---
-
--
-
---=--- -
--
---
Elektrische en magnetische velden
-
-
.
-
-
.
-
~
-
-
------
- - -
Elektrische en magnetische velden door ir. A. Henderson
Delftse Uitgevers Maatschappij - 1988
-
CIP-Gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Henderson, A. Elektrische en magnetische velden / A. Henderson. - Delft: Vereniging voor Studie- en Studentenbelangen te Delft: Delftse U.M. - lll. Met lit. opg. ISBN 90-6562-027-3 SISO 535 UDC 537 Trefw.: elektriciteit / magnetisme.
© VSSD 1988 Eerste druk 1983 Tweede druk 1988 Delftse Uitgevers Maatschappij b.v. P.O. Box 2851, 2601 CW Delft, The Netherlands Tel. 015-123725 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieên, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the publisher. ISBN 90 6562 027 3
-
..........
-
-
---------------
--
-_.~-
5
Voorwoord In dit boek wordt de theorie van de elektrische en magnetische velden voor technici behandeld; daarbij wordt naast de noodzakelijke formules ook aandacht gegeven aan de ontwikkeling van het fysische inzicht. In een inleidend hoofdstuk wordt een beknopt overzicht gegeven van de vectoralgebra. Daarna volgen de elektrostatica, de elektrische stromen en magnetische velden en vervolgens de wetten van Maxwell in integraalvorm. Daarbij komen ook de voor de netwerktheorie noodzakelijke wetten van Kirchhoff naar voren. Tenslotte volgen de wetten in differentiaalvorm, waarbij tevens wordt ingegaan op de beginselen van de vector-analyse en een rekenvoorbeeld van golven. Er is een aantal vraagstukken met een antwoordlijst opgenomen. Ik dank ir. W. Buijze voor zijn opbouwende kritiek. Zomer 1983 A. Henderson
Voorwoord bij de tweede druk De tekst is hier en daar wat aangevuld, er zijn enkele fouten hersteld en er zijn verscheidene vraagstukken toegevoegd. Voorjaar 1988 A. Henderson
6
Inhoud F orm ule-overzich t
8
Symboliek
9
O. OVERZICHT VAN DE VECTORALGEBRA 1. ELEKTROSTATICA 1. Lading, veld en kracht 2. Ladingsdichtheid 3. Fluxdichtheid 4. Het theorema van Gauss 5. Polarisatie 6. Influentie 7. Spanning en potentiaal 8. Geleiders 9. De elektroscoop 10. Capaciteit 11. Breking van veldlijnen 12. De energie van het elektrostatische veld 13. De elektrische dipool 2. ELEKTRISCHE STROMEN EN MAGNETISME 1. Elektrische stroom. De stroom wet van Kirchhoff 2. De condensator als netwerkelement 3. De wet van Ohm 4. Bewegende lading 5. Krachten tussen stromen 6. Fluxdichtheid 7. Het hall-effect 8. De regel van Ampère 9. Magnetische flux 10. De spoel in vacuüm 11. De inductiewet van Faraday 12. De spoel als netwerkelement 13. De spanningswet van Kirchhoff 14. De permanente magneet 15. De magnetische dipool 16. Diamagnetisme 17. Paramagnetisme 18. Ferromagnetisme 19. De energie van het magnetische veld 20. De formule van Hopkinson 21. Het skin-effcct 22. De wetten van Maxwell
11 14
16 17 18 20 21 22
28 29 31 34 35 37 40 42 42 43 45
46
47 48 52 53 56 57 59 60 60 62 63 63 65 66 67 68
-
- -
---~
-
-
---
--
----~---
----
7
3. DE DIFFERENTIAALVORM VAN DE WETTEN 1. Inleiding 2. Nab1a, divergentie en gradiënt 3. Rotatie
71
4. ELEKTROMAGNETISCHE GOLVEN 1. Inleiding 2. Rekenvoorbeeld 3. De vector van Poynting
74 74 77
5. VRAAGSTUKKEN
79
6. ANTWOORDEN
99
69 69
7. LITERATUUR
103
INDEX
104
8
Formule-overzicht Magneti..<:me
Elektriciteit
dH=IdlxR
41tR3
dF = Idl x B
F=QE
H-~
- 41tIlR~
dF = dQv x B
F = cl>H
Q = JIJ pd(vol) Q = IJ adA Q=J MI B =IlH
D=EE E
= EoEr
11 = Ilollr
1fo- D·n dA ~ Q
lfïEidA= 0
IJ D·n dA = 'I'
IJ B·n dA = cl>
B
UAB =
JE'dl
V=...sL 41tER
_ EA C- d
L=
Dn en El zijn continu
Bn en Hl zijn continu
w=lDE
w=ï BH
p=QI
m: =!l1Aïï
T=pxE
T=mxH
Iln2A I
1
2
i = JJY.ïïdA J
=yE
u
=Ri
(AW) = Rmcl>
R=_l yA
.
1=
du C Tt
J=pv idl=vdq De wetten van Maxwell:
f Hdl = i + ~ ff D·n dA f Edl = - ~ IJ B·n dA
~
------
- -
-,
~
--
----
~
9
Symboliek Aantal ampère-windingen Aantal windingen
(AW) n
Absolute permeabiliteit Absolute permittiviteit Afstand Ampèrewindingen Arbeid Capaciteit Dipoolmoment (elektrisch) Elektrische flux Elektrische flux dichtheid Elektrische veldsterkte Energie Energiedichtheid Hoek Inductiespanning Koppel Kracht Lading Lineieke ladingsdichtheid Magnetisatie Magnetische flux Magnetische flux dichtheid Magnetisch moment Magnetische veldsterkte Magnetische weerstand Massa Normaal Oppervlakte Oppervlakteladingsdichtheid Polarisatie Poolsterkte Potentiaal Relatieve permeabiliteit Relatieve permittiviteit Ruim teladingsdich theid Snelheid Soortelijke geleiding Spanning Straal Stroom Stroomdichtheid Tijd Volume Zelfinductie
Po
eenheid A
EO
a, /, r, s, x, y, z (AW) W C p
'Ir D
E W w a,(3, e T F Q, q À
M
B
m H
Rm m n A a P V
r
Vs/Am As/Vm m A J F = As/V Cm = Asm C= As C/m 2 = As/m 2 Vlm J J/m 3 rad V Nm N C Cim A/m Vs 2 Vs/m Vsm A/m A/Vs kg m2 2 C/m 2 C/m Vs V
Pr Er
p
v
r U, u R, r I, i J T, t vol L
C/m 3 mis A/Vm V m A A/m2 s m3 H = Vs/A
,.....
~
- -- -
-
----
-
-
---~
-~-
--
- - -- - -
---
-
-
-
-
-
-
11
O. Overzicht van de vectoralgebra Een scalar heeft alleen een grootte. Voorbeeld : de temperatuur T. Een vector heeft een grootte en een richting. Voorbeeld: kracht, snelheid. Een sc al ar geven we aan zonder streepje, bijvoorbeeld de energie W, een vector geven we aan met een streepje boven het symbool, bijvoorbeeld de kracht F3· Beide grootheden kunnen functies zijn van de plaats in de ruimte en van de tijd: W = W(x,y,z,t)
(0.1)
F = F(x,y ,z, t)
(0.2)
Een veld is een vectorfunctie in de ruimte . Scalars mogen numeriek worden opgeteld, bijvoorbeeld Wj = 22 en W2 uit volgt Wj + W2 = 36. Vectoren moeten vectorisch worden opgeteld, zie figuur 0.1.
= 14 ; hier-
F1 (b)
(a) Fig. 0.1.
We schrijven (0.3) In figuur O.l.a is de parallellogram-constructie uitgevoerd, in figuur O.l.b hebben
we de 'kop-aan-staart' constructie. Een vector in een loodrecht assenkruis wordt aangegeven met zijn ontbondenen in de X-, y- en z-richting, zie figuur 0.2. y
----~7J
I ./
o
x
,-
_v z Fig. 0.2.
--
F
.,.....
x
12 We schrijven (OA)
de x-as over 90° De assen worden rechtscyclisch gekozen , dat wil zeggen: als we van de z-as. richting de g bewegin schroef draaien naar de y-as, geeft de rechtse I en die heet y-as de langs die I, we De eenheid svector langs de x-as noemen langs de z-as heet k. schrijven : Is R een vector met zijn voet in de oorspro ng, dan kunnen we dus
R = xl +
yI + zk.
(0.5)
De lengte van een vector geven we aan zonder streepje , dus
IRI
(0.6)
= R.
Het inwendige produc t of scalar-product van de vectore n als ä·i) = axb x + ayb y + azb z.
a en i) is gedefinieerd (0.7)
We spreken dit uit als a in b, of a scalair b. Het blijkt, dat geldt
ä·i)
(0.8)
= abcos.,o,
t is dus een waarin .,0 de hoek is tussen de vectore n ä en b. Het inwendige produc scalar! Als 1 i) dan is a·i) = O. determi nant: Het Uitwendige produc t van twee vectore n definiër en we met een
a
axb =
i
j
k
ax
ay
az
bx
by
bz
(0.9)
e. De termen Uitgeschreven levert dit zes termen, drie positieve en drie negatiev van links gaande , factoren drie van n schrijve vinden we door het produc t op te van rechts ns vervolge en termen e positiev de boven naar rechts beneden , dat zijn termen. e negatiev de boven naar links beneden , dat zijn en de derde De eerste positieve term is Iayb z' de tweede positieve term is Iazb x
ka x b y .
De negatieve termen zijn ka yb x ' Ja xb z' en IaZb y . We vinden zodoen de
b. Men kan afWe spreken dit uitwend ige produc t uit als a uit b of als a maal leiden: (0.10) axi) = nabsin.,o. Hierin is
n de .normaal (dat is:
de loodrec hte vector) met lengte 1 op het vlak
~~-
-- --
--
-
-
-
-
-
- -----
-
-
-
--
13
door
a en b; de richting van Ïi. vinden we door a naar b te draaien over de hoek a en b. De rechtse schroefbeweging geeft de richting
van n. Het uitwendige product is dus een vector!
a
Als en b parallel zijn is axb = 0 (nulvector). Als a en b loodrecht op elkaar staan, is axb = nab. Dus is Ix] = ië en lxI = ö. Een vector loodrecht op het tekenvlak naar achteren gericht, kan worden aangegeven met ® en naar voren gericht met 0.
14
1. Elektrostatica 1.1. Lading, veld en kracht Materie bestaat uit moleculen. Deze bestaan weer uit atomen. Vaak bestaan de moleculen uit verscheidene atomen, bijvoorbeeld water, H20, bestaande uit twee atomen waterstof en één atoom zuurstof per molecuul. Vaak ook bestaan de moleculen uit gelijke atomen, bijvoorbeeld zuurstof, 2 , of koper, Cu. De atomen (er zijn er meer dan 100 verschillende) hebben een diameter van de grootteorde van 10-lOm. Een atoom heeft een positieve kern waaromheen elektronen cirkelen (elektronenwolk). Het elektron heeft een negatieve lading:
°
De eenheid van lading is 1 coulomb (1 C). Qe is de kleinst mogelijke lading. Elke lading blijkt een geheel veelvoud van Qe te zijn. Beschouwt men de differentiaal dQ van een lading, dan behoort dit wiskundig gezien oneindig klein te zijn. Dat is dus niet het geval. Men zegt dat lading is gekwantiseerd. Omdat de beschouwde ladingen echter vele malen groter zijn dan de lading van een elektron, kan men toch dQ hanteren. Een atoom met een teveel of een tekort aan één of meer elektronen heet een ion. In een geleider (bijvoorbeeld Ag, Cu, Fe, Zn) zijn veel vrije elektronen, dat zijn elektronen, die niet gebonden zijn aan een atoom . Deze vrije elektronen bewegen met zeer grote snelheid (tot 10 6 mis) kris-kras door de geleider. Een vrijgekomen elektron laat een lege plaats achter in het atoom (positief gat) en men kan zich voorstellen, dat er gelijktijdig snel bewegende positieve vrije ladingen in een geleider zijn. Verwijdert men elektronen uit een geleider, dan is er een overschot aan positieve ladingen. In een isolator (glas, porcelein, rubber, plastics) zijn geen vrije ladingen aanwezig. Men kan wel plaatselijk een positieve of negatieve lading toevoeren. Een halfgeleider (Ge, Si) tenslotte heeft wel vrije ladingen, maar hun aantal is veel kleiner dan in een geleider. Door wrijven kan men op geleiders en isolatoren een lading aanbrengen (wrijvingsele ktriciteit). Een (elektrisch) geladen lichaam oefent op een ander geladen lichaam in vacuüm (op een bepaalde afstand) een kracht uit, coulomb-kracht of elektrostatische kracht genoemd:
R> o.
(l . l)
Dit is de wet van Coulomb. We nemen aan, dat de afmetingen van de lichamen met ladingen Ql en Q2 klein is t.O.V. hun onderlinge afstand R. De constante ke dient om de eenheden in het te gebruiken stelsel aan te passen. Wij gebruiken het gerationaliseerde giorgi-stelsel en dan geldt ke = 1/41T€o, waarin
-
-
--
---
-
-
-
-
-
-- - -
--
~--
15
€
1
(l.2)
-----
o - 367T" 10 9
Men noemt dit de absolute permittiviteit. De kracht is afstotend, als de ladingen gelijknamig zijn, d.w.z. beide positief of beide negatief, de kracht is aantrekkend, als de ladingen ongelijknamig zijn. De coulomb kracht lijkt op de gravitatiekracht tussen twee massa's
R> O. De gravitatiekracht is echter altijd aantrekkend. Formule (l.l) kan als een vectorformule worden geschreven, zie figuur 1.1. De kracht, die Q2 ondervindt van Ql is (1.3)
F E
R
Q Fig. 1.2.
Fig. 1.1.
De afstand werking tussen ladingen kan men beschrijven door rondom elke lading een (ruimtelijk) veld te denken, hier een elektrisch veld. Zijn de ladingen in rust, dan spreekt men van een elektrostatisch veld. De veldsterkte, veroorzaakt door de lading Q 1 ter plaatse van Q2 is
Algemeen
R>O. Zie figuur 1.2. Er ontstaat zodoende
F = El Q2.
(lA)
Algemeen
F= EQ. Q is de lading in het veld E. Veldstrekte en kracht zijn beide functies van de plaats, dus
(1.5)
16 E = Ë(x,y,z) F = F(x,y,z). Een puntlading is een lading, geconcentreerd in een lichaam zonder afmetingen. De eenheidslading is een puntlading van + 1 C. Een veldlijn is een lijn, waarvan in ieder punt de raaklijn samenvalt met de veldvector E. In figuur 1.3 zijn enkele veldlijnen getekend rondom een puntlading Q .
Fig. 1.3.
1.2_ Ladingsdichtheid De ruimte-Iadingsdichtheid in een punt is de lading per volume-eenheid : dQ P = d(vol) .
(1.6)
De eenheid is C/m 3 • p is een functie van de plaats in de ruimte. Is p constant, dan spreekt men van een homogene ladingsverdeling. De lading binnen een volume kan men door integratie vinden:
Q = fffpd(vol) .
( l. 7)
voorbeeld 1.1 In een rechthoekig blok met ribben 4, 5 en 7 cm is de ladingsdichtheid 0,2 C/ m 3 . Bepaal de totale lading. Oplossing: Omdat we een homogene ladingsverdeling hebben, behoeven we niet te integreren. We vinden Q = p(vol) = 0,2-4-5-7-10- 6 = 28-1O- 6 C '" 28J.1C.
voorbeeld 1.2 In een bol met straal R = 2 cm is de ladingsdichtheid p = 6r, waarin r de afstand tot het middelpunt is. Bepaal de totale lading in de bol. Oplossing: We brengen binnen de bol een bolschil aan met straal r en wanddikte dr, zie figuur 1.4.
17
Fig. 1.4.
De lading in die bolschil is dQ = 41Tr 2 • dr' p de bol is dus: Q
=
f ff pd(vol)
R
= 241T
f r 3 dr o
=
=
241Tr 3 dr. De totale lading binnen
61TR4 = 961T'1O- 8 C.
Vaak bevindt de lading zich op een oppervlak. Men heeft dan te maken met de oppervlakte-ladingsdichtheid a. Er geldt a = dQ dA
(1.8)
D~ eenheid is C/m 2•
In een geladen geleider bijvoorbeeld zullen de vrije ladingen elkaar afstoten, zodat de gehele lading zich op het buitenste oppervlak bevindt. Een enkele maal is de lading op een lijn geconcentreerd. Men spreekt dan van de lineieke ladingsdichtheid À met À = dQ
(1.9)
dl
De eenheid is CIm.
1.3. Fluxdichtheid We voeren nu de elektrische fluxdichtheid D in. Dit is een fictieve, niet rechtstreeks meetbare vectorgrootheid. Er geldt (1.10)
€r hangt af van de materie, waarin het elektrische veld zich bevindt. €o is de absolute permittiviteit, €r is de relatieve permittiviteit. Hieronder volgt voor enkele stoffen de waarde van er' glas porcelein transformator-olie lucht
7 tot 8
6 2
water
78
alcohol geleiders
24
1,006
We merken op: €r ~ 1. Voor vacuum is €r = 1. Een isolator noemt men ook wel een diëlektricum.
