hij bewusteloos of buiten kennis. Bewusteloosheid is steeds een stoornis in de hersenwerking, zij kan volgen op flauwte of schok, komt verder voor bij ongevallen die het hoofd treffen, bij verstikking, bij bepaalde vergiftigingen. Voorts kunnen ziektetoestan den van het lichaam zelf tot plotseling optredende bewusteloosheid aanleiding geven (beroerte, toevallen). Behandeling: Leg een bewusteloze rustig neer: het hoofd iets hoger dan de schouders, als het gelaat rood is, maar laag, d.w.z. zonder een kussen of iets dergelijks, indien het bleek is. Leg dan het hoofd zoveel mogelijk op zijde, zodat de wang op de grond ligt. De tong kan dan niet naar achteren zakken en de luchtweg afsluiten en, als de lijder begint te braken, kan het braaksel ge makkelijk uit de mond vloeien en niet in de luchtpijp komen. Maak de kleren los, waar deze knellen: om de hals (boord, kraag), om de borst (bovenste knopen van boven- en onderkleren, corset), om de buik (broeken, rokken). Houd het hoofd koel: let er op, dat het niet in de zon ligt. Zorg voor frisse lucht, door de omstanders op een afstand te houden, of door deuren en vensters te openen.
43
Wordt iemand bewusteloos, als hij bezig is iets te eten, verwijder dan ogenblikkelijk het voedsel uit mond en keel. Ziet gij een kunstgebit, neem dit dan dadelijk weg. Geef iemand, die het bewustzijn verloren heeft, onder geen voorwaarde vast of vloeibaar voedsel, ook geen water, omdat een bewusteloze niet slikt en het inge brachte voedsel daarom in de luchtpijp of in de longen zou kunnen geraken, waardoor de ongelukkige zou kunnen stikken of later een longontsteking zou kunnen krijgen. De lijder mag eerst dan wat drinken, als hij genoegzaam bij kennis is gekomen, om zelf het glas aan de mond te brengen. Iemand, die in bewusteloze toestand hevig met armen, benen of hoofd slaat, moet belet worden zich daardoor te verwonden. Leg hem daarom op een zachte onder laag. Nimmer moogt gij hem met geweld vasthouden of de, in de gesloten vuist vastgehouden, duim losmaken. Over het vervoer van een bewusteloze kunt gij een en ander lezen in Hoofdstuk V. 3.
SCHIJNDOOD.
Indien de getroffene bewusteloos is en niet ademhaalt, moet gij aannemen, dat hij schijndood is; de polsslag is dan meestal niet meer waar te nemen; zijn uiterlijk is als van een dode. Oorzaken: Schijndood kan door verschillende oorzaken en onder verschillende omstandigheden intreden. De voornaamste zijn: a. Indien geen lucht meer ingeademd kan worden en dus het bloed geen zuurstof kan opnemen of koolzuur kan afstaan, met name bij: verdrinking, bedolven zijn, ophanging, worging, samenpersing van de borstkas, aanwezigheid van een vreemd voorwerp in keel, strot tenhoofd of luchtpijp (spijsbrok enz.), kortom bij dreigende verstikking. b. Door het inademen van vergiftige gassen of door het innemen van sommige vergiften.
44
c. Bij zonnesteek, bevroren zijn. d. Bij electriciteitsongevallen, door de bliksem getrof fen zijn. Indien schijndood optreedt of dreigt op te treden, is het enige redmiddel: kunstmatige ademhaling. Verschijnselen: De schijndode is —- dit staat natuurlijk voorop — bewusteloos; hij haalt geen adem, de hart- of polsslag is moeilijk of in het geheel niet meer waar te nemen; overigens zal ook de blauw-bleke of zeer bleke gelaatskleur doen twijfelen of de dood al niet reeds is ingetreden. Zolang de zekere kentekenen van de dood, lijkstijfheid en lijkevlekken, niet aanwezig zijn, zult gij evenwel goed doen „schijndood" aan te nemen. Het is dikwijls zeer moeilijk waar te nemen, of iemand nog zwak ademhaalt of in 't geheel niet meer. Het in vroeger tijden daartoe aanbevolen spiegeltje of veertje is een onzekere aanwijzer; het beste is, de buik te ontbloten en in de maagstreek goed toe te zien, of de buikwand nog op en neer bewogen wordt. Zorg voor goede ver lichting en neem patiënt van ter zijde waar, zonder te veel tijd hiermede te verliezen. Doch ook in gevallen, waarin de ademhaling zo zwak is, dat gij twijfelt, of zij aanwezig is, moet gij trachten haar op de nu te bespreken wijze te doen terugkeren. Behandeling: De ervaring heeft geleerd, dat in vele gevallen van schijndood de lijder nog tot het leven terug geroepen kan worden. Gij zult natuurlijk steeds, zo mogelijk, eerst de oorzaak van de schijndood trachten op te heffen. Maar ook afgezien hiervan is het altijd nodig, te onderzoeken, of zich iets in neus, mond of keel be vindt, dat de vrije toestroming van lucht naar de longen belemmert. Blijkt dit inderdaad het geval te zijn, dan moet gij dit steeds eerst verwijderen, ook een vals gebit of een pruim tabak, als gij deze vindt; maak neus en mond schoon. Leg hierna den schijndode op de rug en maak knellende kledingstukken los, of trek, indien dit gemakkelijker gaat, de bovenkleren uit. Pas nu eerst de handgreep van Laborde toe. Vat hiertoe
45
met een, over duim en wijsvinger gespannen, zakdoek de tong van den schijndode beet en trek deze zonder geweld over de tanden van de onderkaak heen zoveel mogelijk naar voren. Houd de tong zo twee seconden en breng haar, ze steeds vasthoudende, dan weer in de mond terug. Laat ze 2
Fifi. 18. NAAR VOREN BRENGEN VAN DE ONDERKAAK. (naar Kranenburg).
seconden in die stand. Herhaal deze beweging drie maal. In lichte gevallen van ademhalingsstilstand zal het op deze wijze reeds kunnen gelukken den patiënt weder tot ademhalen te brengen. Is het om een of andere reden aanvankelijk moeilijk de tong beet te pakken, verschaf u dan zonder talmen zeker heid, dat de ademhalingsweg vrij is, door de onderkaak, en dus ook de tong, naar voren te brengen (fig. 18). 46
Immers, hierdoor zal, indien de tong tegen de achterste keelwand gezakt was, de toegang tot de longen weer vrij worden, daar de tong door spieren met de onderkaak verbonden is. Hierna kunt gij dan op de boven beschre ven wijze de tong wederom beet vatten. Is dit niet het geval, leg dan een opgevouwen kleding stuk of iets dergelijks onder het lichaam van den patiënt. Het hoofd wordt zo ver mogelijk zijwaarts gedraaid. Veelal zal het nog gewenst zijn de tong vast te leggen. Dit kan met een eenvoudige houten wasklem gebeuren. Pas, na op deze manier gezorgd te hebben dat de tong niet naar achteren kan zakken, nu de kunstmatige ademhaling toe. I.
METHODE VAN SILVESTER. (met wijzigingen naar Mijnlieff.)
Ga zitten op een knie achter het hoofd van den patiënt, niet op twee knieën, opdat gij straks, als ge moe wordt, de knieën kunt verwisselen. Gij hebt dan meer vrijheid van beweging om de ellebogen tegen de onderlaag te drukken. Pak daarna, u voorover buigende, de armen van den patiënt bij de ellebogen zo aan, dat de duimen in de elleboogsplooien komen te liggen, terwijl twee vingers boven en de twee andere van onderen de elle boog omvatten. Daarna beweegt ge de armen verder naar boven-achter beneden (dus niet zijwaarts) waarbij de duimen als vanzelf om de ellebogen draaien, zodat deze, als de armen naast het hoofd, tegen de onderlaag worden aangedrukt, aan de buitenkant van de ellebogen komen te liggen. Men legge een niet te dik kussen of opgevouwen laag onder de schouders, opdat de druk van de armen op de onderlaag voldoende kan ge schieden. Laat patiënt 1 2 seconden in deze stand liggen, zodat de lucht gelegenheid krijgt zo diep mogelijk in de longen te dringen. Daarna beweegt ge beide armen langs de zelfde weg naar beneden, waarbij zij ten slotte met voor zichtige en matige druk op het borstbeen naar beneden ;nien, worden gedrukt. Ge moet het zodanig zien in te richten,
4471
dat gij 15 ademhalingen per minuut doet plaats hebben.i) In het algemeen kunt ge het zonder een tweeden helper stellen, alleen, wanneer ge hartmassage wenst toe te passen, heeft men dezen wel nodig. Wanneer ge daartoe in de gelegenheid bent, moet ge
Fig. 19.
KUNSTMATIGE ADEMHALING VOLGENS SILVESTER (INADEMING).
Fig. 20.
KUNSTMATIGE ADEMHALING VOLGENS SILVESTER (UITADEMING), (naar Kranenburg).
gebruik maken van een zuurstof- of zuurstof-koolzuurcylinder (5—7 %). Dit bevordert het spoedig herstel der ademhaling. Verlies de moed niet, al duurt het uren, eer gij uit het zelfstandig op en neer gaan van de maagkuil bemerkt, dat de natuurlijke ademhaling terugkeert, en aan enkele trekkingen in het gezicht en een toenemende roodheid van het gelaat ziet, dat de eerste levenstekenen beginnen terug te keren. 1) Voor ongeoefenden is de kans groot, dat de bewegingen te haastig gemaakt worden. Dit kunt gij voorkomen door, waar aangegeven wordt 2 seconden te wachten, langzaam te tellen: honderd en een, honderd en twee enz.
48
Als eerste levensteken kunt gij veelal een slikbeweging waarnemen. Houd dan met de kunstmatige ademhaling op, begin evenwel dadelijk opnieuw, zodra gij bemerkt, dat de normale ademhaling weer gaat stilstaan. Indien een grote tajel aanwezig is, verdient het aan beveling, den patiënt snel hierop te leggen, omdat de kunstmatige ademhaling volgens Silvester dan staande toegepast kan worden, wat veel minder vermoeiend is en dus gemakkelijker lange tijd volgehouden kan worden. De beschreven methode van Silvester verdient het meest aanbeveling.
II.
KUNSTMATIGE ADEMHALING VOLGENS SCHAFER.
1. Leg den patiënt op zijn buik; een arm uitgestrekt langs het hoofd, de andere zodanig gebogen in de elleboog, dat het hoofd op de hand en onderarm rust, zodat neus en mond vrij zijn voor de adem haling (fig. 21); 2. Kniel, schrijlings over patiënts dijbeen gezeten en met de knieën langs deze, zover van de heup af, dat de positie in fig. 21 kan worden ingenomen. Plaats de palmen van de handen op het smalle gedeelte van de rug, met de vingers rustende op de ribben. De pink moet de laatste rib raken, duim en vingers zijn aaneen gesloten. De toppen van de vingers (zie figg• 21, 22 en 23) zijn niet te zien. 3. Breng de romp met gestrekte armen, langzaam naar voren, zodat het gewicht van het lichaam allengs komt te rusten op den patiënt. De schouder moet, aan het einde van de voorwaarts-zwaai, direct boven de wortel van de hand staan. Buig de ellebogen niet. Deze handeling vereist ongeveer 2 seconden. 4. Zwaai, onmiddellijk daarna, naar achteren, teneinde de druk volkomen op te heffen, zonder de handen te verwijderen. Q. K. B. 9e dr. — 4
49
Fig. 21. KUNSTMATIGE ADEMHALING VOLGENS SCHAFER.
50
Fig. 22.
KUNSTMATIGE ADEMHALING VAN SCHAFER (uitademing).
Fig. 23.
KUNSTMATIGE
ADEMHALING VAN SCHAFER
(inademing).
5. Na 2 seconden, opnieuw voorwaarts zwaaien. Aldus de dubbele beweging van druk en drukopheffing rustig herhalen 12—15 X per minuut; één in- en uit ademing duurt 4 of 5 seconden. 6. Herhaal zonder onderbreken de kunstmatige adem haling tot de geneesheer zegt er mee op te houden. 7*). Zodra de kunstmatige ademhaling is begonnen en terwijl zij wordt voortgezet, maakt een helper nauw sluitende kleding om nek, borst of middel los. Houd den patiënt warm. Geef geen enkele drank, voordat de patiënt zijn bewustzijn heeft herwonnen. 8*). Teneinde overmatige inspanning van het hart van den herlevenden patiënt te vermijden, moet deze blijven liggen. Men laat hem dus niet gaan staan of zitten. Men moet hem als prikkel een theelepel alcohol of ammoniak in een klein glas water, of een warme kop thee of koffie geven. 9*). De pogingen tot het opwekken van de levensgeesten moeten zoveel mogelijk worden verricht op de plaats van het ongeval. Patiënt moet niet verplaatst worden, voordat de natuurlijke ademhaling normaal is en dan alleen in liggende houding. Moet, wegens slechte weersomstandigheden, de patiënt worden vervoerd, voordat de normale ademhaling is teruggekeerd, dan moeten deze pogingen voortgezet worden tijdens het vervoer. Niet zelden houdt de ademhaling weer op na een tijdelijk herstel. Patiënt moet onder nauwkeurig toezicht blijven; houdt de natuurlijke ademhaling op, dan moet de kunstmatige ademhaling direct hervat worden. 10. Het kan nodig zijn den helper tijdens de kunstmatige ademhaling te vervangen. Deze verwisseling moet ge schieden zonder dat het rhythme van de kunstmatige ademhaling verloren gaat, zodat geen verwarring het gevolg is tijdens de verwisseling en een regelmatig rhythme wordt volgehouden. *) Deze punten gelden ook voor de andere methodes van kunstmatige ademhaling.
51
III.
METHODE VAN VAN HASSELT.
Leg den schijndode op de rug. Plaats u nu aan zijn hoofdeinde of terzijde van hem, met het gelaat naar de voeten gekeerd. Overtuig u nog eens, dat zich niets in mond of keel bevindt, dat de vrije toestroming van lucht naar de longen belemmeren kan. Haak nu de toppen van de 4 vingers aan beide zijden achter de onderste rand van de borstkas, trek de borst kas met enige kracht om hoog (inademing, fig. 24) en blijf 2 seconden in deze houding. Houd dan 2 seconden de borstkas weer omhoog enz. De Fig. 24. KUNSTMATIGE ADEMHALING kunstmatige uitademing VOLGENS VAN HASSELT. (Inademing.) kunt ge versterken door de borstkas zonder geweld samen te drukken. Als de lijder tijdens of na de toepassing van de kunst matige ademhaling begint te braken, leg dan dadelijk het hoofd op zijde, opdat het braaksel gemakkelijk uit de mond kan vloeien; reinig dan, voordat gij verder gaat, eerst mond en keel. Bij Schafer is dat minder nodig. Bij de methode van Silvester en van Hasselt moet gij er om denken, dat het raadzaam is, door een tweeden helper reeds tijdens de kunstmatige ademhaling de buik en de benen van kledingstukken te laten ontdoen, deze lichaamsdelen, zo nodig, goed af te drogen. In alle gevallen moet gij het lichaam, zo mogelijk, met verwarmde dekens bedekken of warme kruiken onder de dekens aan brengen. Voldoende warmtetoevoer toch is van groot belang voor het bereiken van een goed gevolg met uw pogingen om de levensgeesten op te wekken. In de zomer is dit veelal niet nodig. 52
Is de normale ademhaling weer teruggekeerd, dan zullen meestal nog bewusteloosheid en hartzwakte aanwezig zijn. Behandel deze, zoals vroeger aangegeven werd, door eau de cologne of een ander scherp riekend middel onder de neus te houden, handpalmen en voetzolen te borste len en de zogenaamde hartmassage toe te passen.
Fig. 25. HARTMASSAGE.
Leg daartoe de benen omhoog, opdat zoveel mogelijk bloed naar het hart stroomt. Plaats dan, met het gezicht naar den patiënt gekeerd, de vingertoppen van de rechter hand boven de linker tepel en maak nu met de bal van de hand korte stoten (ongeveer 70—100 in de minuut) tegen de plaats, waar de punt van het hart ligt (zie fig. 25). Houd dit enige minuten vol. Is het bewustzijn teruggekeerd, geef dan koffie, cognac, of iets dergelijks. Blijf den lijder evenwel nauwkeurig gadeslaan, want het kan voorkomen, dat opnieuw bewusteloosheid intreedt of zelfs de ademhaling weer stokt, zodat wederom kunstmatige ademhaling toegepast moet worden.
53
Verlaat daarom den lijder niet, voordat een geneesheer verdere pogingen nutteloos of overbodig oordeelt, en vervoer hem als regel niet, voordat hij volkomen bij bewustzijn en de hartvverking goed is. Bij verschillende ongevallen en plotselinge ziekte toestanden, waarbij bewusteloosheid en schijndood voor komen, zullen wij met enkele woorden naar de hier besproken behandeling verwijzen.
54
II. ONGELUKKEN EN TOESTANDEN, WAARBIJ EEN STOORNIS IN DE ALGEMENE TOESTAND OP DE VOORGROND TREEDT.
1.
VERDRINKING.
Er is geen land, waar regelmatig zoveel gevallen van verdrinking (door in het water vallen, bij zwemmen, door het ijs zakken) voorkomen als in Nederland. Het aanleren van de daarbij te verlenen hulp is dus van groot belang, en •—- het dient hier gezegd te worden — iedere Nederlander behoort te kunnen zwemmen, i) Hulpverlening: Iemand, die in het water geraakt, en niet dadelijk gered wordt of zich zelf niet redden kan, zal: 1. door de schrik dadelijk in zwijm kunnen vallen; of: 2. zich lange tijd drijvende weten te houden — wat betrekkelijk gemakkelijk gaat, omdat het lichaam slechts weinig zwaarder is dan water en de kleren nog veel lucht inhouden — maar ten slotte, uitgeput door de worsteling, door het om hulp roepen en door het telkens naar binnen dringen van water, in een toestand van bezwijming geraken en gaan zinken; of: 3. hij zal, wanneer hij bijv. onder een schip of onder het ijs geraakt, snel geheel en al van de lucht worden afge sloten; dan kan de stikkingsdood onder stuipen intreden. Is de drenkeling bewusteloos geworden, nog vóórdat hij zonk, dan kan het gebeuren, dat de stemspleet zich terstond krampachtig sloot, en gesloten bleef, zodat geen water in de longen kon dringen: de drenkeling is dan bewusteloos en bleek. Niettegenstaande de ademhaling reeds geheel stilstaat en de pols niet te voelen is, hebt gij juist bij deze vorm van verdrinking vrij veel kans het leven terug te kunnen roepen. De snelle toepassing 1) Ongeveer 25 jaar geleden verdronken in ons land gemiddeld 939 mensen en kinderen per jaar. Over de jaren 1930 tot 1933 is dit getal gedaald, dank zij de uitbreiding van de zwemkunst en verbetering van het reddingwezen, tot ge middeld 675.
55
van de handgreep van Laborde kan dan reeds levensreddend zijn (hoogstens drie maal toepassen). Maar in de meeste gevallen, waarin de dren keling gezonken is, zal het water de lucht wegen zijn binnengedrongen; dan vindt gij alle verschijnselen, die bij stikking voorko men: het gezicht is gezwollen en blauw, de ogen puilen uit en zijn met bloed belopen; de ademhaling staat geheel stil, de pols is niet of nauwelijks voelbaar; ontlasting en urine zijn afgelopen. Hulpverlening: Als de drenkeling nog bij be wustzijn is, steek hem dan een stok of lat toe, of tracht hem met een reddinghaak (fig. 26) J) naar de wal te halen, of werp hem met een touw een dreg of reddingboei toe. Is hiertoe de afstand te groot, roei dan met een bootje, als dit bij de hand is, of zwem, naar hem toe. In het laatste geval moet gij evenwel goed weten, hoe gij een dergelijken drenkeling moet aanvatten2). Is iemand door het ijs gezakt op een zo grote afstand, dat gij hem met een stok of touw niet kunt bereiken, dan kunt gij op het ijs, op een plank of ladder voortkrui pen (fig. 27) of u daarop doen voortschuiven, totdat gij hem wel een stok toesteken of een touw toewerpen kunt. Gij zult hierbij goed doen, u vooraf zelf een touw om het middel te binden en het andere einde daarvan aan een der omstanders, dien gij daarvoor uit zoekt, toe te vertrouwen. Heeft de drenkeling het bewustzijn verloren, of is hij reeds gezonken, dan kunt gij, tenzij gij naar hem toe kunt varen of zwemmen of nog een reddinghaak onder zijn lichaam door
u Fig. 26. 1) Een reddinghaak bestaat uit een lange stok met een ijzeren REDDING geknopte haak. Brengt men deze om de rug van den drenkeling HAAK. onder diens armen, dan kan men hem zo naar zich toe trekken. 2) Door de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen te Amsterdam is een kleine, hierop betrekking hebben brochure uitgegeven, waarin de voorschriften met tal van afbeeldingen worden toegelicht. Zij is op aanvrage gratis verkrijgbaar.
56
Fig. 27. LADDER. Naar: Handlei ding v, d. Ned. Bond t. h. Red den van Dren kelingen.
kunt brengen, slechts trachten, hem met een schippershaak of dreg {fig. 28) of reddings garnituur (fig. 29) voorzichtig aan te haken en op het droge te trekken. Een reddingshaspel (zie fig. 29) mag niet worden gebruikt bij hen, die het bewustzijn hebben verloren, want de drenkeling moet trachten de bal te grijpen. De bal wordt gewor pen naar iemand, die te water ligt, of wordt over het ijs gerold naar een door het ijs gezakte. Ook kan men het uiteinde van het touw waar de bal aan vastzit om een boom of brugleuning slaan, of aan een vertrouwd persoon op de wal geven, de riem omgespen en zwemmend hulp bieden. Is de drenkeling op de een of andere wijze aan land gebracht en heeft hij het bewustzijn nog niet geheel verloren, kleed hem dan gauw uit, wrijf hem goed met warme doeken, wikkel hem in een wollen deken (bij voorkeur nog verwarmd), dien hem een warme drank (koffie of grog van brandewijn) toe en laat hem wat rusten. Blijkt hij bewusteloos te zijn en nog, of reeds weder, adem te halen, breng dan weer de voorschriften in toepassing, welke vroeger voor flauwte werden aangegeven, doch let er
57
nu vooral op, mond, keel en neus van water en vuil te bevrijden. Blijkt evenwel, zoals in ernstige gevallen wel meestal het geval zal zijn, een toestand van schijndood te bestaan, handel dan als volgt, onder gunstige omstandigheden op de plaats zelf, of anders in een huis, waarheen gij den drenkeling vervoert; is daar een sterke tafel, leg hem dan daarop.
Fig. 29. HASPEL. Naar: Handleiding Ned. Bond t. h. Redden van Drenkelingen.
Knoop de jas van den drenkeling los, wentel den patiënt op de buik, leg een opgevouwen kledingstuk onder hem in de streek van borst en maag; plaats een zijner armen onder zijn hoofd, zodat zijn voorhoofd op deze arm rust; de helper legt nu zijn beide handen achter op de rug van den patiënt en drukt nu zonder geweld, naar beneden (fig. 30). Hierdoor zal het water uit maag en longen door de mond naar buiten vloeien. Sla de jas van den patiënt omhoog, draai den drenkeling
58
1 weer op de rug, verwijder met de wijs- en de middel vinger van uw rechterhand, waarover gij een doek, b.v. een zakdoek, gespannen hebt, het vuil en slijm uit keel en mond, en reinig zo goed mogelijk de neus. Trek de jas nu aan de mouwen uit. Pas nu de handgreep van Laborde toe, zoals deze be schreven is op blz. 45 (hoogstens drie maal). Pak dan de tong met een wasklem of bind de tong met een niet te dun bandje vast en handel verder, zoals bij schijndood is
Fig. 30. VERWIJDERING VAN HET INGEDRONGEN WATER UIT MAAG EN LONGEN.
voorgeschreven, er op lettende, dat gij de kunstmatige ademhaling met een inademing begint. Zorg dat de mond goed schoon is. Terwijl gij nog bezig zijt de kunstmatige ademhaling toe te passen, moet gij, zo mogelijk, de onderste ledematen laten ontbloten en deze met warme doeken van beneden naar boven goed laten wrijven. Hetzelfde laat gij, tussen de kunstmatige ademhalingen door, aan de romp doen. Laat ook de handpalmen en voetzolen borstelen. Pak na de terugkeer van het bewustzijn den drenkeling goed tussen met doeken omwikkelde warme kruiken, in dekens in.
59
2.
BEDOLVEN ZIJN.
Is iemand onder zand, grint, puin, modder of hooi be dolven, dan dreigt ook hier het stikkingsgevaar. Snel, maar toch altijd met omzichtigheid, moet gij zo iemand uit zijn netelige toestand trachten te verlossen, en hierbij vooral uw aandacht aan het gelaat wijden, om neus en mond vrij te maken en te reinigen. Indien de getroffene tot aan de hals bedolven wordt en gij ogenblikkelijk ter plaatse zijt, de patiënt dus nog niet te ver „weg" is, tracht dan vooral voor de borst enige ruimte te maken, opdat tenminste de ademhaling moge lijk blijft (uitzetting borstkas). Gij kunt dan erger voor komen. Bij schijndood moet gij ook hier neus, mond en keel van zand, puin enz. reinigen, en overigens wederom de bij „schijndood" voorgeschreven maatregelen toe passen. 3.
WORGING EN OPHANGING.
Hierbij geldt hetzelfde. Heeft iemand zich opgehangen, dan moogt gij niet vergeten, eerst het lichaam om de heupen vast te grijpen en een weinig op te tillen, eerst dan moet gij het touw lossnijden, en vervolgens, wanneer de opgehangene neergelegd is, het touw, dat de hals vaak nog sterk omsnoert, losmaken. 4.
DREIGENDE STIKKING DOOR EEN VREEMD VOORWERP.
Het voorwerp kan zeer verschillend zijn: een haastig doorgeslikt stuk vlees, een aardappel, een cent, een ring, een knikker, een kunstgebit of enig ander voorwerp, dat, eenmaal in de mond, onverhoeds, hetzij tussen of op de stemspleet geraakt, hetzij van uit de slokdarm achter tegen de luchtpijp drukt en op een van beide wijzen de luchttoevoer belemmert of geheel onmogelijk maakt. De ongelukkige, blauw, met uitpuilende ogen en meestal open mond, grijpt in doodsangst naar de keel.
60
Handel hier snel, anders ziet gij hem neerstorten en is hij, b.v. tussen stoel en tafel weggezakt, nog des te moei lijker te helpen. Open, zo nodig, de mond nog verder, steek twee vingers diep achter in de keel — hierbij de vingers tegen bijten vrijwarende, door met de andere hand de wang enigszins tussen de kaken te drukken — en tracht het voorwerp te verwijderen. Door de hierbij opgewekte braakbeweging zal het dan misschien worden uitgebraakt. Gelukt dit niet, grijp hem dan met de ene hand stevig bij de borst, en geef hem, terwijl gij hem met die hand ondersteunt, met de andere hand een paar harde slagen achter op de rug tussen de schouderbladen. De op deze wijze stootsgewijze uit de longen geperste lucht zal het voorwerp misschien meesleuren. Een kind kunt gij daar bij met het hoofd naar beneden houden. Gelukt dit niet, tracht dan b.v. de aardappel van buiten af stuk te knijpen of de vleesklomp te vervormen, of wel beproef dit met één vinger in de keel en met de andere hand aan de hals. Pas ten slotte op de gewone wijze de kunstmatige ademhaling toe en druk daarbij vooral eerst de borstkas van den ongelukkige met zijn armen stevig samen. Misschien was n.1. het voorwerp reeds van plaats ver anderd, of wordt het althans niet meer vastgehouden, nu de kramp van strottenhoofd en slokdarm in de toestand van bewusteloosheid opgeheven is; door de samen drukking van de borstkas wordt het dan somtijds nog naar buiten geperst. (Opletten of dit gebeurt en dan het voorwerp verwijderen). 5.
ZONNESTEEK. WARMTE-STUWING.
Iemand kan een zonnesteek krijgen door de directe inwerking van de felle zonnestralen op hoofd en nek. Een soortgelijke inwerking kan plaats vinden door de directe warmtestralen van een kunstmatige, grote, sterke hittebron.