18 De waarde van Er hangt soms af van de samenstellende componenten (zoals bij glas) en soms van de richting van het elektrische veld. We gaan hier niet op in. We schrijven E=EOEr'
(1.11)
TI = eE
(1.12)
TI = EoE + P.
(1.13)
dus
ofwel
P heet polarisatie-vector. Het blijkt dat ook bij aanwezigheid van materie de kracht evenredig is met de elektrische veldsterkte, zodat in formule (13) in plaats van Eo algemeen E = Eo Er moet worden gebruikt.
1.4. Het theorema van Gauss We voerden in paragraaf 1.1 de veldsterkte E in, veroorzaakt door een lading Q. De sterkte van het veld is E = Q/4nER 2 , waaruit volgt D = Q/4nR 2 • De noemer van deze uitdrukking is juist de oppervlakte van de bol met straal R door het beschouwde punt met Q in het middelpunt. We kunnen daarom schrijven: fDdA '= Q. Het teken ~ staat voor gesloten oppervlakte-integraal. Dat oppervlak is in ons geval bolvormig. Men kan afleiden, dat ook voor willekeurige gesloten oppervlakken en willekeurige ladingsverdeling deze formule geldig blijft, mits D vervangen wordt door D'n:
~D'ndA =
Q.
(1.14a)
Fig. 1.5.
Stel: in punt P is de elektrische fluxdichtheid D. We bepalen van deze vector de ontbondene langs de normaal, dat is de loodlijn op het oppervlak, in het punt P. De vector langs de normaal met lengte I noemen we de normaalvector ïï.
~
-
--
-
- - - - - - - - - -
19 Die ontbondene is dus (1.14b)
Integreren (sommeren) we het produkt Don:dA over het gehele oppervlak, dan is het resultaat de omvatte lading. Daarbij dienen we een naar buiten wijzende vector Dn als positief in rekening te brengen. Deze formule stelt ons in staat de veldsterkte te berekenen, die wordt opgewekt door ladingen. We merken allereerst op, dat de eenheid van de elektrische fluxdichtheid volgens (1 .14) 1 C/m 2 is. We berekenen opnieuw de fluxdichtheid , veroorzaakt door een positieve puntlading Q, maar nu met het theorema van Gauss, zie figuur 1.6.
Fig. 1.6. Beschouw een bol met straal R met Q in het middelpunt. De veldsterkte (en dus ook de fluxdichtheid) is loodrecht op dit boloppervlak. Deze vectoren zijn dus tevens de ontbondenen langs de normaal. Uit symmetrie-overwegingen is D constant op dit oppervlak. We vinden zodoende uit het theorema van Gauss: dus
D = Q/4rrR 2
met R > 0,
zodat
QE-- 4rr€R 2
,
R> 0,
hetgeen overeenkomt met de vroeger gevonden uitdrukking. In de literatuur komt men wel eens tegen het begrip elektrische flux 'I' door
een open oppervlak. De formule is
'1'= ffITon:dA
(1.15)
Voor het bepalen van de veldsterkte in een bepaald punt, veroorzaakt door twee puntladingen, zou men in principe rechtstreeks gebruik kunnen maken van het theorema van Gauss : kies een oppervlak dat beide ladingen omvat en dat ' door het beschouwde punt gaat. De berekening is nu echter uitermate moeilijk, omdat we geen gebruik kunnen maken van de symmetrie. Het verband tussen Q en E is lineair. We kunnen dan gebruik maken van superpositie, dat wil zeggen: we bepalen eerst de veldsterkte, opgewekt door de afzonderlijke ladingen en tellen daarna de resultaten (vectorieel!) op.
~~--~-' =-
20
In figuur 1.7 zijn twee positieve ladingen getekend. We bepalen in punt P de veldsterkte El' die alleen QI opwekt. Vervolgens bepalen we E2' die door Q2 alleen wordt veroorzaakt . De resultante van El en E 2 geeft de veldsterkte E in punt P. Door de constructie in veel punten uit te voeren kunnen we het veldlijnenbeeld vinden. E
_ /' ---//E E2~ ....... .....
.,/
...........
1
--
.......
Fig. 1.7.
.......... Q2
In figuur 1.8 is het veldlijnen beeld van twee gelijke doch tegengestelde ladingen getekend. Merk op, dat alle veldlijnen beginnen in de positieve lading en eindigen in de negatieve.
+Q
Fig. 1.8.
1.5. Polarisatie Brengen we een isolator in een elektrisch veld, dan zullen de banen van de elektronen, die om de kernen van de atomen cirkelen, enigszins veranderen. De atomen gaan zich als dipolen gedragen, dat wil zeggen: als twee gelijke doch tegengestelde ladingen op geringe afstand van elkaar. Binnen in het materiaal heffen de positieve en negatieve ladingen elkaar op, aan de eindvlakken echter ontstaan oppervlakte-ladingen (ook wel poisson- of polarisatie-ladingen genoemd), zie figuur 1.9. ~E
]=:; Fig. 1.9.
E --------------~~~
Deze oppervlakte-ladingen veroorzaken binnen in het materiaal een elektrisch veld dat tegengesteld is aan het oorspronkelijke veld. Voor eenvoudige situaties kunnen we met het theorema van Gauss deze veld-
21
sterkte-verandering berekenen. Als voorbeeld kiezen we een puntlading met daar omheen een bolschil van isolerend materiaal, zie figuur 1.10.
Fig. 1.10.
De polarisatie-lading is met behulp van plussen en minnen aangegeven. Als de elektrische fluxdichtheid ter plaatse van het gestippelde oppervlak D is (ten gevolge van de rotatie-symmetrie is D in elk punt van het gestippelde oppervlak gelijk), dan vinden we met het theorema van Gauss : Q D = 41TR z ,
De vector TI staat op elk punt loodrecht op het beschouwde oppervlak. De veldsterkte is E =
Q
( l.l6)
Z
41TEoErR
Is de bolschil niet aanwezig, dan is de veldsterkte op afstand R E - - Q -Z v - 41TE R
o
(de index v staat voor vacuum). We zien, dat E kleiner is dan Ev' omdat voor iedere stof
Er
groter is dan 1.
We wijzen er met nadruk op, dat bij het rechterlid van 0 . 14) de polarisatieladingen niet mogen worden opgeteld. Het invoeren van de grootheid D beschrijft reeds deze polarisatie-effecten. In het algemeen zal de polarisatielading verdwijnen, als de isolator uit het veld wordt genomen. Er zijn echter stoffen - vooral die, waarin van nature al dipooltjes aanwezig zijn (aanvankelijk ongeordend) - waarbij ook na het nul maken van de uitwendige veldsterkte de polarisatielading gedurende korte of langere tijd behouden blijft ; we hebben dan een elektreet (denk aan de naam magneet).
1.6. Influentie Brengen we een neutrale geleider in een elektrisch veld, dan bewegen vrije ladingen zich over de grootst mogelijke afstand, zie figuur LIL In de geleider is de veldsterkte nul (we hebben te maken met ladingen in rust). Onder invloed van het uitwendige veld zijn de vrije ladingen verschoven. We
22
:>oF:
Fig. 1.11.
noemen dit verschijnsel influentie. In tegenstelling tot de polarisatielading moet de influentielading wèl meegerekend worden in het rechterlid van (1.14). Als voorbeeld nemen we een puntlading Q, omgeven door een geleidende bolschil, zie figuur 1.12.
Fig. 1.12.
Met plussen en minnen is de geïnfluenceerde lading aangegeven. In de geleider is. de elektrische veldsterkte en dus ook de fluxdichtheid nul. Het linkerlid van het theorema van Gauss, toegepast op het gestippelde oppervlak levert op
zodat de omvatte lading .nul is. De influentielading is dus even groot als de puntlading Q, doch tegengesteld. Merk weer op, dat de veldlijnen beginnen op de positieve lading en eindigen op de negatieve (binnen de bolschil). Buiten de bolschil eindigen de veldlijnen in het oneindige.
1.7. Spanning en potentiaal De spanning UAB in volt (V) tussen de twee punten A en B is per definitie in grootte gelijk aan de arbeid in joule (1), die men moet verrichten om de eenheidslading van het punt B naar het punt A te brengen. We beschouwen twee punten A en B in het elektrische veld van een puntlading Q, zie figuur 1.13. We bewegen de eenheidslading van B naar A. Aangekomen in punt P schrijven we de arbeid op, die nodig is om langs de vector ds te gaan:
;-
23 dW = P·ds, daar
P =-E is dus dW = -Ë·ds.
(1.17)
Uit de definitie volgt:
dus B __
UAB = fE·ds
(1.18a)
A
(let op de indices en de grenzen). Als r B -* 00 dan vinden we 00
V A
=fE·ds A
(1.18b)
We vinden verder uit dW = F·ds: dW = Fdr.
" ...... , Q
......
"" \.
\
\
\
Fig. 1.13.
Het komt er dus op neer, dat de beweging langs cts wordt ontbonden in een beweging langs dr plus een beweging langs dl. Deze laatste beweging kost geen arbeid. Dus
U
AB
Q 1 I = - ( - --). 4m,o rA rB
(1.19)
24
Dit is een opmerkelijk resultaat. De spanning hangt blijkbaar niet af van de weg die we doorlopen . Alleen de eindpunten zijn van belang. Als we de stippellijn hadden gevolgd was het resultaat hetzelfde geweest. Dat houdt weer in, dat het doorlopen van een lus geen arbeid kost. We drukken dit uit met een kringintegraal: ( l. 20) anders geschreven
waarin El de langscomponent is van normaalcomponent.
E langs
de lijn, zie figuur 1.14 . En is de
Fig. 1.14.
We noemen een dergelijk veld een conserverend veld. Het elektrostatische veld is dus conserverend. Omdat elk elektrostatisch veld veroorzaakt wordt door puntladingen zullen de formules (l.l8), (1.19) en (1.20) algemeen geldig zijn. Liggen A en B dicht bij elkaar op een afstand ds, dan is de arbeid, nodig om 1 C van B naar A te brengen volgens (1.17): dW = -E°ds dus dU = - Eods. Hieruit volgt een andere (meer gebruikte) eenheid voor E, namelijk 1 Vlm . Daarmee ligt ook de eenheid voor EO vast. Met EO =
D
E 2
vinden we als eenheid voor
EO:
1 C/m = 1 ~ = 1 ~ Vlm Vrn Vm '
Bij het bewegen van de eenheidslading in een elektrisch veld verandert de potentiële energie van die lading. De potentiële energie is nul, als de lading oneindig ver weg is. Dit oneindig ver gelegen punt heeft dan, zoals we zeggen, de nulpotentiaal. Onder de potentiaal VA (in volt) in het punt A verstaan we (in grootte) de arbeid (in 1), nodig om de eenheidslading uit het punt met de nulpotentiaal naar A te brengen. We vinden met (1.19):
25
v
= -'- Q-
A
(1 .21)
471'€OrA
De potentiaal is dus omgekeerd evenredig met de afstand tot de puntlading. Alle punten op een concentrisch boloppervlak hebben dezelfde potentiaal. We noemen zo'n vlak een equipotentiaalvlak.
In praktische systemen (elektrische netwerken, elektronica) geeft men één of ander knooppunt de nulpotentiaal. Het is gebruikelijk dV in plaats van dU te schrijven: (1.22)
dV = -E·ds .
We ontbinden de vector ds in zijn componenten langs de X-, de y- en de z-as: ds = Idx + Idy + kdz
(1.23)
Verder geldt (1.24 )
waarin Ex, Ey en Ez de ontbondenen zijn van E langs de X-, resp. y-, resp. z-as. De potentiaal is een functie van de plaats in de ruimte: (1.25)
V = V(x,y,z). De totale differentiaal hiervan is: DV DV DV dV = DX dx + Dy dy + öZ dz ,
(1.26)
E = _DV
(1.27)
zodat volgt x
E = _DV
DX
y
Dy
voorbeeld 1.3.
P(x,y)
Q
Fig. 1.15.
Zie figuur 1.1 5. In de oorsprong van een vlak assenkruis is een puntlading Q geplaatst. De potentiaal in P is V=-Q-
471'€oR'
terwijl R
=
(X2 + y2)1/,.
26 De component van de veldsterkte in de x-richting is dus oV dV oR Q 2 2 _ '/; Qx Ex = - - = - - . - = - - - . V2(X + y) >·2x = - - -3 . ox dR ox 4m=oR2 4m: o R Volgens (1.16) is de veldsterkte in P: met R = Xl + yJ; dus
E = 4 Q R3 (xl + y]), 1T€O
waaruit dezelfde waarde voor Ex volgt. Merk op , dat de potentiaal een scalar is, zodat we bij superpositie (dat mag, omdat V lineair afhangt van Q) niet vectorisch behoeven op te tellen, zoals bij veldsterkten.
voorbeeld IA In de punten (0,0) en (5,0) zijn puntladingen van respectievelijk I C en 2 C geplaatst, zie figuur 1.16 . We vinden voor de potentiaal in punt P, veroorzaakt door de lading van I C:
en voor de potentiaal, veroorzaakt door de lading van 2 C :
p(x,y)
/i
'I
n
I
I
I I
I
Fig. 1.16.
De totale potentiaal is V
I
I
= VI + V2 = 4-(-R + / 2 2 1T€O V X + Y
De x-component van de veldsterkte is dus
2 lOx
)
+ 25 .
27
zodat
voorbeeld 1. 5 Een vlakke schijf met straal R is aan één zijde homogeen belegd met lading. De ladingsdichtheid is 0'. Bepaal de potentiaal in het punt P op een afstand x van het middelpunt loodrecht op de schijf. Zie figuur 1.17.
p
x
Fig. 1.17.
Kies op de schijf een cirkelvormige strook met breedte dr en straal r. De lading op die strook is dq = 2m·dr·a. Deze lading veroonaakt in P de potentiaal dV =~ = 21tr·dr·a 4m:1
ar·dr
41tEI
2El
.. rdusd Va . dr. N ulssma=-Z =-sma· 2E ' r = x tan a ddr Vd er er IS us - = -x- . da cos 2a Daarmee wordt de potentiaal ax·dcos a 2Ecos 2a
asina·x·da dV=---2Ecos 2a
crx 1 Stel cos a = p waardoor ontstaat dV = - 2E 'p2 dp. Door integreren vinden we de totale potentiaal in P:
J
p=cosf3
V=
R
f3
r=0
a=O
f dV = f dV =
ax crx 1 JI=OS~ ax 1 - - p- 2dp = - = - ( - - -1) . 2E 2E P p=1 2E cos!3
p=l
Nu is cos!3 =
x ..,JR2+ x 2
crx..,Jx 2 +R2-x 0' zodat V = ofwel V = - (..,Jx 2 + R2 - x) . 2E x 2E
28
1.8. Geleiders In de praktijk heeft men maar zelden te maken met gescheiden puntladingen. Vaker heeft men te maken met voorwerpen van bepaalde afmetingen, waarop een ladingverdeling is. In het elektrostatische geval bevindt de lading op een geleider zich op de buitenste oppervlakte. Immers, de ladingen verkrijgen onder invloed van de coulombkrachten een zo groot mogelijke afstand ten opzichte van elkaar. Verder heeft een geleider overal dezelfde potentiaal. Dat betekent, dat de veldlijnen overal loodrecht op de geleider staan (was dat niet het geval, dan zou de langscomponent van de veldsterkte aanleiding geven tot oppervlakte-stromen en die zijn er niet in de elektrostatica), zie figuur 1.18.
E
langscomponent (moet nul zijn)
Fig. 1.18.
De oppervlakte-Iadingsdichtheid a van een geleider is in het algemeen niet dezelfde op iedere plaats. In sommige gevallen is a wèl een constante. Er is een eenvoudig verband tussen de veldsterkte aan de buitenkant van het oppervlak en de oppervlakte-Iadingsdichtheid, zie figuur 1.19.
It!l~ geleider
Fig. 1.19.
De gebogen lijn stelt het grensvlak voor tussen een geleider en een isolator. We passen de stelling van Gauss toe op het getekende balkje:
We nemen de hoogte van het balkje klein t.o.v. lengte en breedte. Nu draagt alleen het bovenvlak (stel: met oppervlakte dA) bij tot de integraal. Dus DdA = adA ofwel D=a
(1.28)
dus
Op die plaatsen, waar de veldsterkte het grootst is, is de oppervlakte-Iadingsdichtheid maximaal. In sommige gevallen is de oppervlakte-Iadingsdichtheid constant, zoals bij een bol of aan de binnenkant van een vlakke platencondensator.
29 Omdat de veldsterkte nul is binnen een geleider zal een holte in die geleider eveneens veldvrij zijn; we spreken dan van een elektrostatische afscherming (kooi van Faraday). Als we een geladen voorwerp (geleider of isolator) in de holte van een geaarde geleider plaatsen, is de ruimte rondom die geleider veldvrij, zie figuur l.20.
-~~ ~ - - -
Fig. 1.20.
De positieve geïnfluenceerde lading is weggevloeid naar de aarde, zodat elk gesloten oppervlak, dat het geheel omvat een inwendige lading nul heeft. Met het theorema van Gauss volgt dan, dat de ruimte buiten de geleider veld vrij is. De kooi van Faraday geeft dus afscherming naar buiten en naar binnen. De geleidende afscherming is vaak niet massief, maar (zoals de naam al zegt) een kooi, zie figuur l. 2l.
Fig. 1.21.
De cirkeltjes stellen dwarsdoorsneden van staven voor. Dichtbij de kooi op plaatsen tussen de staven is er wel een (zwak) veld. We merken nog op, dat als in een systeem het totaal van de positieve ladingen niet gelijk is aan het totaal van de negatieve ladingen, dit systeem zich op grote afstanden gedraagt als één lading, waarvan de grootte gelijk is aan het verschil van de werkelijke ladingen.
1.9. De elektroscoop Met de elektroscoop zijn allerlei experimenten mogelijk, waarmee men het inzicht in de elektrostatica kan vergroten. In figuur l.22 is het principe geschetst. Het geheel is geleidend en is geïsoleerd opgesteld. Positieve of negatieve lading op het geheel heeft uitwijking van de plaatjes tot gevolg. Soms heeft de elektroscoop nog een schaal, waarop men de potentiaal kan aflezen. Proef 1. Houd een geladen geleider tegen de knop: de lading verspreidt zich over de elektroscoop en de plaatjes krijgen een uitwijking, zie figuur l.23. De geleider moet voorzien zijn van een isolerend handvat. De polariteit van de lading is zodoende niet te meten.
30
Q-kno
p
rsteel
~
scharnier
~egbare plaatjes Fig. 1.22.
Fig. 1.23.
Proef 2. Houd een geladen geleider in de buurt van de knop: door influentie krijgen de plaatjes eveneens een uitwijking, zie figuur 1.24.
Fig. 1.24.
Fig. 1.25.
Proef 3. We brengen nu een aardverbinding aan door S te sluiten, zie figuur 1.25. Aanraken met de hand is eveneens voldoende. De positieve ladingen (waarbij men zich moet voorstellen, dat zij steeds in heftige beweging zijn èn elkaar afstoten) zullen naar de aarde afvloeien. Ook een grote geleider (groot ten opzichte van het systeem) is toereikend om het effect teweeg te brengen. Het resultaat is, dat de plaatjes samenvallen. Proef 4. Verbreek nu de aardverbinding en verwijder de geleider, zie figuur 1.26. Het overschot aan negatieve ladingen verspreidt zich en zal de plaatjes doen uitwijken.
Fig. 1.26.
Proef 5. Houd een gewreven glasstaaf (die wordt daarmee positief) in de buurt van de knop, zie figuur 1.27. De isolator is plaatselijk geladen. Een geïsoleerd handvat is niet nodig. Door influentie krijgen de plaatjes lading, zodat ze uitwijken. Proef 6. Monteer een metalen kastje op de knop (faraday-kastje), zie figuur 1.28. Laad deze opstelling.
31
Fig. 1.28.
Raak met een geïsoleerde geleidende bol eerst de binnenkant van het kastje aan en daarna een andere elektroscoop. Die laatste krijgt dan geen uitslag. Raak nu met de bol de buitenkant van het kastje aan en daarna de tweede elektroscoop. Die geeft nu wel een uitslag te zien. Hieruit zien we, dat de lading van een geleider 'zich op de buitenoppervlakte bevindt.
1.10. Capaciteit Men onderscheidt de capaciteit van een enkele geleider, waarbij men de potentiaal in het oneindige nul stelt en de capaciteit van twee geleiders ten opzichte van elkaar. In het eerste geval definieert men de capaciteit als (l. 29) waarin Q de lading in C en V de potentiaal in volt is. De eenheid is dan 1 farad (F).
voorbeeld 1.6 We berekenen de potentiaal van een geleidende bol met straal r, zie figuur 1.29.
(9---n
p
Fig. 1.29.
De potentiaal in een punt P op afstand R (R V
R
> r) is:
=~
41T€R'
waarin € = €O€r' De potentiaal op het boloppervlak (dat is de potentiaal van de bol) is: V
=--.5L. 41T€r'
dus C = 41T€r.
(l.30)
32 Een bol met een straal van 1 m in vacuum heeft dus een capaciteit van 41TEO =
111 °10-12 F.
Bij een potentiaal van slechts 1 V is dus de lading 111 pC, hetgeen een tekort van 800 miljoen elektronen betekent. Hieraan zien we, hoe klein de lading van een elektron is. In een hoogspanningslaboratorium komen potentialen voor van 1 MV en hoger. Bij 1 MV vinden we in ons voorbeeld een lading van 111 MC. Dit laat ons zien, hoe groot een lading van 1 Cis. De capaciteit van twee geleiders ten opzichte van elkaar is per definitie
C=JL U .
(1.31)
12
Daarbij is plaat 1 de positieve en plaat 2 de negatieve. We nemen aan (dat is in de praktijk meestal het geval), dat de som van de beide ladingen nul is. Alle veldlijnen beginnen dus op plaat 1 en eindigen op plaat 2. We noemen een dergelijk systeem een condensator. De lading van de condensator is de lading van de positieve plaat. Alleen voor eenvoudige configuraties is de capaciteit te berekenen.
voorbeeld 1.7 De vlakke platen-condensator, zie figuur l.30. We zien af van randeffecten. Dat houdt in, dat het veld overal tussen de platen homogeen is en verder buiten de platen nul. We komen hierop nog terug. 4
ct
-Cl.
Fig. 1.30.
We plaatsen de positieve plaat in een doosje (zie de stippellijn). Noem de éénzijdige oppervlakte van één van beide platen A en de afstand tussen de platen d. We vinden
fDn dA
=
DA = Q E
=.2.. EA
U 12 = Ed,
dus
Q
33
zodat C = EA d .
(1.32)
Twee platen van 1 m 2 op een afstand van 1 mm in vacuum vormen een condensator met een capaciteit van 104 pF. (Vergelijk dit met de enkele bol.) We geven nu een korte beschouwing over randeffecten. Beschouw figuur 1.31, waarin een detail van een vlakke platen-condensator is getekend.
+ +
+ + I---~'" + + +
1-----1...
+
Fig. 1.31.
Voor de gestippeld getekende lus geldt
zie (1.20). In het naar buiten toe zwakker wordende veld moet wel degelijk een bepaalde veldsterkte ongelijk nul zijn. Bij verwaarlozing van het randeffect wordt niet aan de formule voldaan. Door het randeffect is de werkelijke capaciteit groter dan uit bovenstaande eenvoudige berekening volgt. Als de afmetingen van de platen groot zijn ten opzichte van de afstand tussen de platen, is de invloed van het randeffect te verwaarlozen. Tot zover de beschouwing over het randeffect.
voorbeeld 1.8 De coaxiale kabel, zie figuur 1.32. We berekenen de capaciteit van J m kabel. We laden de binnendraad (geleider 1) met +Q en de buitenmantel (geleider 2) met -Q. We passen het theorema van Gauss toe op de rechte cirkelcilinder met straal R en hoogte Z. De veldlijnen staan loodrecht op de wand. De veldsterkte heeft op de wand overal dezelfde grootte. ffDn dA = Q
D27TRZ
=Q
dus
Q - 27TERZ'
E -
34
o
Fig. 1.32.
De veldsterkte is een functie van R. De spanning is _ R,
Ul2
-
J EdR Rl
_
Q
- 2 l lnR 1TE
I
R, _ Rl
-
Q 21TEZ
R ln Rl2 .
De capaciteit is derhalve (1. 33)
1.11. Breking van veldlijnen In figuur 1.33 is het grensvlak tussen twee diëlektrica getekend .
Fig. 1.33.
Boven het grensvlak is een materiaal met relatieve permittiviteit El ' onder is die waarde E2 . We nemen aan, dat het grensvlak ladingvrij is. We beschouwen punt P. De veldlijn wordt daar gebroken. In een punt vlak boven P is de fluxdichtheid Dl ' in een punt vlak onder P is de fluxdichtheid D2 . (Voor de duidelijkheid is de
35 vector Dl met zijn pijlpunt in P geplaatst.) Beschouw het gestippeld getekende gesloten oppervlak. De hoogte is verwaarloosbaar klein. We vinden voor dat oppervlak: i/, D dA = O'
dus
'1f
n
'
( 1.34)
In woorden: De normaalcomponent van de fluxdichtheid is doorlopend (continu). We beschouwen nu de gestippelde lijn als een lus. Daarvoor geldt
dus ( 1.3 5)
In woorden: De langscomponent van de veldsterkte is doorlopend. Met behulp van het voorgaande kunnen we de mate van breking berekenen. We vinden met D = EE:
en D tana = ~ = 2 D 2n
E E E 0 2 21;
DIn
dus tana l tana 2
=5..
(1.36)
E2
1.12. De energie van het elektrostatische veld Voor het opbouwen van een elektrisch veld is energie nodig. Wordt de veldsterkte nul, dan komt deze energie in een of andere vorm vrij. We beschouwen een geleidende bol met straal r. We gaan deze bol laden tot de potentiaal V, waarbij de lading op de bol Q wordt. 'Stel tijdens het laden is op een gegeven ogenblik de potentiaal VI en de lading q. Dan is VI = --.S-. 4m:r Om dq toe te voegen is nodig aan arbeid
dW=Vldq dus
dW=~. 41tEr
De eindlading is Q dus de totale arbeid is Q 2 W =J--.S-dq = JE... 41tEr 8m:r
o
36 Nu is de eindpotentiaal V. dus V =....Q... waannee resulteert 4m:r
1
W=ï QV . Deze arbeid is opgehoopt in het veld, dat zich uitstrekt in de gehele oneindige ruimte. De energie moet dus uit te drukken zijn in de grootheden van het veld zelf, dat wil zeggen: in D en in E. De eenheid van DE is J/m 3 . We mogen dus aannemen, dat de energiedichtheid gelijk is aan kDE, waarbij k nog moet worden bepaald. We integreren daartoe kDE over de' gehele ruimte, zie figuur 1.34. I
Fig. 1.34.
Beschouw een bolschil met straal R en dikte dR. De arbeid in deze schil is:
De totale arbeid is dus
Nu is D = Q/47TR 2 en E = Q/47T€R 2 , zodat
Vergelijken we dit met het bovenstaande, dan zien we k = Vz. Dus de energie-dichtheid van dit elektrostatische veld is VzDE J/m 3 . Nu is elk elektrostatisch veld afkomstig van (zeer veel) afzonderlijke puntladingen, zodat het aannemelijk is, dat voor elk elektrostatisch veld de energie-dichtheid in J/m 3 is w = VzDE,
( 1.37)
We zullen het bovenstaande gebruiken om de kracht te berekenen waarmee de platen van een geladen condensator elkaar aantrekken. Beschouw figuur 1.35.
37
Fig. 1.35.
De opgeslagen energie is Wo = YzDEAd. Hierin is A de oppervlakte van een plaat en d de onderlinge afstand. Vergroten we de plaat afstand met een bedrag ~ (~ ~ d), dan blijven D en E nagenoeg gelijk. De toegenomen energie is W=
YzDEA~.
Deze toegenomen energie is afkomstig van de arbeid, verricht bij de verplaatsing: W = F~. De kracht, waarmee de platen elkaar aantrekken is dus ( l.38.a)
F = YzDEA. Met D = EE en U = Ed vinden we U2 CU 2 F = V2EE 2 A = YzE d 2 A = Yz - -. d
(l.38.b)
We berekenen tenslotte de energie in een condensator van willekeurige vorm. Stel de positieve plaat heeft een lading Q en de spanning is U. Er geldt Q = CU. Breng nu een lading dq van de negatieve naar de positieve plaat. De te verrichten arbeid is dW = Udq. Om een ongeladen condensator te laden is dus nodig : Q
W=fudq.
o
De spanning en de lading veranderen volgens q = Cu , dus Q
W=
f ~ dq o
Q2 =
Yz C'
Dus (1.39)
1.13. De elektrische dipool In § 1.S hebben we de dipool al in fysisch verband leren kennen . We zullen hem nu mathematisch onderzoeken. We beschouwen een puntlading +Q en een puntlading -Q op een onderlinge afstand Z, zie figuur l.36 .
38 p
+Q
ï -Q
Fig. 1.36.
In punt P is de potentiaal:
Y = ~ (~ _ ~ ) = ~ R 2 - Rl. 41T€ Rl R2 41T€ Rl R 2
Is I
~
R, dan vinden we Y =~ ~ = Qlcosa 41T€ R 2 41T€R 2
We
d~finiëren
.
het dipoolmoment p = QI, vectorisch:
p = Q7,
(eenheid Asm)
0.40)
waarin Teen vector is, die loopt van de negatieve naar de positieve lading. We vinden zodoende: (l.41)
We leiden nu de veldsterkte af in het punt P. Er geldt:
8Y
8
8x
8x 41T€R
poR
E = - - = - - - -3
x
met en
R
=
Xl + y} + zk.
Dus
ofwel
zodat
Dus
E=
_
p
41T€R 3
+ 3(poR}R 41T€R s ·
(1.42)
39 We plaatsen nu een elektrische dipool in een elektrisch veld, zie figuur 1.37. +Q ----.I;~..
ïa ______ l
Ï\
~~-----____--~~
Fig. 1.37.
E
"''4'''---41
F2
-Q
Op de lading +Q werkt een kracht
F\
= QE. Er ontstaat een koppel ter grootte:
T = QElsina. We stellen het koppel voor als een vector
f
=
TxFl
,
hetgeen dus een vector is loodrecht op het vlak van ï en Fl . Dus T = lF l TIsina. TI is de normaalvector op het vlak van Dus f = QïxE, dus
f
=
pxE.
E en I
( 1.43)
Formule (1.43) geeft het koppel op een dipool met dipoolmoment p in een elektrisch veld met veldsterkte R Is het veld homogeen dan is er geen resulterende kracht op de dipool, omdat de veldkracht op de positieve lading van de dipool even groot is als de veldkracht op de negatieve lading. Is het veld niet homogeen dan is er naast het koppel nog een kracht op de dipool omdat de veldsterkte ter plaatse van de positieve lading dan in het algemeen ongelijk is aan de veldsterkte ter plaatse van de negatieve lading.
40
2. Elektrische stromen en magnetisme 2.1. Elektrische stroom. De stroomwet van Kirchhoff In een geleider kunnen ladingen vrij bewegen. Hoewel de vrije ladingen negatieve elektronen zijn, veronderstelt men vrije beweging van positieve ladingen. Hebben deze positieve ladingen naast de ongeordende snelheden een geordende snelheid, dan spreekt men van een elektrische stroom I. Zie figuur 2. 1.
(a) Fig. 2.1.
In figuur 2.1 a is de ongeordende beweging schetsmatig getekend, in figuur 2.1 b is daarenboven een geordende beweging naar rechts aangegeven. De eenheid van stroom is 1 ampère (lA). In figuur 2.2 is een geleider geschetst met daarin de stroom I. Passeert er in T seconde een lading Q door een doorsnede, dan is de stroom (2.1)
Fig. 2.2.
Is de stroom constant, dan geeft men deze aan met een hoofdletter, is de stroom veranderlijk, dan gebruikt men een kleine letter. In dat geval verdelen we de tijd in kleine intervallen LH, zodat
.
Llq Llt
1=-
en na limietovergang
.
dq dt .
1=-
(2 .2)
Een veranderlijke lading geven we eveneens aan met een kleËle letter. (In sommige gevallen is het nuttig de stroom als een vector I op te vatten). De stroomdichtheid J is de stroom per eenheid van oppervlakte
J=~ . dA
(2.3)
Deze formule is geldig voor figuur 2.2. Omdat de stroomdichtheid ook een richting heeft, schrijft men hem vaak als een vector 1. Omdat J in het algemeen niet constant is, zouden we hem met een kleine letter j moeten schrijven. We zullen dat niet doen om geen verwarring met de eenheidsvector j uit de vector-algebra te krijgen. We beschouwen nu in een stromingsveld een kleine oppervlakte dA, zie figuur 2.3 .
41
~t
/
L!j7dA
Fig. 2.3.
n.
De normaal is In het algemeen vallen De stroom door dA is: di =
n en J
niet langs dezelfde lijn.
J. ÏÏdA
(2.4)
We beschouwen nu een gesloten oppervlak, waarbinnen zich een lading q bevindt, zie figuur 2.4.
Fig. 2.4.
Deze lading kan bestaan uit één enkele puntlading, maar ook uit meer puntladingen of uit een verdeelde lading. De wet van behoud van lading zegt nu, dat de lading-vermindering per tijdseenheid binnen het oppervlak gelijk is aan de naar buiten gaande stroom door het oppervlak: (2.5)
Nu is
en
~ (J + -at -
aD ) . -ndA
q =
~D· ndA
dus (2.6)
= 0
Men noemt dit de continuiteitsstelling. We gebruiken partiële afgeleiden, omdat q en D in het algemeen ook functies van de plaats zijn. In de netwerktheorie neemt men aan, dat er zich in een knooppunt (k) geen lading bevindt voor alle t, zie figuur 2.5.
; gesloten oppervlak
Fig. 2.5.
Dat houdt in: ~ D . ÏÏdA = 0
zodat
~1. ÏÏdA
= 0
42 waaruit de stroomwet van Kirchhoff volgt : b
~
n=l
~
= 0
voor alle t.