61
r Iemand kan evenwel door de warmte bevangen worden, ook wanneer de zon, bij een met wolken bedekte hemel, niet zichtbaar, doch het wel buitengewoon warm is (bij zeer zwoel weer), of indien hij zich in een bijzonder warme omgeving bevindt (b.v. in fabrieken), doch als regel ook dan slechts, indien het lichaam het teveel aan warmte niet aan de omgeving kan afgeven en vocht kan „uitwasemen", zodat de warmteregeling van het lichaam (zie blz. 28) te kort moet schieten (bij dikke kleding, bij het marcheren van soldaten in dichte gelederen, bij volksophoping). Alkoholmisbruik, grote vermoeienis, uitputting door honger en dorst bevorderen het optreden van deze toestand. Verschijnselen: Hoofdpijn, duizeligheid, grote loomheid, dorst gaan dikwijls als waarschuwende verschijnselen vooraf; de ongelukkige begint te wankelen, de huid is vuurrood en zweet sterk; dan evenwel wordt deze koud, de lijder valt bewusteloos neer; hartzwakte treedt in, de pols wordt steeds sneller en moeilijker te voelen, de ademhaling wordt snel en oppervlakkig; stuipen kunnen zich vertonen en de dood kan spoedig volgen. Behandeling: Breng den lijder snel naar een koele, schaduwrijke plaats, ontbloot dan de borst, waai hem frisse lucht toe, leg hem koude compressen op het hoofd en wrijf hem krachtig met brandewijn of jenever. Bij dreigende schijndood passé men kunstmatige adem haling toe. Treden krampen op (z.g. stokers krampen) geef hem dan zo mogelijk een langdurig warm bad en laat hem veel warme koffie of thee met veel suiker drinken (een en ander zo mogelijk na overleg met den geroepen genees heer). Is het bewustzijn teruggekeerd, geef hem dan van tijd tot tijd een slok water. Ook kunt gij hem koffie of thee geven. 6.
BEVRIEZING.
Bij zéér grote koude kan het gehele lichaam „bevriezen", waarbij ook de algemene toestand in hoge mate gestoord wordt, zodat zelfs de dood kan intreden; of wel kunnen
62
slechts een of meerdere delen, die het meest aan de koude zijn blootgesteld (oren, neus, vingers of handen, tenen of voeten), bevriezen, zonder dat de algemene toestand grote verandering ondergaat; dit gevaar dreigt in het bijzonder voor de onderste ledematen, als kleding stukken snoeren. Zowel het een als het ander wordt ten zeerste bevorderd door alkoholmisbruik of uitputting. Verschijnselen: 1. Algemene verschijnselen: De lijder, die het aanvankelijk zeer koud had, verliest langzamer hand de gewaarwording van koude, hij wordt boven alles moe, zijn benen worden zwaar en gevoelloos; dit dwingt hem tot rust; hij voelt zich beklemd, de ademhaling wordt moeilijk; hij wordt slaperig en langzaam treedt bewus teloosheid in. Het lichaam voelt ijskoud aan, is wasbleek, terwijl de neus, vingers en handen, tenen en voeten blauwachtigbleek zijn; de ledematen zijn stijf; de pols is nauwelijks of in het geheel niet voelbaar; de ademhaling is zeer oppervlakkig of staat reeds stil; dan is de patiënt reeds schijndood, en de dood kan nu snel intreden. 2. De plaatselijke verschijnselen bij bevriezing van oren, neus, vingers en handen, tenen en voeten, welke even wel bij ernstige gevallen ook meer of minder over het gehele lichaam kunnen voorkomen, kunnen zich, al naar de graad van inwerking van de koude, als volgt voor doen: a. De huid, eerst wasbleek, wordt blauwachtig-rood, ge zwollen, zij jeukt en brandt (eerste graad van be vriezing). b. Er ontstaan blaren met bruin-bloederige inhoud, welke gemakkelijk open kunnen gaan (tweede graad). c. Het bevroren weefsel sterft af (koud vuur), en kan in vuilbruine korsten afgestoten worden (derde graad). Berst een blaar, of wordt door een of andere oorzaak een korst verwijderd, dan ontstaat een wond. Behandeling: 1. Laat u niet door medegevoel verleiden, hier snelle hulp te verlenen, doch ga met de uiterste omzichtigheid te werk. De bevroren ledematen zijn zeer broos en breken licht; het bevroren weefsel gaat gemakkelijker in versterf over, als het in korte tijd aan
63
grote temperatuurswisseling wordt blootgesteld; bij bevriezing van een groot deel van het lichaam dreigt hartverlamming, indien gij den bevrorene plotseling in een warme omgeving brengt. Til hem daarom, liefst met 2 helpers, zeer voorzichtig op en breng hem in een koud vertrek. Trek geen kleren uit, maar knip ze voorzichtig door. Wrijf het ontblote lichaam, steeds voorzichtig, zo moge lijk met sneeuw en anders met in ijskoud water gedrenkte doeken in de richting van het hart. Op deze wijze kan het u gelukken, de door de koude verstijfde ledematen en borstkas weer slap en beweeglijk te maken. Blijkt de bevrorene nu nog adem te halen en klopt het hart of is de pols nog voelbaar, wrijf dan met droge wollen doeken. Blijkt hij evenwel schijndood te zijn, draag hem dan in een iets warmer maar nog koud vertrek en pas nu — en niet eerder — voorzichtig de kunstmatige ademhaling toe, er om denkende, dat de armbeenderen nog broos kunnen zijn. Pas vervolgens de maatregelen, vroeger in de hoofdstukken over bewusteloosheid (en flauwte) en schijndood aangegeven, toe, om de zwakke hartwerking krachtiger te maken (ook hartmassage, zie blz. 53), doch leg hem pas dan in een warm vertrek neer, in een warm bed of onder, met warme kruiken verwarmde, dekens, wanneer de normale ademhaling weer teruggekeerd, de hartwerking goed en de bewusteloosheid geweken is. 2. Handel bij de verschillende graden van plaatselijke bevriezing, zoals later bij de wondbehandeling zal worden aangegeven.
7.
VERBRANDING.
Als iemand in brand geraakt, is hij in meer dan één opzicht aan grote gevaren blootgesteld: de grote warmte, de inademing van de vergiftige, bij de brandy gevormde gassen, en niet het minst ook de hevige schrik en pijn, werken alle zeer schadelijk op het lichaam in. Ook nadat 64
de vlammen geblust zijn, kunnen nog grote gevaren dreigen. Verschijnselen: 1. Wat de algemene toestand betreft, de ongelukkige kan in een flauwte liggen, of, wat veel voor komt, in een toestand van schok of ook wel van schijn dood verkeren. 2. In de ernstige gevallen zijn ook op tal van plaatsen van het lichaam verschijnselen van plaatselijke verbran ding aanwezig, welke men, al naar de graad van de in werking der warmte, als volgt kan onderscheiden: a. de huid is rood, warm en licht gezwollen (eerste graad van verbranding); b. de opperhuid wordt in blaren opgelicht: de inhoud dezer blaren bestaat uit een dun-vloeibaar of dungeleiachtig, lichtgeel vocht (tweede graad); c. de huid is afgestorven (derde graad), waarbij soms een donkerbruine, tot zwarte korst (verkoling) ont staan is; deze verandering kan meer of minder in de diepte doorgedrongen zijn. Berst een blaar, of komt een korst tot afstoting, dan is een brandwond ontstaan. Behandeling: Iemand, wiens kleren vlam vatten — en dit geldt vooral voor de vrouwen met haar wijde kleren —• denke in de eerste plaats er aan, zichzelf te helpen; loopt zij naar buiten, dan zullen de vlammen slechts worden aangewakkerd. Zij trachte daarom eerst het brandende gedeelte van haar kleding met een doek, deken of tafelkleed te bedekken, en drukke dit er goed tegen aan; is dit niet mogelijk of blijkt dit onvoldoende, dan wentele zij zich zodanig op de grond om en om, dat de vlammen gesmoord worden. Zijt gij ter plaatse om hulp te verlenen, handel dan op eenzelfde wijze: Blus de vlammen en de brandende kleding, door ze met een grote doek, een tafelkleed, een deken, uw eigen uitgetrokken jas of iets dergelijks te bedekken, of hul de ongelukkige daarin en druk dan die bedekking met de vlakke hand op alle plaatsen tegen het lichaam aan. Kunt gij niets vinden, wat hiertoe geschikt is, druk haar dan op de grond en wentel haar om en 0. K. B. 9c dr. — 5
65
om. Denk er evenwel aan, dat, op welke wijze gij ook de vlammen tracht te blussen, gij deze zoveel mogelijk van het gelaat van den patiënt moet afhouden. Zijn er moderne brandblusmiddelen aanwezig, denk er dan om, deze te gebruiken. Ook een spuitwatersyphon kan soms van nut zijn. Zijn de vlammen geblust, giet dan eerst veel water over het lichaam, om het smeulen van de kledingstukken geheel en al te blussen en hierdoor te voorkomen, dat deze mogelijk nog in de huid inbranden; overtuig u daarna, hoe de algemene toestand is, en wijd ten slotte uw aandacht aan de plaatselijke brandwonden. De behandeling van de algemene toestand is gelijk aan die, welke vroeger voor bewusteloosheid (en flauwte en schok) en schijndood is aangegeven. Bij verbranding van arm of been, maar ook bij meer uitgebreide verbranding door heet water, door stoom, door logen, zuren, enz., kortom in alle gevallen, waarbij men tijdig kan ingrijpen, voordat reeds blaren ontstaan zijn, kan de zgn. kond-waterkuur veel onheilen voor komen: breng het gebrande lid in koud water en laat het daarin geruime tijd, totdat het gloeien geheel voorbij is. Vaak zal dan niet eens blaarvorming optreden. Handel ook bij de verschillende graden van plaatselijke verbranding, zoals later bij de bespreking der wondbehandeling aangegeven zal worden.
8.
ONGELUKKEN DOOR ELECTRISCHE STROMEN.
Met het steeds toenemende gebruik van de electrische stroom voor industriële en huishoudelijke doeleinden neemt ook het aantal der ongelukken toe, welke daarbij kunnen voorkomen. Een goede eerste hulp kan bij deze ongelukken van het grootste belang zijn. Hoe ontstaat nu dit soort van ongelukken? De electrische stroom wordt meestal in een „electrische centrale" door bepaalde machines opgewekt, daar onder
66
hoge „spanning" gebracht, en dan langs kabels en draden geleid naar de installaties of toestellen, waar de stroom een practische toepassing zal vinden. Om voortgeleid te kunnen worden is nódig, dat hij onder een zekere span ning staat. Want evenals water in een hoog reservoir onder hoge druk afvloeit door buizen, waarin een lagere druk heerst, en evenals uit een stoommachine de stoom onder hoge „spanning" gemakkelijk voortgedreven wordt door buizen, waarin deze spanning gering is, zo vloeit ook de electrische stroom, die onder een hoge „electrische spanning" staat, langs zgn. „leidingen" af naar plaatsen, waar de spanning kleiner is. Het voornaamste bestanddeel van deze electrische lei dingen (kabels, draden) bestaat uit metaal, juist omdat een electrische stroom gemakkelijk door metaal afvloeit. Ook vloeistoffen (b.v. water), geleiden de electrische stroom goed; gummi, glas, olie, droog hout, droge wol, papier en dergelijke daarentegen slecht. Om deze reden omhult men de geleidende metaaldraden met dergelijke stoffen, opdat de electrische stroom daarin opgesloten blijft, niet afvloeien kan naar plaatsen of voorwerpen, die een lage electrische spanning hebben en waarmee zij in aanraking zouden kunnen komen. Men zegt, dat dergelijke stoffen isolerend werken, omdat zij aan het uittreden van de stroom grote weer stand bieden. De laagste electrische spanning heeft de aarde, en daarom poogt een electrische stroom, als hij dat kan, steeds naar de aarde te ontwijken. Ligt of staat hierbij op zijn weg een menselijk lichaam — ook wanneer een menselijk lichaam op een of andere wijze ingeschakeld wordt tussen twee electrische geleiders, de een van hogere, de ander van lagere spanning — dan zal dit lichaam de electrische stroom gemakkelijk kunnen geleiden, omdat de organen en weefsels, waaruit het is samengesteld, zeer waterrijk zijn. Gelukkig evenwel is het menselijk lichaam omhuld door de huid, die, mits zij droog is, aan het in treden eerst, en straks, als de stroom al door het lichaam heengegaan is, aan het uittreden, grote weerstand biedt, zodat deze dan slechts met geringere sterkte het lichaam 67
r werkelijk passeren kan. Een vochtige huid heeft zijn natuurlijke weerstand grotendeels verloren. Vergeet dit nooit. De weerstand wordt, bij het intreden zowel als bij het uittreden, nog in hoge mate verhoogd, als het lichaam door droge, wollige stoffen (kleren) omhuld is, en bij het uittreden, als de betreffende persoon in droge klom pen of schoenen (vooral met gummi zolen) of op een droge houten vloer of op een zwaar, droog, wollen tapijt staat. Daarentegen zal hij, wanneer hij op een natte vloer (b.v. in een kelder), op een zinken dak of in een dakgoot staat, of b.v. in aanraking is met een water leidingbuis, aan de electrische stroom gelegenheid geven, gemakkelijk door het lichaam te gaan, en hij zal daarvan de zeer ernstige gevolgen kunnen ondervinden. Het is voor u van belang dit alles te weten, omdat gij daaruit, als gij voor een electriciteits ongeval staat, menigmaal zelf al kunt afleiden, en zeker beter kunt begrijpen, wat gij in de eerste plaats te doen hebt. Gij zult nu ook des te beter begrijpen, dat een mens, om door een electriciteits ongeval getroffen te kunnen worden, in het algemeen gesproken, met zijn lichaam in aanraking moet komen met een electrische geleider, die onder spanning staat, en dat dan het gevaar het grootst is, als die aanraking geschiedt op een of meer onbe schermde, blote delen van het lichaam. Slechts indien de spanning in de geleider zéér hoog is, zal directe aan raking niet eens nodig zijn, maar zal het reeds vol doende zijn, dat men er dicht bij komt: de electrische stroom springt dan onder lichtverschijnselen (vonken) over (lichtboog). In het algemeen evenwel is directe aanraking nodig en dikwijls geschiedt deze onwillekeurig, omdat er een fout of een gebrek in de electrische geleider bestaat. De meeste ongevallen zijn te wijten aan een onvoldoende of beschadigde „isolering" (zie boven). Soms zijn onder spanning staande, blanke delen onvoldoende beschermd, dikwijls is de vroeger aanwezige isolatie van de ge leidingen (kabels, draden) beschadigd of niet voldoende gerepareerd, hetgeen vooral voorkomt op de plek, waar
68
de metalen draden in het electrische apparaat of toestel intreden. Verplaatsbare apparaten als tafellampen, kooktoestellen, boormachines, stofzuigers, waarvan de uit wendige vorm uit metaal bestaat, zijn in dit opzicht zeer gevaarlijk, want komen dan — door defecte isolering — de metalen draden met de blanke delen in aanraking, dan komt het metalen toestel zelf onder spanning, en aan raking hiermee kan dan noodlottige gevolgen hebben. Bij de lichtinstallatie in huizen of werkplaatsen wordt door het ontbreken of stuk-zijn van de porseleinen ring mogelijk gemaakt, dat de lampvoet, die onder spanning staat, wordt aangeraakt. Dikwijls zijn de beschuttende kapjes van schakelaars en stopcontacten defect. In andere gevallen wordt aan het stroomnet gewerkt, zonder dat voldoende maatregelen zijn genomen om de stroom uit te schakelen, of worden smeltveiligheden ingezet, zonder dat vooraf de hoofdschakelaar is uitgeschakeld. Zo zijn er nog heel veel mogelijkheden waardoor ongelukken kunnen ontstaan. Electrische toestellen moeten zoveel mogelijk geaard worden. Het is u wel bekend, dat bij de doorgang van een electrische stroom warmte ontwikkeld wordt (electrische gloeilampen, kachels). Deze warmte kan zo groot worden, dat de geleider zelf gloeiend wordt of smelt; zij kan dan ook brand veroorzaken. Grote warmte, en tegelijk dan intensieve lichtverschijn selen, kunnen ook ontstaan door zgn. kortsluiting, d.i. wanneer twee leidingen van verschillende spanning met elkaar in aanraking komen, zonder dat een lamp of toestel de stroom begrenst, en vanzelfsprekend dreigen dan ook grote gevaren. Let bij een electriciteits ongeval op deze verschillende mogelijkheden, opdat gij, als het kan, de oorzaak van het ongeval snel overzien kunt. Zij zullen u ook de gevolgen en verschijnselen van de inwerking van de electrische stroom op het menselijk lichaam beter begrijpelijk maken. Is op enigerlei wijze een mens in aanraking gekomen met een electrische, onder spanning staande, geleider, dan zal, daar de stroom in de geleider blijft toevloeien,
69
ook het lichaam aan de schadelijke werking zo lang blootgesteld blijven, totdat het hem gelukt zich zelf, of het u gelukt, hem te verlossen. Behalve door de electrische stromen, die voor industriële of huishoudelijke doeleinden worden benut, kunnen wij allen in de natuur aan grote gevaren blootgesteld zijn, wanneer zich onder bijzondere omstandigheden in de wolken ontzaglijke hoeveelheden electriciteit ophopen en deze electriciteit -— onder verblindende lichtverschijn selen, n.1. geweldige vonken, die wij bliksem noemen, — ontlading zoekt en afvloeit naar de aarde. (Radio af zetten). Ontmoet zij op haar weg een menselijk wezen, dan kan dit ogenblikkelijk gedood worden. Verschijnselen: Wanneer het menselijk lichaam op enigerlei wijze in een electrische stroom wordt inge schakeld, kan de schadelijke inwerking van algemene of van plaatselijke aard zijn, zeer dikwijls van beide. De algemene toestand kan op verschillende wijze ge stoord zijn. Zowel wanneer de stroom onder hoge als wanneer hij onder lage spanning staat, kan ogenblikkelijk de dood intreden; wij wezen er reeds op, hoe gevaarlijk ook een betrekkelijk lage spanning kan zijn, wanneer zij weinig weerstand vindt (vochtige huid!) en dientengevolge de stroom gemakkelijk door het lichaam vloeit; dikwijls treedt schijndood in of bewusteloosheid (ook schok), en dit alles wel door de noodlottige inwerking op hart en hersenen. Soms kan ook door de sterke lichtverschijn selen verblinding ontstaan (bij electrisch lassen). De verschijnselen van plaatselijke aard zijn vaak zicht baar op de plek, waar de stroom intrad, en op die, waar hij het lichaam verliet. Niet zelden zult gij kleine, ronde, vlakke, iets ingezakte droge huidgedeelten zien, zgn. stroommerktekens, het gevolg van de warmte en de ontleding; voorts wonden, niet zelden zelfs uitgebreid versterf van huid en daaronder gelegen delen, ook van beenderen en gewrichten. Daarnaast kan door de ontstane lichtboog een meer of minder uitgebreide verbranding ontstaan. Af en toe
70
komen ook eigenaardige huidverkleuringen voor door de bedekking van de huid met vervluchtigde (zgn. ver gaste) metaaldeeltjes van de metalen geleiders. Menig maal vallen al dadelijk gaten in de kleren op. Is iemand door de bliksem getroffen, dan kunnen ook eigenaardige boomvormig vertakte figuren op de huid zichtbaar zijn. Behandeling: Bij ongevallen door electriciteit is het, zo nodig, allereerst plicht den getroffene ten spoedigste aan de verdere inwerking van de electrische stroom te ont trekken. Niet altijd is dit nodig, omdat of het contact met de electrische stroom niet meer bestaat, of als gevolg van de gewijzigde verhoudingen, waaronder de stroom door gaat, in het net veiligheden zijn doorgesmolten of een automatische schakelaar de stroom heeft verbroken. Soms evenwel zal het nodig zijn, in huizen de hoofd schakelaar om te draaien, waardoor de stroom verbroken wordt, in andere gevallen zal, waar schakelkasten aan wezig zijn (in trams, fabrieken), de stroom daarmede uitgeschakeld moeten worden. Hangt de getroffene evenwel aan een draad, bedenk dan, dat hij valt als gij de stroom uitschakelt. Van groot belang is het opvangen van de persoon wanneer deze de draad zal loslaten. Zit hij aan de draad vast, maar staat hij daarbij op de grond, spoor hem dan met kracht aan, op te springen; dan wordt het contact met de aarde en hierdoor vanzelf de stroom verbroken. Is de getroffene met een gebroken rijdraad van een electrische tram of spoorweg in aanraking gekomen, en vallende daarmee in aanraking gebleven, handel dan als volgt, maar met voorzichtigheid, opdat gij u zelf niet in de stroom inschakelt en daardoor dus zelf getroffen zoudt worden. Tracht met een droog stuk hout (lat b.v.) of een droog, om de draad geworpen touw de draad van het lichaam te verwijderen; of wel: tracht de stroom direct naar de aarde te geleiden, b.v. langs een ijzeren stang of dikke ijzeren draad, door eerst het ene einde ervan met een rail, ijzeren paal, of waterleidingbuis in verbinding te 71
brengen, en dan het andere einde tegen de electrische draad te laten vallen of te werpen. Kan dit niet, tracht dan den getroffene zelf weg te halen. Ga hiertoe op droog hout, een droge deken, of een droge opgevouwen jas staan, omwikkel dan uw hand met droge doeken, een droge deken of een jas, of steek de hand zo
Fig. 31. ONGELUK DOOR HET BREKEN VAN EEN ELECTRISCHE GELEIDING.
zorgvuldig mogelijk in een guttapercha overschoen, en vat nu den ongelukkige niet bij zijn hand of enig ander onbedekt lichaamsdeel, maar bij een van zijn kleding s t u k k e n a a n , e n t r e k h e m z o w e g i ) {f ig. 3 1 ) . De nu verder volgende behandeling geldt ook voor iemand, die door de bliksem getroffen werd. Voor zover het de algemene toestand betreft (bewuste1) Het personeel van tram of trein, van brandweer of van een eerste-hulp-dienst; soms ook de politie, beschikt meestal over guttapercha handschoenen en een, aan de handvatten van guttapercha voorziene, grote schaar, waarmede de draad doorgeknipt kan worden.
72
loosheid, schok, schijndood) werd zij reeds vroeger aan gegeven. Met nadruk dient er evenwel op te worden gewezen, dat juist in deze gevallen èn de kunstmatige ademhaling zo spoedig mogelijk moet worden begonnen en lang moet worden voortgezet, èn de hartmassage moet worden toegepast. De behandeling van de plaatselijke verbrandingen zal bij de wondbehandeling besproken worden. 9.
VERGIFTIGINGEN.
Vergiften zijn stoffen, die, als zij in het lichaam van de mens geraken, reeds in betrekkelijk kleine hoeveelheden diens gezondheid benadelen. Men kan onderscheiden: ff. vergiftiging door het inademen van lucht, die öf te weinig zuurstof, öf schadelijke bestanddelen bevat; b. vergiftiging vanuit het maagdarmkanaal of door in spuiting; c. vergiftiging door het geraken van vergift of vuil in wonden; d. vergiftiging door opname van in vetten, alcohol, en aether oplosbare stoffen door de huid. De onder ö, maar vooral de onder b genoemde vergif tigingen vinden vaak plaats bij pogingen tot zelfmoord. a. I ergiftiging door het ademen in een atmosfeer waaraan verschillende gassen zijn toegevoegd. Deze vergiftiging kan ontstaan door inademing van \ erschillende gassen, die naar de wijze, waarop zij op het lichaam inwerken, als volgt onderscheiden kunnen worden: 1. Gassen, die schadelijk werken, omdat er de, voor ons leven noodzakelijke, zuurstof aan ontbreekt en wier schadelijke werking daarom gemakkelijk weer opgeheven kan worden door snelle en ruime toevoer van verse (zuurstofhoudende) lucht. Tot deze gassen behoort het mijngas, dat voor inademing weinig gevaarlijk is, als er 73
maar voldoende zuurstoftoevoer is, maar dat een andere gevaarlijke eigenschap heeft, nl. zijn ontplofbaarheid. Koolzuur, dat door de uitgeademde lucht reeds onaan gename verschijnselen verwekt, als veel mensen lange tijd achtereen in een gesloten of slecht geventileerde ruimte verkeren, werkt vooral vergiftig, als het in kelders, waar bier of wijn gist, of in bergplaatsen van graan aanhoudend en in hoge mate met de lucht ver mengd wordt. Als bij deze gassen evenwel, zij het dan ook voornamelijk door gebrek aan zuurstof, de adem haling stil gaat staan en het hart slecht werkt, dreigt ook hier de dood en is daarom dezelfde behandeling aan gewezen als bij de nu te noemen gassen. 2. Gassen, die zeer gevaarlijk zijn, omdat zij het bloed ongeschikt maken, zuurstof op te nemen en verder ook het lichaam vergiftigen. Hiertoe dienen gerekend te worden: lichtgas, uit lekke gasleidingen of openstaande kranen, kolendamp, die bij onvoldoende verbranding van kolen of cokes, zoals bij slecht trekkende kachels, ge vormd wordt, en de zgn. generator- en uitlaatgassen van onze moderne ontploffir,rfsmotoren en die daarom vaak in auto of garage gevaarlijk zijn. Bij alle onder dit hoof (2) genoemde gassen schuilt de buitengewoon vergiftige werking voornamelijk in het zeer gevaarlijke bestand deel: kooloxyde, dat zich, zodra het in het bloed komt, met de kleurstof der rode bloedlichaampjes verbindt, zo, dat deze geen zuurstof kunnen opnemen. 3. Gassen, die, hoewel ook schadelijk door vergiftige werking op het bloed, vooral gevaarlijk zijn door de zeer vergiftige werking op het gehele lichaam of op hersenen, ruggemerg, hart. Hiertoe behoort het zwavel waterstof gas, dat zich in beerputten, riolen, afvoer kanalen ophoopt; dit gas is een celgift, verlamt daardoor in korte tijd de ademhaling. Ook blauwzuurgas doet dit. 4. Gassen, die door inademing prikkelend werken op het slijmvlies van de ademhalingswegen en longen. Hiertoe behoren sommige oorlogsgassen en gassen, die in de chemische industrie gevormd worden, b.v. phosgeen, dat kan ontstaan uit het in de handel als „tetra bekende middel om vlekken te verwijderen (het kan 74
ook worden toegepast ais brandblusmiddel). En mosterd gas, hetgeen ook zeer snel opgenomen wordt door de huid. Verschijnselen: De verschijnselen der onder 4 genoemde oorlogs- of industriegassen staan meer op zich zelf: zij bestaan in hevig tranen van de ogen, speekselvloed, heftig hoesten, maar bovendien — en dit is het gevaar lijkste — hevige ademnood door een sterke zwelling van het slijmvlies van de ademhalingswegen, o.a. van de nauwe stemspleet, zodat stikking mogelijk is. Het is van betekenis te weten, dat bij sommige van deze gassen de werking pas na enige tijd bemerkbaar wordt (phosgeen na 1 a 2 uur, mosterdgas na 12—48 uur). Bij alle, en met name bij de onder 1, 2 en 3 genoemde gassen zullen de verschijnselen, naar gelang van de soort gas èn naarmate van de hoeveelheid vergiftig gas in de ingeademde lucht (concentratie), verschillen. Ophoping van koolzuur (uitgeademde lucht) in een slecht geventileerde ruimte geeft aanleiding tot hoofd pijn, misselijkheid en flauwte, maar inademing in een ruimte, geheel of zo goed als geheel met zuiver koolzuur gevuld, zal terstond dood door verstikking kunnen veroorzaken. Het vergiftige kooloxyde, dat in de onder 2 genoemde „gassen" voorkomt, leidt door inademing tot hoofdpijn, kloppende slapen, slaperigheid en dan vrij snel tot be wusteloosheid; in 't begin is vaak het gezicht opvallend rood, later bij meer gestoorde ademhaling en bloeds omloop blauwachtig; verlamming van de benen kan al intreden, terwijl de patiënt nog volkomen bij kennis is, soms treden ook krampen op. Bij inademing van zwavelwaterstof gas doen zich dikwijls plotseling de heftigste verschijnselen voor: bewusteloos heid, ademnood, hartzwakte, menigmaal door de dood gevolgd. Bij al de genoemde gassen treedt na kortere of langere tijd bewusteloosheid in, moeilijke ademhaling, ademnood, slechte hartwerking; dan kan schijndood en tenslotte de dood volgen. Bij al die gassen ontstaat een tekort aan zuurstofvoorziening van de weefsels. Daarom zal het bij vergiftiging door een dezer gassen er
75
vooral op aan komen, om in het tekort aan toevoer van zuivere lucht resp. van zuurstof te voorzien. Men zie in het bovenstaande slechts een zeer kort schema, waardoor de verschillende begrippen worden aangeduid. Vergiftiging door gassen, dampen, nevels en rook. Maatregelen ten behoeve van den redder. Bedenk, dat het vóór alles nodig is voor uzelf alle voorzorgsmaat regelen te nemen. Een koen en overmoedig binnendrin gen in een ruimte, waarin vergiftige gassen aanwezig zijn, zou slechts het aantal slachtoffers kunnen vergroten. Neem nooit een open licht mede, wanneer ge een ruimte, waarin schadelijke gassen aanwezig zijn of kunnen worden vermoed, binnentreedt, want verschillende gassen vormen met de lucht een ontplofbaar mengsel (lichtgas, mijngas, zwavelwaterstof gas, benzinedampen, e.a.). Een electrische zaklantaarn levert geen gevaar op. Bij aanwezigheid van een grote hoeveelheid koolzuur gas, zoals in bier- en gistkelders, in graansilo s of in graanschepen, kan de koolzuurlaag, die zwaarder is dan de lucht, zo hoog reiken, dat er voor den arbeider levensgevaar ontstaat. Men moet dus een krachtige lucht stroom opwekken, b.v. door het waaien met een jas, het openen en sluiten van een parapluie, enz. Beschikt men over een leiding met samengeperste lucht of over een blaasbalg, dan kan men ook hiermede het koolzuur ver drijven. . , Vermoedt ge een geval van gasvergiftiging in een vertrek (lichtgas, enz.) schuif dan van buiten af enkele vensters open, of sla deze zo nodig met een stok of ander voor werp in. Haal, alvorens het vertrek binnen te dringen, enige malen diep adem, snel naar een venster, open dit, steek het hoofd buiten het raam, haal opnieuw diep adem en draag dan den getroffene naar buiten in de zuivere lucht. Een helper sluite zo spoedig mogelijk de hoofdkraan af. . ^ , In kleine, min of meer afgesloten ruimten, als ketels, tanks, e.a., die met sneldrogende verven of lakken zijn geverfd, ontwikkelen zich soms vergiftige gassen; de 76
daarin werkzame arbeider is dan in levensgevaar. Indien ge hem redden wilt kunt ge dit slechts ongestraft doen door u van een ademmasker met aanzetluchtslang te voorzien. Dit is een kap, die, over het gelaat getrokken, mond en neus afsluit en verbonden is aan een buis, die in de buitenlucht uitmondt, waardoor men kan adem halen of waardoor met een blaasbalg lucht kan worden toegevoerd. Een langdurig gebruik van een gasmasker doet de kool zuurspanning in de longblaasjes toenemen, wat vooral bij ongeoefenden het werken met een dergelijk apparaat zeer bezwaarlijk maakt. Dergelijke buisapparaten kunnen ook daar toepassing vinden, waar in putten, riolen, tanks, enz. vergiftiging heeft plaats gevonden, of wanneer men zich daarin om een of andere reden moet begeven. Sommige gassen verraden zich door hun reuk (lichtgas, ammoniakgas, zwavelwaterstofgas, enz.) en werken aldus waarschuwend, andere zijn reukloos (kooloxyde) en daarom des te gevaarlijker. Daarom ga men, indien mogelijk, niet alleen naar een gevaarlijke plaats. Ter bescherming tegen vergiftige gassen van onbekende samenstel ling in open ruimten, komt in aanmerking het dragen van een ademmasker, voorzien van een filterbus, waardoor het vergiftige gas wordt tegengehouden (fig. 33). Ongeoefenden verzuimen dik wijls de sluiting van de nieuwe filterbus te verwijderen, waar Fig. 33. GASMASKER. door de drager van het masker in een gevaarlijke toestand komt, omdat dan geen lucht kan worden ingeademd. Men bedenke, dat voor bepaalde gassen ook daarmee overeenstemmende filterbussen nodig zijn; er bestaan geen filterbussen, die in staat zijn om de meest verschil lende gassen tegen te houden. In bepaalde fabrieken zal 77
gewoonlijk de aard van het gifgas, dat ontsnapt is, bekend zijn. Het gebruik maken van maskers met filterbussen eist niet alleen bijzondere voorbereiding, maar ook nauw keurig toezicht, opdat steeds werkzame bussen gebruikt worden. De filterbussen dienen, tegen vochtinvloed be schermd, bewaard te worden. Iedere helper moet zijn eigen gasmasker bezitten en verzorgen. Is het voor een redder nodig om geruime tijd te moeten doorbrengen in een min of meer afgesloten ruimte (steen kolenmijngangen b.v.) dan moet hij gebruik maken van zgn. zuurstofreddingsapparaten. Zij zijn van zeer samen gestelde bouw en vereisen een nauwgezet deskundig toezicht; voor de redders is een grondige vooroefening in het gebruik nodig. Sommige gassen worden in eet- en drinkwaren opge nomen, (het gebruik van die vergiftigde voedingsmidde len moet worden verboden), andere ook in de kleren. In het laatste geval tasten zij veelal ook de huid aan en kunnen den patiënt ziek maken. Men kan zich daartegen beschermen, door ondoordringbare kleding (gummi) en gummi handschoenen. In het bijzonder worde genoemd het zgn. mosterdgas, dat als vloeistof snel de kleding doordringt en de huid treft; in dit geval is het van de grootste betekenis, dat onmiddellijk na het gebeuren de patiënt rijkelijk en langdurig met water wordt over stroomd, het beste onder een douche. Blaren ontstaan door mosterdgas moeten worden opengemaakt. Andere gassen geven een hinderlijke prikkel voor de ogen, zgn. traangassen, dan is een masker nodig, dat niet alleen mond en neus, maar ook de ogen afsluit. Men kan ook een afzonderlijke bescherming door een goed af sluitende bril toepassen. Maatregelen ten behoeve van den lijder. Ieder gasvergiftigde moet vóór alles weggedragen worden naar een gasvrije plaats en in liggende houding worden gebracht. Men lette er vooral op, dat hij warm gehouden wordt, zo mogelijk met dekens toegedekt. Mits hij niet bewus78
teloos is, geve men hem warme koffie of thee, geen alcohol, te drinken. Bij lijders, die niet of oppervlakkig ademen, is kunst matige ademhaling nodig; men vermijde daarbij elk onnodig ontbloten van het lichaam. Kunstmatige ademhaling worde toegepast bij kooloxyde-, koolzuur- of blauwzuurvergiftiging; bij inademing van gassen van bijtende of etsende aard, zoals chloor, ammoniak, phosgeen, worde alleen zuurstof toegediend uit een zuurstofcylinder.1) Bij koolzuurvergiftiging diene men tijdens de kunstmatige ademhaling zuurstof toe. b. Vergiftiging van uit het maag-darmkanaal. Wanneer men een vergiftiging vanuit het maagdarm kanaal aanneemt moet onmiddellijk de hulp van een arts worden ingeroepen, liefst telefonisch, terwijl de bericht gever zoveel mogelijk zakelijke gegevens omtrent de vergiftiging moet kunnen meedelen. De geroepen genees heer zal dan steeds in staat zijn telefonisch enige nuttige wenken te geven, die men kan toepassen gedurende de tijd, die tot de komst van den geneesheer verloopt. Men kan onderscheiden: 1. niet-bijtende en 2. bijtende vergiften. De eerste soort heeft uitsluitend een algemene werking, 1) De Arbeidsinspectie acht van grote waarde het ge bruiken van een toestel waarvan de cylinder een mengsel van 95 delen zuurstof en 5 delen koolzuur inhoudt. Immers de inademing van zuurstof kan worden bevor derd door de toevoeging van 5 % koolzuur, omdat onder de invloed van de sterke prikkel van het koolzuur op het ademhalingscentrum een versterkte ademhaling in treden kan. In het bijzonder is deze toediening van betekenis bij kool-oxyde-\erg\{ii£mg voor het losmaken en uitdrijven uit het bloed van dit giftige gas. Toestellen met een mengsel van zuurstof en koolzuur zijn o.a. aan wezig in de gasfabrieken, op voorschrift van de Arbeids inspectie. In deze fabrieken is personeel aanwezig, dat in het gebruik van deze toestellen is geoefend. 79
waardoor, bijv. tengevolge van stoornissen in de werking van hart en hersenen, het leven bedreigd wordt. Bij de laatstgenoemde vergiftigingen moge niet zelden ook een algemene werking te vrezen zijn, in de regel treedt hier evenwel — althans aanvankelijk — de plaatselijke werking op de voorgrond. 1. Niet bijtende vergiften. Hiertoe behoren in de eerste plaats de zogenaamde verdovende vergiften: morphine, opium, cocaïne; ook de moderne slaapmiddelen, veronal e.a. Verder aniline, benzine, benzol, alcohol, enz., die bovendien ook een verdovende werking uitoefenen. Dan ook vergiften als sublimaat in zwakke oplossing, zuringzout, blauwzuur (cyaankali), nicotine en vele andere; ook bedorven spijzen (vlees, vis, worst, kaas) en vergiftige planten (gevlekte scheerling, doornappel, sommige paddestoelen). Verschijnselen: Bij de verdovende vergiften heeft de lijder een onweerstaanbare neiging tot slapen, hij valt in een diepe slaap, die in bewusteloosheid overgaat, de ademhaling houdt ten slotte op, het hart werkt steeds zwakker, en, zo geen hulp wordt verleend, treedt de dood in. Bij de overige niet bijtende vergiften verschillen de verschijnselen zeer, maar zij worden alle opgewekt, doordat vergiftige stoffen in het bloed geraken. Behandeling: Bij alle vergiftigingen is het van belang, zo mogelijk te weten te komen, welk vergift ingenomen werd. Tracht u derhalve daarvan zelf of door een ander vlug te overtuigen. Maar denk er ook om, dat gij u hierdoor nooit moogt laten weerhouden, om tegelijkertijd de vereiste hulp te verlenen. Zegt de patiënt het zelf niet, of hoort gij het niet van de omgeving, dan kan een weggeworpen flesje dikwijls een duidelijke aanwijzing geven. Vooral bij vergiftigingen moogt gij nooit vergeten, onmiddellijk een geneesheer te laten roepen, zo moge lijk met een korte, liefst schriftelijke, mededeling, opdat de gewenste hulpmiddelen, maaghevel of tegengiften, 80
door hem zullen kunnen worden meegebracht. Handel dan verder bij niet bijtende vergiften als volgt: Tracht eerst het vergift uit de maag te verwijderen. Kittel hiertoe de keel met een veer, of steek twee vingers in de keel. Is de lijder onwillig, ga dan achter hem staan, leun zijn hoofd tegen uw borst, en druk eerst met de vingers van uw linkerhand zijn wang tussen zijn kiezen, opdat hij u niet bijten kan. Breng dan, zodra de mond geopend wordt, wijs- en middelvinger van uw rechter hand snel diep in de keel en beweeg daar uw vinger toppen heen en weer. Is iemand op deze wijze niet tot braken te brengen, geef hem dan lauw zoutwater (2 lepels keukenzout op een glas lauwwarm water) of mosterdwater (een paplepel mosterd op een half glas lauwwarm water) te drinken. Veel beter helpt kopersulfaat gram op een wijnglas water), indien dit snel gehaald kan worden. Bedenk evenwel, dat dit niet bij verdovende vergiften mag gegeven worden. Laat hem vervolgens, indien dit nog niet tot het doel leidt, maar ook na het opgetreden braken, om de achtergebleven resten nog zoveel mogelijk onschadelijk te maken — een mengsel van houtskoolpoeder (norit) en water (i/2 ons op 1/2 liter water) of eiwitwater (twee eiwitten op een glas water) of melk drinken, of geef hem desnoods olie, boter of reuzel, om door deze middelen de werking van het vergift te verzachten. Alleen bij phosphorvergiftiging is melk of vet niet goed, omdat phosphor daarin juist gemakkelijker oplost en des te eerder in het bloed opgenomen kan worden. Zijn bewusteloosheid, hartzwakte of schijndood aan wezig, wek dan geen braken op maar handel overeen komstig de vroeger gegeven aanwijzingen. Maar meer dan ooit is hier de snelle komst van den geneesheer noodzakelijk, opdat de maag nog met de maaghevel geledigd kan worden. Tracht bij vergiftiging door verdovende vergiften (niet bij alcoholvergiftiging), na de poging om braken op te wekken, vóór alles den vergiftigde wakker te houden. Neem hem daartoe met nog een helper onder de arm en 0- K. B. 9e dr. — 6
81
loop met hem heen en weer, zorg voor zuivere lucht, maak het hoofd en de polsen van tijd tot tijd nat met koud water, laat hem ruiken aan eau de cologne of iets dergelijks, en tracht ook de hartwerking te versterken, door sterke koffie of thee te laten drinken, want hier dreigt groot gevaar voor hartverlamming. Laat door veel drinken het gift zoveel mogelijk verdunnen. Tracht bij vergiftiging door alcohol den beschonkene op een veilige plaats zijn roes te laten uitslapen; neem slechts de maatregelen, bij bewusteloosheid besproken, in acht. Wees evenwel voorzichtig en bedenk, dat niet iedere bewusteloze, die naar alcohol riekt, door alcohol vergiftigd is. Immers, iemand kan, alvorens een nood lottig vergif ingenomen te hebben, een borrel als couragewater gedronken hebben, of wel iemand kan, na het gebruik van één glas alcohol, een beroerte, of door geheel onvoorziene omstandigheden een ongeluk gekregen hebben, waardoor hij bewusteloos werd; ook kan een beschonkene tegen de harde grond, tegen een boom of een muur gevallen zijn, waardoor hij een hersenschud ding of een hevig bloedende wond kreeg en dienten gevolge het bewustzijn verloor. Overtuig u dus eerst, zoveel mogelijk, of niet een der hier genoemde gevallen aanwezig is. Volledigheidshalve moeten ook de prikkelende vergiften worden genoemd, zoals coffeïne, strychnine en kramp vergiften. In deze gevallen is het van de grootste be tekenis de maag zo spoedig mogelijk te ontledigen en te spoelen. 2.
Bijtende vergiften.
Hiertoe behoren zwavelzuur of vitriool (olie), zoutzuur, salpeterzuur, carbol, met de eigenschappen van „zuren"; loog, ammoniak, bijtende kalk, lysol, met de eigenschap pen van „logen"; voorts sublimaat in sterke oplossing en andere. Verschijnselen: Bij de zgn. bijtende vergiften treedt eerst de plaatselijke, bijtende werking van deze vergiften op het slijmvlies van lippen, mond, keel, slokdarm en 82
maag op de voorgrond; zij geeft hier verschijnselen als die, welke wij bij verbranding leerden kennen; blaren, soms ook korsten, kunnen gevormd worden. De korsten zijn bij zwavelzuur zwart, bij salpeterzuur geel, bij carbol wit. Bij vergiftiging door „logen" valt de zwelling van het slijmvlies op. De inwerking van alle bijtende stoffen op het slijmvlies kan door de heftige zwelling tot een snelle vernauwing van de keel, met dreigend stikkingsgevaar, aanleiding geven, en in de maag kan zij op sommige plaatsen de wand zo zwak maken, dat hij gemakkelijk scheurt. Behandeling: Uw eerste gedachte moet natuurlijk zijn het ingenomen vergift zo spoedig en nog zo veel mogelijk onschadelijk te maken. Dat wat nog in de mond aanwezig is, kunt gij snel verwijderen, hetzij door de mond te laten spoelen, hetzij door de mond voorzichtig met een doekje uit te wissen. Maar van veel meer belang is de hoeveelheid vergift, die in de maag gekomen is. Men wekke dan braken op, bedenke evenwel, dat indien het vergift enige tijd op de maagwand ingewerkt heeft, deze door het opwekken van een braakbeweging scheuren kan. Hier dreigen dus grote gevaren aan twee zijden. Gij doet het veiligst, door den patiënt tot braken te brengen, indien na het innemen van het vergift niet meer dan een half uur verstreken is. Dan heeft de sterke maagwand wel zeker nog voldoende weerstand aan de bijtende werking van het vergift geboden. Verdun dan evenwel, als gij er toe in de gelegenheid zijt, eerst nog het vergift in de maag, door veel 1) water of melk, zo mogelijk met een tegengift (maar dit alleen, als het ogenblikke lijk beschikbaar is), te laten drinken en wek eerst nu braking op.1) Is het vergift zeker reeds meer dan een half uur in de maag, wek dan onder geen omstandigheden braking op, maar volsta met het geven van een tegengift in vrij veel 1) Het verdunnen van bijtende vergilten in de maag kan bij zuur of loogvergiftiging gekoppeld worden aan voorzichtige neutralisatie met in de huishouding aanwezige stoffen (kalk (geen carbonaat), melk, citroen, azijn) gelijk later ook vermeld wordt.
83
water (x/2 1) of melk, om de vergiftige werking zoveel mogelijk op te heffen. Neem hiertoe: bij zuren: gebrande magnesia (een theelepel op i/2 ' water), zeepwater of kalk met water (dunne kalkmelk); bij logen: citroensap met water, of een andere limonade of azijn met water. In het bijzonder bij carbol en lysol en rattenkruid (geen typisch bijtend vergift): dierlijke kool of norit (3 eet lepels op !/2 1 water), bij zuringzuur (-zout): 1 boorde volle eetlepel melkzure kalk, indien deze stoffen, b.v. in een apotheek, snel verkrijgbaar zijn. Indien de algemene toestand zorg baart (bewusteloos heid, slechte hartwerking, schijndood), pas dan de hier voor aangegeven maatregelen toe (blz 43, 44 e.v.). Vergeet ten slotte niet, bij alle vergiftigingen resten van het vergift, en ook van braaksel, ontlasting en urine, te bewaren, daar deze stoffen voor het later onderzoek van veel gewicht kunnen zijn. c. Vergiftiging door het geraken van vergift of vuil in wonden. De eigenlijke vergiftiging van wonden komt het meest voor bij wonden, die door de steek van bijen en wespen en door de beet van adders en dolle honden veroorzaakt worden. Niet de wond als zodanig levert hier het grote gevaar op, want deze is meestal klein en ondiep, maar het ver gift, dat met de steek of beet in de wond gedrongen is, en dat zich vaak zeer snel in de omgeving en zelfs met het bloed door het gehele lichaam verspreidt. Indien gij als de aangewezen helper geen wond aan uwe lippen hebt, kunt gij trachten het vergift nog zoveel mogelijk uit de wond te verwijderen, door het uit de wond te zuigen en daarna uit te spuwen. Vooral bij adderbeet kan dit nuttig zijn. In de mond, of zelfs, bij onverhoeds doorslikken, in de maag, doet het vergift geen kwaad. Verder moet gij trachten het vergift onschadelijk te maken. 84
Bij steek door een bij of een wesp druppele men geest van salmiak op het wondje. Bij een vergiftige slange- of adderbeet evenwel moet gij het verwonde lid spoedig boven de wond, dat wil zeggen: tussen de wond en het hart, stevig omsnoeren, zoals dit bij de behandeling van een slagaderlijke bloeding be schreven wordt. Hierna moet gij de wond — zo mogelijk door de randen uiteen te houden — uitzuigen en ver volgens zorgvuldig uitbranden door een vloeibaar, bijtend middel (bijtende potas), een sterke oplossing van carbolzuur, zoutzuur of salpeterzuur, in de wond te brengen, of wel door met een of ander gloeiend voorwerp (gloeiend mes, brandende sigaar) of vuur, de wond zelf, zoveel mogelijk over hare gehele oppervlakte, aan te raken. Eerst hierna moogt gij de wond met een verband bedek ken, terwijl gij de omsnoerende band tot de komst van een geneesheer laat liggen, of deze — bij een slangebeet, indien na een uur nog geen geneeskundige hulp aanwezig is, — zeer geleidelijk, en telkens een weinig meer, ten laatste geheel, losmaakt. Bij een beet van een mogelijk dolle hond kunt gij het zelfde doen, maar moet gij meer dan ooit den patiënt zo snel mogelijk naar een geneesheer brengen, opdat de dreigende, ernstige gevaren afgewend worden. De bezoedeling van wonden door straatvuil wordt be sproken in het hoofdstuk „Wonden" op blz. 89 e.v., omdat de daarbij in de wond gedrongen infectiekiemen of bacteriën enz. in het algemeen voor wonden van zo buitengewone betekenis zijn. d. Vergiften, oplosbaar in alcohol, aether of vetten. Deze kunnen door de huid binnen dringen en in de bloedbaan geraken; dit geschiedt vooral bij warme bloeddoorstroomde huid, b.v. aniline, benzol, e.a. Het overstromen van den getroffene met koud water onder een douche, leidt tot mechanische verwijdering van de vergiftige stof, en door afkoeling van de huid tot verminderde opname.
85
10. HERSENSCHUDDING, HERSEN BLOEDING EN BEROERTE. Door een val of slag op het hoofd, door het vallen van een zwaar voorwerp op het hoofd, of indien dit op een andere wijze direct of indirect door een zwaar geweld getroffen wordt, kunnen behalve verwonding van de schedelhuid en breuk van een of meer schedelbeenderen ook kneuzingen of verscheuringen van de hersenen ontstaan, die in de regel met een bloeduitstorting in de schedelholte of in de hersenen zelf gepaard gaan. Dit betekent voor den getroffene een ernstig levensgevaar. Door dezelfde oorzaken, die een bloeduitstorting in de hersenen of schedelholte veroorzaken, kan ook een hersenschudding ontstaan, (al dan niet met een bloed uitstorting gepaard gaande). Men neemt aan, dat daarbij de fijne hersencellen en hun onderlinge verbindingen beschadigd zijn. Hersenschudding kan dezelfde ernstige verschijnselen als een bloeduitstorting in de hersenen vertonen, ook in haar verloop en gevolgen (bewusteloosheid, dood zelfs), en dus evenals deze levensgevaarlijk zijn. Nooit is met zekerheid te zeggen, of zich niet nog ernstiger verschijn selen binnen korte of langere tijd zullen ontwikkelen, en daarom moet een dergelijke toestand in den beginne altijd als zeer ernstig worden beschouwd. Ook zonder ongeval kunnen door ziekte van bloedvaten hersenbloedingen optreden, welke dan verschijnselen veroorzaken, bekend onder de naam van beroerte. In sommige gevallen kan deze toestand korte tijd duren. Soms keert reeds na enkele seconden of enige minuten het bewustzijn terug. In ernstige gevallen blijven de genoemde verschijnselen langere tijd bestaan of treden zelfs nog ernstiger ver schijnselen van hersenbeschadiging op. Aanvankelijk lichte verschijnselen kunnen door ernstigere worden gevolgd.
86
Een hersenbloeding geeft de volgende verschijnselen: De getroffene wordt duizelig, bleek, verliest het bewust zijn en kan gaan braken. De pols is dikwijls zwak of zelfs nauwelijks voelbaar, terwijl de ademhaling zwak en oppervlakkig is. Bij een beroerte is het beeld dikwijls aldus: de patiënt wordt bewusteloos; urine, soms ook ontlasting, loopt af; hij haalt snorkend adem; braakt soms; de pols is dikwijls zeer langzaam; dikwijls treden ook verlammingen op van arm of (en) been of (en) van het gezicht, zodat een der mondhoeken scheef naar beneden hangt en een der wangen bij in- en uitademen als een slappe zak op en neer wordt bewogen. Behandeling: Wees bij ongevallen, waarbij het hoofd van den patiënt ernstig werd getroffen, uiterst voorzichtig en zorgzaam. Is de patiënt bewusteloos, zie dan toe, dat ademhaling en bloedsomloop niet door een knellend kledingstuk gestoord worden. Leg het hoofd hoog: op een jas, opgevouwen deken of iets dergelijks. Leg op het hoofd nog ijs of koud-watercompressen. Daar, zoals boven is medegedeeld, altijd de mogelijk heid van een bloeding bestaat, zult gij kunstmatige ademhaling niet mogen toepassen. Vervoer den patiënt niet, tenzij dit onvermijdelijk is; draag in het laatste geval zorg voor behoorlijke steun onder het hoofd en zie toe, dat het vervoer zoveel mogelijk zonder schokken of schudden geschiedt. 11.
TOEVALLEN.
Verschijnselen: Ofschoon men met een algemeen woord van „toevallen" spreekt, kunnen deze geheel verschillend van aard zijn. De volksmond onderscheidt reeds het „toeval van de vallende ziekte" het „zenuwtoeval". Bij een toeval van een lijder aan vallende ziekte valt deze plotseling bewusteloos neer, laat soms een eigenaardige 87
gil horen, schuim (vaak bloedig, omdat hij zich op de tong beet) komt op de mond, en hij ligt in algemene stuipen, waarbij hoofd, armen en benen krampachtig heen en weer bewogen worden. Bij een „zenuwtoeval", dat meestal bij jonge meisjes en vrouwen voorkomt, is de patiënt ook menigmaal bewus teloos, ligt ook in stuipen, maar roept en schreeuwt of lacht, trekt zich aan de haren, enz. Behandeling: Deze is ook hier wederom als bij bewus teloosheid. Zorg evenwel nog zoveel mogelijk, dat de zieke zich bij de krampbewegingen niet verwonden kan; leg hem daarom bij voorkeur op een matras, deken, op stro of iets dergelijks, liefst met een kussen, of wat dit vervangen kan, onder het hoofd, opdat hij zich onder het krampachtig heen en weer bewegen en om zich heen slaan, niet verwonden kan. Tracht de bewegingen niet met geweld tegen te houden of de duim uit de, tot een vuist gebalde hand, los te maken, voorkom alleen, dat hij met armen en benen ergens tegen aan slaat. Bij een „zenuwtoeval" moet gij niets anders doen dan zorgen, dat de patiënt zich niet verwonden kan, en dat het rustig om hem heen is. Laat den patiënt, die een „toeval" had, ook al is hij schijnbaar goed tot bewustzijn teruggekeerd, niet alleen zijns weegs gaan, daar hij in deze toestand somtijds on toerekenbaar is en zich zelf of anderen schade zou kunnen aandoen.
88
III. ONGELUKKEN, WAARBIJ EEN PLAATSELIJKE STOORNIS OP DE VOORGROND TREEDT.
1.
WONDEN.