(2.7)
2.2. De condensator als netwerkelement Uit de wet van behoud van lading (2.5) en de condensatorformule (1 .31) q = Cu waarin q en u functies van t zijn, volgt : du dt
i + C- = O.
Fig.2.6 . In figuur 2.6 is het gesloten oppervlak getekend, dat de positieve plaat omvat. De stroom is geconcentreerd in de draad, terwijl men gewoonlijk de positieve stroomrichting andersom kiest. Men kan dit uitdrukken door te zeggen: Spanning en stroom 'horen bij elkaar', waarmee wij bedoelen : de stroom gaat van plus naar min door het element. Zodoende ontstaat de definitie-formule van de condensator: i = C
du
dt .
(2.8)
2.3. De wet van Ohm Een elektrisch veld in een geleider heeft een stromingsveld tot gevolg:
J='YE.
(2.9)
Dit is de elementaire wet van Ohm. Het elektrische veld E kan in stand worden gehouden door een batterij of accu (chemisch) of door elektromagnetische toestellen (dynamo, generator). 'Y is de soortelijke geleiding en hangt af van het materiaal. We beschouwen figuur 2.7. Hierin is een geleider geschetst met lengte en met constante doorsnede A. De potentiaal van de onderkant is Vi ' die van de bovenkant V2 . De spanning over de geleider is dus dus
~
~-
-------43
Fig. 2.7.
Verder is de stroomdichtheid J=
I A
Dus met (2.9) volgt
I
U
A =
r-l 12-
ofwel Met I R=-
(2 .10)
rA
de weerstand van de geleider, volgt (2.11)
Dit is de wet van Ohm. De elementaire ladingen krijgen onder invloed van de veldkrachten geen versnelling volgens F = mä (wel in eerste instantie), maar een eind-snelheid, de driftsnelheid (zie ook figuur 2.1). Dit komt, omdat de elementaire ladingen voortdurend tegen de vast atomen 'botsen' . Dit gaat gepaard met het optreden van warmte, disSipatie genoemd.
2.4. Bewegende lading Passeert er door een doorsnede in één of ander stromingsveld een lading dq in de tijd dt, dan is de stroom .
dq dt·
1=-
Beschouwen we de afstand dl tussen twee doorsneden, zie figuur 2.8, we noemen dit een stroom buis (de gebogen wand valt samen met de stroombanen van het stromingsveld), dan zal, als de lading een snelheid v heeft, gelden dl dt
v=-
dus
idl = dq vdt dt '
dl = vdt.
We vinden dus
44 dus idl = vdq.
(2.12a)
Fig. 2.8.
Deze formule kan ook als vectorformule worden geschreven: idl = vdq,
(2.12b)
waarin dl een vector is in de richting van de snelheidsvector V, ook
Idl = vdq
(2 .12c)
v
is mogelijk. Hier is i een vector in de richting van (niet te verwarren met de eenheids~ector in de x-richting). Merk op, dat dq een scalar is. Formule (2.12a) kan nog op een andere manier worden geschreven. Beschouw een rechte lijn met lengte I, homogeen geladen met dq, zie figuur 2.9. I .,...--------i V
dq Fig. 2.9.
We verplaatsen deze lijn in t seconde over een afstand 1naar rechts in zijn lengte-richting met constante snelheid v, zie stippellijn. De stroom die punt A passeert, is dan dl' = dq
t .
Met 1= vt vinden we Idi=vdq.
(2.12c)
v
We leiden nu het verband af tussen de snelheidsvector en de stroomdichtheidsvector J. Is in figuur 2.8 A de gemiddelde doorsnede, dan is het volume d (vol)
= Ad/.
Volgens (lA) is
dq
P = d(vol)
We schrijven 'vol' om geen verwarring met de snelheid v te krijgen. Tenslotte is de stroomdichtheid i J=-
A'
Zo ontstaat dq
=pd(vol) = pAdl = pdl i J
45 zodat
= pidi = pvdq
Jdq
en in vectornotatie
J=
pv.
(2.l3)
We zijn nu in staat de drift snelheid in een geleider te bepalen. We nemen als voorbeeld een koperdraad van lm lengte en 1 mm 2 doorsnede, waardoor een stroom van IA vloeit. De stroomdichtheid is dan J = 106 A/m2. Er zijn in koper 1029 vrije elektronen per m 3 . De lading is dus 1029 • 10- 6 • 1,6· 10- 19 C = 1,6· 104 C. Dit is een zeer grote lading. Vergelijk dit met de lading van 111 J1.C op een bol ' met een straal van lm die een potentiaal van 1 MV heeft (§ 1.10). De ladingsdichtheid in onze koperdraad is dus
Dus de driftsnelheid is 6
J 10 = 6·1O- s m/s. - p - 1,6 • 10 10
v---
Een elektron doet er dus 10 5 /6 seconde over om de geleider te doorlopen. Dat is ongeveer 5 uur (! ).
2.S. Krachten tussen stromen Uit experimenten blijkt, dat tussen twee geleiders, waarin een elektrische stroom vloeit, een kracht optreedt. Een stroom 11 in een draad-elementje dil' geschreven als vector dil' oefent op een stroom 12 in een draad-elementje di 2 in vacuüm op een afstand R een kracht uit - 2 - - _ J1. 0 -2 - - - 3 (1 2 di 2 x 11 dil x R) .
d F1
•
41TR
(2.l4)
Zie figuur 2.10.
Fig. 2.10.
De richting van de vectoren is die van de stromen. Het gaat hier om het product Van de differentialen dil en di 2 zodat de kracht een differentiaal van de tweede orde is. De formule is ingewikkelder dan de krachtswerking tussen ladingen, omdat de onderlinge stand een rol speelt (uitwendige produkten). De factor J1.0 /41T is een evenredigheidsconstante om te voldoen aan de eenheden in het gerationaliseerde giorgi-stelsel. Er geldt
46 (2.15) Evenals bij het elektrische veld stellen we ons voor, dat een stroom in de omringende ruimte een veld teweegbrengt, die we het magnetische veld noemen. Men stelt, dat op grond van (2.14) de stroom I, in een draad-elementje dl} een magnetische veldsterkte dH} op afstand R tot gevolg heeft volgens de formule -
I}
dH} =
--3
47TR
__ dl} x R.
Algemeen 1 dH = - - dl x R.
(2.16)
47TR 3
Dit is de formule van Biot Savart. Zie figuur 2.11.
R
Fig. 2.11.
Combinatie van de formules voor d 2 F },2 en dH} levert op -2--_
-
d F},2 - tLoI2d/2 x dH}.
Maakt dl} deel uit van een draad I} dan levert elk elementje dl} een bijdrage tot de veldsterkte, die in het beschouwde punt totaal H} wordt: dF} 2 = tLoI2d/2 x Hl·
Algemeen (2.17)
2.6. Fluxdichtheid We voeren nu in de magnetische fluxdichtheid B. Er geldt (2.18) We stellen (2.19)
~-
----------~-==-=======-------------~~=-~~---------------
47
J1.r hangt af van de materie, waarin het magnetische veld zich bevindt. J1.0 heet de absolute permeabiliteit, J1.r heet de relatieve permeabiliteit. In tegenstelling tot er kan J1.r kleiner dan 1 zijn; in de meeste gevallen is hij groter dan en soms zelfs veel groter dan 1. Voor vacuum is J1.r = 1.
Hieronder volgt voor enkele stoffen de waarde van J1. r : lucht bismuth koper aluminium
1 + 4.10. 7 1 - 1,7· IO-s 1 - I·IO- s
ijzer cobalt nikkel
} 100 tot 1000 (niet constant)
I + 2· lO·s
Het blijkt dat de kracht, zoals afgeleid in (2 .17) afhangt van de materie volgens (2.18), zodat de kracht op een draad-elementje dl, waarin een stroom i vloeit in een magnetisch veld met fluxdichtheid B geschreven kan worden als dF = idl x B.
(2.20a)
Deze formule is ook te schrijven als
dF
= dl ix B
(2.20b)
Is het magnetische veld homogeen, dan resulteert
F
(2.21 )
= iTxB,
waarin ï de vector is van de rechte geleider I. Met (2.12) kunnen we ook schrijven (2.22)
dF = dQvx B,
hetgeen de kracht is, die een bewegende lading dQ in een magnetisch veld ondervindt. Men maakt bij de vaststelling van de eenheid van stroomsterkte gebruik van de krachtwerking tussen twee stroomvoerende evenwijdige geleiders. Zie par. 2.8. Uit het bovenstaande volgt nog, dat B wel en H niet rechtstreeks meetbaar is (vergelijk dit met het elektrostatische geval).
2.7. Het hall-effect In figuur 2.l2a is een geleidend plaatje getekend, waardoorheen een stroom I vloeit. Loodrecht op het plaatje is een magnetisch veld met flux dichtheid B (naar voren gericht). Op de bewegende ladingen, waarvan we aannemen dat ze positief zijn, wordt nu een kracht naar links uitgeoefend (zie figuur 2.l2b).
G-B c
Fig. 2.12a.
Fig. 2.12b.
48 De linkerkant van het plaatje krijgt hierdoor een hogere potentiaal dan de rechterkant: er ontstaat een spanning Ucd > O. Dit verschijnsel staat bekend onder de naam hall-effect. Als de stroom plaatsvindt door middel van negatieve deeltjes (zoals in geleiders) dan is de kracht ook naar links gericht, waardoor het linkervlak negatief wordt. Dit is dus een methode om na te gaan of stroomgeleiding door elektronen of door positieve deeltjes plaatsvindt. Men kan met zo'n zogenoemd hall-plaatje de grootte van de magnetische fluxdichtheid meten. Een hall-plaatje maakt men bij voorkeur van halfgeleidermateriaal, omdat dan bij een bepaalde stroomdichtheid de snelheid van de deeltjes groter is dan in een geleider. Daardoor wordt de spanning tussen de zijvlakken groter. Een hall-plaatje is in principe een gy ra tor, zie figuur 2.13. Een positieve stroom 11 heeft de positieve spanning U cd tot gevolg (bij positieve ladingdragers). Dus
Een positieve stroom 12 heeft een negatieve spanning Uab tot gevolg, dus
We hebben zodoende een tweepoort volgens figuur 2.14. I
1
a
d
0
B
a:
I,
1
~
b
2 Q
gyrator
::
b
Fig. 2.14.
Fig. 2.13.
We noemen dit een gyrator, waarvoor de formules zijn: (2.23)
2.8. De regel van Ampère We bepalen de magnetische veldsterkte, die een stroomvoerende rechte geleider met lengte I op afstand R veroorzaakt. Zie figuur 2.15. We beschouwen het lijnstukje dl. Tengevolge van de stroom 1 in dl ontstaat in P een magnetisch veld met sterkte Idl
dH = - cos'P. 41TR 2 1
Met Rl d'P = ds, dlcos'P = ds en Rl = R/(cos'P) ontstaat
--
------------------------
-
-
-
~~---
49
'hl
1--------.---::.. p 'hl
Fig. 2.15.
dH = I cos4' dil' 47TR ' dus I. H = 2f'" -Id4' cos4' = -SIn4' o 47TR 27TR
I'" =Isinet -0
27TR
met !hl
I
sin et = V1f4/2 + R 2 = -"';;:/;<=2=+=4=R=;:2 dus
Opmerking. De invloed van de toevoerdraden, die I veroorzaken, is buiten beschou-
wing gelaten. Voor I
-+
00
vinden we H=_I_ 27TR
R> O.
(2.24)
In woorden: Een stroom I in een oneindig lange rechte geleider veroorzaakt in een punt op afstand R een magnetisch veld met veldsterkte H. De veldsterkte is Omgekeerd evenredig met de afstand. De noemer 27TR is juist de omtrek van de cirkel door een vlak loodrecht op de geleider, die door het beschouwde punt gaat en met de geleider in het middelpunt. We kunnen derhalve schrijven
(2.25)
--
50 Het teken ~ staat voor gesloten lijnintegraal of kringintegraal zoals in § 1.7. We beschouwen een klein stukje dl van een lus, zie figuur 2.16. Kiezen we de omlooprichting rechtsom, dan kunnen we aan dl een richting toekennen, zodat de vector dï vastligt . Ter plaatse van dl heeft het magnetische veld een bepaalde sterkte en een bepaalde richting (H). Het inwendige produkt TI • dl is dus gelijk aan H/dl, waarin Hl de langscomponent van H is. Tellen we langs de gehele omtrek gaande alle produkt en H • dl op, dan ontstaat het linkerlid van formule (2.25). In het rechterlid staat de som van alle stromen (al of niet homogeen verdeeld), die gaat dóór het oppervlak dat de lus als rand heeft. Omlooprichting en stroomrichting zijn daarbij rechtscyclisch gekoppeld. Met nadruk wijzen wij er op dat het rechterlid van 2.25 een gesloten stroomkring moet zijn. Formule (2.25) is dus niet geldig als een deel van een stroomkring wordt beschouwd. Uit (2.25) volgt de eenheid van de magnetische veldsterkte: 1 Alm. We bepalen opnieuw, maar nu met de regel van Ampère de magnetische veldsterkte, die wordt opgewekt door een oneindig lange rechte draad, waardoor een stroom I vloeit, zie figuur 2.17. 1
/"
/ (
Fig. 2.16.
Fig. 2.17.
We kiezen een cirkel met straal R, waarvan het vlak loodrecht op de geleider staat en waarvan het middelpunt op de as van de geleider ligt. We veronderstellen de geleiderdoorsnede cirkelvormig. De omlooprichting is volgens de pijl. Vanwege de symmetrie heeft de veldsterkte H op deze lijn overal dezelfde waarde. Verder is de omlooprichting rechtscyclisch met de richting van de stroom I gekoppeld. Toepassen van (2.25) levert H • dl = H21TR = 1
dus
hetgeen overeenkomt met (2.24). In vectornotatie:
-
ÏxR
H = 21TR 2
(2.26)
51 We beschouwen nu twee oneindig lange evenwijdige, dunne geleiders, waarin stromen 11 en 12 vloeien. De afstand tussen de geleiders is a. Zie figuur 2.18.
a
~-----"J""iï
F
(t.g.v.I ) 1
Fig. 2.18 .
De stroom 11 wekt ter plaatse van de draad .2 een magnetische fluxdichtheid Bop:
,uIl
B=-
a*Q
21Ta
Met (2 .21) is de kracht voor een lengte l:
a*Q De kracht is aantrekkend. Als 11 = 12 = 1 A, a = I m en de geleiders bevinden zich in vacuum, dan is de kracht 41T • 10-7
,uo
F =-
21T
=
21T
= 2 • 10-7
newton per meter (Nim).
Dit is de definitie-formule voor de eenheid van stroom. Om de veldsterkte te berekenen, veroorzaakt door meer geleiders, kan men gebruik maken van superpositie. Voorbeeld, zie figuur 2.19. y
3A
Fig. 2.19.
52 In de oorsprong is een draad loodrecht op het tekenvlak met daarin een stroom van 3A. In het punt (3,0) is een tweede draad evenwijdig aan de eerste. De stroom daarin is 7A. Beide stromen zijn naar achteren gericht. We bepalen de veldsterkte in punt P(5,2). We vinden en
7 H2 = 27TV8
Alm.
De richtingen van Hl en H2 zijn in de tekening aangegeven, waarna door vectoriële optelling de totale veldsterkte H volgt.
2.9, Magnetische flux Magnetische veldlijnen zijn gesloten, zodat
~B.ndA=O.
(2.27)
Een magnetische veldlijn, die een gesloten oppervlak verlaat, keert er ook weer in terug. Onder de magnetische flux door een open oppervlak verstaan we
= JJB . ÏÏdA.
(2.28)
Is de fluxdichtheid B constant over een bepaald oppervlak A (homogeen veld), en ÏÜA dan is
= BA.
De eenheid van magnetische flux is I Vs, ook wel
(2.29) weber (Wb) genoemd .
voorbeeld 2.1 Zie figuur 2.20. Door een oneindig lange dunne geleider vloeit een stroom I. We berekenen de magnetische flux die gaat door de getekende rechthoek. Op een afstand x van de geleider is de magnetische veldsterkte H = _1_. 27TX
De flux door de gearceerde strook is dus JloIldx d
a 0/=
°
(2.30)
·n
)
-
-------
---~
~-~-~--~-
-----
53
I
b
a
x
~dx
Fig. 2.20.
We ontwikkelen deze uitdrukking in een reeks. Nu is ln(l + x) = b b l b2 a+b ~ = ln(l + a) = a -2 aT + ....
X
-tx2 + ... dus
Voor grote a wordt dus de gevonden flux
-~ - 2na . Deze uitkomst kan fysisch worden verklaard, omdat voor grote a de veldsterkte in de gehele rechthoek met oppervlakte bi een constante waarde heeft:
I
H=21ti, zodat de flux wordt = ~Hbl, hetgeen tot hetzelfde resultaat leidt.