Indien de normale samenhang van de weefsels verbroken wordt, ontstaat volgens het spraakgebruik een wond, wanneer het de huid of een slijmvlies geldt. Terwijl de huid of het zichtbare slijmvlies heel bleven, kan evenwel de samenhang van dieper gelegen weefsels verbroken zijn. Men spreekt dan evenwel niet van een wond maar van kneuzing, verstuiking, beenbreuk en ontwrichting. Het is volstrekt niet nodig, dat de wond juist op de plaats, waar het geweld inwerkte, ontstaat, zoals b.v. het geval is bij een verwonding door een mes- of dolksteek enz. (direct geweld). Het komt meermalen voor, dat de wond ontstaat ver van de plaats, waar het geweld in werkte (verwonding door indirect geweld). Zo kan bij een trap tegen de buik de gevulde maag of de blaas scheuren, zonder dat de huid een verwonding vertoont, of wel, iemand kan op zijn onderbeen vallen en daarop zo komen te zitten, dat het gehele been ver omgedraaid wordt en dientengevolge het bovenbeen breekt. Zelfs kan bij iemand, die van een hoogte valt en daarbij in gestrekte houding op de voeten (hielen) terechtkomt, een verwonding ontstaan in het ruggemerg of in de hersenen. Oorzaken: a. Een snede, steek, houw, schot, een slag van een voorwerp, of een stoot of val tegen enig voorwerp. b. Inscheuring van de huid, of soms ook van diepere delen, tot afscheuring toe. Veelvuldig scheurt bijvoorbeeld de hoofdhuid, wanneer het haar door een machine gegrepen wordt, of wel zij wordt, b.v. bij een val langs of tegen een muur, als het ware van de schedel afgeschoven. c. Verbranding of bevriezing; inwerking van zoge89
r
*
naamde bijtende middelen (sterke zuren en logen); inwerking van een electrische stroom. Verschijnselen (wat betreft a en b): De weefseldelen welke de begrenzing van een wond vormen, d.z. de wondranden, wijken meer of minder uiteen. Uit de geopende bloedvaten stroomt bloed, m.a.w. een meer of minder sterke bloeding is aanwezig. De aard en de ernst van de bloeding hangen af van de aard en de grootte van het getroffen bloedvat (slagader, ader of haarvaten). De gelijktijdige belediging van de gevoelszenuwen ver oorzaakt den gewonde pijn. Naast deze gewone verschijnselen kunnen, met name bij diepe, en reeds daarom meer gevaarlijke wonden, nog bijzondere verschijnselen voorkomen, welke afhankelijk zijn van de verwonding van bepaalde organen: Een grote slagader of ader, een grote zenuw (bewegingsof gevoelszenuw), een spier of pees kunnen getroffen zijn, of wel bij een diepe hoofdwond de hersenen, bij een diepe borstwond de longen of het hart, bij een doorborende buikwond een van de ingewanden. Door zulke diepe verwondingen kan een zgn. inwendige bloe ding ontstaan, welke later uitvoeriger besproken zal worden. Wonden, die tot in diepere organen en lichaams holten doordringen, noemt men doordringende wonden. Behandeling: Bij de wondbehandeling moet gij vóór alles de voortreffelijk natuurgenezing zoveel mogelijk in de hand werken en alles verwijderd trachten te houden, wat deze zou kunnen verhinderen of vertragen. De onbelemmerde natuurgenezing komt ongeveer als volgt tot stand: De wond bloedt, dit bloed stolt; hierdoor wordt reeds een, zij het nog zwakke, verbinding gevormd tussen de wondvlakten; ook aan de oppervlakte wordt de wond min of meer beschut door de aldus gevormde bloedkorst. Uit de bodem en de zijvlakten van de wond groeien jonge bloedvaatjes en bindweefsel in dit bloedstolsel, hetwelk dientengevolge in nieuw weefsel omgezet en ten slotte door een nieuw laagje huid (of slijmvlies) bedekt wordt. Zo ontstaat een litteken, dat smaller is, naarmate de wondranden dichter bij elkaar bleven of
90
gebracht werden. Vaak is het litteken zo fijn en smal, dat het haast niet zichtbaar is en de indruk ontstaat, alsof de genezing door verkleving tot stand kwam. Voor een ongestoorde genezing is nodig, 1° dat de wond niet verontreinigd wordt; 2° dat aan de wond rust gelaten wordt, rust niet alleen in de betekenis, dat men het gewonde lichaamsdeel een rustige houding verzekert, maar ook in deze, dat men de wond zo min mogelijk prikkelt, b.v. door bloedstelpende watten, carbol, jodoform of dergelijke. Als regel wordt evenwel een wond reeds bij haar ontstaan verontreinigd. Met de verontreiniging komen n.1. infectiekiemen i) of bacteriën in de wond, die het weefsel plaatselijk ziek kunnen maken, óf ook bepaalde algemene ziekten (zgn. wondziekten) kunnen veroorzaken, waaraan dan het gehele lichaam min of meer lijdende is. Al deze infectiekiemen zijn zo klein, dat zij niet met het blote oog, doch slechts met een instrument samengesteld uit vergroot glazen (microscoop) waargenomen kunnen worden. De bacteriën, welke meestal het weefsel plaatselijk ziek maken, de gewone zgn. etteringsbacteriën, komen zeer algemeen voor. In de wond gekomen, veroorzaken zij veelvuudig ontsteking en ettering, waardoor de wondgenezing steeds belangrijk vertraagd wordt, niet zelden ook een, in en onder de huid voortschrijdende, of een in de diepte doordringende ontsteking, waarbij soms van een dieper gelegen been het beenvlies of het been zelf ontstoken kan worden (fijt aan een vinger). Indien de bacteriën zeer kwaadaardig zijn en vele van de, door hen gevormde vergiftige stoffen, of wel de bacteriën zelf, in het bloed geraken, ontstaan door algemene bloedvergiftiging de bovengenoemde wond ziekten, die gelukkig betrekkelijk slechts zelden voor komen. De meest bekende wondziekten zijn: wondroos, ••kifmen" wJ{st-
er
reeds
,°P: d a t hier te doen heeft met iets, dat Ieelt. Indien zulke zeer kleine, levende kiemen, met het vermogen, een ziekte t e v e r o o r z a k e n , in h e t l i c h a a m d r i n g e n , d a n s p r e e k t m e n v a n „ i n f e c t i e " . D i t i s fUSrt(ekn " T ali;e™een, be0"P- z ° spreekt men ook van infectie van iemand die l o n g t u b e r c u o s e krijgt d o o r h e t i n a d e m e n v a n t u b e r k e l b a c i l l e n , of d i e t y p h u s krijgt
fvëLhe1^të„k%Two^„.edcaLt.yPhUSbad,len
beVat' lD hc'
".«.ndïWïSJ 91
etterkoorts, en verder stijfkramp (tetanus) en miltvuur, die door bepaalde bacteriën, resp. de tetanus- en miltvuurbacteriën, veroorzaakt worden. De hoogst gevaar lijke tetanusbacterie komt bij voorkeur in tuinaarde en straatvuil voor. Al deze wondziekten hebben niet zelden de dood ten gevolge. Het gevaar door de infectiekiemen in het algemeen is daarom zo dreigend, omdat zij, min of meer kwaad aardig, overal voorkomen: in de lucht, op de huid, in de mond, in kledingstukken, kortom op alle voorwerpen, die niet op een bepaalde, straks te bespreken, wijze gereinigd zijn. De ervaring heeft geleerd, dat de ver ontreiniging door de lucht veel minder gevaarlijk is dan die door aanraking van de wond met vuile vingers o een ander vuil voorwerp. Onder „vuil" hebben wij hier te verstaan: „niet van bacteriën gezuiverd", want het zij nogmaals met nadruk gezegd: ook „schoon uitziende lichaamsdelen, het moge de verwonde dij of schouder ot wel de juist gewassen hand zijn, en evenzo „schoon uitziende voorwerpen, zijn steeds meer of minder met infectiekiemen overdekt. Men zal daarom begrijpen, dat met het voorwerp, waar door de wond veroorzaakt werd (mes, dolk, sabel, enz.), onvermijdelijk reeds vuil in de wond werd gebracht. Het is nu evenwel weer een van die uitstekende ver dedigingsmiddelen, waarmee het lichaam door de natuur bedeeld is, dat door de ogenblikkelijk optredende bloe ding dit vuil geheel of gedeeltelijk wordt weggespoeld. Deze zelfreiniging en de reeds besproken vorming van de bloedkorst maken, dat de meeste, weinig veront reinigde, wonden prachtig genezen, wanneer men ze maar met rust laat. De ondervinding heeft dan ook geleerd, dat men bij zulke wonden al een goede eerste hulp verleent, door ze slechts tegen verdere veront reiniging en andere invloeden van buiten af te sluiten. Dit bereikt men het best, door ze met een zacht drukkend steriel verband te bedekken, d.w.z. met een verband, dat, door het bloot te stellen aan een tempera tuur van 100° G. of meer, geheel en al van levende bacteriën gezuiverd en daardoor kiemvrij gemaakt, en
92
vervolgens, geheel van de lucht afgesloten, bewaard werd. De verontreiniging, die reeds dadelijk bij het ontstaan van de wond heeft plaats gehad, kan volgens de ervaring met goed gevolg bestreden worden door het snel aan brengen van een of andere bacteriën dodende, zgn. desinfecterende stof (5% jodium tinctuur). De voor de eerste hulp aan te raden wondbehandeling is nu in het kort de volgende: Draag zorg, dat de gewonde zit of ligt, omdat hij, als gij hier niet op let, kans heeft tijdens de verdere behande ling flauw te vallen. Bloedt de wond hevig, stelp dan eerst de bloeding op de, in het volgende hoofdstuk aangegeven, wijze. Wij veronderstellen nu, dat er geen ernstige bloeding is. Ontbloot dan het gewonde deel, door openknippen of uittrekken van een of meer kledingstukken, zo ver als nodig is, om de wond goed te kunnen overzien en een verband aan te leggen. Ziet gij in de wond half afgescheurde stukken huid, beensplinters, losse spisrbrokken en dgl., verwijder ze niet; puilen ingewanden, longen of hersenen uit de wond, duw deze onder geen omstandigheden naar binnen terug. Raak de wond niet aan, noch met uw vingers, noch met enig ander voorwerp, dat niet vooraf steriel gemaakt is, en draag zorg, dat ook de gekwetste zelf haar niet aanraakt. Behandel de wond zoveel mogelijk droog, zonder enige vloeistof. Dit laatste verdient de voorkeur, omdat gij door het ruime gebruik van een vloeistof (carbol-, sublimaat-, boorzuuroplossing, ook gekookt water) niet alleen de wond nodeloos prikkelt, maar bovendien altijd gevaar loopt bloedstolsels los te spoelen, en kleine verontreini gingen uit de naaste omgeving in de wond te brengen. Aan de gegeven regels voldoet gij nu het best, door een steriel snelverband aan te leggen. Bij kleine oppervlakkige wonden verdient het intussen aanbeveling, teneinde de reeds bij de verwonding zelf 93
plaats gehad hebbende verontreiniging met bacteriën zoveel mogelijk te bestrijden, reeds dadelijk een kleine hoeveelheid 5 % jodiumtinctuur op de wond aan te brengen. In deze gevallen wordt hierna dan het snelverband aangelegd. De jodiumtinctuur beware men in een klein flesje met een capillaire opening al of niet door schroefsluiting gesloten. Men druppele jodiumtinctuur op de wond en de omgevende huid.
Fig. 34. Neem het verband in de linkerhand (de zwachtel, kenbaar aan 2 kruisjes, naar boven) en trek het koordje aan het langste einde los.
Fig. 35.
Neem in elke zwachtel.
hand
een
Een der meest gebruikte steriele snelverbanden, in verschillende grootten verkrijgbaar, is niet alleen vóór de verpakking steriel gemaakt, maar ook zó gevouwen, dat gij het met vuile handen kunt aanvatten en uitvouwen, zonder dat gij de binnenzijde van het verband, welke op de wond zal komen te liggen, aanraakt. Door een doelmatige verpakking kan het niet vuil worden. De gebruiksaanwijzing blijkt uit de afbeeldingen (fig. 34-38). Een korte beschrijving van dit verband volgt: binnen twee lagen inwikkelpapier, gemakkelijk los te maken, zit het eigenlijke verband, bestaande uit een opgevouwen vierkant dichtgenaaid plakje gaas, opgevuld met een plat laagje witte watten, waaraan aan weerskanten een opge rolde zwachtel is bevestigd, waarop de aanduiding 94
„boven". Dit kiemvrije verband is dus tevens in staat bloed en wondvochten in zich op te nemen. Denk er om, dat gij niet een voor de wond te klein of veel te groot snelverband neemt. In de rechter-benedenhoek van het verbandpakje staat de grootte van het verband aangegeven. Ofschoon het dus voor het aanleggen van een snelverband niet strikt nodig is, vooraf de handen te wassen, is dit bij elke wondbehandelnig voor meerdere reinheid toch
Fig. 36. Breng het gesloten verband ongeveer 10 cm boven de wond.
Fig. 37. Breng door een vlugge be weging de handen een weinig van el kaar, waardoor het verband openslaat.
wel gewenst. Dit wassen dient met zeep en, zo moge lijk, met warm water te geschieden. Het handen afdrogen moet steeds met een schone, niet gebruikte handdoek geschieden. Het is nog te meer nodig, indien men geen steriel snelverband tot zijn beschikking heeft. Kunt gij niet over steriel snelverband doch wel over verbandgaas en watten beschikken, leg dan eerst het verbandgaas op de wond, dit hierbij zó aanvattend, dat het gedeelte, hetwelk op de wond komt te liggen, niet aangeraakt wordt; spreid over dit gaas een laagje ver bandwatten uit en bevestig het geheel met een doek, zwachtel of kleefpleister.
95
Bij kleine wondjes doet gij het best een klein steriel koordverbandje (43/2 cm X 41/2 cm),1) dit bij het koordje aanvattende, op de wond te leggen, en het met een smalle zwachtel of met kleefpleister, loodrecht op de richting van de wond te bevestigen (fig. 39). Is dit niet voor handen, dan kunt gij volstaan met een stukje verband gaas en kleefpleister. Nooit mag evenwel de pleister direct op de wond komen. Steeds moet het pleisterverband loodrecht op de wondrichting worden aan gebracht. Er bestaan strookjes sanoof hansaplast. Dit is pleis ter, waarop een strook vioformgaas is bevestigd, welke beschermd is door een bedekkend laagje gaas. Deze pleister is zeer geschikt voor het verbin den van de allerkleinste wondjes. Zijn er in 't geheel geen verbandstoffen voorhan den, dan kunt gij u nog zeer goed met een schone, bij voorkeur pas gestre* i , 1 _1 / 1. Fig. 38. Leg het verband zo aan, dat de zwachtels bij de eerste omwinding met de halve breedte op het gaas-wattenverband, met de andere helft op de huid komen te liggen. Knoop de beide einden vast en leg de knoop niet op de wond.
ken, Zacnte UOCK MKdoek, halsdoek) behelpen, .. welke £lj Op dezellCie j*ze aJs het verbandgaas J
aanvat, uitvouwt en op de wond legt, en evenzo bevestigt. Voordat gij enig verband, welk ook, aanlegt, moet gij er steeds op letten, dat de wondranden zoveel mogelijk naar elkaar toe gebracht worden. Dit kunt gij b.v. bij een wond over het handgewricht bereiken, door de hand 1) Deze koordverbandjes bevinden zich, in doosies m de verbandtrommels der Arbeidsinspectie, alsook in de dozen bij de door de Kon. Nation. Bond „He Oranje Kruis" in bruikleen gegeven leermiddelen.
96
Electrische Solinger Fijn Instrument-Slijperij
Wij Slijpen en Honen, Lappen en Polijsten Tondeus's, Bistouris, Nageltangen, Injectienaalden, rincets,Scheermessen,
VOOR HET SLIJPEN VAN DIVERSE INSTRUMENTEN voor H.H. Doctoren - Tandartsen - Manicure, Pedicure - Coiffeurs - enz. enz. ANNEX REPARATIE-INRICHTING
Verbandscharen, enz. —
—
Aanbevelend,
W. H. MOLENAAR & ZN . NIEUWE GROENMARKT 24
-
HAARLEM
-
TELEF. 19136
te buigen indien de wond aan de buigzijde, en door de hand te strekken indien de wond aan de strekzijde gelegen is. Bij een overlangs verlopende buikwond zult gij daartoe den gewonde languit, met gestrekte benen, moeten neer leggen, bij een dwarse buikwond daarentegen met ver hoogd bovenlichaam en opgetrokken knieën. Wij hebben in bovenstaande regelen de eenvoudige en voorlopig afdoende behandeling aangegeven, die gij bij een wond zult hebben toe te passen.
Fig. 39. KLEEFPLEISTER VERBANDJE.
Alles wat verder aan de wond gedaan moet worden, behoort tot de taak van den arts. Is de wond sterk verontreinigd, dan nog zult gij ver standig doen, de wond slechts losjes met enig, zoveel mogelijk steriel verband te bedekken en vervolgens den gewonde zo snel mogelijk onder geneeskundige behan deling te stellen. Is nu bij een verwonding, op welke wijze deze ook is ontstaan, het voorlopig wondverband aangelegd en in tussen voldoende gelet op de algemene toestand van den gewonde, dan moet gij bij elke enigszins ernstige wond het gekwetste lichaamsdeel steunen en omhoog leggen. In het hoofdstuk „Verbandleer" worden hieromtrent verschillende voorschriften gegeven (zie blz. 131 e.v.). O. K. B. 9e dr. — 7
97
Heeft bij een ernstige verwonding de algemene toestand b.v. door het verlies van veel bloed, merkbaar geleden, dan moet gij het lichaam in dekens hullen en met warme kruiken of warme stenen warm houden. Bij kwellende dorst kunt gij den gewonde wat te drinken geven, doch bij halsverwondingen moogt gij dit niet doen ten behoeve van de gewenste rust, en bij buikverwon dingen niet, omdat een spoedige operatie nodig kan blijken en voor de daarbij vereiste kunstmatige bedwel ming (narcose) een ledige maag van groot belang is. Bij maag- of darmverwondingen zou bovendien des te eer of des te meer vloeistof in de buikholte vloeien. Brandwonden; wonden, ontstaan door een electrische stroom, door bevriezing en door de inwerking van bijtende stoffen. Brandwonden, welke ook door heet water en stoom kunnen ontstaan, en wonden, ontstaan door een e j e c ' trische stroom, door bevriezing of door de inwerking van bijtende stoffen, eisen alle dezelfde behandeling» Denk er aan, dat gij den lijder ook bij een meer plaat selijke verbranding van zijn kleren, of bij verbranding door stoom of heet water, ter plaatse met veel koud water moet overgieten (zie blz. 66). Denk er ook om, dat bij slechts kleine brandgaten in de kleren daaronder grote brandwonden kunnen zijn. Bij verbranding door logen en zuren moet gij deze bijtende stoffen eerst door bespoeling met veel water zo spoedig en zo volledig mogelijk verwijderen. Hebt gij een en ander dadelijk bij de hand, dan kunt gu, na deze ruime bespoeling, bij verbranding door logen nog met water en azijn of met citroensap, bij verbranding door zuren met een oplossing van soda of groene zeep na wassen. Is een ziekenhuis in de nabijheid, Aan moet gij, wanneer de algemene toestand van den lijder dit toelaat, reeds nu de voorbereidende maatregelen nemen, om den patiënt zo spoedig mogelijk daarheen te laten vervoeren. Leg intussen over de brandwonden, die op de blote huid zichtbaar zijn, losjes snelverbanden, of wat deze moet vervangen.
98
Blaren moogt gij niet openknippen (uitgezonderd blaren veroorzaakt door mosterdgas, zie blz. 78), daar zij de beste beschutting tegen het indringen van infectiekiemen vormen; ook deze blaren moet gij losjes met het ge noemde verbandmateriaal bedekken. Hetzelfde geldt voor de verbranding of bevriezing van de 3e graad, want de hier gevormde korst moge reeds een bedekking vormen, zij kan geheel of gedeeltelijk los laten en dan een open wond doen ontstaan. Is geneeskundige hulp voorlopig niet te verkrijgen, ver wijder dan, voor zover nodig, voorzichtig de bovenkieren, maar in geen geval de onderkleren. Deze moogt ge alleen openknippen of opensnijden. Zitten ze hier en daar aan de verwonde huid vast, dan moet gij angstvallig zorg dragen, dat gij ze daar niet losscheurt; gij moet dan om die plaatsen heen knippen of snijden en de aldus afgeknipte of afgesneden stukken linnen of wat het zij — rustig op de wonden laten zitten. Behandel nu de zichtbaar geworden wonden, blaren of verbrandingen of bevriezingen van de 3e graad op de boven aangegeven wijze. Bij verbranding door warm water, of indien op andere wijze de kleren nat zijn geworden, moet gij deze zoveel mogelijk verwijderen. Intussen moet gij ook hierbij wel in het oog houden, dat het beter is het hemd te laten zitten, dan bij het uittrekken of verwijderen van het opengeknipte hemd blaren open te scheuren. Ten slotte moet gy het lichaam in droge lakens wikkelen en door wollen dekens en warme kruiken afkoeling van het lichaam tegengaan. Een z.g. vreemd lichaam in het oog. Oogverwondingen. Waar oogheelkundige hulp spoedig te bereiken is, we^de men zich bij elke oogverwonding, ook bij een vuiltje in net oog, dadelijk tot den oog- of huisarts. Inspectie van het oog: plaats een duim onder de wenk brauw, de andere op het onderste ooglid. Het is aldus gemakkelijk de oogleden van elkaar te brengen, waarbij men ze tegen het skelet van de schedel kan fixeren, en
99
ze, met zachte druk tegen de omliggende beenderen van de oogkas, van elkaar te houden. Ziet ge het voorwerp zitten, houd het oog dan open met duim en wijsvinger van een hand (hetgeen iets moei lijker is) en verwijder het voorwerp met de andere hand door middel van een watje of punt van een zakdoek (.fig. 40). Vindt ge niets, laat dan het bovenste ooglid los, trek het onderste ooglid zover mogelijk naar beneden en laat den patiënt sterk naar boven kijken. Zit er iets
Fig. 40. VERWIJDEREN VAN EEN VREEMD VOORWERP.
I
H T^ROWNSTE^OGLID
HET BOVENSTE OOL.L1U.
achter het onderste ooglid, dan zult ge het nu zien. yi^t ge niets, laat dan het onderste ooglid los en trek het bovenooglid wat op, zodat ge de oogharen van dit lid stevig tussen duim en wijsvinger kunt vastpakken. Laat de patiënt dan flink naar beneden zien, leg de pink van de andere hand ongeveer 1/2 cm—1 cm boven de ooglidrand op het ooglid, druk deze nu zacht naar achteren en beneden, en trek de oogharen naar voren en boven. Het bovenste ooglid klapt dan om. Soms gelukt dit eerst als de pink vervangen wordt door een stevig stomp staafje {fig. 41). Deze handgreep mag alleen door een zeer goed geoefenden Eersten Helper worden toegepast. Zij zal u zeker mislukken, indien ge van te voren niet herhaaldelijk geoefend hebt op het gezonde, niet geïrri teerde oog. Vindt ge het vuiltje, verwijder het dan liefst met een tot een punt gedraaid watje, anders met een punt van 100
een schone zakdoek of een stukje papier (schoon) daarbij vooral zorgdragend, het hoornvlies niet te raken. Zit het vuiltje op het hoornvlies zelf, blijf er dan af, geef, indien de patiënt er hinder van heeft, een oog verbandje. Oogyerwondingen. Beperk u tot het bedekken met een steriel niet drukkend verband. Tracht niet het oog te openen. Tracht geen stolsels of slijm, dat tussen de oogleden van een verwond oog te voorschijn komt, weg te vegen. Bij oogverbrandingen is iedere seconde, gedurende welke men den patiënt vroeger onder het stromende water van een kraan brengt, van het grootste belang voor het ge troffen oog. Daarbij de oogleden openhouden als boven aangegeven. Dus vlug spoelen met veel water. Gevaarlijke oogverwondingen. Oppervlakkige oogver wondingen, zelfs vuiltjes, zijn vaak zeer pijnlijk. Wanneer echter bij het draaien of hakken een uiterst klein metaal deeltje door de oogwand heen in het oog slaat geeft de getroffene vaak slechts aan een onbeduidend tikje tegen het oog gevoeld te hebben en het ongewapend en onge oefend oog ziet bij inspectie niet veel. Vertrouw dan niet op u zelf, doch stuur den patiënt naar een oogarts. Let, vooral by kinderen, op de pupil. Is deze vertrokken, ook al wordt het oog goed openge houden en al doet het geen pijn, dan is meest een zeer ern stige oogverwonding in het spel. Stuur den patiënt naar den oogarts ook al ziet ge het regenboogvlies niet zo duide lijk uit de wonde uitpuilen als Fig. 42. Naar Hagedoorn. nn fits 49 Is ongebluste kalk of ook gewone witkalk in het oog geraakt, dan is het gevaar voor een diep doordringende verbranding zeer groot. Hulp van een oogarts is drin gend aangewezen. Slechts als deze niet te bereiken is, wat veelal het geval zal zijn, mag de helper zelf onder staande maatregelen nemen. 101
Tracht, terwijl de patiënt ligt, het oog voorzichtig een weinig te openen, drenk dan een prop verbandwatten of een doek in gekookt water, leiding- of ander zuiver water, en druk deze boven het oog uit, zodat het water over het oog vloeit, of wel, neem een met zuiver water gevulde trekpot en spoel nu door een flinke stroom water de kalk zorgvuldig weg. De meermalen gebruikte melk of olie zijn in t algemeen niet aan te raden; zij spoelen de kalk niet zo goed weg en maken het oog slechts vet en glad, wat voor de verdere behandeling lastig is. Hoofdzaak is evenwel de kalk zo spoedig mogelijk te verwijderen met wat snel bij de hand is. Wat voor kalk geldt, geldt ook voor z u r e n en l o g e n . Ook hier zal het er op aan komen, de bijtende werking zoveel mogelijk door veel water op te heffen. V r e e m d e l i c h a m e n i n o o r , n e u s , k e e l of h u i d . Met name bij kinderen komt het nogal eens voor, dat door onvoorzichtigheid of door een ongeval een vreemd voorwerp in oor of neus geraakt, b.v. een steentje, een propje papier, een erwt, een vruchtepit, een knoop, een ringetje of iets dergelijks. Het kan tot vrij ernstige bezwaren aanleiding geven, maar daar hier hulp meestal niet direct dringend nodig is en het verwijderen slechts met grote voorzichtigheid door een deskundige hand mag geschieden, zult gij moeten volstaan met den lijder ten spoedigste naar een geneesheer te verwijzen. Slechts indien een levend diertje (b.v. een vlieg, wesp, vlo, worm), zoals nog al eens voorkomt, in het oor gekropen is, zult gij mogen trachten het te verwijderen, door lauwwarm water of lauwwarme olie in het oor te druppelen. Het beestje komt dan vanzelf naar buiten en kan dan gemakkelijk onschadelijk gemaakt worden. E e n v r e e m d v o o r w e r p i n d e k e e l of i n h e t s t r o t t e n h o o f d kan, zoals wij reeds vroeger zagen, tot stikken aanlei ding geven. Wij gaven de behandeling hiervoor reeds aan (blz. 60). Als v r e e m d e v o o r w e r p e n i n d e h u i d kunnen wij een splinter, van welke aard ook, een speld, een naald, enz.
102
noemen. Gij zult goed doen zo'n vreemd voorwerp slechts te verwijderen, indien het, hetzij met vinger en duim, hetzij met een splintertangetje of een pincet, ge makkelijk te pakken is. Pak het dan dicht bij de wond, maar zonder de wond aan te raken, opdat het (b.v. een splinter) niet afbreekt. Met een klein wondverbandje kunt gij dan de gemaakte wond verbinden, na deze eerst met jodium tinctuur te hebben ingedruppeld. Als een haak, b.v. een vishaak, in de huid gedrongen is, moet gij uit de aard der zaak nog bijzondere voorzich tigheid in acht nemen, opdat gij, door hem terug te trekken, niet nog groter schade aan het lichaam berok kent. Is de punt, met de haak, naar buiten gedrongen, dan moet gij haar met een tangetje afknippen. Het overige gedeelte van het voorwerp kunt gij dan gemak kelijk terugtrekken. Is de punt niet naar buiten gedrongen, dan moet gij de behandeling geheel aan den arts overlaten. Een ring, te nauw voor de dragende vinger, kan ook tot zeer hinderlijke bezwaren aanleiding geven, als de vinger door zwelling gaat opzetten en de ring dientengevolge niet op de gewone wijze verwijderd kan worden, i) Is reeds zwelling ingetreden, dan kunt gij eerst nog proberen, de huid terug te trekken, daar een poging om de ring van de vinger te schuiven dikwijls niet gelukt. Is dit het geval, dan kunt gij, indien geen ontsteking of ettering bestaat, meestal goede hulp verlenen, door de vinger van de top af tot aan de ring met een bandje of touwtje te omwikkelen en dit dan enkele minuten te laten zitten. De vinger is hierdoor dunner geworden, gij kunt hem dan nog door een of ander vet glad maken, en zo zal het u vaak al heel vlug gelukken, de ring van de vinger af te schuiven. Zo nodig kunt gij de omwik keling enige malen herhalen. Of wel, gij kunt, nadat gij de vinger op de beschreven wijze met een bandje of touwtje omwikkeld hebt, het einde hiervan onder de ring doorhalen en dan de ring als 't ware van de vinger afwikkelen. 1) Het is wenselijk bij elke verwonding van arm of hand de ring of de ringen te verwijderen, omdat men nooit te voren weet, of zwelling al dan niet zal optreden.
103
2.
BLOEDINGEN.
Men onderscheidt: Uitwendige bloedingen en Inwendige bloedingen. UITWENDIGE BLOEDINGEN.
Uitwendige bloedingen zijn bloedingen, welke aan de oppervlakte van het lichaam zichtbaar zijn. Naar gelang dat een slagader, een ader of alleen haar vaatjes verwond zijn, onderscheidt men: a. slagaderlijke bloeding. b. aderlijke bloeding. c. bloeding uit haarvaten. Kenmerken: a. Bij de slagaderlijke bloeding spuit het bloed met regelmatige tussenpozen (na elke hartslag) stootsgewijs uit de wond (jig. 43); het bloed is helder rood. j i Het bloedverlies kan hierbij groot zijn; dan treden snel bewusteloosheid en hartzwakte op en kan het gevaar van een verbloedingsdood zeer dreigend zijn. ^ b. Bij de aderlijke bloeding vloeit het bloed in gelijk matige en aanhoudende stroom uit de wond; het bloed is donkerrood. Ernstige aderlijke bloedingen ontstaan, behalve "oor verwonding, ook door bersting van een zieke ader. Deze aderen, zgn. spataderen (jig. 44), komen vooral voor bij vrouwen, die meermalen zwanger waren, en bij mensen, die veel staand werk moeten doen. _ De dikwijls voorkomende bloedingen uit aambeien zijn ook aderlijke bloedingen. . c. Bij de bloeding uit haarvaten sijpelt het bloed uit de geopende haarvaatjes. .. Een zodanige bloeding komt bij elke wond, ook bij net kleinste wondje, voor. a.
Behandeling van slagaderlijke bloedingen.
Breng bij het zien van een slagaderlijke bloeding onmiddellijk het getroffen lichaamsdeel in de hoogte 104
(zie jig. 43), laat dan tevens den patiënt dadelijk gaan liggen en houd hem in liggende houding. Door het getroffen lichaamsdeel hoog te houden, zal de bloeding minder worden en zult ge de wond duidelijker kunnen zien. Door hem te laten liggen, voorkomt gij zoveel mogelijk, dat hij door het bloedverlies het be wustzijn verliest. Leg nu, tenzij een grote slagader verwond werd,
Fig. 43. SLAGADERLIJKE BLOEDING.
terstond een wondverband aan en druk dit vast tegen de wond. Ziet gij, dat dit verband snel met bloed door trokken wordt en de bloeding dus aanhoudt, bind dan een tot das opgevouwen doek over het verband en trek deze flink aan, zodat het onderliggende wondverband nog krachtiger tegen de wond gedrukt wordt. Is evenwel de bloeding zeer hevig, zodat een dikke straal uit de wond spuit, tracht dan onmiddellijk met een of meer vingers de slagader dicht te drukken. Doe dit op een plaats tussen de wond en het hart, daar, waar 105
gij de slagader i
l l m
(Vie
tegen een onderliggend
Ue 47).
De plaatsen,
SendeSlagaderlijke
been
welke
kunt -•
bij
de
bloedingen hiervoor het mees.
beschikt zijn, zullen straks worden aangegeven. Gelukt het op deze wijze de bloeding te doen °P^.V^e"' dwl moet gij met de
drokkende SIU11V1V ken.
vinger onbeweeglijk^en
Leg
verband flink
nooit
aan,
een
drukkend
altijd
gij
een
steriel verband
op de wond hebt noeg
snoerend
voordat
gelegd. Nage
zult gij uw doel be
reiken. Toch moet ge zorgvuldig nagaan of
niet weer
opnieuw
bloeding
optreedt. Zelfs in die gevallen, waarin gij niet
zonder
snoerend
verband
zijt uitgekomen, moet gij als het eigenlijke
wondverband
is aan
gelegd
de
snoering
losmaken.
Veelal
zal
dan de bloeding tot
stilstand zijn gekomen. Streef
er
altijd naar om zonder afsnoering uw doel
te bereiken.
Is IS
afsnoering „
deze
miiden. mijden, nog dan Fig.44.
SPATADEREN.
lichaamsdeel
vast
niet aan
doordat is den
niet
de
te ver.. .
bloeding
opgenouuc.., helper de nodige r>m. indien net
*f 'een
been
geldt, het
te
S heit bebloede wondverband.^Sj^i^^dan de jas, broekhof
106 1%
Zonder talmen een gewone doek nemen, bijv. een zak doek, laat die tot een, drie vingers brede, das vouwen en vlug om het bloedende lichaamsdeel knopen; laat nu een stuk hout, een sleutel, zakmes of iets dergelijks onder de doek steken en dit knevelverband daarmede voorzichtig, doch krachtig, aandraaien, big. 45, waarin het stuk hout een slag omgedraaid is, geeft hiervan een afbeelding. Het stuk hout, de sleutel of wat dienst doet, wordt, nadat de vingerdruk opgeheven is, teruggedraaid
Fig. 45. KNEVELVERBAND.
Fig. 46. KNEVELVERBAND.
tot er een druppel bloed uit de wond te voorschijn komt en daarna weer even aangedraaid, totdat de wond juist niet meer bloedt; dan vastgehouden, öf met twee doeken aan de uiteinden stevig aan het lichaamsdeel vastge bonden, opdat de omsnoering niet losser kan worden. Indien geen stuk hout of iets dergelijks bij de hand is, kunt gij ook zeer geschikt uw wijs- en middelvinger onder de, voor dit geval wat strak om het lichaamsdeel te knopen, doek steken en, door deze nu met één slag-om sterk aan te draaien, de omsnoering tot stand brengen (fig. 46). 107
Men kan de knevel met een tweede doek zodanig vast leggen, dat deze blijft zitten. Nimmer make men gebruik van een Schlauch of een elastieken slang om het bloedende lid af te binden, met een knevelverband kan men steeds zijn doel bereiken. Het zal evenwel kunnen voorkomen, dat het niet dadelijk gelukt, de slagader op een der, nog te vermelden, plaatsen dicht te drukken; misschien ook zal het, bijv. bij een wond laag aan de hals, reeds dadelijk duidelijk zijn, dat dit te grote moeilijkheden zou opleveren. Soms zelfs zult gij bij een poging tot omsnoering de bloeding nog zien toenemen, omdat ook de \vooidader gedrukt werd en deze meer dan de slagader werd dichtgedrukt. Was die ader zelf verwond, dan zal de bloeding door een onvolledige omsnoering of door een onjuist aange brachte druk eerst recht vermeerderen. Bedenk u dan geen ogenblik, maar druk stevig duim of wijsvinger in de wond zelf, zoveel doenlijk juist op de plek, waar gij de slagader ziet spuiten; waar het leven op het spel staat, moogt gij u niet meer door de vrees voor wondinfectie laten terughouden. Dit zal evenwel alleen bij uitzondering noodzakelijk zijn. Is op een der aangegeven wijzen de hevige bloeding afdoende tot staan gebracht, zie dan, hoe de algemene toestand is, (niet zelden zal flauwte of mogelijk zelfs schijndood door het grote bloedverlies ingetreden zijn), en neem de maatregelen, die daarvoor voorgeschreven zijn. Is de patiënt inmiddels bewusteloos geworden, of dreigt hij het bewustzijn te verliezen, breng dan, bij laagliggend hoofd, de armen en benen omhoog, opdat het nog aanwezige bloed zoveel mogelijk naar de hersenen geleid wordt. Leg eerst daarna een wondverband op de wond, tenzij gij dit inmiddels reeds door een ander hebt kunnen laten doen. Denk er intussen aan, dat een omsnoerend verband altijd maar zo kort mogelijk, bezwaarlijk langer dan lx/2 uur mag blijven zitten, doch indien de dijslagader ver wond is, moet gij het omsnoerend verband laten zitten, totdat geneeskundige hulp aanwezig is. Gij moet al het mogelijke doen deze hulp zo spoedig mogelijk te berei108
ken, zodat de duur van de afsnoering zoveel mogelijk worde beperkt. Op de volgende plaatsen kunnen de verschillende slagaderen het gemakkelijkst tegen het onderliggend been dichtgedrukt wordt. In de tekeningen (fig. 47—53) zijn tevens de verschillende handgrepen afgebeeld. Voor een bloeding aan de arm moet gij de slagader aan de binnenzijde van de bovenarm tegen het opperarm-
(naar Kranenburg).
^A0DS||PNHETVA0NPP D E E R
S!- fLA M
been dichtdrukken {fig. 47). Daar de loop van de slag ader ongeveer aangegeven wordt door de naad van de binnenkant van de mouw, moet gij hier drukken, en wel, indien gij aan een ander hulp verlenen moet, op de wijze, als in fig. 47 is aangegeven, met de duim schuin op de richting van het opperarmbeen, omdat gij dan de meeste kans hebt de slagader tussen de duim en het been te krijgen, en op die, in fig. 48 afgebeeld, voor het geval, dat gij u zelf helpen moet. Even onder of boven die de arm door een derde laten omsnoeren ?~.ats,. (Zie fig. 45).
Bij een b l o e d i n g h o o g a a n d e b o v e n a r m , i n d e o k s e l h o l t e of vóór in de schouderstreek moet gij dadelijk de duim direct achter het sleutelbeen zetten (fig. 49) in de groeve, ter ziide van de plaats, waar de halsspieren zich aan het sleutelbeen vasthechten. ïjruK hier dan de duim, bij een lichte neiging van het hoofd van den ge troffene naar de zijde van de verwonding, loodrecht achter het sleutelbeen naar beneden. Gij zult dan de, daar tussen sleutelbeen en eerste rib verlopende slagader, tussen de eerste rib dichtdrukken, ïr,,.,* rfii rif» hals niet snel genoeg I/ IVUM 6'J .• I Fig. 49. VINGERDRUK OP DE ontbloten, vermors dan geen tija, SLEUTELBEENSLAGADER. kleren en kraagjes los te d (naar Kranenburg). uw* maken, doch vat beide armen by de ellebogen aan en trek die ruggelings zo krachtig mogelijk naar elkaar toe en tegelijk naar beneden (fig. 50). Door deze beweging drukt gij de slagader door het << t . l~ ,1 sleutelbeen, dat naar benedenachter medebewogen wordt, tegen de eerste rib dicht. De beide armen kunt gij dan met een doek in de ellebogen aan elkaar vastbinden. Voor een bloeding aan het been ligt de meest geschikte plaats voor het dichtdrukken van de slagader even onder het midden van de liesplooi. Daar de weerstand der spie ren hier vrij groot is, is het u ge raden, met uw gezicht naar dat van den patiënt gekeerd, met twee dui men op elkaar, krachtig naar be neden te drukken; gij drukt dan de grote beenslagader tegen nei , 4' schaambeen dicht ( f i g . 5 1 ) . » ^ A Blijkt de handgreep te gelukken, ^ ^ ^ druk dan, zonder de duimen te ver- DICHTDRUKKEN VAN DE plaatsen, nu eens met de ene duim SLEUTELBEENSLAGADER.
110
dan weer met de andere, terwijl uw uitgespreide vingers steun zoeken aan de andere zijde van het been. Meer naar beneden toe kunt gij het knevelverband zo hoog mogelijk om het bovenbeen aanleggen. Gelukt de handgreep met beide duimen niet, plaats dan de volle vuist in het midden van de dijbreedte even onder de lies, en druk dan met volle kracht. Indien de wond juist in of even boven de liesplooi aangebracht 1 lliutl _ , gij, LI 1.lltl " VVCI U, innerende, wat op blz. 108 gezegd werd, een duim direct in de wond zetten, om aldus te trachten het bloe dende vat dicht te drukken. Fig. 51. VINGERDRUK OP DE DIJSLAGADER. gjj een hev;ge bloe ding aan het hoofd of hoog aan de hals moet gij de hals slagader, tussen het onderste gedeelte van het strotten hoofd en de voorste rand van de lange halsspier, met de duim tegen de halswervelkolom dichtdrukken {fig. 52). Bestaat er een grote wonde aan het behaarde hoofd, dan kunt ge bloedstelping verkrijgen door de beide wondranden tegen elkaar te drukken. Ge plaatst daartoe de beide handen op enige afstand van en evenwijdig aan de wond en ver schuift de wondranden naar elkaar toe, zodanig dat ze meer tegen el kaar aan komen te liggen. Zetelt de bloeding in de slaapstreek, druk Fig. 52. VINGERDRUK OP dan de duim vlak vóór het oor HALSSLAGADER. klepje (fig. 53). (naar Kranenburg).
111
Zetelt zij in een wang, druk dan, terwijl gij de duim onder de rand van de onderkaak plaatst, met vier vingers op die rand, juist in het midden tussen de kin en de hoek van de onderkaak. Ziet gij ten slotte een slagaderlijke bloeding aan bovenof onderlip, neem dan dicht bij de mondhoek de wang tussen wijsvinger (binnen in de mond) en duim (buiten op de wang). Daardoor zult gij de slagader, die de lippen voedt, tussen vinger en duim dichtdrukken. Bij al deze handgrepen zult gij u door het verkregen gevolg laten lei den. Houdt de bloeding nog aan, dan ziet gij, door de vingers iets te ver plaatsen, wellicht de bloeding vermin* h<^nrr>f^f rtar». of rtrtó if^ts ' , . , , , ,. FU. 53. VINGERDRUK OP verdere verplaatsing de bloeding DE SLAAPSLAGADER. (naar Kranenburg'doet ophouden. Wanneer men te doen heeft met een hevige bloeding uit vingerwonden, dan kan men onmiddellijk ophouden van deze bloeding bereiken door de vingers van de gewonde en die van de gezonde hand in elkaar te steken en de bedoelde vingers flink af te klemmen. Bij ongevallen, waarbij een arm of been gedeeltelijk afgereden of afgescheurd werd, is de bloeding aanvan kelijk niet zelden onbetekenend, omdat de bloedvaten dichtgedrukt of dichtgedraaid werden. Verzuim dan evenwel niet, dadelijk uw maatregelen te nemen door al een knevelverband los aan te leggen, teneinde dit ter stond te kunnen aandraaien, als de bloeding heviger wordt. Om die reden moogt gij den getroffene ook niet verlaten. b.
Behandeling van aderlijke bloedingen.
Wij denken ons als voorbeeld een bloeding uit een spatader aan het onderbeen, omdat zulk een bloeding vrij veelvuldig voorkomt. Leg ogenblikkelijk den patiënt op de rug, breng nu even112
wel het been niet te veel in de hoogte, daar dit bij een aderlijke bloeding gevaarlijk kan zijn, maar verwijder de kouseband, als deze aanwezig is; leg de wond zo vlug mogelijk bloot door wegtrekken, openknippen of opensnijden der kledingstukken. Laat vervolgens vlug een snelverband of enig ander verband gereed maken en leg dit op de wond; druk hier opnieuw met de duim bovenop, verwissel daarna de druk van die duim met die van een tweede, nog toe gevouwen snelverband, een stuk kurk, een geldstuk of iets dergelijks, en bevestig een en ander stevig met een tot das gevouwen doek of met een windsel. Vergeet ook hier niet op de algemene toestand te letten. c. Behandeling van een bloeding uit haarvaten. Deze behandeling komt overeen met de wondbehandeling in het algemeen. De bloedstroom uit haarvaten is namelijk zo gering, dat zij geen bijzondere behandeling vereist en het gewone afsluitende verband voldoende druk op de wond uitoefent, om de bloeding te stelpen. Slechts moeten wij uitdrukkelijk waarschuwen tegen het gebruik van zgn. bloedstelpende middelen als zwam, spinneweb, pluksel, „bloedstelpende watten" en wat dies meer zij. De zgn. „bloedstelpende watten" zijn af te keuren, omdat zij de latere wondgenezing vertragen. INWENDIGE BLOEDINGEN.
Inwendige bloedingen zijn bloedingen, welke optreden in de organen of in de inwendige holten van het men selijk lichaam. Oorzaken: Deze bloedingen kunnen ontstaan bij: een ongeval door een inwendige kneuzing of door een door dringende wond (blz. 90) of bij een inwendige ziekte door bersting of scheuring of door aanvreting van een bloedvat. Verschijnselen: Deze zijn bij de verschillende inwendige bloedingen verschillend, maar bij alle kan de algemene toestand door het bloedverlies aanmerkelijk geschaad worden en kunnen flauwte, schok, schijndood en ook O. K. B. 9e dr. — 8
113
dood door verbloeding optreden. Denk bij ieder ernstig ongeval, dat de romp of het hoofd trof, aan de mogelijk heid van een inwendige bloeding en schrijf de optredende bleekheid niet maar zonder meer aan de schrik toe. Behandeling: Zorg als regel in de eerste plaats voor de rust van den getroffene. Leg hem voorzichtig en gemak kelijk neer, zo, dat hij vrij kan ademhalen en geen kledingstuk hem knelt; stel hem verder zoveel mogelijk gerust. Verwijder ieder, die er niet bij behoort; het onnodige weeklagen maakt maar, dat het hart van den gekwetste sneller gaat kloppen en hierdoor de bloeding erger wordt. Leg verder, zo mogelijk, ijs of anders koude doeken op de streek, waar gij de bloeding vermoedt,^ en neem die maatregelen, welke bij de verschillende inwendige bloedingen nader aangegeven zullen worden. Neusbloeding. Laat den bloedende rechtop zitten, de neus iets naar boven, de kleren aan de hals los. Knijp met vinger en duim — de toppen rechthoekig tegen de benige neusrand aan — de neus dicht (fig. 54) en houdt dit 5 minuten vol. Dikwijls zal dan de bloeding ophouden, omdat zij meestal aan het voorste deel van het kraakbenig tussenschot van de neus voorkomt. Vergewis u daarbij evenwel, of de bloeding niet slechts schijnbaar ge stelpt is, het bloed intussen achter in de keel vloeit en telkens wordt doorgeslikt. De bloedende bemerkt dit meestal zelf wel, maar let ook gij op, of hij soms voortdurend slikt; twijfelt gij, laat hem dan de keel schrapen, en zie, wat hij op geeft, of wel, tracht achter in zijn keel te zien, door de mond te laten openen en de tong met een lepel, Fig. 54. STELPhN VAN EEN NEUSBLOEDING, een tandenborstel, een potlood (naar Kranenburg).
114
of iets dergelijks naar beneden te drukken. Houdt de bloeding niet op, laat hem dan een weinig achterover hellen, maar zó dat hij toch gemakkelijk zit, en leg het hoofd, goed ondersteund, rustig neer; laat hem telkens wat dieper dan gewoonlijk, maar rustig, ademhalen, laat hem vooral niet snuiten, en leg zo koud mogelijke doeken (ijs) op de neus en in de nek. Twijfelt gij maar enigszins, of de bloeding wel staat, waarschuw dan een geneesheer. Bloeding in de schedelholte of in de hersenen (bij een val of slag op het hoofd, schedelbreuk enz.). De ver schijnselen en behandeling zijn reeds op blz. 87 aan gegeven. Bloeding uit het oor. Deze maant steeds tot grote voorzichtigheid, daar zij, na een ernstig ongeval, evenals een bloeding uit neus en mond, bij een ernstig letsel aan het hoofd, op schedelbreuk wijst. Probeer vooral niet het bloed uit het oor weg te wassen doch leg een snelverband op het oor. Longbloeding. Zij kan het gevolg zijn van een longziekte of van een ongeval, dat borst of rug trof. Bloed wordt opgehoest en wel rood, schuimend bloed. Het kan soms in zulke golven uit neus en mond komen, dat het gevaar voor stikken zeer groot is. Leg den lijder rustig neer, het liefst in half-zittende houding, goed met kussens ondersteund, verbied hem te spreken, leg hem koude doeken of ijs op de borst en geef hem van tijd tot tijd een stukje ijs of een klein slokje koud water in de mond. Maagbloeding. Deze openbaart zich door het braken van donkerrood bloed; heeft het bloed reeds enige tijd in de maag vertoefd, dan is het zelfs bruin-zwart als koffiedik. Bedenk evenwel, dat uitgebraakt bloed ook afkomstig kan zijn van een bloeding in neus, mond of keel, 115
wanneer daarbij bloed doorgeslikt is. Tracht u dus hiervan te vergewissen. Is een maagbloeding waarschijnlijk, laat den lijder dan volkomen plat liggen, leg ijs of koude doeken op de maagstreek en draag zorg, dat de lijder niets anders dan een stukje ijs in de mond krijgt. Lichamelijke en gees telijke rust is ook hier hoofdzaak. Bloedingen in of bij de buikholte. De bloeding kan in de darmen, lever, milt, blaas, nieren of vrouwelijke geslachtsorganen zetelen. Bij een bloeding in blaas of nieren kan bloed gewaterd worden. Denk na een ongeval reeds bij het zien van één enkele druppel bloed uit de opening van de piswegen aan de mogelijkheid, dat een zeer ernstige inwendige kneuzing heeft plaats gevonden. Heeft de getroffene drang tot urineren, tracht hem dan te overreden, daar aan geen gevolg te geven, en wacht u er vooral voor, die drang door nodeloos vragen op te wekken of deze te vermeerderen, door hem te laten drinken. Bij een bloeding uit de vrouwelijke geslachtsorganen vloeit dikwijls bloed in grote hoeveelheden naar buiten. Verhoogde ligging van het bekken, met voorzichtigheid tot stand gebracht, door er een kussen onder te schuiven en de schouders laag te leggen, zal nuttig kunnen zijn. Bij een bloeding in de buikholte door inwendige kneuzing (b.v. door overrijden, beknelling, hoefslag) zult gij geen bloed zien. En toch kan dan, zonder dat een uitwendige wond bestaat, een ernstig inwendig letsel ontstaan zijn, dat grote gevaren met zich meebrengt. Wees daarom na een ernstig ongeval, dat buik- of bekkenstreek trof, op uw hoede, en als de gekwetste bleek wordt, braak neiging toont en de buik bij de minste aanraking zeer pijnlijk is en „hard als een plank" wordt, behandel hem dan met de grootste voorzichtigheid. Gij kunt hem weer ijs op de buik leggen, maar rust is hier hoofdzaak. Geef hem onder geen omstandigheden iets te drinken. Vervoer den lijder op eigen verantwoording slechts in de uiterste noodzakelijkheid. Spoedige hulp van een geneesheer is noodzakelijk.
116
3.
KNEUZING, VERSTUIKIING, ONTWRICHTING, BEENBREUK. KNEUZING.
Indien door de inwerking van direct geweld, dat dan wel steeds min of meer stomp moet zijn (stoot, slag of val), de samenhang van dieper gelegen weefsel verbroken wordt, zonder dat een open wond ontstaat, spreekt men van kneuzing. De taaiheid van de huid belette dan, dat een open wond ontstond, maar kon niet voorkomen, dat het, onder de huid gelegen, minder elastische weefsel scheurde. Men spreekt evenwel niet meer van kneuzing, zodra een gewricht of een been beschadigd is. Naar de aard van de beschadiging wordt een dergelijk ongeval ver stuiking, ontwrichting of beenbreuk genoemd. Aan de romp en aan het hoofd kan bovendien de huid onveranderd blijven, en kunnen ook de straks te noemen verschijnselen van een oppervlakkige kneuzing niet aan wezig zijn of althans niet op de voorgrond treden, terwijl dan toch door een kneuzing van inwendig gelegen delen of organen een toestand kan ontstaan, die buiten gewoon gevaarlijk is (inwendige kneuzing). Van een meer oppervlakkige kneuzing zijn de verschijnselen meestal gemakkelijk herkenbaar. Verschijnselen: De gekwetste heeft pijn, omdat zenuwen in de druk kwamen, en ter plaatse treedt zwelling op, omdat bloedvaten geopend werden en dientengevolge in de diepte der weefsels bloed uittrad. De zwelling neemt, indien een groter bloedvat geopend werd en daarbij betrekkelijk veel bloed uittrad, de vorm aan van een bloedbuil. Door verandering van het, onder de huid uitgestorte bloed, neemt het getroffen lichaamsdeel in de loop der eerstvolgende dagen verschillende kleuren aan: eerst blauw (blauw oog), dan bruin, later groen en geel (blauwe plek). De verschijnselen van een inwendige kneuzing kunnen 117
zeer verschillend zijn, al naar de plaats, waar het ge weld den patiënt trof: het hoofd, de borst, de rug of de buik, en al naar het orgaan, dat daarbij inwendig gekneusd werd. Een der op blz. 113—116 vermelde in wendige bloedingen, met de verschijnselen, die deze met zich meebrengt, kan daarvan het gevolg zijn, maar ook zonder deze kunnen dadelijk óf eerst na enige tijd ernstige veranderingen in de algemene toestand intreden, zoals deze op blz. 38—44 beschreven zijn. Wees daarom bij een ernstig ongeval, waarbij een zwaar geweld den patiënt trof, steeds op uw hoede en denk aan de moge lijkheid van een inwendige kneuzing. VERSTUIKING.
Een verstuiking heeft plaats, wanneer er, bij het omzwikken van een gewricht, weefselverscheuringen ont staan. De diepere delen werden door dit omzwikken te veel gerekt en scheuren hierdoor. Er ontstaat hierbij geen huidwond. Het zijn vooral de gewrichtsbanden en gewrichtsbeurzen, welke aan zulke verrekkingen zijn blootgesteld. Verstuikingen komen het meest voor aan het enkel-, knie- en polsgewricht. Verschijnselen: De patiënt heeft pijn en er treedt zwelling op ter plaatse, waar het weefsel gescheurd werd en bloed is uitgetreden. Werd de gewrichtsbeurs zelf gescheurd, dan zal de gewrichtsholte vollopen met bloed en daardoor de gehele streek van het gewricht zwellen. ONTWRICHTING.
Men spreekt van ontwrichting, wanneer door een ongeval de twee beenuiteinden, die onder normale om standigheden in een gewricht tegen elkaar liggen, van elkaar gedrongen of gerukt zijn, zodat dus de kop. niet meer in de kom staat. Meestal is hierbij, tengevolge van de buitensporige rekking, de gewrichtskapsel gescheurd. Verschijnselen: De gekwetste voelt dikwijls reeds dade lijk 1°. dat hij het betreffende lichaamsdeel niet kan bewegen; 2°. hij heeft pijn, terwijl het voor de ontwrich-
118
ting kenmerkende verschijnsel, gelijk de naam reeds duidelijk aangeeft, hierin bestaat, dat 3°. de beweeglijk heid in het gewricht zeer beperkt is. Dit blijkt niet alleen, doordat de gekwetste het ontwrichte lichaamsdeel niet of slechts zeer weinig kan bewegen, maar het zal den geneesheer ook kunnen blijken uit een duidelijke weer stand, die hij bij bewegingen in bepaalde richtingen ont moet, terwijl deze onder normale omstandigheden geheel vrij kunnen geschieden. Den leek is niet geoorloofd, den gekwetste op dit verschijnsel te onderzoeken. Dikwijls zult gij evenwel duidelijk een ander verschijnsel kunnen opmerken, n.1. dat 4°. het gewricht een geheel andere vorm aangenomen heeft, wat het beste blijkt door ver gelijking met de gezonde zijde. De zwelling, door de bloeding in en om de gewrichtskapsel veroorzaakt, geeft natuurlijk ook tot misvorming aanleiding, maar deze is plaatselijk en misvormt niet de stand van het gehele lid. BEENBREUK.