2.10. De spoel in vacuüm We beschouwen een lange spoel met cirkelvormige doorsnede, waarbij de windingen van dun draad tegen elkaar aanliggen in één laag. De stroom door de wikkeling is 11" We veronderstellen vervolgens, dat de spoed nul is en vervangen de spoel door een geleidende cilinder, waarin een stroom 11 circuleert. Zie figuur 2.21. Tenslotte nemen we aan, dat de cilinder oneindig lang is. We ontbinden de magnetische fluxdichtheid, zowel binnen als buiten de cilinder in een radiale component Br' een tangentiële component Bt en een verticale component Rv· Passen we
fH. dl = I toe op de cirkels cl' resp. c2 ' dan vinden we H t Passen we
fB· ndA = 0
= Ö,
daar I = O.
54 toe op de cilinders c 3 en c4 , dan vinden we Hr = 0, zowel binnen als buiten de cilinder, omdat de flux door boven- en ondervlak gelijk is. Er is dus zowel binnen als buiten de cilinder alleen een verticale component. Toepassing van
op de kromme k 2 toont aan, dat de veldsterkte binnen en buiten de cilinder eindig is. Dat houdt weer in, dat de magnetische flux binnen de cilinder eindig is. Dus is het veld buiten de cilinder niet homogeen als er buiten de cilinder een veld is. Toepassing va~
~H. dl
o
c
o
h
= I
1
I s
(
I
Fig. 2.21.
-
-
~
-
--------- -
-
-
-
-
-
-
-
55 op de kromme k I levert op ~ = Ö buiten de cilinder. De veldsterkte buiten de cilinder is derhalve nul. Door toepassing van
op de krommen k 2 en k3 blijkt tenslotte, dat de veldsterkte binnen de cilinder homogeen is en een sterkte
heeft. Hierbij is Ict de stroom, die over een lengte a wordt omvat. In de praktijk treden afwijkingen op. In de eerste plaats komt een oneindig lange spoel niet voor en verder is de spoed van de draden niet verwaarloosbaar klein. Ook zal de veldsterkte, vooral dicht bij de draden, niet homogeen en zal de veldsterkte buiten de spoel niet nul zijn. Een lange, dunne spoel, waarvan de wikkeling bestaat uit twee lagen van dunne draden op elkaar (beide lagen met tegengestelde spoed) benadert bovenstaande afleiding. Dan is H = nI
(2.31 )
I
waarin I de stroom en n het aantal draden is over een afstand I (l de Spoel). Is de doorsnede A dan is de werkelijke flux cIl
w
~
lengte van
= J.LHA = J.LnIA
(2.32)
I
de n windingen omvatten alle deze flux. Tezamen omvatten ze ncll w dat de gekoppelde flux:
.
We noemen
(2.33 )
We definiëren de zelfinductie van het beschouwde spoeldeel met lengte I als (2.34)
Dus 2
J.Ln A L=-I
(2.35)
Men mag deze formule niet zonder meer toepassen op een eindige spoel met een totale lengte I en met n windingen, omdat dan de magnetische veldsterkte buiten de spoel niet nul is. Het berekenen van de zelfinductie van zo'n luchtspoel is uitermate lastig; daarom bepaalt men een dergelijke zelfinductie door middel van metingen.
--
56
2.11. De inductiewet van Faraday Inductie is het optreden van een elektrisch veld tengevolge van een verandering van het magnetische veld. De inductiewet luidt: d
(2 .36)
e=--
Het gaat hierbij om een lus, die niet in een plat vlak behoeft te liggen. De flux, die door het oppervlak van de lus gaat, is
voorbeeld 2.2 Zie figuur 2.22. Om een oneindig lange spoel, waardoor een veranderlijke stroom i vloeit, is een cirkelvormige, gesloten draad aangebracht.
i
Fig. 2.22.
De in die draad ontstane inductiespanning is d
nJ.1A di I dt
e=---=--- -
De inductie spanning ontstaat hier door verandering van de sterkte van het magnetische veld.
voorbeeld 2.3 In een homogeen magnetisch veld bevinden zich twee evenwijdige koperen draden, zie figuur 2.23. Loodrecht op die draden schuift men een tweede geleider g naar rechts. De flux door de lus acdb wordt groter, zodat er in die lus een inductie spanning wordt opgewekt. Heeft de geleider g de snelheid v, dan zal in de tijd dt een afstand ds worden afgelegd volgens
~
-
-
-
--~--
-
~
- - - -
-
-
-
~-
57
Fig. 2.23.
ds dt
v=-
de toename van de flux is d = Blds, zodat d
lel
=
l-dTl ,
lel
= Blv
dus (2.37)
De inductiespanning ontstaat hier door verandering van de oppervlakte. De polariteit vindt men door te bedenken, dat de optredende inductiestroom bij gesloten geleidende lus, de toename van de flux tegenwerkt. In de lus acdb zou, als ab gesloten was door een geleider, de stroom vloeien van d naar c. Hieruit concluderen we, dat bij open einde ab de inductiespanning Dab positief is. Een andere redenering is de volgende. In de draad cd bevinden zich vrije ladingen, waarvan we aannemen, dat ze positief zijn. Eén zo'n lading met snelheid v loodrecht op B ondervindt een kracht F volgens (2.22) en is dus van d naar c gericht. De positieve ladingen worden naar a 'gestuwd', waardoor a positief wordt t.O.V. b.
2.12. De spanningswet van Kirchhoff Formule (2.36) geeft de inductiespanning in een (gesloten) lus. De gefuduceerde elektrische veldsterkte is E, zodat ontstaat: - d pE-ds = -dt- .
(2.38)
Merk op , dat voor d/dt = 0 formule (1.20) ontstaat. We beschouwen het netwerk van figuur 2.24. De verbindingsdraden tussen de verschillende netwerkelementen beschouwen we weerstandsloos. We nemen aan, dat de spanningsbronsterkte een functie van de tijd is. In de bron, de weerstand en de condensator is een elektrische veldsterkte, gericht van plus naar min. De draden, verbonden aan punt e gaan naar een niet nader gepreciseerd netwerk~ ,
58 R
D.
c
fil
b
+
u
u
+
R
2
W
+
ge
a
Fig. 2.24.
deel, zodat in het algemeen i1 Voor de bron geldt
*' i
2
.
b __
f
Fi
E-ds = - u ;
W
a
b:
voor de weerstand geldt
(I dl D
voor de condensator geldt
SI
Ir
T
In de spoelen wordt een inductiespanning opgewekt. Toepassen van (2.38) op de lus abcdea levert op: - u
v;
d
Er volgt (2.39)
mits Ll en L 2 constant zijn. Algemeen
a
I
~ urn = rn = l
0,
(2.40)
waarin I het aantal takken in een lus is.
F
I
V Fig. 2.25.
~--
-
~
-
-
-
---
59 Dit is de spanningswet· van Kirchho[[, die vaak met indices wordt genoteerd, zie figuur 2.25.
2.13. De spoel als netwerkelement We beschouwen de spoel nader. In figuur 2.26 is in perspectief een cirkelvormig gebogen geleidende draad getekend, aangesloten op een spanningsbron. i
Fig. 2.26.
We nemen aan, dat de weerstand van de draad nul is. Verder is een spanningsbron e getekend, die de in de draad opgewekte inductiespanning erepresenteert. (Deze inductie-spanning is in werkelijkheid niet geconcentreerd in e, maar verdeeld langs de gehele draad). De draad kan worden opgevat als een spoel met zelfinductie L, waarvoor geldt q> '= Li. De spanning u en de stroom i 'horen bij elkaar', d.w.z. de stroom gaat door de spoel van plus naar min. De magnetische veldsterkte is rechtscyclisch gekoppeld met de stroomrichting. Tenslotte horen ook e en i bij elkaar, d.w.z. i vloeit door de spoel van de plus Van e naar de min. We vinden nu met de spanningswet van Kirchhoff: u+e=O Met
d
e= - dt
en
vinden we
di u=Ldt
(2.41)
als L constant is. Het symbool van de spoel is in figuur 2.27 getekend .
Fig. 2.27 .
Bestaat de spoel uit meer dan één winding, dan wordt de omvatte flux groter. We krijgen dan te maken met de gekoppelde flux. De inductiespanning is dan
60 eveneens d e= - dt waarin nu de gekoppelde flux is. Formule (2.41) is daarmee geldig voor elke spoel; in de netwerktheorie wordt hij als definitie voor een spoel gehanteerd.
2.14. De permanente magneet Magnetische veldlijnen zijn in zichzelf gesloten (zie paragraaf 2.9). Ook bij een permanente staafmagneet (zie figuur 2.28) hebben we gesloten veldlijnen. Het magnetische veld ontstaat binnen in de materie door circulerende elektronen in geordende configuratie. Het gebied, waar de veldlijnen de magneet verlaten, noemen we de noordpool (N), waar de veldlijnen de magneet binnentreden, heet zuidpool (Z). Binnen de magneet lopen de veldlijnen van Z naar N, buiten de magneet lopen de veldlijnen van N naar Z. De beide polen vormen een paar, dat niet te scheiden is. Breekt men een staafmagneet doormidden, dan ontstaan twee staafmagneten, die elk: weer een noorden een zuidpool bezitten.
Fi
H
w M
w
k,
F
D
h: k:
st al
0: Fig. 2.29.
Fig. 2.28.
De elektromagneet van figuur 2.29 veroorzaakt een magnetisch veld, dat overeenkomst vertoont met het veld van een staafmagneet. Om een staaf ijzer is een wikkeling aangebracht. Vloeit er een stroom I door deze wikkeling, dan ontstaat een veldlijnenbeeld, dat analoog is aan dat van een permanente staafmagneet.
2.15. De magnetische dipool We plaatsen nu een rechthoekig gebogen geleider, waarin een stroom I vloeit, in een homogeen magnetisch veld met sterkte H, zie figuur 2.30.
F
Dan is
C f
FH = IBI,
met B
= pH,
terwijl I de lengte van de geleider loodrecht op het tekenvlak is.
~
r
~
- -- -
-
--
61
H
Fig. 2.30.
Het koppel is T = FHbsina = I1HIlbsina T = I1IAHsina ,
(2.42)
waarin A = bi de oppervlakte van de winding is. Men noemt m het magnetische moment van de winding. Er geldt
m=
I1IAÏÏ,
(2.43)
waarin n de normaalvector op het oppervlak van de winding is, rechtscyclisch gekoppeld met I. Dus
T = m x H.
(2.44 )
Formule (2.43) staat bekend als de regel van Weber. Deze formule blijkt ook geldig voor andere vormen van de lus dan de hier behandelde rechthoek. Dit is wel aannemelijk, omdat elke lus van willekeurige vorm kan worden opgedeeld in een groot aantal rechthoekjes, zie figuur 2.31. De 'maasstromen' I in de zijden van de binnenste rechthoekjes heffen elkaar op, zodat er alleen een stroom I in de rand is. De maastromen veroorzaken een dipoolbelegging op het oppervlak van de winding.
~
r--....
./ (
\
11"J
\
)
\
"
"-
Fig. 2.31.
V ~
V
--Fig. 2.32.
Ook een staafmagneet kan worden opgevat als een dipool met sterkte m. Zie figuur 2.32. Men kan zich voorstellen, dat het koppel ontstaat door de krachten FN en F z op respectievelijk de noordpool en de zuidpool. Dan geldt
62
D
T = FNlsina.
ae
Ï11
Met T = mHsina volgt
0
st A Ze
mH
FN = -1-' Men kan de poolsterkte invoeren met
m= I,
z(
(2.45 )
H H
zodat volgt FN = H en algemeen
F=
(2.46)
ÏÏ.
Merk de overeenkomst op met formules uit de elektrostatica. De overeenkomst kan nog worden uitgebreid door beschouwing van figuur 2.10. Plaatsen we een magnetische noordpool in het punt, waar we dH hebben bepaald, dan is er volgens (2.46) een kracht dF = dH op die noordpool. Omgekeerd zal er een kracht -dH door die noordpool op het lijnstukje dl worden uitgeoefend (naar voren dus). Die kracht is op te vatten als een kracht, uitgeoefend op de geleider dl met stroom I in een magnetisch veld "8, waarbij "8 afkomstig is van de noordpool . We hebben dus - dH = Idl x B en dus met toepassing van Biot Savart: I - - -3 dl x R = I dl x B 4nR
"k
I r
Is R de vector gaande van de pool naar het beschouwde punt, dan is R
(2.47)
B=--. 4nR 3
We merken hier nogmaals op, dat magnetische polen uitsluitend in paren voorkomen.
2.16. Diamagnetisme De elektronen, die om de kernen van de atomen circuleren, kunnen we populair voorstellen door een elektrische stroom I in een weerstandsloze draad, zie figuur 2.33. I
Fig. 2.33.
IJ
v r,
R
B= - - - . 4nR 3
-
2
IJ 1
zodat -
o R t o
63 De richting van I is niet belangrijk . Leggen we nu een uitwendig magnetisch veld aan (dat dus van nul af toeneemt tot een bepaalde eindwaarde), dan wordt er in de lus een elektrische veldsterkte geÜlduceerd, waarvan de richting in de lus overeenkomt met de links-cyclische beweging. Het gevolg daarvan is een inductiestroom i, die het veld verzwakt. A nders gezegd: het aanleggen van een magnetisch veld in een materiaal veroorzaakt een verandering in de snelheid van de elektronen in hun banen en wel Zodanig, dat het uitwendig veld wordt verzwakt. Het veld is dus zwakker dan wanneer in plaats van materie vacuum was genomen. Het resultaat is (2.48)
,t
Dit verschijnsel heet diamagnetisme en treedt op in alle materie. Vaak echter overheerst het paramagnetische of het ferromagnetische effect. Relatief sterk diamagnetisch zijn : bismuth, koper, goud. De relatieve permeabiliteit van deze materialen ligt een bedrag van de grootteorde 10- 5 onder de waarde 1.
2.17. Paramagnetisme In sommige stoffen circuleren de elektronen om denkbeeldige assen, die evenwijdig of nagenoeg evenwijdig zijn. Zo ontstaan er van nature in de materie kleine staafmagneetjes. In figuur 2.34 is zo'n inwendig magneetje getekend en wel in twee toestanden. Links is de toestand zonder uitwendig veld, rechts de situatie met uitwendig veld. Bij het aanleggen van een magnetisch veld draait het magneetje in de richting van het veld, waarbij het aangelegde veld in de materie wordt versterkt. Het veld van de miljoenen staafmagneetjes sluit zich buiten het materiaal. Het resultaat is Jlr
> 1.
(2.49)
ïi
H
z zonder uitwendig veld
met uitwendig veld
Fig. 2.34.
2.18. Ferromagnetisme Voor de techniek van grote betekenis zijn materialen, waarbij de inwendige magneetjes zeer sterk zijn gericht. Dit treedt op in - onder andere - ijzer, cobalt en nikkel. We beschouwen figuur 2.35. De getekende kern met cirkelvor-
64
Fig. 2.35.
mige doorsnede is van ijzer. We nemen aan d Voor de gestippelde lus geldt: §HodZ
=
~
R.
nl,
waarin n het aantal windingen is, dus nl H = 27TR. De elektrische veldsterkte is dus recht evenredig met de stroom door de wikkeling. Het verband tussen de magnetische fluxdichtheid en de magnetische veldsterkte wordt gegeven door
waarin I1r niet constant is, zie figuur 2.36. Men noemt deze functie de hysteresisZus. I1r hangt zelfs af van de voorgeschiedenis! Men noemt dit verschijnsel hysterese. We beginnen met ongemagnetiseerd ijzer en een stroom I = O. Daarmee is H = O. Neemt I toe, dan neemt H toe. Daarmee wordt B groter. Door de richtende werking van de inwendige magneetjes Uuister: magneculen of gebiedjes van Weiss, die vele gerichte magneetjes omvatten), neemt B meer dan lineair toe. Wordt H nog groter, dan wordt de toename van B kleiner; op den duur is er verzadiging (alle magneetjes gericht). B neemt dan toe alsof we met vacuum te maken hadden. Gaat men nu H weer kleiner maken, dan neemt B niet af tot de vroegere waarde: sommige magneetjes behouden hun verkregen richting (hysterese).
~
H
Fig. 2.36.
-
s-
I.
Ig
en · e:
~
-
65 Als H = 0 is de magnetische fluxdichtheid Br' Men noemt dat remanent magnetisme. We hebben een permanente magneet gekregen. Maken we H toenemend negatief (door de stroomrichting om te keren en de stroomsterkte te vergroten) dan wordt B kleiner, vervolgens ontstaat een negatieve B en tenslotte weer verzadiging. Laten we H weer afnemen en na de nuldoorgang weer toenemen, dan ontstaat de gesloten kromme. Voor H = He (coërcitiviteit) is B = O. Merk op, dat de zogenaamde aanloopkromme niet meer doorlopen wordt.
Men kan een materiaal geheel ontmagnetiseren met wisselstroom door een wikkeling er omheen, waarbij men de amplitude geleidelijk verkleint. De hysteresislussen worden dan steeds kleiner en hebben de oorsprong als limiet. Het product Y2BH is de energie per m 3 (zie de volgende paragraaf), dus het oppervlak van de hysteresislus is een maat voor de zogenaamde hysteresisverliezen bij wisselstroom. Deze ontstaan door het heen en weer magnetiseren, waardoor warmte ontstaat. Samen met de wervelstroom verliezen (die in het ijzer ontstaan door inductiestromen) vormen ze de ijzerverliezen. De wervelstroomverliezen kan men reduceren door in plaats van massief ijzer elektrisch van elkaar geïsoleerde plaatjes ijzer op te stapelen (lamellen). Houden we een stukje ijzer in de buurt van een magneet, dan wordt het gemagnetiseerd. In plaats van B = pH schrijft men wel
B = po(R + hl);
hl
(2.50)
heet magnetische vector. IMI = M heet magnetisatie.