De naam „beenbreuk" geeft reeds duidelijk genoeg aan, wat wij hieronder te verstaan hebben. De oorzaken, welke tot het breken van een been leiden, kunnen zeer verschillend zijn. Wij willen er slechts op wijzen, dat een been zowel doorgebogen als stukgedraaid, zowel ingedrukt als uiteengescheurd kan worden, en er hier nog eens aan herinneren, dat een verbreking van de samenhang van weefsel, dus ook een beenbreuk, niet alleen door een direct maar ook door een indirect geweld veroorzaakt kan worden (zie blz. 89). Hierdoor wordt verklaarbaar, dat bij een val op een gestrekte arm een breuk van het gelijkzijdige sleutelbeen, bij een val van een grote hoogte op de voeten (hielen) een breuk van een of meer wervels kan ontstaan. Verschijnselen: 1°. De gekwetste is meestal niet in staat het gebroken lichaamsdeel te bewegen; in het algemeen is bij een beenbreuk het gevoel van machteloosheid van den lijder zo groot, dat hij reeds weet, dat elke beweging hem onmogelijk is, voordat hij enige poging daartoe aan gewend heeft, 119
2°. Hevige pijn bestaat op de breukplaats; deze pijn wordt bij aanraking erger, en juist op de plek van de breuk is ze het hevigst, zodat de lijder zelf aangeeft: „dat is de plek". 3°. De helper zal niet zelden in het getroffen lid be weeglijkheid waarnemen op een plaats, waar die niet behoort, m.a.w. waar geen gewricht is; dit in tegenstel ling dus met ontwrichting, waar de beweeglijkheid immers juist beperkt is. Het is evenwel ten enenmale verboden te trachten, deze ongewone beweeglijkheid op te wekken en aldus de beenbreuk te herkennen. Elke beweging toch op de plaats van de beenbreuk voert tot nieuwe, misschien ernstigere weefselverscheuringen. De beide eerstgenoemde verschijnselen moeten, indien ze inderdaad duidelijk zijn, voor den helper reeds genoeg zijn, om den getroffene als een lijder aan beenbreuk te behandelen. Soms treden ook nog de volgende verschijnselen op, welke reeds op het eerste gezicht een breuk waarschijn lijk maken, maar vaak ook gemist worden. 4°. De abnormale stand van het gehele lid, dat omge bogen, geknikt en gedraaid ligt, zoals geen hele arm of heel been zou kunnen liggen. Zo valt bij een breuk aan de onderarm vaak de omgebogen stand boven het pols gewricht bijzonder op, bij een breuk van het bovenbeen de gewijzigde stand van de voet, die naar ter zijde omgevallen is. 5°. De zwelling, die vaak reeds spoedig na het ongeval aanwezig is, als gevolg van de om het been ontstane bloeding. Deze zwelling zit diep in het lid en geeft daarom aanleiding tot een uitwendig zichtbare spoelvormige verbreding van het gehele lid. Dikwijls geeft de getroffene zelf al dadelijk met zeker heid aan, dat zijn been gebroken is; hij heeft het, om zo te zeggen, horen kraken of voelen meegeven. De hier besproken verschijnselen hebben vooral betrek king op de zogenaamde gesloten beenbreuken (fig. 55), waarbij het dieper gelegen been wel breekt, maar de taaie, tevens elastische huid van het getroffen lid niet gewond werd. In tegenstelling nu met deze soort van 120
beenbreuken onderscheidt men open beenbreuken, waarbij een punt van het gebroken been, dwars door de weefsels, door de huid heendringt. In een dergelijk geval is het gebroken beenstuk in de huidwond te zien. In de regel bloedt deze wond sterk, wat niet te verwonderen is, daar zij immers, hoewel aan de oppervlakte dikwijls slechts klein, in de diepte steeds groot is (fig. 56). Dien tengevolge komt vaak bloed door of onder de kleren voor de dag. Een kleine wond in de buurt van een beenbreuk moet het vermoeden wekken, dat de huid van binnen uit door een beenpunt werd doorgestoken.
tig. 55. GESLOTEN BEENBREUK.
Fig. 56. OPEN BEENBREUK.
Een zodanige open beenbreuk dreigt vooral te ontstaan bij de inwerking van direct geweld, zoals bij over rijding. Hierbij wordt de huid verwond, terwijl het been gelijktijdig breekt. Aan de andere kant ontstaat bij een beenbreuk door indirect geweld niet zelden een huidwond, doordat hetzij terzelfder tijd, dat het been breekt, hetzij later, bijv. door onhandig optillen of wegdragen, een scherpe beenpunt op de plaats van de breuk de huid doorprikt, en zo van-binnen-uit een wond maakt. De helper moet zeer voorzichtig zijn en zo weinig mogelijk pijn veroorzaken. Immers de pijn is een aanwijzing van nieuw letsel, dat men natuurlijk zoveel mogelijk wil voorkomen. Nu is een gesloten beenbreuk een weliswaar niet licht
121
maar toch, wat betreft leven en gezondheid, een goed aardig letsel, dat bijna zeker, zij het soms met misvor ming, geneest. Een open beenbreuk evenwel levert het grote gevaar, dat infectiekiemen door de wond in de diepte, tot zelfs in de mergholte van het been, indringen en daar aanleiding geven tot een zo kwaadaardige ont steking, dat de genezing zeer veel langer duurt, het been soms afgezet moet worden, of zelfs de dood volgt. BEHANDELING VAN KNEUZING, VERSTUIKING, ONTWRICHTING EN BEENBREUK.
Uit het bovenstaande moet u reeds voldoende gebleken zijn, hoe moeilijk het dikwijls in de practijk is — zelfs voor den geneeskundige —, kneuzing, verstuiking, ont wrichting en beenbreuk scherp van elkaar te onder scheiden. Waar dit nu reeds het geval is voor den geneeskundige, geldt dit natuurlijk in nog sterkere mate voor u, en dit te meer, omdat u herhaaldelijk verboden werd naar bepaalde verschijnselen, welke voor den geneeskundige van grote waarde zijn, een onderzoek in te stellen. Slechts in zeldzame gevallen zal het u duidelijk zijn, of gij met een kneuzing, een verstuiking, een ontwrichting of met een beenbreuk te maken hebt. Meestal zult gij niet verder komen dan tot een vermoeden. Bij twijfel, welk van de genoemde ongevallen den patiënt trof, moet gij altijd aan de mogelijkheid van het bestaan van het meer ernstige denken en daarnaar handelen. Bij het verlenen van hulp moet gij steeds op de voor grond stellen „vooral niet schaden". In het bijzonder moet gij dit doen, wanneer de mogelijkheid van inwen dige kneuzing óf beenbreuk bestaat. Bij een oppervlakkige kneuzing zonder meer kunt gij door zachte druk van een koud voorwerp of koude om slagen de onderhuidse bloeding tot staan trachten te brengen en de pijn tegengaan. Bij ernstige kneuzing aan de ledematen kan het dienstig zijn een drukverband over een flinke laag vette watten aan te leggen om
122
verdere bloeding tegen te gaan (zie blz. 142). Vergeet niet, het gekneusde lichtaamsdeel wat hoger te leggen, anders kan stuwing optreden, waardoor de pijn onnodig verergerd wordt. Bij een vermoeden van een kneuzing aan voet of enkel moogt gij, indien hiertoe reden bestaat, de schoen niet dan zeer voorzichtig (zo nodig door opensnijden) verwijderen en bij een vermoede kneuzing van borst of buik de kleren niet dan met grote behoed zaamheid losmaken. Indien gij een inwendige kneuzing vermoedt, kunt gij niet voorzichtig genoeg zijn. Zorg er voor, dat niet door een onvoorzichtig optillen of wegdragen, of soms ook door een zorgeloos opstaan van den patiënt, zijn toestand nog verergert. Hier geldt dus vooral, dat gij den patiënt op de plaats zelf moet helpen, en dat gij, als hij weg gedragen moet worden, zorg draagt, dat dit geschiedt op de wijze, als bij het vermoeden van een wervel- of bekkenbreuk (blz. 128 en 129) beschreven is. Raadpleeg voor het overige, wat omtrent de eerste hulp bij de verschillende inwendige bloedingen gezegd is. Bij verstuiking of ontwrichting moet gij het verstuikte of ontwrichte lichaamsdeel steunen in de stand, waarin gij het vindt; dit zal meestal juist die stand zijn, welke den lijder het minst hindert. Koude omslagen op de gekwetste plek en hoge ligging van het getroffen lichaamsdeel kunnen van nut zijn. Vermoedt gij een verstuiking of ontwrichting van het enkelgewricht, dan moogt gij de schoen niet uittrekken. Bij beenbreuk vooral geldt de noodzakelijkheid, aan het getroffen lichaamsdeel rust te geven. Indien gij door uw hulp weet te voorkomen, dat er in de diepte nog meer weefsels verscheurd worden, misschien een bloedvat of een grote zenuw door een scherpe beenpunt wordt verwond, of wel de huid hier door wordt aangeprikt en dientengevolge de gesloten breuk in een open overgaat, dan hebt gij reeds goed werk verricht. Eén onvoorzichtige handgreep of één onvoorzichtige beweging bij het optillen of wegdragen zal een dergelijke verergering van de toestand kunnen veroorzaken. 123
Verleen daarom, indien het maar enigszins kan, de eerste hulp op de plaats zelf. Is het onmogelijk, de hulp dade lijk op de plaats van het ongeval te verlenen, en is de getroffene niet in staat te lopen, laat hem dan voorzich tig door 2 of 3 helpers opnemen en wegdragen, terwijl gij zelf met beide handen zo goed mogelijk het gebroken lid aan weerszijden van de breukplaats ondersteunt, een hand boven, de andere hand beneden de plaats van de breuk. Laat hem, ter plaatse aangekomen, waar de ver dere behandeling kan geschieden, weer voorzichtig neer leggen, waarbij gij zorg draagt, dat het gebroken been, gelijkmatig ondersteund, op een kussen of op een andere zachte onderlaag, bijv. een opgevouwen kledingstuk, komt te liggen. Overleg nu, wat u verder te doen staat. Kan op spoedige hulp van een geneesheer gerekend worden, wacht dan rustig af. Moet de lijder op uw verantwoordelijkheid verder worden vervoerd, leg dan voordat gij hem verder helpt alles bijeen, wat voor een voorlopig verband nodig is, en keer daarna tot hem terug. Ontbloot ook nu het gebroken lichaamsdeel niet, tenzij gij uit de reeds blootliggende wond of uit de door of onder de kleren voor de dag komende bloeding weet of vermoedt, dat een open breuk ontstaan is. Laat nu twee helpers het gebroken lid, arm of been, aan weers zijden van de breukplaats vasthouden, één boven en één beneden de breuk, zodanig, dat er voor het aanleggen van het verband voldoende plaats vrij blijft. Een lichte poging om het gebroken been te strekken kan hierbij soms van nut zijn, maar nodig is het in het algemeen niet.1) Bij een open beenbreuk is zelfs het geringste trekken uit den boze. De beenpunt mag onder geen omstandigheden naar binnen schieten. Bij breuk van het dijbeen is het wel gewenst, dat gij dit wat tracht te strekken doordat gij, het onderbeen beetnemende, terwijl een helper met beide handen het 1) Dreigt een beenpunt de huid aan te prikken, dan is een voorzichtige poging tot strekken aangewezen.
124
bovenbeen bij het heupgewricht omvat, een tegengestelde trekking uitoefent. Leg nu een spalkverband aan, opdat de breukeinden zoveel mogelijk onbeweeglijk op hun plaats gehouden worden. Voor een spalkverband hebt gij nodig spalken, vooraf vervaardigd van hout, bordpapier, zink of metaaldraad; in geval van nood zult gij u moeten weten te behelpen met wat gij in de onmiddellijke nabijheid vindt en wat als spalk dienst kan doen. Zandzakken en opgerolde dekens zijn ook zeer goed als zodanig te gebruiken. Rottanspalken kunnen nog steeds goede dienst doen. De spalken moeten in 't algemeen liefst zo lang zijn, dat zij over beide naburige gewrichten heenreiken, opdat beweging in deze gewrichten zoveel mogelijk wordt uit gesloten; zijn de aanwezige spalken hiertoe te kort, dan kunnen 2 of meer korte spalken dakpansgewijze over elkaar gelegd en tot een langere spalk samengebonden worden. De bedoeling van het spalken is, het gebroken been aan twee of meer zijden steun te geven. Dit zal nog beter geschieden, indien gij de spalken bekleedt of voert, opdat zij zoveel mogelijk aan het gebroken lid aansluiten en met de randen niet te veel op de huid drukken. Hiertoe kunt gij watten, doeken, papier, hooi, houtkrullen, vlas, mos, of iets dergelijks gebruiken. Het bekleden of voeren van de spalken is intussen vaak niet nodig, indien gij ze over de kleren aanlegt. Eindelijk moet gij de spalken aan het been bevestigen door doeken, zwachtels, touwen, banden, of dergelijke. Leg de gevouwen doeken of de zwachtels, of wat gij hiervoor gebruikt, in het algemeen zo aan, dat er één boven de plaats van de breuk en één daarbeneden komt te liggen, bij voorkeur zodanig, dat tegelijkertijd het boven en het beneden de breukplaats gelegen gewricht onbeweeglijk gemaakt worden. Soms hebt gij verscheiden doeken of zwachtels nodig, zoals uit fig. 59 blijkt. Hebt gij reden, een open breuk te vermoeden, dan zal het meestal wenselijk zijn, het gebroken lichaamsdeel eerst te ontbloten. Trek hiertoe liever geen kleding-
125
stukken uit, maar torn, knip of snijd ze open, totdat de wond ruim bloot ligt. Verbind dan de wond met snelverband of met wat dit vervangen moet, opdat zij zo spoedig mogelijk voor verdere verontreiniging gevrij waard wordt, en leg hierna het spalkverband aan. Wij zullen u nu kort aan geven, hoe gij bij de meest voorkomende breuken een spalkverband moet aanleg gen. Door u hierin te oefe nen, zult gij vaardigheid verkrijgen en tevens de ge schiktheid om bij andere breuken, waar het nodig blijkt, het verband te wij zigen. Leg bij breuk van de boven arm (fig. 57) het verband bij rechthoekig gebogen el leboog aan met behulp van een langere buitenspalk en Fig. 57. SPALKVERBAND BIJ EEN een kortere binnenspalk, BREUK VAN DE BOVENARM. welke laatste slechts van de elleboogsplooi tot nabij de oksel reikt. Bevestig het spalkverband met twee smalle dassen en voltooi dit met het aanleggen van een draagdoek voor de arm (zie „Verbandleer" blz. 137). Leg bij breuk van de onderarm het verband eveneens bij, in het elleboogsgewricht gebogen arm aan, maar overigens zoveel mogelijk in de stand waarin de onder-
Fig. 58. SPALKVERBAND BIJ EEN BREUK VAN DE ONDERARM.
126
arm aangetroffen wordt (fig. 5 8 ) . Hiervoor is nodig een spalk; deze reikt van de elleboog tot over het pols gewricht. Bevestig de spalk met drie smalle dassen, een boven de plaats van de breuk, een er beneden en een om de hand. re£e'> dat de spalken zowel over het naar u j beneden als over het naar boven toe gelegen gewricht moeten reiken, kunt gij bij de beide, nu besproken beenbreuken niet voldoen, omdat anders de arm niet in het ellebooggewricht gebogen, en een draagdoek niet aangelegd zou kunnen worden. Want ook bij een breuk van de onderarm is na het aanleggen van het spalkverband zo'n draagdoek nodig. Veelal kan men met een draagdoek volstaan zonder dat men de spalk gebruikt.
Fig. 59. SPALKVERBAND BIJ EEN BREUK VAN HET DIJBEEN.
Bij b r e u k v a n h e t s l e u t e l b e e n kunt gij met een draagdoek v o l s t a a n ( z i e fig. 6 9 ) . Bij b r e u k v a n h e t d i j b e e n moet de buitenspalk zó lang zijn, dat zij van de oksel tot de voet reikt (fig. 59) • de bmnenspalk moet gaan van het begin van de dij tot 'aan de voet. Voor de bevestiging van deze spalken hebt gij vier smalle en drie brede dassen nodig. Gij zult ze als volgt moeten aanleggen: de 1ste (smal) boven de breuk, de 2de^ M) onder de breuk, de 3de (breed) om de borst, de 4de (breed) om het bekken ter hoogte van de heupen, de 5de (smal) op het midden van het onderbeen, de 6de (smal) om enkels en voeten, de 7de (breed) om beide knieen. Gij kunt ook volstaan met het gebroken been aan het gezonde vast te binden. Dit laatste doet dan als spalk dienst. Zorg er in dit geval vooral voor, de dasverbanden 127
niet op of zeer dicht bij de plaats van de beenbreuk aan te leggen; leg de aldus bijeen gebonden benen ten slotte tussen de rollen van een, van beide kanten opgerolde, jas in en bevestig het geheel nog eens door smalle dassen. Dit is natuurlijk verboden, wanneer er breuken aan beide benen zijn. Een breuk van het dijbeen is altijd een zeer ernstig letsel, vooral wanneer zij hoog aan het dijbeen zetelt. Zij onstaat betrekkelijk gemakkelijk bij oude mensen, omdat, zoals wij vroeger reeds aangaven, op hogere leeftijd het been brozer wordt. Indien daarom een oude patiënt na val op de heup over pijn klaagt, draag dan zorg, dat geen poging tot opstaan wordt gedaan, want dan bestaat mogelijk reeds een breuk van de hals van het dijbeen. Bij breuk van het onderbeen moet gij de beide spalken aan weerszijden van het onderbeen, van boven de knie tot onder de enkel, aanleggen, en met smalle dassen bevestigen. Juist bij deze breuk kunt gij zeer goed een aan beide kanten opgevouwen, jas of deken als spalkverband gebruiken; ook dit verband moet gij wederom met vier smalle dassen bevestigen. Daarna legt gij dan het been omhoog. Moet de gekwetste weggedragen worden, dan moet een helper het gebroken been steunen. Het vastzetten van een knieschijf breuk is voor den leek veelal onmogelijk. Indien gij een dergelijke breuk ver onderstelt moet gij een spalk leggen aan de achterzijde van de knie en deze met dassen en zwachtels bevestigen, zó, dat de knie in rechte stand blijft. Een wervelbreuk, d.i. een breuk van een der wervels, die, gelijk wij reeds zagen, dikwijls door indirect geweld tot stand komt, is hoogst gevaarlijk, omdat daarbij het ruggemerg zo licht beschadigd wordt. Wanneer gij deze breuk niet met de grootste omzichtigheid behandelt, verergert gij de toestand zeker; was het ruggemerg bij het ontstaan van de breuk nog niet gekneusd, doch zou dit nu door onhandige hulp uwerzijds geschieden, dan zoudt gij, zo de getroffene er het leven afbrengt, een verlamming doen ontstaan, die hem misschien bespaard had kunnen worden. Doe daarom, bij vermoeden van wervelbreuk, niets, 128
wanneer de getroffene op de plaats van het ongeluk kan blijven liggen, totdat de dokter komt. Zorg slechts, dat hij rustig kan blijven liggen, niet zenuwachtig gemaakt wordt door omstanders, en stel hem zoveel mogelijk gerust. Kan dat niet, maar moet hij ergens heen gebracht worden, bedenk dan, dat vóór alles moet voorkomen worden, dat de rug van den lijder bewogen wordt of doorzakt. Hij zelf mag zich dus in het geheel niet bewegen, en allerminst mag hij aan schouders en benen worden opgetild. Doe dan het volgende: Leg naast den patiënt in de lengteas van het lichaam een plank of een lange, uit de hengsels genomen deur (zo mogelijk bedekt met een deken) en kantel hem zeer voor zichtig met een of twee helpers naar een zijde (zie fig. 97), waarbij een andere helper de plank of de deur zo ver mogelijk onder het lichaam schuift. Wentel hem hierna weer met grote voorzichtigheid gelijkmatig terug. Op plank of deur liggende, moet dan de patiënt met grote zorg naar een huis of gebouw gedragen worden, waar rustig deskundige hulp kan worden afge wacht. In geen geval mag hij daar van de plank of deur genomen worden anders dan op aanwijzing van een geneesheer. Men kan ook den patiënt laten optillen door drie per sonen, die alle drie met beide benen aan verschillende kanten van den patiënt staan, resp. bij schouders, len denen en heup, terwijl dan door een vierde de plank in de lengte richting onder den patiënt wordt geschoven. Ook de bekkenbreuk is gevaarlijk. Gij kunt een zo danige breuk vermoeden, wanneer iemand na een ongeval over hevige pijnen in de bekkenstreek klaagt en een der benen niet bewegen kan; het vermoeden wordt bijna zekerheid, wanneer bloed uit de pisbuis vloeit, zij het ook maar een enkele druppel. Heeft de getroffene behoefte tot wateren, dring dan op uitstel aan, in af wachting van de komst van den geneesheer. Stel in die richting ook geen vragen, omdat de gedachte — en hier door de behoefte — aan pislozing bij den getroffene niet mag worden opgewekt. O. K. B. 9e dr. — 9
129
Indien gij meent, dat iemand een bekkenbreuk heeft, dan geldt hier meer dan ooit hetzelfde wat eigenlijk voor alle beenbreuken geldt, dat, wanneer de getroffene een houding heeft aangenomen, die hem het aangenaamst is en waarin hij het minst door pijn gekweld wordt, die houding bestendigd wordt door ondersteuning met zandzakken, kussens en spalken: ja zelfs met een grote plank, zoals bij een wervelbreuk. In de meeste gevallen zal deze houding zijn de zogenaamde T/Vhouding: dus liggende met opgetrokken been.
130
IV.
VERBANDLEER.
Voordat gij een verband met goed gevolg kunt aanleggen, zal het niet zelden nodig zijn, het gekwetste lichaams deel te ontbloten. Uit de voorafgaande hoofdstukken weet gij evenwel, dat gij dit in vele gevallen niet moogt doen zonder toestemming van den dokter. Het uittrekken der kleren (Jig. 60) aan het gekwetste lichaamsdeel moet slechts bii érote nond^fikpliikhpirt p.n
Fig. 60. UITTREKKEN VAN EEN JAS.
steeds met grote voorzichtigheid geschieden; bij een verwonding, opdat de (vuile) kleren niet in aanraking komen met de wond, bij een beenbreuk, opdat de breuk einden niet ten opzichte van elkaar verschoven worden, en verder altijd, opdat den getroffene niet onnodig pijn veroorzaakt wordt. Is een arm of het bovenlichaam gekwetst, dan moet gij de kleren stuk voor stuk eerst aan de gezonde zijde uittrekken, daarna aan de gekwetste zijde. Bij een kwetsuur aan een arm moet gij deze hierbij onder steunen, vooral bij een beenbreuk. Dan is het nodig, 131
dat gij het gebroken lid met beide handen (één hand boven, één hand onder de plaats van de breuk) stevig ondersteunt, terwijl een helper de jas uittrekt aan de gezonde zijde; is dit zover gevorderd, dat de jas aan de gekwetste zijde over de schouder resp. over de bovenarm of onderarm gehaald moet worden, dan schuift de helper haar met één hand zoveel mogelijk over de schouder en vat onder de jas de arm aan, boven de plaats, waar uw bovenste hand het lid vasthoudt. Ver plaats nu uw handen zo, dat deze bovenste hand weer op de plaats komt van die van den helper; deze kan dan de jas verder uitttrekken tot over de plaats van de breuk. De helper schuift zijn hand dan weer onder de jas, gij verplaatst wederom uw hand en hebt nu weer het gekwetste lid geheel in uw macht. Bij een volgend kledingstuk (boezeroen, hemd) moet hetzelfde geschieden. Bij een kwetsuur van het been kunt gij de broek op dezelfde wijze uittrekken. Slechts zult gij deze aanvan kelijk eerst meer gelijkmatig over de beide benen naar beneden moeten trekken. Gaat het uittrekken van de kleren moeilijk, torn, knip of snijd ze dan liever open, liefst langs de naden. Het uitttrekken van een laars of schoen, waartoe gij aan gewezen kunt worden, als gij den dokter moet helpen, moet evenzo met behoedzaamheid gebeuren (fig. 61),
Fig. 61.
132
UITTREKKEN VAN EEN SCHOEN.
de veters van een rijgschoen make men geheel los. Terwijl gij uw beide handen liefst aan weerszijden van de plaats van de breuk houdt, trekt de helper voorzichtig met één hand aan de schoen, terwijl de andere hand tegentrekking aan het been uitoefent. Zachtjes aan trekt hij aldus steviger, totdat hij voelt, dat de schoen over de hiel zal glijden. Dan moet hij vooral oppassen, opdat dit niet plotseling en onder buiging van het onderbeen geschiedt. Kunt gij evenwel met uw handen het been onder en boven de breukplaats niet voldoende steunen, of onder vindt gij op een andere wijze hierbij moeilijkheid, snijd dan liever de schoen open.
Fig. 62. DRIEKANTE DOEK VOLGENS PROF. V0N ESMARCH.
Verbanden dienen in het algemeen: 1°. tot bevestiging van een wondbedekking,
2°. tot het geven van rust aan een getroffen lid, 3°. tot het uitoefenen van druk (drukverband), 4°. tot bevestiging van spalken. Voor verbanden worden veelvuldig driekante doeken gebezigd. Fig. 62 geeft een afbeelding van zulk een doek, waarop tal van verbanden zijn aangegeven. De gewenste afmetingen van een driekante doek zijn: lengte van de lange zijde 130 cm, van de korte zijden 87 cm.
133
De driekante doek kan worden gebruikt: a. uit elkaar gevouwen, b. als brede das, d.i. in vieren gevouwen {fig. 63, A—B), c. als smalle das, d.1. in zessen gevouwen (fis. 63 C—D).
Fig. 63. BREDE DAS (B) EN SMALLE DAS (D).
Voor enkele hoofdverbanden wordt de doek ingesneden (fig- 64)' . ... , In fig. 65 zijn, om misverstanden te voorkomen bij de beschrijving der verbanden, namen aangegeven voor de zijden en de hoeken van de driekante doek. Wanneer gij het aangelegde verband met een knoop vastlegt, moet gij dit steeds met een zogenaamde „platte" knoop doen. Fig. 66 geeft een afbeelding van een slechte en van een goede of platte knoop. De knoop mag nooit op de wonde worden aangelegd. 134
Fig. 64. GESPLETEN DRIEKANTE DOEK.
135
VERBAND MET EEN UIT ELKAAR GEVOUWEN DOEK.
Verband voor den schedel {fig. 67).
Leg de doek zo over het hoofd, dat de lange zijde ter hoogte van de wenkbrauwen komt te liggen en de punt in de nek hangt. Voer de slippen rondom het hoofd boven de oren naar voren; knoop ze op het voorhoofd vast. Trek de punt naar beneden, sla haar naar boven om, en bevestig haar met een veiligheidsspeld aan het verband boven op de schedel.
1/
Fi£. 66. Links SLECHTE KNOOP. Rechts PLATTE KNOOP Naar Van Eden.
Verband voor de schouder (fig. 68). •W
SCHOUDERVERBAND.
136
Fig. 67. HOOFDDOEK.
' 1 1 L,eg. %net miaaen van uc / 4 « A L R r\r\ HP schouder, de punt in de hals. Voer de slippen om de bovenarm, onge veer in het midden en knoop ze vast aan de buitenkant. Voer vervolgens een tot das gevou wen doek over de getroffen schou der en onder de tegenovergestelde oksel door (sjerp). Breng de punt van de eerst aangelegde doek daar nrirlprHnni* ftfl hevestié deze als aangegeven in fig. 68.
Inplaats van de sjerp kan ook een draagdoek ( f i g . 6 9 ) voor de bevestiging van de schouderdoek dienst doen. D r a a g d o e k v o o r d e a r m {fig. 6 9 ) . Houd de punt achter de elleboog; leg een slip tussen onderarm en romp door, over de gezonde schouder, de andere vóór de zieke arm heen, naar de zieke schouder, knoop de slippen links of rechts in de nek vast, zodat de knoop niet op de halswervels kan drukken én bevestig nu de punt met een veilig heidsspeld aan de voorzijde van het verband. Bij gebrek aan een doek kunt gij de gekwetste arm ook ophangen in een naar boven omgeslagen pand van jas of mantel, dat dan met een speld aan het borstgedeelte van het kledingstuk Fig. 69. DRAAGDOEK wordt bevestigd. VOOR DE ARM.
V e r b a n d v o o r d e h e u p {fig. 7 1 ) . Bind een brede das als ceintuur om het middel, de knoop aan de zieke zijde. Schuif de punt van een doek onder deze knoop door, voer de slippen rondom de dij 1 I I » . • • » i en Knoop ze aan ae Duitenzyae van net been samen. Trek de punt naar boven, totdat het verband glad en gespannen zit; sla haar over de knoop van de cein tuur naar beneden om, en speld haar dan vast.
HEUPVERBAND. Fig. 71.
Borstverband / {fig. 7 2 ) . Leg de punt over de ' zieke schouder, het midden van de doek op de borst ter hoog- Fig. Fig- 72. 72. BORSTVERBAND (met schouderverband. te van de wond; voer
137
de slippen rondom de romp en knoop ze van achteren aan elkander. Bind de punt aan een van de slippen. Rugverband. Dit kunt gij op overeenkomstige wijze als het borst verband aanleggen, met het midden van de doek op de rug. Handverband (fig. 73 en 74). Vouw de doek dubbel, zodat een kleine driekante doek ontstaat, leg de hand zodanig op de doek, dat de
I
J|
Fig. 73. HANDVERBAND.
vingertoppen naar de punt gericht zijn; vouw de punt over de hand; voer de slippen, na ze in de lengte dubbelgeslagen te hebben om de pols en knoop ze aan elkander. Voetverband {fig. 75). Plaats de voet op het midden van de doek, de tenen
Fig. 74.
138
HANDVERBAND.
Fig. 75.
VOETVERBAND.
naar de punt gericht, de lange zijde achter de hiel uit stekend; leg de punt over het voetgewricht, breng de slippen naar voren, laat ze elkaar in de lengte dubbelgevouwen boven op het voetgewricht kruisen en knoop ze voor boven de enkels vast. Verbanden met een gespleten driekanten doek. (fig- 64). Door bij een driekante doek beide slippen een eind in te knippen, krijgt gij een doek, waarmede gij verschil lende verbanden, met name doelmatige hoofdverbanden, kunt aanleggen. Verhand voor de kruin ( f i g . 7 b ) . Leg de doek over het hoofd met het midden van de lange zijde langs de haargrens; breng de achterste slippen onder de kin en knoop ze daar samen; breng daarna de voorste slippen naar de nek, waar deze vastgeknoopt worden.
Fig. 76. VERBAND VOOR DE KRUIN.
Verband voor het achterhoofd (fig• 7 7 ) . Leg de doek over het achterhoofd, de lange zijde beiderzijds langs de oren afhangend; knoop de voorste slip pen onder de kin, de achterste op het voor hoofd aan elkander.
Fig. 77. VERBAND VOOR HET ACHTERHOOFD.
DASVERBANDEN.
Terwijl tot bevestiging van spalken veelal van „smalle dassen gebruik gemaakt wordt, kunt gij in de meeste andere gevallen „brede" dassen bezigen. De hiermede aan te leggen verbanden: oogverband (fig. 78), handverband (fig. 79) enz., zijn zo eenvoudig dat het voldoende is, naar de afbeeldingen te verwijzen. Bij een oogverband hebt gij zorg te dragen, dat het verband niet op het oog drukt, maar op het voorhoofd, neus en jukbeen steunt. 139
Tot het inwikkelen van een gewricht moet gij de volgende regel volgen: Leg het midden van de das
Fig. 79. HANDVERBAND.
srlTiiin over rle hiiiéiné van het ée-
fig. 78. OOGVERBAND . wrjcht, breng de einden, het ene boven, het andere onder om het gewricht, leg de knoop i n d e b u i g i n g v a n h e t g e w r i c h t (fig. 8 0 ) . iviet een Dreue aas Kunt gij voorts UUK een smal draagverband voor de arm aanleggen. Het geschiedt op overeen komstige wijze als een uit elkander gevouwen driekante doek tot een smalle draagdoek voor de arm ge m a a k t w o r d t ( z i e fig. 6 9 ) . Een practisch kinverband (fig. 81), bij kwetsing van de onderkaak, kan met twee dassen wor den aangelegd. Leg de ene met haar midden on der en evenwijdig aan de mond, voer de beide ein den naar achteren en knoop ze in de nek vast; leg de andere daar/ f 1 over vuin aiz-ah\ KNIEVERBAND . ken van de eerste Fig. si. KINVERBAND.
140
bij de kin te voorkomen) met haar midden onder de kin, voer nu beide uiteinden om het hoofd en bind ze op de kruin vast. Ook kunt gij met een gespleten doek, als das gevouwen, een goed verband voor de onderkaak aanleggen. Breng hiertoe het midden van de das onder de kin en bind de voorste einden in de nek, de achterste op de kruin aan elkander. ZWACHTELVERBANDEN.
Zwachtels worden gebruikt, om een of ander verbandstof op het getroffen lichaamsdeel te bevestigen, of om een lichaamsdeel on der gelijkmatige druk in te wikkelen. Zij kunnen van gaas (hy-
drophile-, cambric-), flanel, katoen, linnen vervaardigd zijn en verschillende breedte en lengte hebben. * "e zwachtelverbanden zijn in tig. ö£ n met 85 afgebeeld. Het leggen van verbanden kan slechts door oefening Jen verkregen.
1
DRUKVERBAND.
Een drukverband wordt aangelegd ter bloedsteipmg, 1° bij kneuzingen, met name van de ledematen, 2° bij uitwendige wonden, wanneer een wondverband alleen niet voldoende is. Leg bij een ernstige kneuzing een dikke laag watten, ter plaatse van de kneuzing om het lid, leg vervolgens daarover een dasverband of een zwachtelverband aan, zó, dat gij de verschillende windingen telkens met matige kracht toehaalt en bevestig ten slotte de uit einden door middel van een knoop (bij een das- of zwachtelverband), of een veiligheidsspeld (bij een zwachtelverband). Gij moet daarbij zorg dragen, dat de watten onder de randen van het das- of zwachtelverband blijven uitsteken. Bij uitwendige wonden met sterke bloeding legt gij het drukverband op dezelfde wijze over het wondverband aan. Verwijder dit doorgebloede wondverband dus niet.
142
V.
HET VERVOER.
Het vervoer van den gekwetste begint op het ogenblik, waarop hij na het ongeval opgetild of ondersteund wordt, en eindigt, wanneer hij in zijn woning op bed gelegd, of in een ziekenhuis aangekomen is. Het vervoer is voor den gekwetste van buitengewoon belang; door een onvoorzichtig vervoer kan hem groot nadeel berokkend worden, door een voorzichtig vervoer kan dikwijls veel onheil voorkomen worden, ja, zelfs het leven hangt niet zelden van een goed vervoer af. De eerste hulp moet zoveel mogelijk op de plaats, waar het ongeluk gebeurd is verleend worden. In alle ernstige gevallen moet gij echter een goed vervoermiddel laten komen, door in een grote stad dadelijk de Gemeentelijke Eerste Hulp Dienst, elders bij een ander hulp in te roepen, opdat, als de eerste hulp verleend is, de patiënt terstond naar een ziekenhuis of naar zijn woning ver voerd kan worden. Soms evenwel zal de getroffene terstond van de openbare weg verwijderd moeten worden. Hij moet dan voorzichtig opgetild en terzijde van de weg of in een naburige woning neergelegd worden. Nu moet juist dat eerste optillen en terzijde leggen dadelijk na het ongeval zo voorzichtig geschieden, omdat gij dan meestal nog niet weet wat den getroffene deert, en nog geen voorlopige hulp hebt kunnen verlenen, die hem beter tegen de nadelen van het vervoer vrijwaart. En dit optillen en terzijde leggen heeft zo vaak, vooral in grote steden, nadelige gevolgen, omdat de gekwetste dikwijls, om het gevaar van een druk verkeer te ontgaan, snel weggedragen moet worden. Dan is er nog te minder gelegenheid voor al te ijverige helpers, even te over wegen, of zij wel de nodige geschiktheid en kennis hebben, om dat met voorzichtigheid en beleid te doen. Wees daarom steeds op uw hoede, behoud uw tegen woordigheid van geest; bescherm den lijder tegen on handige hulp van anderen en laat in ieder geval een vluchtig onderzoek voorafgaan, opdat gij, voor zover 143
mogelijk, enig denkbeeld hebt omtrent de aard van het letsel. Wij wezen er bij enkele zeer ernstige letsels reeds op, (wervel-, bekkenfractuur), dat de patiënt soms in het geheel niet opgetild, maar voorzichtig op een plank ge kanteld (deur of luik) en dan weggedragen moet worden. A.
VERVOER OVER KORTE AFSTAND ZONDER BRANCARD.
Is het nodig den patiënt op te tillen en weg te dragen, dan zult gij dit meestal niet alleen kunnen doen, maar zal het nodig zijn, dat gij daartoe nog een of twee, soms zelfs drie helpers, uitzoekt. Zorg er evenwel voor, dat gij steeds dat lichaamsdeel helpt dragen, dat de meeste zorg nodig heeft, b.v. het hoofd bij een bewusteloze, het been bij een breuk van een der benen, en dat de helpers zich opstellen aan de niet gewonde zijde van den patiënt. Van hoeveel helpers gij bij het vervoer gebruik zult maken, hangt af: 1°. van het gewicht van den patiënt, 2°. van de aard van het letsel, 3°. van de vraag, of het vervoer plaats heeft voor, dan wel na het verlenen van eerste hulp, 4°. van het aantal beschikbare personen. ^ Als de getroffene bewusteloos is, moet gij des te voor zichtiger te werk gaan, omdat een bewusteloze niet, zoals iemand, die wèl bij bewustzijn is, zelf het vervoer kan controleren; hij kan niet waarschuwen, als hij op verkeerde wijze opgetild of weggedragen wordt, omdat hij geen pijn voelt. Bij een bewusteloze moet gij steeds meer bijzonder op het hoofd letten, opdat dit niet slap naar achteren valt en de ademhaling daardoor gehinderd wordt; ook moet gij zorg dragen, dat de borstkas niet door onhandig aanvatten in haar vrije uitzetting belemmerd wordt. 1. Vervoer door één persoon. Eén helper — en deze helper zult gij zelf dus zijn kan een gekwetste, die nog wel op één been kan staan, 144
nog voldoende steun geven, om hem naar een veilige plaats te brengen. Ga aan de g e z o n d e zijde van den patiënt staan, laat hem dan een arm om uw hals slaan (fig. 86), zodat zijn hand door uw gelijknamige hand stevig kan worden omvat. Breng nu uw vrije hand achter de rug van den ge wonde om; gij kunt hem nu met uw eigen heup onder steunen en, stap voor stap kunt gij u voorwaarts be wegen. Eén helper zal, bij gebreke van een tweede, soms in de noodzakelijkheid kunnen verkeren, iemand, die zich, b.v. door schrik verlamd, niet voortbewegen kan, snel alleen te moeten wegdragen, b.v. bij brand uit een boven verdieping, langs een trap of een ladder. Pas in zo'n geval de volgende handgreep toe S7\
Grijp, voor den patiënt staande, hem met de linkerhand om zijn rechter pols, buig u goed voorover, zo, dat hij met de borst op uw rug komt te liggen, pak hem met uw rechterarm en -hand om zijn rechterbeen en -knie holte, en richt u nu in deze houding op. De patiënt hangt dan op uw rechter schouder. Moet gij een hand vrij hebben, om u vast te houden aan leuning of ladder, breng dan de rechterpols van den patiënt, die gij met de linkerhand vasthield, naar uw rechter hand en grijp de pols met deze vast, gij hebt dan de linkerarm vrij {fig. 88). Deze handgreep (zgn. brandweergreep) kan ook worden toegepast bij bewustelozen, indien zij op een tafel of een bed liggen. Bij een op de grond liggende bewuste loze is hij alleen uitvoerbaar door zeer sterke helpers. 0. K. B. 9e dr. — 10
145
De helper gaat zonder op den patiënt te steunen op den op den rug liggenden patiënt, ruggelings liggen, brengt met de linkerhand de rechterarm van den patiënt over zijn rechter schouder, en draait zich dan snel om, zodat beiden op de buik komen te liggen, de patiënt boven op den helper. Dan richt de helper zich langzaam op, den patiënt steeds verder over de schouder trekkend,
F'£- 87' (naar Kranenburg)
r I?'15' K dl (naar Kranenburg).
zodat tenslotte de positie van fig. 88 bereikt wordt. Deze greep vereist ook voor sterke dragers zeer veel oefening. Het behoeft geen betoog, dat deze wijze van vervoer van een bewusteloze weinig aanbeveling verdient en dat zij alleen in de uiterste nood mag worden toegepast. Een niet bewusteloze patiënt, die geen beenbreuken of zware inwendige kneuzingen heeft, kan, als hij niet al te zwaar is, door één helper gedragen worden, indien hij op een verhoogde onderlaag ligt (tafel, bed, wagen, vrachtauto). De patiënt grijpt den helper met beide armen om de
146
hals en deze vat den gekwetste aan, met een arm om de rug heen onder de oksel door, met de andere onder de knieën langs. Op deze wijze kan een vervoer over korte afstand plaats hebben. Alleen indien de verwonde een kind is, kan het door één helper van de grond worden opgenomen. (Ook kan de patiënt op de rug gedragen worden, waarbij deze zijn armen om de hals van den helper slaat en de helper met zijn handen de benen van den patiënt steunt). Een bewusteloze kan behalve door middel van de brandweergreep alleen dan door één helper vervoerd worden, indien het een kind betreft, men handelt dan als voor het niet bewusteloze kind is aangegeven, doch zorgt ervoor, dat het hoofdje op de arm van den helper rust, zodat dit niet achterover vallen kan. 2. Vervoer door 2 personen. A. Als de patiënt niet bewusteloos is. Twee dragers zijn bij een niet-bewustelozen lijder meestal voldoende. Zij handelen als volgt ( f i g . 8 9 ) : 1. De een plaatst zich ter hoogte van de schouders naast den gekwetste, de ander aan dezelfde zijde ter hoogte van de bovenbenen, beiden aan de niet gewonde zijde. 2. Beiden knielen op de knie, welke naar de voeten van den lijder gekeerd is, naast hem neer. 3. De eerstgenoemde (bovenste) drager brengt een arm onder de schouders door naar de tegenovergestelde okselholte, de andere arm laag onder de lenden van den lijder, die nu zijn beide armen om diens hals slaat; de tweede (onderste) drager schuift een arm onder de dijen, de andere onder de onderbenen. 4. Beiden rijzen tegelijkertijd op en dragen, met kleine passen lopende, den gekwetste naar de plaats, waar zij hem willen neerleggen. 5. Daar knielen zij weer gelijktijdig op de gelijknamige knie en leggen hem voorzichtig neer. In smalle gangen is deze wijze van optillen en weg dragen niet mogelijk.
147
Fig. 89. DRAGEN VAN EEN NIET-BEWUSTELOZE.
Fig. 90. WEGDRAGEN VAN EEN NIET-BEWUSTELOZE IN SMALLE GANGEN
148
T w e e d r a g e r s handelen dan als volgt {fig . 9 0 ) : Een drager gaat wijdbeens over den lijder staan met het gelaat naar hem toegekeerd, ter hoogte van zijn borst; gebukt brengt hij de handen onder de armen van den lijder door tot onder zijn schouders. De tweede drager gaat eveneens wijdbeens over de benen van den lijder staan, het gezicht naar hem toegekeerd, en brengt een hand onder diens dijen, de andere onder zijn kuiten.
Fig. 91.
Fig. 92.
Beide dragers lichten den patiënt nu tegelijk op en dragen hem, totdat men hem verleggen kan. Bij minder ernstige ongevallen, waarbij de lijder zich kan opheffen, kan ook het volgende geschieden: T w e e d r a g e r s maken een zitplaats met rugleuning, door elkaar onder de dijen van den gekwetste vast bij de ongelijknamige polsen te grijpen en de vrije handen om diens rug te leggen. De gekwetste slaat dan de armen o m d e h a l s v a n z i j n b e i d e d r a g e r s {fig . 91 e n 9 2 ) .
149
*
B.
Als de patiënt bewusteloos is.
Hier zij direct opgemerkt, dat voor het vervoer van een bewustelozen volwassen patiënt een aantal van drie helpers het meest gewenst is. Alleen indien dit aantal niet te verkrijgen is, kan men als volgt handelen: De helpers stellen zich aan weerszijden van den patiënt op, de een (de bovenste A) aan de ene zijde naast zijn hoold, de andere (,de on derste B) aan de andere zijde tegenover zijn be nen, zodat zij schuin tegenover elkaar staan (fig. 93). Beiden laten zich nu neer op de knie, die het dichtst bij de romp van den patiënt is: de boven ste brengt de arm, die het dichtst bij het hoofd is, onder het hoofd langs tot in de tegenoverge stelde okselholte, zodat het hoofd op deze arm rust, de onderste omgrijpt met de arm, die het dichtst bij de voeten van den patiënt is, diens benen, beiden schuiven hun andere arm schuin onder het lichaam van den patiënt naar elkaar toe en omvatten daar onder de lenden met die hand eikaars polsen. Op commando tillen zij nu tegelijk den patiënt op, leggen hem op de knie, rijzen dan verder op en dragen hem voorzichtig weg. Bij het neerleggen wordt de patiënt weer op commando eerst op de knie neergelaten, daarna langzaam en voor zichtig op de grond of de brancard gelegd. (Zie voor de commando's blz. 154). ISO
in zeer smalle gangen (mijngangen, nauwe stegen) is soms geen plaats om den lijder op dergelijke wijze te vervoeren. Twee dragers gaan dan aldus te werk: 1. De ene gaat achter het hoofd van den lijder staan, met zijn gezicht naar hem toegekeerd, de ander plaatst zich tussen diens benen en wendt hem zijn rug toe. . 2. De eerstbedoelde drager laat zich op de rechterknie neer, grijpt den lijder met beide handen onder de oksels; de tweede bukt zich en grijpt hem onder de knieën. 3. Beiden rijzen nu tegelijk op; de eerste drager laat het hoofd van den lijder tegen zijn buik ter hoogte van zijn maag rusten; beiden dragen hem nu voor zichtig weg. Het is niet geoorloofd de armen onder de oksels door te steken en de handen over de borst van den lijder samen te vouwen. Bij het dragen zou dan immers de borst van den lijder samengedrukt en de ademhaling en hartwerking belemmerd worden. 3. Vervoer door drie personen. A. Bij een niet-bewusteloze zal gewoonlijk met twee helpers kunnen worden volstaan. Alleen bij patiënten met groot lichaamsgewicht kan de hulp^ van een derde persoon nodig zijn. Deze handelen juist zoals bij het vervoer door twee personen beschreven is (blz. 147). De derde helper gaat in het midden staan en omvat de patiënt om de lendenen en om het bovenste deel der benen, terwijl de bovenste helper de naar het midden van den patiënt toegekeerde arm wat hoger plaatst, de onderste helper wat lager. B. Bij een bewusteloze wordt als volgt gehandeld: (Ug. 94). 1. De drie dragers plaatsen zich naast elkaar aan de niet gekwetste zijde van den lijder, de ene (boven ste) ter hoogte van de schouders, de tweede (mid delste) ter hoogte van de heupen, de derde (onderste) ter hoogte van de onderbenen. 151
m
Fig. 94. OPTILLEN VAN EEN BEWUSTELOZE.
FiS. 95.
152
2.
De drie dragers laten zich neer op de knie, welke naar de voeten van den lijder gekeerd is. 3. De bovenste plaatst een arm onder het hoofd en reikt met de hand van deze arm tot in de tegen overgestelde okselholte, waardoor het hoofd van den bewusteloze op deze arm rust; de andere arm brengt hij onder de rug; de middelste drager brengt een arm onder de lenden, de andere onder de dijen; de onderste schuift beide armen onder de onderbenen. 4. De dragers tillen op commando van den bovensten drager den lijder op de knie (fig. 94). 5. Zij rijzen wederom op commando tegelijk op, kante len den patiënt enigszins naar zich toe zodat de last meer door de romp dan door de armen gedragen wordt en dragen hem naar de plaats waar hij veilig kan neergelegd worden. Indien het vervoer door omstandigheden in zijwaart se richting moet geschieden bewegen de helpers zich schuifelend, nimmer mogen zij de ene voet over de andere heenbrengen. Hij die vooraan gaat waar schuwt voor mogelijke oneffenheden van de weg. 6. Zij knielen weer als boven beschreven is en laten den patiënt op de knie neer. 7. De patiënt wordt voorzichtig neergelegd. Kan hierbij een vierde helper den lijder van de tegen overgestelde zijde nog ondersteunen, dan biedt dit slechts voordeel. Deze kan dan de handen aan den middelsten drager reiken en zich gelijktijdig met de tegenover hem staande dragers neerlaten op de knie, die het dichtst bij het hoofd van den getroffene is. Deze 4e helper biedt alleen hulp bij het optillen en neerlaten (fig. 95) en niet bij het vervoer. De bovenste drager die de commando's geeft, heeft er steeds nauwgezet voor te waken, dat deze volkomen gelijk uitgevoerd worden. Indien de patiënt op een brancard gelegd moet worden, en er is voldoende hulp aanwezig, kan worden volstaan met het op de knie leggen van den lijder; een vierde persoon schuift dan de brancard tot tegen de voeten van de dragers, waarop de lijder neergelegd wordt. In dit geval vervallen de Nos. 5 en 6.
153
De commando's. Ten einde het opnemen en verplaatsen van den patiënt zodanig te doen plaats vinden, dat deze zo weinig mogelijk pijn en geen nadeel ondervindt, is het nood zakelijk, dat de bewegingen volkomen gelijktijdig worden uitgevoerd. Daartoe zijn commando's onontbeerlijk. Elk commando bestaat uit twee delen, n.1.: 1. het waarschuwingscommando, 2. het uitvoeringscommando. Het waarschuwingscommando kan kort en krachtig zijn en is voor de dragers het sein, dat aanstonds het com mando voor een bepaalde beweging zal volgen. Het uitvoeringscommando mag niet op „bevelende" toon gegeven worden, omdat een dergelijk commando onwille keurig een plotselinge en schokkende beweging ten gevolge heeft, hetgeen juist moet worden vermeden. Daartoe moet dit commando op rustige enigszins gerekte toon gegeven worden, dan zal de daarop volgende beweging ook meer geleidelijk worden uitgevoerd. Men kan voor deze commando's zelf de woorden kiezen; het komt minder aan op wat men zegt, dan op de toon waarop het gezegd wordt. Als voorbeeld zou het volgende kunnen dienen voor het opnemen en verplaatsen van een bewusteloze door drie personen (zie boven blz. 153). 1. KNIEL NEER. 2. PAK AAN. Op het commando pak aan, moeten de helpers de armen onder den getroffene brengen. 3. KLAAR? t Hier antwoorden de dragers met „ja' of „neen . In net laatste geval wordt de vraag herhaald. Antwoorden allen met „ja" dan volgt: 4. TIL OP. Ligt patiënt nu op de knieën van de dragers, dan volgt er een korte rustpoze, gedurende welke de helpers hun armen, zo nodig wat gunstiger kunnen plaatsen. 5. STAAT OP. 154
6. VOORWAARTS MARS. 7. DRAGERS HALT. Voor het neerleggen van den patiënt kan men volstaan met de commando's: 8. KNIEL NEER. 9. LEG NEER. waarbij de patiënt zachtjes en gelijkmatig wordt neer gelaten. B.
VERVOER PER BRANCARD.
1. Brancards. Indien een voorlopig verband aangelegd is en de lijder verder vervoerd moet worden, dan geschiedt dit het best op een draagbaar (fig. 96) of op een zgn. ziekenraam-De Mooi} {fig. 97). Als draagbaar wordt veelal de zgn. eenheidsbrancard gebruikt (fig. 96), die gemakkelijk uit elkaar te nemen is. Deze brancard bestaat uit: 1. een zeil, waarin zich een zak bevindt, die kan worden
Fig. 96. EENHEIDSBRANCARD.
opgevuld met hooi of met gras en dan als hoofdkussen gebruikt wordt, en waaraan dus het hoofdeinde van de brancard te herkennen is. Aan de korte zijden zitten enige touwtjes ter bevestiging van het zeil aan de sluit stukken. Voorts bevindt zich aan de overlangse zijden een brede zoom die een koker vormt, waardoor men aan iedere kant 2. een draaghout schuift. In deze draaghouten passen weer 3. twee sluitstukken, waarin gaten zijn voor de draag houten en enige kleinere gaten, waardoor de touwtjes van het zeil gaan, zodat dit behoorlijk gespannen kan worden.
155
Deze twee sluitstukken zijn tevens de staanders, waar door verhinderd wordt dat de patiënt op de brancard liggende de grond raakt. Z i e k e n r a a m - D e M o o t j {fig . 97, 1 0 1 ) . Dit langwerpige rechthoekige raam, waartussen een draagzeil is uitge spannen, kan voorzichtig onder den, op zijde gehouden, lijder geschoven worden, waarna deze behoedzaam kan worden teruggerold. Met behulp van enkele brede singels
Fig. 97. ZIEKE'NRAAM—DE MOOIJ.
of riemen, waarbij okselbanden en een paar voetsteun sels ook nog dienst kunnen doen, kan de getroffene ver volgens zodanig op het raam bevestigd worden, dat dit desnoods recht overeind gezet kan worden, zonder dat den lijder nadeel berokkend wordt. Het ziekenraam leent zich dan ook uitstekend om gekwetsten van steile trappen af te dragen (fig. 99) en wanneer in smalle gangen of trappen scherpe hoeken gepasseerd moeten worden of om hem uit het ruim van een schip te hijsen. Veelal zijn onder het raam evenwijdig aan de lange 156
zijden geleideijzers bevestigd. Het raam kan gemakke lijk in de ziekenauto worden geschoven, en als het beladen op de grond wordt gelegd, zakt de patiënt niet tot op de harde onderlaag door. Het vervoer van dit raam door 2 personen is alleen mogelijk, indien van draagzelen kan worden gebruik gemaakt, anders kan het vervoer alleen plaats hebben door 3 a 4 personen (aan elke hoek een of achter één en twee voor, elk aan een hoek). Een grote verbetering is daarom de nieuwe ziekenraambrancard van het Roode Kruis {fig. 98). Deze bestaat uit een rechthoekig ziekenraam en twee stoeltjes, uit naadloze buizen vervaardigd.
Fig. 98.
2. Vervoer per brancard. Wilt gij een gekwetste op een draagbaar leggen, plaats die dan in één lijn met het lichaam van den lijder, het voeteneinde bij het hoofd van dezen, en til hem nu, al naar omstandigheden op de boven beschreven wijze met twee helpers of met één helper op, om hem vervolgens voorzichtig op de baar neer te leggen. Veroorlooft de ruimte niet, dat de baar in één lijn met den lijder geplaatst wordt, maar wel naast dezen, plaats dan het hoofdeinde van de baar naast zijn hoofd en wel aan de zijde, tegenovergesteld aan die, waar de helpers staan. Is dit niet mogelijk, b.v. omdat de patiënt tegen een muur aan ligt, dan moet gij de baar zo opstellen, dat gij en uw helpers straks tussen den lijder en de baar kunnen staan. De draagbaar moet dan evenwijdig aan 157
het lichaam van den lijder staan, maar nu zó, dat het hoofdeinde van de baar naast zijn voeten staat, omdat de dragers zich met den lijder na het optillen moeten omkeren. Overtuig U voordat gij den patiënt opneemt terdege ervan, dat de brancard goed staat en beproef een een-
i »'i Fig. 99. ZIEKENRAAM—DE MOOIJ.
heidsbrancard en een (later te beschrijven) noodbrancard steeds vooraf op zijn soliditeit door er zelf op te gaan liggen en enige keren op en neer te veren. Als men moet klimmen met de last of als men op de vlakke grond loopt, dan gaat het hoofd, daalt men, dan gaan de benen van den patiënt vooruit. Alleen bij een gebroken been moet bij dalen het hoofd, en moeten bij 158
klimmen de benen vooruit gaan. Draagzelen verlichten het werk in hoge mate vooral bij het Raam de Mooij (zie aldaar). Het optillen en vervoer van een brancard moet ook weer op commando geschieden. Indien ér drie helpers zijn, plaatsen twee zich aan de uiteinden van de brancard, die aan het voeteneinde met het gezicht naar den patiënt toegekeerd, de andere met zijn rug naar den patiënt gewend. Alleen als de patiënt een trap moet worden afgedragen en hij geen gebroken been heeft is de op stelling andersom. (Zie blz. 157). De derde (de leider) gaat links van de brancard staan en geeft de comcando's. Ook hier gebruikt men weer het korte waar schuwingscommando en het meer gerekte uitvoerings commando, b.v.: 1. SLAAT AAN. 2. KLAAR? Als beide dragers met „ja" antwoorden, 3. TIL OP. 4. VOORWAARTS MARS, waarop beiden tegelijk gaan lopen met korte pasjes en wel zo, dat de voorste drager (hoofdeinde) met de rechtervoet aantreedt, de achterste drager met de linker voet. De derde man loopt terzijde, om straks te kunnen afwisselen. 5. DRAGERS HALT. 6. LAAT NEER. Het 4e en 5e commando behoeft niet op gerekte toon gegeven te worden. Bij het commando „Halt" doen de dragers nog twee passen en staan dan stil. Indien er twee helpers zijn, neemt de achterste (aan het voeteneinde) de leiding. 3.