2.19. De energie van het magnetische veld We beschouwen de toroïde van figuur 2.35 en nemen aan, dat R groot is en de straal van de cirkelvormige windingen klein. Met twee tegengesteld gewikkelde lagen koperdraad met kleine spoed om de kern van de toroïde is dit een praktische benadering van een oneindig lange spoel (par. 2.10). We sluiten op de wikkeling een stroombron aan, waarvan de sterkte in tI seconde van 0 tot I aangroeit. De spanning over de spoel is dan u = Ldi/dt en de geleverde arbeid tI
W=
J o
uidt
W = !LI 2 2
tI
·
1
0
dt
0
= J L~idt = L Jidi = !. LI 2 . 2
(2.51)
Deze arbeid is opgehoopt in het magnetische veld, dat buiten de spoel nul is en binnen de spoel homogeen. De eenheid van BH (het product van magnetische flux dichtheid en magnetische veldsterkte) is joule/m 3 , zodat moet gelden W = kBH vol, waarin we k zullen bepalen. Is de doorsnede van de spoel A, de lengte I (= 27TR), het aantal windingen n,
66 dan is vol = Al, zodat met H = nI/i, B = IlH en L = Iln 2 A/i volgt W = kllH2 Al = klln 2 A/I = kLe, zodat op grond van (2.51) volgt k = 'h..
e
De energie -dichthe id is derhalve
(2 .52) Omdat elke winding gelijkwaardig is, geldt deze formule ook voor één enkele winding . Verder blijkt deze formule ook geldig te zijn voor andere vormen van de winding dan de cirkelvo rm. Tenslot te kan men stellen, dat de formule geldig is voor elk magnet isch veld , omdat zo'n veld in feite afkoms tig is van kringstr omen.
2.20. De formule van Hopkinson We beschou wen figuur 2.37. H
~
I
-
d l---A.-,-.....
Fig. 2.37.
Dit is een elektrom agneet met een los anker. We veronde rstellen , dat de doorsne de in het gehele circuit A is, A is constan t. Verder nemen we aan dat de lek nul is (lek is het deel van de flux, dat niet door alle winding en wordt omvat). Voor de stippell ijn vinden we
pH·dl
= nI.
Hieruit volgt H·2d + Hyly = nI, hierin is d de hoogte van de luchtsp leet, ly de totale ijzerlen gte, H de veldster kte in de luchtsp leet en Hy de veldster kte in het ijzer. Het totale aantal winding en is n. Er volgt, omdat de magneti sche fluxdich theid in het ijzer en de luchtsp leet gelijk is (Bn is doorlop end):
B( 2d + l ) = nI. Ilollo llr
De magneti sche flux in het circuit is = BA, dus (2.53)
67 Noemen we de magnetische weerstand van het circuit
=~ +_l_y_
R
JloA
m
JloJlrA'
(2.54 )
dan volgt met (AW) = nl, het aantal ampère-windingen: if..
= (AW)
'i'
R
(2.55)
.
m
Deze formule noemt men wel de wet van Ohm voor magnetisme of de fomule van Hopkinson. Merk de overeenkomst op tussen (2.54) en (2.10). We bepalen nu de draagkracht van een dergelijke elektromagneet. Als Jlr ~ 1, is de magnetische veldsterkte in het ijzer klein ten opzichte van de veldsterkte in de luchtspleet. De energie van het systeem is dan geconcentreerd in de luchtspleet. Trekken we het anker met een kracht F over een zeer kleine afstand Lh naar beneden, ' dan is de vermindering van de magnetische energie
dus flW = JloJlr H2 flxA. Anderzijds is flW
=
Fflx, dus 2
F = JloJlr H A.
(2.56)
Hierin is H de veldsterkte in de b.lchtspleet en Jlr de relatieve permeabiliteit van het ijzer bij de gebruikte stroom I.
2.21. Het skin-effect
e
Bij gelijkstroom zal de stroom nagenoeg homogeen verdeeld zijn over de doorsnede van de geleider. De magnetische veldsterkte is daardoor binnen de geleider lineair als functie van de afstand tot de middellijn (bij een cirkelvormige doorsnede), zie figuur 2.38.
k
Fig. 2.38.
68 De veldsterkte E, die in de geleider de stroom I veroorzaakt, is naar boven gericht. De veldsterkte H ter plaatse van het getekende cirkeltje is naar achteren gericht en heeft de gemiddelde waarde Hl over de oppervlakte van dat cirkeltje. Neemt E toe, dan is er een toename van I. Daardoor wordt Hl' en daarmee de magnetische flux, door het cirkeltje groter. In het cirkeltje wordt een elektrisch veld geihduceerd Ü ind ), waarvan de richting linksom is. De oorspronkelijke elektrische veldsterkte wordt dus aan de binnenkant tegen-, aan de buitenkant meegewerkt. Het resultaat is, dat de stroom bij de hartlijn kleiner en aan de rand van de geleider groter is. Dit effect zal sterker zijn als de toenamesnelheid van E groter is, met andere woorden: deze zogenoemde stroomverdringing is sterker naarmate de frequentie hoger is. Bij zeer hoge frequenties zal alleen de huid (skin) van een geleider stroom voeren. De weerstandstoename van een koperdraad met een straal van 1 mm is bij 10kHz reeds 10 %. Bij 1 MHz is de weerstand reeds 8 x zo groot als bij gelijkstroom! Is de draad omgeven door ijzer, zoals in elektrische machines vaak het geval is, dan is de weerstandstoename al meetbaar bij 50 Hz. Spoelen voor hoge frequenties maakt men van zogenaamd litze-draad. dat zijn in elkaar gedraaide, onderling geïSoleerde koperdraadjes. De werkzame oppervlakte wordt zodoende groter, de weerstand wordt lager dan bij massieve draad en de kwaliteit Q is groter. De moderne elektronica vermindert de noodzaak tot het gebruik van dit type draad.
2.22. De wetten van Maxwell We beschouwen de continuïteitsstelling (2.6):
Blijkbaar is aD/at op te vatten als een 'soort' stroomdichtheidsvector . Maxwell kwam zo op het idee deze zogenoemde verplaatsingsstroom naast de gewone stroom in te voeren. Zo ontstond de beroemde eerste wet van Maxwell:
- -
1H-dl = i
a - -
+ atffD-ndA.
(2 .57)
Uit de inductiewet e = - d/dt en uit e = 1E-d] en = fJB-ndA volgt de tweede wet van Maxwell:
1E-d] =
- g/fïhldA.
(2.58)
Merk de dualiteit in beide wetten op . Het ontbreken van een term in de tweede wet is een gevolg van het feit, dat er geen vrije magnetische polen zijn.
69
3. De differentiaalvorm van de wetten e. b.
r
te
3.1. Inleiding In de voorgaande theorie komen verscheidene wetten voor in de integraalvorm, zoals het theorema van Gauss, de regel van Ampère en de beide wetten van Maxwell. Het blijkt mogelijk om met behulp van de zogenaamde vectoranalyse (een belangrijk hoofdstuk uit de wiskunde) deze integraalvorm om te zetten in de differentiaalvorm. We geven hieronder een beknopte afleiding.
3.2. Nabla, divergentie en gradiënt Het theorema van Gauss in integraalvorm luidt:
iz
IrhïdA = Q. We passen deze wet toe op een balkje met ribben dx, dy en dz, zie figuur 3.1. y
,
kte D
x
dx
x
Fig. 3.1.
z
Stel: de omvatte lading binnen dit balkje is dQ en de totale oppervlakte is dA. Dan geldt îhidA = dQ.
(3 . 1)
ï)·iidA
(3.2)
Dus = pdxdydz,
waarin p de ruimteladingsdichtheid is. Stel: ter plaatse van het linkerzij vlak is de elektrische fluxdichtheid ï) en de X-component hiervan is Dx . Ter plaatse van het rechterzijvlak is deze component veranderd in, neem aan, De bijdrage
dQl = -Dxdydz + Dx'dydz. Nu is
D;.
dQl tot het linkerlid van (3.2) voor de beide gearceerde vlakken iS:
70 zodat aD dQ} = axx dxdydz . Evenzo aD dQ2 = a: dxdydz en dQ3 =
a~z dxdydz.
Hiermee vinden we -DondA aD X + __ aD y + __ aD z )dxdydz. * = ( __ ax ay az Zo ontstaat aD
aD
aDz
y X --+--+--=p ax ay az .
Definiëren we de 'nabla-operator' met -a - a - a V=i-+j-+kax ay az'
(3.3)
dan is blijkbaar VoD = p.
(3.4.a)
Men noemt dit de divergentie. Men schrijft daarom ook wel divD = p .
(3.4.b)
Merk op , dat Veen vector is. Formule (3.4) is het theorema van Gauss in differentiaalvorm. Met JJfPdvol = Q volgt verder JffVoOdvol = *ï5 ondA.
(3.5)
Formulé (3.5) is een hoofdstelling uit de vectoranalyse en wordt de stelling van Gauss genoemd. De betreffende vector (hier D) behoeft dan geen elektrische grootheid te zijn. Toepassingen van de vectoranalyse vindt men daarom ook in de aero- en hydrodynamica. Verder vinden we uit *f3oodA = 0: VoB = O.
( 3.6)
Ook hadden we (voor het elektrostatische veld) :
* Ter
wille van de eenvoud zijn hogere orde differentialen opgeschreven als eerste orde differentialen.
71
waarin E x = - 3V 3x + cyc 1·lSC h .
dV = - Ë'ds Met
volgt
Dus (3.7 .a)
E = -VVo Men noemt dit de gradiënt. Men schrijft daarom ook wel
(3.7.b)
Ë = -gradV
Merk op, dat div een bewerking is op een vector en grad op een scalar. Tenslotte volgt uit V'E= p/E de formule V'VV = -p/E. We schrijven dit als (3.8)
Dit is de formule van Poisson. Is er geen lading, dan is P = 0, dat wil zeggen: (3 .9)
Dit staat bekend onder de naam : formule van Laplace.
Opmerking. Omdat Veen vector is, zou men boven het symbool een streepje moeten plaatsen. Dit wordt echter nooit gedaan.
3.3. Rotatie We beschouwen nu
pH·di
=
i
en passen dit toe op een rechthoekje met zijden dx en dy in het x-y-vlak, zie figuur 3.2. H'
y
dy
x
l~ y
- --I
x
dx
z
Fig. 3.2.
t·,
y
I
x
72
Stel: de omtrek is dl en de stroom door het rechthoekje is di. We krijgen dan
IhIT = di.
( 3. 10)
Dus
ofwel:
Nu is H' _ H y
= aH y dx y
ax
en Hx '
H = aH Xd x ay y .
-
Dus -
-
aH ax
aH ay
aH ax
aH ay
H'dl = .:::.:Idxdy - =dxdy = (.:::.:I - =)dxdy.*
Nu is
waarin J z de z-component is van de stroomdichtheidsvector aH y ax
_
aH x = J ay Z'
J. Er volgt dus (3. 1 1. a)
Door cyclische verwisseling vinden we (dat zijn rechthoekjes in de andere vlakken): (3. 11.b)
(3. 11. c) De drie vlakjes kunnen we opvatten als projekties van een vlakje in een willekeurige stand in de ruimte. De drie vergelijkingen (3.11) geven tezamen het verband tussen de vector van de magnetische veldsterkte ter plaatse van het vlakje in de ruimte en de daar aanwezige stroomdichtheidsvector. Het verband is nogal ingewikkeld, omdat de partiële afgeleiden van de ontbondenen van de veldsterkte een rol spelen. De drie vergelijkingen (3.11) kunnen op een elegante wijze in één differentiaalvergelijking worden samengevat. Dit gebeurt met het uitwendig product van de vector V en de vector H. Allereerst merken we op, dat geldt:
* Zie
voetnoot op pag. 67 .
~ ~---------
-
73
en
H
= Hx1
+ Hyl + Hzk.
Per definitie geldt:
VxH
=
i
j
k
a ax Hx
a ay Hy
a az Hz
(3.12)
We schrijven het rechterlid van (3.12) uit: I( aHz _ aH y ) + I( aHx _ aHz ) + k( aH y _ aHx). ay az az ax ax ay We vinden zodoende
VxH
=
1.
(3 . l3 .a)
Men noemt dit de rotatie. Men schrijft daarom ook wel
rotH = 1.
(3.13 .b)
Voegen we de diëlektrische verplaatsingsstroom aD/at toe, dan ontstaat de eerste wet van Maxwell in differentiaalvorm: aD Vx H = J +at- .
(3 . 14)
De tweede wet van Maxwell in differentaalvorm wordt dus
-
a'S
Vx E = - -at .
(3 . 15)
Uit het bovenstaande volgt nog ff(V x H)·ï1dA = pH·dl.
(3.16)
Formule (3.16) is weer een hoofdstelling uit de vectoranalyse . Deze staat bekend als de stelling van Stokes. De vector hoeft dan niet noodzakelijkerwijs een magnetische veldvector te zijn.
74
4. Elektromagnetische golven 4.1. Inleiding Een niet-lineair, als functie van de tijd toenemend elektrisch veld heeft volgens de eerste wet van Maxwell een toenemend magnetisch veld tot gevolg, dat de elektrische veldlijnen omvat. Volgens de tweede wet van Maxwell wordt dit toenemende magnetische veld weer omgeven door elektrische veldlijnen, enz. Onder bepaalde condities breiden deze verschijnselen zich uit en zo ontstaan de zogenaamde elektromagnetische golven. Voorbeelden van dergelijke golven zijn licht, (stralings-)warmte, röntgenstralen, radar, radio. Het blijkt, dat deze golven zich voortplanten met een snelheid die nauw samenhangt met de permittiviteit € en de permeabiliteit /l van de omringende materie.
4.2. Rekenvoorbeeld We kiezen als illustratie elektromagnetische golven in een homogene omgeving (bijvoorbeeld: vacuum). Verder nemen we aan dat de ruimte ladingvrij is, dus 1=0
(4.1)
p = O.
(4.2)
'V'O = 0
(4.3)
'V.ï3 = 0
(4.4)
en Verder gelden
aD
'VxB =
(4.5)
at
-
as
'VxE = - -
(4.6)
at
(4.7)
en
B
=
/lB.
(4.8)
Hieruit volgt -
a at
-
a at
-
a at
aE' at'
'Vx('VxE) = - -('VxB) = - -J1( 'VxH) = - -€/l-
ofwel (4.9) Ook volgt _
a at
_
a at
,,-
a at
aH at'
'Vx('VxH) =-('V xD) =-€(vxE) = - - € / l -
met andere woorden:
_
a2H
'Vx('Vx H) = - €/laf'
Merk op, dat (4.9) en (4. 10) dezelfde vorm hebben.
(4.10)
75
We nemen nu aan, dat de elektrische veldsterkte alleen een component in de yrichting heeft: (4.11 )
E = EyJ en dat deze alleen afuangt van x en van t:
( 4.12)
We krijgen zodoende: ijk
vxE =
a ax
a ay
a az
o
Ey
0
'
dus E VXE=kaa ; .
( 4.13)
Nu is algemeen ( 4.14)
H = Hxl + HyJ + Hzk; dus met (4.6) en (4.8) volgt k aEy _
aH
ax - -Pat'
waaruit volgt aE y _ ax -
aHz
( 4.15)
-PTt
aH x 0= p __
( 4.16)
at 0
-
aHy
( 4.17)
-PTt .
We vinden, dat Hx en Hy geen functies zijn van de tijd. Verder geldt
Vx(VxË) =
i
j
k
a ax
a ay
a az
0
0
Tx
-; a 2 Ey = -Ja;(2
aE y
Daarmee wordt (4.9) :
a2 E a2 E €P--y = - - y at 2 ax 2
. '
( 4. 18)
76 De oplossing hiervan is: ( 4.19)
want dan is aEy ax = -,...Em cos( wt R
~x)
en
a2 Ey
-
ax2
= -~E
.
m
~sm(wt
~x) = -~
-
2
Ey
en aE a/ = wEmcos(wt - ~x) en 2
a Ey · - = -w 2 E m sm(wt at2
RX)
,...
= -w 2 EY'
Ingevuld in (4.18): -€f.1w 2E y = _~2E y
dus (4.20) Uit (4.15) en (4.19) volgt nu
-~Em cos(wt
-
~x)
= -f.1
aa~z ;
dus Hz = Hierin is Kl Er ontstaat
~Emsin(wt f.1w
= constant. H = z
Als Hz
-
~x)
+ Kl '
= 0 voor t = 0
L E sin(wt - ~x). f.1W m
en x
= 0,
is Kl
= O. (4.21)
Ey en Hz zijn beide golffuncties: de fase is dezelfde als t en x zodanig toegenomen zijn, dat wt -
~x =
0;
dus
ofwel I
v =
..j€ii.'
(4.22)
Hiermee hebben we de voortplantingssnelheid uitgedrukt in de eigenschappen van het medium.
~
~ ----------
77
Voor vacuum is
&
I
E
= Eo = -3-61(-'I-O~9
Vm
en
11 = Ilo = 41(' 10-
Vs Am .
7
Hieruit volgt
waarin c de lichtsnelheid is.
Opmerking: Men heeft Ilo = 41('10- 7 exact gedefinieerd. Uit de lichtsnelheid in vacuum (iets kleiner dan 3'10 8 mis) wordt dan EO bepaald. In figuur 4.1 is een schets gegeven van Ey = EyCx,t). Getekend zijn twee tijdstippen: t = 0 en t = ti' y
=
t
0
t
=
x
Fig. 4.1.
z
Op t = 0 is volgens C4 . l9):
Op t = ti is Ey
=
Em sinCwt l
-
(3x).
In figuur 4.1 is ti zo, dat wt l = 1(12; dus
Merk op:
4.3. De vector van Poynting In figuur 4.2 is een balkje getekend in een elektromagnetisch veld, dat zich voortplant met snelheid v. Als de zij-oppervlakte dA en de horizontale ribbe dx is, bevindt zich een energie dW = wdxdA
y
Fig. 4.2.
in het balkje. (De voortplantingsrichting komt overeen met de x-richting in de vorige paragraaf.) Hierin is w de energie in J/m 3 . Deze energie schuift voort in de richting van v. Is in de tijd dt de gehele energie-inhoud uit het balkje geschoven, dan passeert door dA een energie dW = vwdAdt. Nu is w = h(BH + ED).
(4.23)
In ons voorbeeld
Nu is (4.24)
Men noemt dit de golfweerstand. Daarmee wordt w = hE(E y2 + Ey2) = EE y' 2 dus vw
= vEE y2 = _l-EE v'eïi. y2 = v'If /i Ey2 = EyHz.
Op deze wijze blijkt het zinvol de vector
s= ExR
( 4.25)
in te voeren. Deze vector heet de vector van Poynting. Hij wijst in de richting van voortplanting van de elektromagnetische golf en heeft een absolute waarde gelijk aan het vermogen per 'loodrechte' vierkante meter.
79
s.
Vraagstukken
Waar niet anders vermeld, is de omgeving vacuüm en wordt de zwaartekracht buiten beschouwing gelaten. - 1. Gegeven de vectoren a =2i + 4j - 2k en b =3i - 3j - 3k. a. Bepaal a en b. b . Bepaal de hoek cp tussen a en b. c. Bepaal de normaal op het vlak van en b. d. Bepaal a·n en b·n.
n
a
a
2. Gegeven de vectoren = ii + 3j + 6k en b = 14i + 5J + 2k. a. Bepaal a en b. b. Bepaal de hoek cp tussen en b met behulp van het inwendige produkt. c. Bepaal ook die hoek cp met het uitwendige produkt.
a
3. Gegeven de vectoren a = 2i + 5j en b = 2j + 3k. a. Bepaal de vector c = a - b. b. Bepaal de hoek Cl tussen en b, ~ tussen ben en y tussen en c. Kies het vlak waarin a en b liggen als tekenvlak, teken de vectoren a, b en c enigszins op schaal en geef de hoeken Cl, ~ en y aan. Wat is het verband tussen die hoeken?
a
c a.
c
4. Een vector amaakt een hoek van 60 met de positieve x-as en eveneens een hoek van 60 0 met de positieve y-as. Bepaal de hoek die amaakt met de positieve z-as. 0
5. Gegeven de vector ä = axI + ayJ + lizk. a. Bepaal de hoeken die maakt met respectievelijk de x-as, de y-as en de z-as. Noem die hoeken respectievelijk Cl, ~ en y. b . Wat is het verband tussen die hoeken?
a
6. In een bol met straal R is de ladingsdichtheid p tot het middelpunt is. Bepaal de totale lading.
'=
2r 2 , waarin r de afstand
7. Op een vlakke ronde schijf met straal R bevindt zich aan één zijde lading met oppervlakte-ladingsdichtheid a = 7r, waarin r de afstand tot het middelpunt is. Bepaal áe totale lading. 8. Gegeven twee puntladingen: 3JlC en -7JlC. De onderlinge afstand is 2m. Bereken de elektrische veldsterkte midden tussen de ladingen. 9. Drie puntladingen van resp . 20, -10 en - IOJlC zijn op de hoekpunten van een gelijkzijdige driehoek met zijden van 20 cm geplaatst. Bereken de elektrische veldsterkte in het zwaartepunt. 10. Een puntlading van 0,5C bevindt zich in de oorsprong van een rechthoekig assenkruis . Op de x-as bevindt zich op twee meter van de oorsprong een puntlading van - 2C. Bepaal de plaatsen op de x-as, waar de veldsterkte nul is.
80 11. Een dunne draad is cirkelvormig gebogen met straal R en is homogeen geladen. De lineieke ladingsdichtheid is À. Bepaal de veldsterkte op een afstand x van het middelpunt loodrecht op het vlak van de draadwinding. 12. Een positieve puntlading Q is in de oorsprong van een rechthoekig assenkruis geplaatst. Bepaal de elektrische fluxdichtheid als functie van de afstand R tot het middelpunt. Schrijf de vector ï5 als functie van de vector R. 13. Gegeven een rechthoekig assenkruis. In (-a,O) is een puntlading -Q. In (a,O) is een puntlading Q. Bepaal E in het punt P(O,b). Bepaal V in dit punt. 14. Gegeven een homogeen veld van 200 Vlm en twee punten A en B op één veldlijn op een onderlinge afstand van 4 cm. De veldsterkte is gericht van A naar B. Bepaal DAB en D BA . 15. Een bol met straal r is homogeen gevuld met lading. De totale lading bedraagt Q. Bereken
a. p b. D = f(R) als R de afstand tot het middelpunt is. Onderscheid R R < r en R = r. Geef een schets. c. V = f(R).
> r,
16. Maak vraagstuk 11 m.b.v. een potentiaal berekening. 17. Bereken van voorbeeld 1.4 (zie par. l.7) de veldsterkte Ex rechtstreeks (dus zonder een potentiaalberekening). 18. Men verbindt een geladen geleider van 100 pF met een ongeladen elektroscoop van 60 pF. Men meet 50 V. Hoe groot was de potentiaal van de geleider? Hoeveel lading is er overgestroomd? 19.
lpC
A
B
-2pC
o~-rlm------~---lrm----+---'l-m--~o
Bereken DAB. 20. Druk
EO
uit o.a. in farad.
21. Bereken de capaciteit van de aarde. 22. Bereken de capaciteit van een vlakke platencondensator met twee verschillende diëlektrica. Het scheidingsvlak is evenwijdig met de platen. De relatieve permittiviteiten zijn E) en E2. De dikten van de diëlektrica zijn d) en d 2. De afstand tussen beide geleidende platen is d) + d2. Randeffecten verwaarlozen.
23. Bereken de capaciteit van een concentrische bolcondensator.
81 24.
bolletje
Men laat het bolletje los. Bereken de snelheid, als het bolletje 1 m gedaald is.
30 gram 6 pC homogeen veld E = 2 103 Vlm g = 10 m/s2 0
25. Een veldlijn treft een isolator loodrecht. Hoe wordt de veldlijn gebroken? 26. Een veldlijn in vacuum treft een isolator met zeer grote Hoe wordt de veldlijn gebroken?
€r
onder 45°.
27. Bepaal de eenheid van QV en van DE. 28. Bereken de kracht op een elektron in een koperdraad van I m lengte en 1 mm 2 doorsnede, als de stroomsterkte 1 A is. 29. Bereken de onderlinge kracht tussen de vrije elektronen in koper. De onderlinge afstand wordt gesteld op 10-8 m. 30. De potentiaal rondom een geladen bol is V=-Q47T € R
met
Bepaal de veld componenten Ex' Ey en Ez. Bepaal E. 31. Tussen twee vlakke evenwijdige platen in vacuum is een spanning U. Een elektron (lading e, massa m) verlaat de negatieve plaat met snelheid nul. Bereken de snelheid, waarmee het elektron de positieve plaat treft. 32. Gegeven een rechthoekig assenkruis met een x- en een y-as. In de oorsprong bevindt zich een lading van +4 C, in het punt (3,0) is een lading van -5 C. Bepaal de puntenverzameling in het x-y-vlak, waarvoor de potentiaal nul is. Teken deze functie. 33. Een waterstofkern en een elektron vormen samen een dipool. De afstand is 10- 11 m. Bepaal het dipoolmomênt. Bepaal de potentiaal op l/lm afstand en loodrecht op de dipool. 34. Een elektrische dipool met een dipoolrnoment van 5 pCm is geplaatst in een elektrisch veld met een veldsterkte van 3 10 6 Vlm. Wat is het maximale moment op deze dipool? 0
35. Een dipool is zo geplaatst in een inhomogeen elektrisch veld, dat de vector langs een veldlijn valt. De richting van iJ is dezelfde als de richting van E. Hoe gaat de dipool bewegen?
p
36. Tussen de vierkante platen met zijde a van een vlakke platencondensator zijn twee verschillende diëlektrica aangebracht. Van de bovenste is de relatieve permittiviteit € l' van de onderste €2· De condensator is aangesloten op een gelijkspanningsbron U. Afstand tussen de platen is d.
82
d
L -_ _---/
+
_~-----.
U
a. Bepaal de veldsterkte en de fluxdichtheid in beide diëlektrica. b. Bepaal hieruit de capaciteit. c. Is de oppervlakte-Iadingsdichtheid op de binnenkant van de platen als functie van de plaats constant? Bepaal de waarde. Rand-effecten verwaarlozen. 37.
Een vlakke, dunne, ringvormige schijf is aan één zijde belegd met positieve lading. De oppervlakte-Iadingsdichtheid is a. De straal van de opening is Rl' de straal van de buitenste rand is R 2 . Bepaal de potentiaal in het middelpunt en onderzoek de dimensie van uw formule. 38.
Een geleidende bol met straal Rl bevindt zich concentrisch binnen een geleidende bolschil met straal ~. Deze condensator is geladen: binnenste lading - Q, buitenste lading + Q. Men schiet een lading q (~ Q) met snelheid v van de binnenste bol loodrecht op het oppervlak naar de bolschil. Hoe groot moet men v tenminste kiezen, opdat q de buitenste bolschil raakt?
83 39. Een dunne draad met lengte I is homogeen geladen. De ladingsdichtheid is À.
x
In het verlengde van de draad is een punt P op afstand x. a. Bepaal de potentiaal in P. b. Bepaal de veldsterkte in P. 40. Geen berekeningen! Tussen de platen van een vlakke platencondensator met lading Q bevinden zich twee dunne koperen plaatjes tegen elkaar. Zie situatie A.
-Q
+Q
-Q
A
+Q
B
Men brengt nu de plaatjes uit elkaar. Zie toestand B. Beschrijf in het kort, wat er gebeurt . Beschouw daarbij ook de veldsterkten, de condensatorspanning en de capaciteit. 41. Geen berekeningen!
a.
b. +Q
-Q
Aan een geïsoleerde draad hangt een glazen bolletje tussen de platen van een vlakke platencondensator. Men laadt nu de condensator. a. Wat gebeurt er? Aan een geïsoleerde draad hangt een glazen bolletje in de buurt van een grote metalen bol. Men laadt nu de grote bol met een positieve lading. b. Wat gebeurt er? c. Beantwoord de vorige vragen, als het bolletje niet van glas, maar van koper is. Uw antwoorden wel toelichten. 42 . Een vlakke platencondensator (oppervlak van één plaat is A, afstand tussen de platen is d) is op een spanningsbron met sterkte U aangesloten. De ruimte tussen de platen is vacuum. d is veel kleiner dan de afmetingen van de platen. Gevraagd: a. Bereken de energie opgeslagen in het veld tussen de platen. Men schuift nu een glazen plaat met relatieve permittiviteit Er' dikte d en oppervlak A tussen de platen, zodat deze plaat nergens buiten de condensator uitsteekt.
84 Gevraagd: b. Bereken opnieuw de energie opgeslagen in het veld tussen de platen. 43. Gegeven twee ladingen elk +Q op de y-as. De plaatsen zijn (0,1) en (0,-1). Y
i
+Q
1 meter
_ 1
x
meter
+Q
Bereken de potentiaal en de veldsterkte op de x-as als functie van de afstand x tot de oorsprong. Wat is het verband tussen beide uitkomsten?
44. a
~\.
Een bolletje met te verwaarlozen afmetingen heeft een lading Ql . Op een afstand a bevindt zich een staafje met lengte l en waarop een gelijkmatig verdeelde lading Q2 is aangebracht. De dikte van het staafje is verwaarloosbaar. Het staafje valt samen met een rechte lijn door het middelpunt van het bolletje . Het geheel is in vacuüm. Bepaal de optredende krachten. 45. Een koperen bol met straal r is geladen. De lading is Q. Om de bol is een bolschil van isolatiemateriaal, waarvan de relatieve permittiviteit Er is. De dikte van die schil is d. Het geheel is in vacuüm. Bereken de elektrische veldsterkte als functie van de afstand R tot het middelpunt van de bol en geef ook een schets van die functie. 46. Een koperen bol met straal r heeft een lading van Q coulomb. Deze bol is omgeven door een bolwand van isolerend materiaal met permittiviteit Er' binnenstraai ren buitenstraal R, R > r. Bepaal de potentiaal van de koperen bol.
85 47. Een vlakke platencondensator in vacuüm met platen van 1 x 1 m, afstand tussen de platen 2 cm, is geladen tot 500 V. a. Bepaal de veldsterkte tussen de platen. b. Bepaal de lading op de platen. Men brengt nu een isolator met dikte 1 cm, oppervlakte 1 x 1 m en met een relatieve permittiviteit van 5 tussen de platen. c. Verklaar fysisch waarom de veldsterkte binnen de isolator kleiner is dan onder uw antwoord op vraag a. d. Bepaal de grootte van de afname van de veldsterkte in de isolator. 48. Een bolschil is homogeen geladen. De ladingsdichtheid is p. Bepaal de potentiaal in het middelpunt M. Onderzoek de dimensie van uw formule.
49. De potentiaal van een koperen bolschil met straal 30 cm en wanddikte 5 mm is 100.000 volt. Op 6 meter bevindt zich een puntlading Q. De kracht op de puntlading van 1 pC (op 5 m) blijkt nul te zijn. Bepaal Q.
vacuüm
Sm
I pC
Q
lm
50. Gegeven een puntlading Q in vacuüm. Men beschouwt een concentrische bolschil om die lading met binnenstraaI R en dikte d. Bepaal de energie in die bolschil.
86 51.
__ x
b
Door de getekende rechthoek gaat een stroom naar achteren loodrecht op het tekenvlak. De stroomdichtheid J is alleen afuankelijk van x en wel volgens: J = 3x
Bepaal de totale stroom door het oppervlak van de rechthoek. 52.
b
_x
Door deze rechthoek gaat een stroom naar achteren loodrecht op het tekenvlak, met als stroomdichtheid:
Bepaal de totale stroom door het oppervlak van de rechthoek. 53. Door het binnenoppervlak van een cirkel met straal R gaat een stroom gericht loodrecht op het vlak van de cirkel. De stroomdichtheid hangt af van de afstand r tot het middelpunt volgens J
= 7r
o ,ç r ,ç R.
Bepaal de totale stroom door het oppervlak van de cirkel. 54. Gegeven een rechthoekig assenkruis. Een geleider valt samen met de z-as. In die geleider is een stroom I in de richting van de positieve z-as. Er is een magnetisch veld H in de richting van de positieve y-as. Bepaal de kracht (als vectorgrootheid) op de geleider per meter. 55. Gegeven een ronde koperdraad met een doorsnede van 1 mm 2 en waardoor een stroom van I A gaat. a. Bereken de magnetische fluxdichtheid op het buitenoppervlak van de draad. b. Bereken de kracht op een elektron, dat langs dit oppervlak gaat met een driftsnelheid van 6 . 10-5 mis. c. Hoeveel keer zo klein is de onder b) berekende kracht dan de stuwende kracht op de elektronen?
87
56. Geef de eenheid van J, B, H, /10 en '}'. 57. Bereken de magnetische veldsterkte in het midden M van een rechthoekig gebogen geleider met zijden a en b, waarin een stroom I vloeit. b
eM
58. Bereken de magnetische veldsterkte in het middelpunt van een cirkelvormige draad met straal r, waarin een stroom 1 vloeit. 59. Door een cirkelvormig gebogen dunne geleider vloeit een stroom I.
Bereken de magnetische veldsterkte in P. 60. Door een zeer lange staaf S (ronde doorsnede, straal Ro) vloeit een stroom 1 naar achteren. Deze stroom vloeit terug naar voren door een concentrisch opgestelde buis B met wanddikte R 2 - Rl. Deze stromen zijn homogeen.
Bereken de magnetische veldsterkte in de wand als functie van de afstand R tot het middelpunt van S.
61.