Noodbrancards.
Is vervoer in liggende houding noodzakelijk, maar geen baar te verkrijgen, dan moet een noodbaar gemaakt worden. De meest doelmatige noodbaar moet van hout en touw gemaakt worden, doch dit behoort tot het Roode Kruis werk en de beschrijving ervan valt dus buiten het
159
Fif>. 100.
Fig. 101.
160
ZIEKENRAAM—DE
MOOIJ.
bestek van dit boek. Op eenvoudige wijze kan men zich echter als volgt behelpen: Een 2 meter lange deur, een vensterluik of ladder, een brede plank (minstens 55 cm) kan, als gij er kussens, dekens, kleren, hooi of stro op legt, reeds dienen; ook een matras kan dienst doen, wanneer gij aan de vier hoeken lussen maakt, om er twee draagstokken (van 2,5 m lengte) door te steken. Van twee zakken (meel-, aardappelzakken), waarvan gij de hoeken afsnijdt, om er stokken door te steken, is eveneens een noodbaar te maken, ook van twee jassen, als gij achtereenvolgens door d e omgekeerde mouwen stokken steekt (fi£en dan de beide jassen dichtknoopt. Door de draagstokken aan het hoofd- en voeteneinde met een dwarshout samen te spijkeren of vast te binden, wordt de baar doelmatiger en het dragen veel minder moeilijk. Van stro kunt gij dan nog een hoofdkussen maken. Beproef vooral steeds eerst, of de baar sterk genoeg is, door er een gezonde op te leggen. 4. Vervoer met vaar- en voertuigen. Is de afstand te groot, om den op een draagbaar gelegen lijder naar huis te dragen, dan moet gij een, voor een liggende gewonde geschikt, vaar- of voertuig zoeken. Tracht zo mogelijk een geschikt vaartuig (schip of boot) te krijgen, omdat hiermede de lijder bijna zonder schokken en zeer gelijkmatig vervoerd kan worden. Is de beschikking over een vaartuig evenwel uitgesloten, zie dan naar een geschikte wagen om. Een verhuisauto of een gewone vrachtauto komen dan in de eerste plaats in aanmerking. Ook op ^et land is tegenwoordig in korte tijd een auto te krijgen, in de meeste gevallen zelfs een ambulance-auto. Indien gij op een zeer afgelegen plaats, waar zelfs geen telefoon in de nabijheid is, van een boerenwagen zoudt moeten gebruik maken, dan dient er op gelet te worden, dat vooral in een wagen zonder veren een dikke laag hooi of stro onmisbaar is. 0. K. B. 9c dr. - 11
161
Vooral in de grote steden zijn meer omvangrijke maat regelen getroffen om een door een ongeval getroffene op doelmatige wijze te vervoeren, hetzij naar hun woningen, hetzij naar een ziekenhuis, hetzij naar een post, waar deskundige hulp kan worden verleend. De raderbaar, met name de raderbaar „De Mooij" (fig. 102), is een vervoermiddel, waarmee, zowel op het platteland als in steden, zieken en gewonden op een voor den patiënt zo gemakkelijk mogelijke, voorzichtige, goede wijze vervoerd kunnen worden, mits gezorgd wordt voor
Fig. 102. RADERBAAR DE MOOIJ.
een goede en warme bedekking, en voor een venster in de overdekking, waardoor de patiënt tijdens het rijden voortdurend waargenomen kan worden. Rijwielbrancard, ziekenrijtuig (met paardenbespanning en massieve gummibanden of luchtbanden) en zieken automobiel moeten dienst doen, om patiënten snel naar ziekenhuis of woning te brengen of over grotere afstan den te vervoeren. Ziekenautomobielen hebben, behalve het voordeel van grotere snelheid, ook nog het belang rijke voordeel, dat de patiënt goed kan worden bewaakt. Zij komen in de laatste tijd steeds meer in gebruik. Raderbaren, rijwielbrancards, ziekenrij tuigen en zieken automobielen zijn alle uitgerust met een draagbaar, de
162
twee laatstgenoemden soms met twee draagbaren, die er uitgenomen kunnen worden, zodat de patiënt op de plaats zelf, waar hem de eerste hulp is verleend, kan worden opgeladen. Verlies den patiënt tijdens het vervoer, op welke wijze dit ook geschiedt, nooit uit het oog.
O . K . B . 9 c d r . _ 11*
163
LEIDRAAD VOOR DE INDELING DER LESSEN. A. AANVANGSCURSUS. (18 lessen van 2 uur). I. II III. IV. V. VI.
VII. VIII. IX. X. XI. XII. XIII. XIV. XV. XVI. XVII. XVIII.
B.
Bouw Menselijk Lichaam „ „ .. Algemene Regelen Eerste Hulp Kunstmatige ademhaling Silvester Kunstmatige ademhaling Schafer en andere methoden Verdrinking, verstikking Zonnesteek, etc.
1— 12 Verbandleer 12- 23 23— 33
33— 44 Kunstmatige ademhaling 44— 48
48— 55 55— 61 61— 73
Vergiftigingen
73—- 86
Hersenschudding, toevallen en wonden Wondbehandeling
86— 93 93— 99
Vreemde lichamen in oog en neus Bloedingen, etc. Herhaling bloedingen, inwendige bloedingen Kneuzingen, verstuiken, ontwrichten, breuken Herhaling Vervoer Vervoer en recapitulatie
131—137 137—146 131—143
II •! Vervoer en Kunst matige ademhaling Vervoer en Kunst matige ademhaling Snelverband, etc. Verbandleer, Kunst matige ademhaling
99—103 104—113
Oefenen Bloedstelping, etc. oefenen
113—117
Bloedstelping
117—131
Spalken.
143—163
DIPLOMACURSUS. (8 lessen van 2 uur). I. II. III. IV. V. VI.
UTT VIL VIII.
164
Bouw Menselijk Lichaam, wezen Verbandleer Eerste Hulp Stoornissen in de Algemene Toestand Kunstmatige ademhaling fl " Stoornissen in de Algemene Toestand Vervoer Wonden, wondbehandeling Oefenen, verbandleer Bloedstelping Kneuzing, verstuiken, ontwrichten, Spalken breuken Oefenen \T t>r\TC\or Vervoer Vervoer en herhaling
INHOUDSOPGAVE VAN DE DOOR DE ARBEIDSINSPECTIE VOORGE SCHREVEN VERBANDTROMMELS. Het Koninklijk Besluit van 21 Aug. 19161) Staatsblad No. 418 schrijft voor: 232. In eene fabriek of werkplaats, waar drijfwerk oi werktuigen door een krachtwerktuig in beweging worden ge bracht, waar vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, die bijtend of ontplofbaar zijn of eene hooge temperatuur hebben, worden gebruikt, bereid of bewerkt of waar door den aar" van het bedrijf verwondingen kunnen ontstaan, moeten doel matige middelen voor eerste hulp bij ongevallen aanwezig zijn. Zij moeten zoodanig worden bewaard, dat zij tegen verontreiniging door stof of op andere wijze zijn beschut ei dat te allen tijde er over kan worden beschikt. 233. In elke fabriek of werkplaats, als in het vorige artikel bedoeld, moet een voldoende aantal biljetten, waarop de bij ongevallen te verleenen eerste hulp op licht begrijpe lijke wijze is beschreven en voor zoover noodig door afbeel dingen is verduidelijkt, zijn opgehangen, zoodanig, dat daarvan gemakkelijk kennis kan worden genomen. -J
Alleen in zeer kleine bedrijven zonder krachtwerktuigen kan worden volstaan met verbandtrommel B; in de andere bedrijven moet verbandtrommel A aanwezig zijn.
VERBANDTROMMEL A. 4 Utermöhlen's snelverbanden No. 1. 1 „ snelverband „ 2. 1
n
»
»
3.
5 pakjes Brunse watten a 10 gram. 2 doosjes met 10 steriele vierkante compresjes, 4'/2 X 41/2 cm. 3 hydrophile windsels 5 m lang en 6 cm breed. 2 „ ») 5 ,, ,, » 5 ,, i) 1 katoenen windsel 5 ,, „ „ 8 „ „ 3 grote driekante doeken (elk in papier verpakt). 3 rollen vette watten 2/10. 2 houten, platte, spalken, 45 cm lang, 8 cm breed en 2 houten, platte spalken, 25 cm lang en 9 cm breed. 1) 2)
Het Veiligheidbesluit van 1916 is in herziening. Uitgave van Goor Zonen, Den Haag: Plaat Eerste Hulp bij Bedrijfsongevallen
165
3 bordpapieren spalken, 45 cm lang, 0.90 m breed. 1 spoel kleefpleister, tenminste 1 m lang en 1 cm breed. 1 platgeknopte, knievormig gebogen verbandschaar, tevens klerenschaar. 1 nagelborsteltje in aluminium doosje, met opschrift op dekj sel: „na gebruik borstel uit' Kan desnoods met koken en drogen, alvorens de zeep in één doos hem weer op te bergen". i verpakt zijn. 1 stuk zeep in aluminium } doosje. 2 kleine handdoeken. 1 stuk (minstens 6 meter) grijs band op plankje. 12 veiligheidsspelden in doosje of op kaartje. 1 contröleboekje.
VERBANDTROMMEL B. 2 Utermöhlen's snelverbanden No. 1. 1 doosje met 10 steriele vierkante compresjes, 4/2 X 4'/2 cm. 5 pakjes verbandwatten a 10 gram. 2 gazen zwachtels, 5 m lang en 6 cm breed. 1 spoel kleefpleister, tenminste 0.90 m lang en 1 cm breed. 2 veiligheidsspelden op kaartje. 1 grote driekante doek in papier verpakt.
166
ALPHABETISCH REGISTER.
A. Achterhoofdverband 139. Addcrbeet 85. Ademhaling (kunstmatige) 45—52, 59, 64, 73. methode van Hasselt 52—53. ,, ,, Laborde 45—47. ,, ,, Silvester 47—49. „ Schafer 49—52. Ademhalingsorganen 2, 18—22. schematisch overzicht 25. Ademmasker 77. Aderen 14—18. Aderlijk bloed 16. Aderlijke b'oeding 104. Alcoholvergiftiging 81, 82. Alg. regelen Eerste Hulp 33—37. Alvleesklier 24, 25 Alvleessap 24. Amandel 18, 23. Ammoniakgas 77. Arm (draagdoek voor de —) 137. Armbreuk (spalkverband) 126. Armslagader (bloeding uit —) 18, 109. Plaat II, III. Armspier (tweehoofdige —) 10. B. Bacteriën 91. Bedolven zijn 60. Been 4. Beenbreuk 9, 38, 89, 117, 119, 122. behandeling 123—130. open beenbreuken 121. gesloten beenbreuken 120. oorzaken 119. spalkverband 125. verschijnselen 119, 120. Beennaad 5. Bekken 6, 7, 8. Bekkenbreuk 129, 130. Beroerte 86. behandeling 86. oorzaken 86. verschijnselen 86. Bevriezing 62—64. behandeling 63. verschijnselen 63. wonden door 64. Bewusteloosheid 43, 44. behandeling 43, 44. oorzaak 43. verschijnselen 43. vervoer 151—153.
Bezwijming 40—42. Bij (steek van —) 85. Bijtende vergiften 82, 84. behandeling 83. verschijnselen 82, 83. Bindvlieszak 32. Bindweefsel 3. Binnenenkelslagader 18. Blaas 27. Blaasbloeding 116. Blaren 65, 66, 78, 98. Blauwzuurvergiftiging 79. Bliksem (getroffen door —) 70, 71. Blinde darm 25, 26. Bloed 2, 12, 18. Bloedbraken (zie maagbloeding 115, 116). Bloedbuil 117. Bloedingen 104—116. aderlijke 112—113. bloeding uit haarvaten 104, 113. inwendige bloedingen 90, 113—116. slagaderlijke bloeding 104—112. uitwendige b'oedingen 104—113. Bloedkorst 90, 92. Bloedlichaampjes 12. Bloedsomloop 12—18. Bloedspuwing (zie longbloeding) 115. Bloedstelpende middelen 113. Bloedstolsel (—koek) 13. Bloeduitstorting in hersenen en sche delholte 86. 87. Bloedvaten 2, 12, 13, 27. Plaat III. Bloedvergiftiging 91, 92. B'oedv'oeistof fgele —) 12. Borstbeen 7, Plaat I. Borstholte 7. Borstkas 6, 7, 19. Borstverband 137. Borstvlies 20. Borstwervels Plaat I. Bovenarm 8. Bovenarmbreuk (spalkverband) 126. Bovenbeen 8. Bovenkaak 5, 6. Bovenste holle ader Plaat III, 15. Brancards 155—161. Brandwonden 64—66, 98. Buikholte (bloeding in of bij —) 7, 116. Buikvlies 26. Buikvliesontstekin^ 26.
c. Cellen 1. Commando's voor vervoer 154.
167
D. Darmen 13, 16, 23—25, 26. Darmsap 24. Dasverbanden 134, 139. Desinfecterende stof 93. Dijader 18, Plaat II, III. Dijbeen 8, Plaat I. Dijbeenbreuk (spalkverband) 127, 128. Dijslagader 18, Plaat II, III. Dijslagader (bloeding der —) 111. Dikke darm 25, 26. Doek (driekante —) 133—141. Dollehondsbeet 85. Doordringende wonden 90. Doornuitsteeksel 6. Doorsnede van de huid 27. Draagbaar 155—158. Draagdoek v. d. arm 137. Draagverband (smal — voor de arm) 140. Dreg 57. Dreigende stikking 60. Drenkeling 55—59. bij bewustzijn 56. zonder bewustzijn 56—59. Driekante doek 133—141. Drukverband 142. Dunne darm 23—25.
E. Eenheidsbrancard 155. Eerste rib Plaat I. Eiwitwater 81. Electrische stromen (ongelukken door —1 66—73. behandeling 71—72. verschijnselen 72—73. Ellebooggewricht 8. E'lleboogverband 141. Ellepiip 8, 10, Plaat I. Endeldarm 25, 26. Etteringsbacteriën 91. Ettering v. e wond 91. Etterkoorts 92.
F. Fijt (aan een vinger) 91. Filterbus 77. Flauwte 40—42. behandeling 41.
Geraamte 3—9, Plaat I. Geslachtsorganen 3, 116. Gewrichten 5. Gewrichtsbanden 5. Gewrichtsbeurs 5. Gewrichtsholte 5. Gewrichtskom 5. Gewrichtskop 5. Gewrichtsslijm 5. Gezichtszenuw 32. Glasvocht 31, 32. Grote hersenen 29. Grote lichaamsslagader 15,
Plaat
III
H. Haarvaten 14. Haarvatenbloeding 104, 113. behandeling 113. kenmerken 104. Halsader 18, Plaat III. Halsslagader 17, Plaat II, III. Halsslagaderbloeding 111. Halswervels 6, 20, Plaat I. Hand 8, 10. Handverband 138—141. Handwortel Plaat I. Harde oogrok 30. Hart 13—15. Hartkleppen 15. Hartmassage 53, 54. Hartwand 15. Hartzakje 19. Haspel 58. Hasselt (methode v. Van —) 52, 53. Heiligbeen 29, Plaat I. Hersenbloeding 87. Hersenen 3, 28. Hersenkas 5. Hersenschudding 86, 87. behandeling 87. oorzaak 86. verschijnselen 87. Heupbeen Plaat I. HeuDgewricht 8. Heupverband 137. Hoofddoek 134—136. Hoofd'kruin)verband 139. Hoofdwond 38. 111. Hoornvlies 30, 31, 32. Huid 3, 27, 28. Huid (vreemde voorwerpen in) 102, 103. Huidsmeerkliertjes 27, 28. Huidverbranding 64—66. Huig 18, 20, 23.
G.
L
Gal 24. Galblaas 24, 25. Galbuis 25. Gasmasker 77. Gehoororgaan 5, 32. Generatorgassen (vergiftiging door —) 74.
Inademing 20—22. Industriegassen (vergiftiging door —) 75 Infectiekiemen 91. Inwendige bloedingen 90, 113—116 Inwendige kneuzing 123.
168
J. Jodiumtinctuur 93, 94. Jukbeen 6.
Longkwabben 25. Longslagader 15, 16, Plaat III. Loogvergiftiging 83. Luchtpijp 19, 25.
K. Kaakslagader 17, Plaat II. III. Kalk (ongebluste — in het oog) 101. Keel (vreemd voorwerp in —) 60, 61, 102.
Keelholte 18, 20. Kiezen 23. Kinverband 140, 141. Kleefpleisterverband 96, 97. Kleine hersenen 29. Kneuzing 89, 117, 118, 122, 123. behandeling 122, 123. verschijnselen 118. Kneuzing (inwendige —) 117, 118. Knevelverband 107, 108. Kniegewricht 8. Knieschijf 8, Plaat I, II. Knieschijfbreuk 128. Knieverband 141. Knoop (slechte en goede of platte —) 136. Kolendampvergiftiging 74. Kooloxvde 74. 75. 77. 79. Koolzuurvergiftiging 74, 75. Koordverbandje (steriel —) 96. Kootjes 8, Plaat I. Kootjes v. d. tenen Plaat I. Kopersulfaat 81. Koud vuur 63. Koudwaterkuur 16. Kraakbeen 4, 5. Kruinverband 139. Kuitbeen 8, Plaat I. Kunstmatige ademhaling 45—52. methode v. Hasselt 52—53. ,, Laborde 45—47. If ,, ,, Silvester 47—49. „ Schafer 49—52.
M. Maag 23, 25. Maaghevel 81. Maagbloeding 115. Maagsap 24. Massage v. h. hart 53, 54. Middelhandsbeenderen Plaat I. Middelvoetsbeenderen Plaat I. Middenrif 7, 18, 19. Mijngasvergiftiging 73, 74. Milt 25, 26. Miltvuur 92. Mondholte 5, 23. Mooij (raderbaar De —) 162. Mooij (ziekenraam De —) 155, 158, 160. Mosterdgas 75, 78. Mosterdwater 81. •
N. Narcose 98. Natuurgenezing 90. Nekbreken 7. Net 26. Netvlies 32. Neus 18, 32. Neus (vreemde lichamen in / 102. Neusbeen 6. Neusbloeding 114, 115. Neusholten 5. Neusschelpen 18, 20. Nierbloeding 116. Nieren 3, 26, 27, Plaat III. Niet-bijtende vergiften 80—82. Noodbrancard 159—161. Norit 81. O.
L. Laborde (handgreep van —) 45—47. Ledematen 8. Lederhuid 27. Lendenwervels Plaat I. Lens v. h. oog 31, 32. Lever, 16, 24, 25. Leveraderen 15. 16. Lichaamsslagader 14, 15, Plaat III. Lichtgasvergiftiging 74, 76, 77. Lijkevlekken 39. Lijkstijfheid 39. Linker kamer 15. Plaat III. linker voorkamer 15, Plaat III. Lip(bloeding) 112. Littekenvorming 90, 91. Longaderen 15. Longbloeding 115. Longblaasjes 20—21. Longen 18—22.
Omsnoerend verband 106, 107. Onderarm 8. Onderarmbreuk (spalkverband) 126, 127. Onderbeen 8. Onderbeenbreuk (spalkverband) 128. Onderhuids bindweefsel 27. Onderkaak 5, 6. Onderkaak (naar voren brengen van de —) 46, 47. Onderste holle ader 15, 16, Plaat III. Ongebluste kalk i. h. oog 101. Ontlasting 3. Ontsteking v. e. wond 91, 92. Ontwrichting 9, 89, 117, 118, 119, 123. behandeling 124. verschijnselen 118. Onwillekeurige spieren 9. Oog 30—32. Oog (vreemde voorw. in het —) 99, 100. Oogbol 30.
169
Oogbindvlies 31. Oogharen 31, 32. Oogkassen 5, 32. Oogleden 31, 32. (omslaan v. h. bovenste ooglid) 100. Oogspier 32. Oogverband 139, 140. Oogverbrandingen 101. Oogverwondingen 99—102. Oor 32. (vreemde lich. in het —) 102. Oorbloeding 115. Oorlogsgassen (vergiftiging door —) 74. Open beenbreuk 121. Open breuk 125, 126. Ophanging 60. Opperarmbeen 8, 10, Plaat I. Opperhuid 27. Oppervlakkige kneuzing 122, 123. Optillen v. e. bewusteloze 152. Organen 3.
P. Pezen 11, 12. Phosphorvergiftiging 81. * Phosgeen 74. Plaat I (geraamtel. Plaat II (spieren). Plaat III (hart en bloedvaten). Plaat IV (zenuwstelsel). Platte knoop 134, 136. Pols (voelen v. d. —) 16. Polsgewricht 8. Polsslagader 18, Plaat II, III. Poortader 15, 26. Pupil 31, 32.
R. Raderbaar de Mooy 162. Rechterkamer 15. Plaat III. Rechter voorkamer 15, Plaat III. Reddinghaak 56. Reddingladder 57. Redding van drenkelingen 56. Regenboogvlies 30, 32. Reuk (zintuig v. d. —) 32. Ribben 7, Plaat I. Ring (te nauwe —) 103. Romp 6. Ruggegraat 6. Ruggemerg 3, 6, 28, 29. Rugverband 138.
S. Schaambeen Plaat I. Schafer (methode van —) 49, 52. Schedel 5, 6. Schedplbreuk 115. Schedelholte 5. Schedelholte (bloeding in —) 87, 115. Schedelverband 136. Scheenbeen 8, Plaat I. Schema v. d. bloedsomloop 15.
170
Schijndood 44—47. behandeling 45—47. oorzaken 44, 45. verschijnselen 45. Schok 42, 43. Schouderblad 8. 10, Plaat I. Schoudergewricht 8. Schoudergordel 8. Schouderverband 136, 137. Silvester (methode van —) 47—49. Skelet 3. Slaapbeen 6. Slaapslagader 17, Plaat II, III. Slaapslagader (bloeding van —) 112. Slagaderen 13—18. Slagaderlijk bloed 16. Slagaderlijke bloeding 104. Slangebeet 85. Sleutelbeen 8, 10, Plaat I, II en III. Sleutelbeenbreuk 127, 137. Sleutelbeenslagader Plaat I, II en III. Sleutelbeenslagader (bloeding uit —) 110.
Slijmvlies 27. Slokdarm, 19, 23. Snelverband 92—94. Spaakbeen 8, 10, Plaat I. Spalken 124—127. Spalkverbanden 125—128. Spataderen 104, 106. Speekselklieren 23. Spieren 1, 9—12, Plaat II. Spijsverteringsorganen 2, 23—26. Steek door bij of wesp 85. Stembanden 19. Steriel verband 92—94. (snelverband). Steriel koordverbandje 96. Stijfkramp 92. Stikking (dreigende — door een vreemd voorwerp) 60, 61. Stoom (verbranding door —) 98. Stoornissen in alg. toestand 38—40. Stroommerktekens 70. Strotslagader 17. Strottenhoofd 19, 25. Strotklepje 19. Stuitbeen 29.
T. Tand (2e wervel—) 6, 7. Tanden 23. Teenkootjes 8, Plaat I. Teenslagader 18. Tegengiften 83, 84. Tetanus 92. Toevallen 87, 88. Tong 23. (vasthouden van de —) 46, 47. Traangassen 78. Traankanaal 32. Traank'ieren 31. Trommelvlies 32. Twaalfvingerige darm 23, 25. Tweehoofdige armspier 10.
u. Uitademing 21, 22. Uitlaatgassen (vergiftging door —) 74. Uittrekken van een jas i31. Uittrekken van een schoen 132. Uitwendige bloedingen 105—113. Uitwendige gehoorgang 32. Urine 3, 27.
V. Vallende ziekte 87, 88. Vasthouden v. d. tong 46, 47. Verband (steriel snel—) 92—94. Verband (steriel koord—) 96. Verband (kleefpleister—) 96, 97. Verbanden 125—128, 133—142. dasverbanden 141, 142. drukverband 142. met driekante doek 133—142. ,, gespleten driek. doek 139-141. ,, uit elkaar gevouwen doek 136. spalkverband 125—128. met zwachtels 141. omsnoerend verband 106, 107. Verbandleer 131—142. Verbranding 64—66. behandeling 65. verschijnselen 65. Verdovende vergiften 80, 81. Verdrinking 55—59. hulpverlening 56—59. verschijnselen 56. Vergiften 79—84. Vergiften (bijtende —) 82—84. Vergiften (niet bijtende —) 80—82. Vergiften (verdovende —) 80, 81. Vergiftigde wonden 84, 85, 91, 92, 93. door dolle hondsbeet 85. door slangebeet 85. door steek van bij of wesp 85. Vergiftigingen 73—85. door gassen, dampen etc. 76, 77. door inademing 73—76. door vergift of kwaadaardig vuil in wonden 84, 85. door vergiften oplosbaar in alcohol, aether of vetten 85. vacuit maagdarmkanaal 79—84. Verhemelte 18. Verkoling 65. Verlengde merg 7, 29. Verstikking 44, 60, 61. Verstuiking 9, 89, 117, 118, 123. behandeling 123. verschijnselen 118. Vervoer van een gekwetste 143—163. door één persoon 144—147. door twee personen 147—151, door drie personen 151—153. over korte afstand zonder bran card 144. per brancard 155—161. v. e. bewusteloze door 2 pers. 150—151.
v. e. niet bewusteloze door 2 pers. 147—149. Vervoercommando's 154, 155. Verwijdering v. h. ingedrongen water uit maag en longen 59. Vetweefye! i. Yxngeikootjes 8, Plaat I. Vingers agader 18. Vingerverband 141. Voedsel 1, 23. Voet 8. Voetgewricht 8. Voetverband 138, 139. Voetwortel Plaat I. Voorhoofdsbeen 6. Voortplantingsorganen 3. Vreemde voorw. in het oog 99, 100. Vreemde lich. in oor, neus, keel of huid 60, 102, 103. Vrouwelijke geslachtsorganen (bloeding uit —) 116.
w. Wandbeen 6. Wangbloeding 112. Warmte 2. Warmte (door — bevangen zijn) 62. behandeling 62. verschijnselen 62. Warmtestuwing 61. Water (verbranding door warm —) 98. Weefsels 1. Wenkbrauw 31. Wervelbreuk 128. Wervelkanaal 6, 28. Wervelkolom 6. Wespesteek 85. Willekeurige spieren 9. Witkalk (gewone — in het oog) 101. Wonden 9, 89—103. behandeling 90, 93 e.v. brandwonden 64—66, 98. der ogen 101. door bevriezing 62—64, 98, 99. door bijtende stoffen 82—84, 98, 99. doordringende wonden 90. door electr. stroom 70—73, 97, 98. oorzaken 89, 90. verontreinigde en vergiftige won den 85. 86, 91, 92, 93. verschijnselen 90. Wondroos 91, 92. Wondziekten 91, 92. Worging 60. Wormvormig aanhangsel 25.
z. Zenuwdraden 29. Zenuwen 27—29. Zenuwstelsel 3. 28—30. Zenuwtoeval 87. Ziekenautomobiel 162. Ziekenraam de Mooy 155—158, 160.
171
Ziekenraambrancard v. h. Roode Kruis 157. Zintuigen 3, 30—32. Zintuigzenuwen 3. Zitbeen Plaat I. Zonnesteek 61, 62. behandeling 62. verschijnselen 62.
172
Zuurstof-koolzuurcylinders 79. Zuurstofreddingsapparaten 78. Zuurvergiftiging 83. Zwachtelverbanden 141, 142. Zwavelwaterstofvergiftiging 74, 75, 77. Zweetkliertjes 27, 28.
•
'— I '
Y> * >5 f" -4r"
'
Jl
' | '
• •
* *
•
.
'5: "31r "3Air
.
: .
.'•
.
••.. BIBLIOTHEEK VRIJE UNIVERSITEIT
3 0000 00589 6174