~2 kA
/ 2 cn(
/
/
\ \
\
2 cm
,
-.I 2 cm h Q9------(ól 1 kA
1 kA
Drie oneindig lange evenwijdige geleiders liggen op de hoekpunten van een gelijkzijdige driehoek in vacuum. Zijde 2 cm. De stromen zijn in de figuur
88 aangegeven. /Jo = 47T • 10- 7
Bereken de kracht per km op de bovenste geleider. Bepaal ook de richting . y
62 . 8,
, m p
82
x
x
, m
8
3
Gegeven drie oneindig lange evenwijdige staven Sp S2 en ~ loodrecht op het x-y-vlak in vacuum. Ze liggen op onderlinge afstand van 1 meter. Door SI en door S3 gaat een stroom 1 naar achteren. a. Hoe groot moet de stroom I' in S2 zijn, zodat de magnetische veldsterkte in het punt P op de x-as (op afstand x van de oorsprong) nul is? b. Bepaallim ·1' en verklaar dit antwoord .
x*""
63.
Door een ronde massieve geleider met straal R gaat een elektrische stroom naar achteren. De stroomdichtheid is niet homogeen, maar is een functie van de afstand r tot het middelpunt volgens
Bepaal de magnetische veldsterkte binnen de staaf als functie van r. Geef ook de richting aan .
64.
Gegeven een dunne, oneindig lange rechte draad, waarin een gelijkstroom I vloeit. In één plat vlak met de draad is een gelijkzijdige driehoek met zijden a en op een afstand f van de draad. Eén zijde is evenwijdig met de draad. a. Bepaal de magnetische flux, die door de driehoek wordt omvat. b. Geef een benaderende formule voor de magnetische flux, als f ~ a. 65. Gegeven een torus, die gelijkmatig bewikkeld is met n windingen.
De stroom door de wikkeling is l. De binnenstraai is Rl' de buitenstraal R2 . Het materiaal is rechthoekig met breedte b. a. Bepaal voor Rl ~ R ~ R 2 de veldsterkte H als functie van R. b. Bepaal de flux door de doorsnede. c. Bepaal de zelfinductie. 66. Gegeven twee evenwijdige geleiders. Op het linkereinde is een gelijkspanningsbron met inwendige weerstand aangesloten. 0,5 ohm
5V
® Bhomogeen
v 40 cm
B
= 2 Vs/m2
a. Bereken de kracht F;; op de schuivende draad bij stilstand. Geef ook de richting. b. Hoe groot is de stroomsterkte als v = 5 mis? c. Hoe groot is dan de optredende kracht F? Wat is zijn richting? d. Geef de vermogensbalans. 67. --r---------~------------------------4a
80 cm
I-----~ .... v =
100 mIs
8
B homogeen
B
= 2 Vs/m 2
--~-------+----------------------~b
a. b. c. d.
Bepaal de spanning Dab' Bepaal de stroom, als op a-b een weerstand van 2 ohm wordt aangesloten. Bepaal de kracht op de schuivende draad. Geef de richting aan. Geef de vermogensbalans.
68. Onderzoek het gedrag van B en H aan het grensvlak van twee magnetische materialen met relatieve permeabiliteit 111 en 112'
90 69. Een koperen staaf, lengte R, draait om één van zijn uiteinden (A) linksom met hoeksnelheid w. Loodrecht op het vlak van draaien is een homogeen magnetisch veld naar achteren gericht. w
A OO---R----
Bepaal de spanning tussen de uiteinden van de staaf. 70. Ga na of er in één of meer van de volgende gevallen één of meer krachten worden uitgeoefend. Berekeningen zijn niet nodig. Een geladen glazen bolletje bevindt zich (stilstaand) in een magnetisch veld, dat a. homogeen en constant is b. niet homogeen en constant is c. homogeen is en toeneemt als functie van de tijd. 71. Een vlakke ronde koperen schij f met straal R draait met hoeksnelheid w in een homogeen magnetisch veld . De magnetische veldsterkte is loodrecht op het vlak van de schijf. De schijf draait om een as door het middelpunt. Deze as is evenwijdig aan de veldlijnen. De draairichting en de veldsterkte passen bij elkaar volgens de rechtse schroef.
a. Wat gebeurt er met de vrije ladingen in de schijf? Zal de rand positief of negatief worden t.o.v. de as? b. Bereken de elektrische veldsterkte in de schijf als functie van de afstand tot het middelpunt. c. Bereken de spanning tussen de as en de rand. 72. Door een cirkelvormige geleider met straal R gaat een stroom i 1 (t) . a. Bepaal de magnetische veldsterkte Hm in het middelpunt. (Biot Savart:
dH::
Idl sin lP 47TR2
Om het middelpunt bevindt zich concentrisch een cirkelvormige open geleider met straal r ~ R. Neem aan, dat binnen die kleine geleider het veld homogeen is met sterkte Hm' b . Bepaal de inductiespanning u ab . 73. Een cirkelvormige schijf van glas met straal R, aan één zijde homogeen belegd met lading Q, bevindt zich in een magnetisch veld met fluxdichtheid B = kt, waarin k een constante en t de tijd is.
G
®'B
Het veld staat loodrecht op het vlak van de schijf. Bepaal het koppel, dat op de schijf wordt uitgeoefend.
74.
Op een bolvormige isolator met straal R is een oppervlakte-lading Q homogeen aangebracht. Deze bol bevindt zich in een magnetisch veld met fluxdichtheid B :: kt, waarin k een constante en t de tijd is. Bepaal het koppel dat op de bol wordt uitgeoefend . 75. a
Een schijf met straal R is aan één zijde met oppervlakte-lading belegd; dichtheid a. De schijf roteert met hoeksnelheid w. Bepaal de magnetische veldsterkte in het middelpunt van de schijf. 76. Een cirkelvormig gebogen draad met een straal van 5 cm, waarin een stroom van 6 A vloeit, is geplaatst in een homogeen magnetisch veld met sterkte 100 A/m. De normaal maakt een hoek van 30° met de veldrichting.
92
Bepaal het koppel en geef de draaizin van het koppel. 77. Twee staafmagneten (dikte verwaarloosbaar) met magnetische momenten m i en m 2 en lengten respectievelijk 11 en 12 zijn tegenover elkaar geplaatst op een afstand a. De lengte-assen liggen op één rechte lijn. a
N
l
z
N
Bepaal de krachten op de magneten . 78. Een cirkelvormig gebogen draad (materiaaldikte ~ straal) van isolerend materiaal is homogeen geladen met een elektrische lading Q. Loodrecht op het vlak van de draad is een homogeen magnetisch veld, waarvan de sterkte lineair met de tijd toeneemt. B
®
B =at
Leid een formule af voor het koppel, dat op de draad wordt uitgeoefend . 79.
dx
x
zij-aanzicht I
Door de wand van een rechte cirkelcilinder met zeer dunne wand circuleert een over de lengte 1 homogeen verdeelde totaalstroom 1. a. Hoe groot is de stroom dl in de gearceerde strook met breedte dx? b. Bereken H in het punt P.
-~
-
-------
- ----- -
-
-----
93 80. Loodrecht op het tekenvlak zijn drie dunne oneindig lange geleiders, waarin de aangegeven gelijkstromen vloeien. De stroom van 4 A is naar voren gericht, de beide andere naar achteren. Bepaal de plaatsen op de positieve x-as waar de magnetische veldsterkte nul is.
4A
2A
IA
-x
201
81. Een puntlading Q beweegt zich in een cirkelvormige baan met straal R. De snelheid is v. Bepaal de magnetische veldsterkte in het middelpunt.
82. In een homogeen magnetisch veld His een stroomvoerende cirkelvormige dunne geleider. De straal is R, de stroom is I. Het vlak van de winding is evenwijdig met de veldlijnen. Bepaal het koppel op de geleider.
H
83. In een homogeen magnetisch veld is een ijzeren bolletje opgehangen aan een draad. Zie situatie A. In situatie B is het bolletje vóór de noordpool van een staafmagneet opgehangen. Beschrijf wat er gebeurt in beide situaties en waarom dat gebeurt. Welke formules zijn hier in het geding? situatie B
situatie A
N
r=
z
liii§;!
I
Iz
94 84. Een dunne geleider is cirkelvonnig gebogen. De straal is r, de stroom is I. In P is een noordpool met sterkte cp. De lijn MP staat loodrecht op het vlak van de winding. Bepaal de kracht, die de pool op de geleider uitoefent.
1-:-:--t-- - - - - ---11'
./
85. Door een oneindig lange dunne geleider vloeit een stroom I. In één plat vlak met deze geleider is een rechthoekige driehoek met zijden b en I op een afstand a. a. Bepaal de magnetische flux door de driehoek. b. Geef een benadering voor grote a.
a
86. Gegeven een dunne geleider, die gebogen is volgens de tekening. De kromme lijnen zijn cirkelbogen met als stralen Rl en R2. Punt A is het middelpunt van de bogen. De hoek
95 87. Een oneindig lange, dunne rechte geleider, waarin een gelijkstroom 11 vloeit en een geleidend rechthoekig draadraam van dun draad, waardoor een gelijkstroom 12 gaat, liggen in één plat vlak. Bepaal het koppel en de kracht op het draadraam. Het draadraam wordt als één lichaam beschouwd, dat niet vervormbaar is.
11
12
I
a
x
b
88. Om een toroïde van massief ijzer (de doorsnede is een cirkel) is een gelijkmatige wikkeling aangebracht van n windingen. Er geldt d « R. De weerstand is nul. Op de wikkeling is een stroombron met sterkte i aangesloten. a. Bepaal de magnetische lluxdichtheid in het materiaal van de toroïde. Men stelt nu i ::: 111sin rot. b. Bepaal de spanning over de stroombron. 89. Door een ondeindig lange ronde geleider met straal Rl in vacuüm gaat een homogeen verdeelde gelijkstroom I. Bepaal de magnetische energie, die is opgehoopt in de cilinder buiten de geleider (in vacuüm dus) met binnenstraal Rl en met buitenstraal R2 en met lengte l. Onderzoek de dimensie van het resultaat.
\
-
I ./
90. Door de wand van een oneindig lange koperen pijp gaat een homogeen verdeelde gelijkstroom van 1 A naar achteren. De binnenstraal is 1 m, de buitenstraal is 5 m. a. Bereken de magnetische veldsterkte als functie van de afstand R tot de hartlijn. b. Bereken de magnetische veldsterkte voor R::: 1,2,3,4 en 5 m en schets de functie H ::: fCR) voor R ~ o.
--7
R (m)
96 91. Gegeven een oneindig lange, dunne rechte geleider waarin een gelijkstroom 11 vloeit. Op afstand a bevindt zich een dunne rechte geleider met lengte 1 waarin een gelijkstroom 12 vloeit. Beide geleiders staan loodrecht op elkaar. De toevoerdraden worden buiten beschouwing gelaten. a. Bepaal het mechanische moment, dat op de geleider met lengte 1 wordt uitgeoefend, gemeten t.O.v. punt A. b. Maak in het kort aannemelijk, waarom a niet voorkomt in het antwoord. Hier geen berekeningen.
A
12
- - - - ----:;)--
92. Door een cirkelvormig gebogen dunne geleider vloeit een stroom I. Zie tekening. a. Bepaal de magnetische veldsterkte in het middelpunt en geef de kracht op een in het middelpunt geplaatste noordpool met sterkte q,. b. Ga nu uit van die noordpool, bepaal de veldsterkte ter plaatse van de geleider en geef de kracht op die geleider. 93. Gegeven een cirkelvormige winding van dun koperdraad waarin een stroom I vloeit. Op de lijn loodrecht op het vlak van de winding en gaande door het middelpunt is een staafmagneet geplaatst. Deze kan naar links en naar rechts bewegen. a. Hoe gaat de magneet bewegen en in welke stand zal de beweging stoppen? b. Dezelfde vragen als de stroom I andersom gericht is.
N
f--+-- -
Z
-EI===3-1
94 . Door een dunne geleider met lengte 1vloeit een stroom I. Op een afstand R van het midden is een noordpool N met sterkte q, geplaatst. Bepaal de kracht die de pool op de geleider uitoefent.
97
~I R
-
--N
95. Een oneindig lange massieve geleider met straal r is omgeven door een cilinder met relatieve permeabiliteit Ilr met binnenstraal r en met dikte d. Deze cilinder is niet geleidend. Het geheel is in vacuüm. Door de geleider vloeit een homogene stroom J naar achteren. Bepaal H en B beide als functie van de afstand R tot de middellijn.
96. In twee oneindig lange dunne geleiders vloeit een stroom I. Beide geleiders zijn loodrecht op het tekenvlak. In de linkse geleider is de stroom naar achteren, in de rechtse naar voren. Bepaal de x-component van H op de stippel- a lijn als functie van x, substitueer x =b(2 en verklaar het resultaat. b
--x
97. Door de zijden van een gelijkzijdige driehoek met zijden a vloeit een stroom J. Bepaal de magnetische veldsterkte H in het zwaartepunt Z.
a
98 98. Door een oneindig lange, dunne geleider, die rechthoekig gebogen, is vloeit een stroom 1. Het punt P ligt op een afstand a van beide helften. Bepaal de magnetische veldsterkte in P.
-+p
99. Door een oneindig lange, dunne geleider, die rechthoekig gebogen is met een bocht met straal R, vloeit een stroom 1. Het punt M is het middelpunt van de buiging. Bepaal de magnetische veldsterkte in M.
R
M
100. Verklaar de formules uit het formule-overzicht, geef een schets en noem de eenheden.
99
6. Antwoorden 1. a. a = 2{b
c. TI
=t-n
2. a. a=7
3.
a.
b = 3-{3
b. cp = 90
0
d. Beidenul
(-1" -k) b= 15
C= 2i + 3J- 3k
c. a+y= 13 4.45 0
5. a. a = arccos aax
•
13 = arccos ~. a y= arccos ~ a
b. cos2a + cos213 + cos2ty= 1
6.
~ 1TRs
C
3
7 141TR C . 3
8. 9· 104 Vlm 9. 20,25· 10 6 Vlm 10. x = - 2 11
x = ± 00
en
hR
. 2€ (x 2 + R 2 )3/2
12. D =
QR
41TR 3
Vlm
C/m 2
Vlm; V
= 0
14. UAB = 8 V, U BA = -8 V 15. a.
p=~
C/m 3
11Tr3
3
2 b . R > r'. D =.-JL. QR3 C/m 2 ,. R = r'. D = ~ 41TR 2 C/m ,. R < r'. D = 41Tr 41Tr2 C(m
2
2
Q Q R Q c. R>r: V=--V;R
18. 80V, 3000pC 20. Firn.
19. 13 ,5 mV
21. 707p.F.
24. 4,55
mis.
100 25. Wordt niet gebroken
28. 2,8-10- 21 N 30. Ex =
J/ m 3
27. J
26. Gericht langs oppervlak
29. 2,3-10-12 N
4~~3 Vlm
ffeU
31. v = ...; -;:;:;--- m/ s
en cyclisch;
m
33. p = 1,6-10- 30 Cm; 0 V
34. 15 _10- 6 Nrn
35. In de richting van toenemende veldsterkte U
36. a. E = "dV/m ;
37 V = a(R 2 .
-
2E
EOEI U C/ 2. DI = dm,
_j
Rl) V
38. v -
À x+l 39. a. V = - - l n - - V 41TEO x
D = EOE2 U C/m2
qQ -2-
1TEm
R 2 - Rl / R R m s I
hl
b. Ex =
d
2
41TE X(X O
2
+ I) Vlm
40. In situatie A is door influentie het rechter plaatje negatief en het linker plaatje positief geladen. In situatie B behouden de plaatjes hun lading. Deze lading is Q. De veldsterkte tussen de plaatjes is nul. De veldsterkte elders blijft ongewijzigd. De spanning neemt dus af en de capaciteit neemt toe.
41. a. Het glazen bolletje wordt gepolariseerd. De tegengestelde polarisatieladingen bevinden zich in gelijke veldsterkten. Resultaat: geen kracht op het bolletje. b. Eveneens polarisatie. Nu zijn de veldsterkten ongelijk. Resultaat: wel kracht op het bolletje, gericht naar de grote bol. c. Nu influentie. Zelfde antwoorden als a en b. 2
42
. a.
W = Eo U A J 1 2d
U2A
b W = EoEr . 2 2d
J
2Q
43. V = 4 ·
~l V;
1TE oY!
+x
Ekoper = 0 EvacuUm
=41rG~2
v.
-
"".018tor -
4
Q 7têoEr
E1=-Q41rGQErr r+d
R2
E2=
EF
Q 41tEoErCr + d)2
Q
4'1tE(ir + d)2
1
--- -
-
-
-
- -
-
--
101 .JL1
1
1
46. 4TCEo (R + EI - E~ ) V 47. a. 25000 Vlm c. 20kV/m
b. 0,221-10-6 C d.20kV/m
p 48. -(Ri-Rl2) V
2E
49. i·1O-7 C 3
50
Q2 _d_ J . 81tEo R(R+d) 2 3 52 5b Z A
2
51 3Zb A . 2
.
3
53. l4;R A.
6
b.3,4 01O-27 N
55. a. 3,6 o lO-4 Vs/m 2 56. A/m2 Vs/m 2
A/m
54. -JlIHl N c. ongeveer 106 x
Vs/Am
A/Vm
58. H = 1/2 r A/m
59 H = I sin . 2r
3
p
A/m
b. 21; De drie geleiders gedragen zich op grote afstand als één geleider 63. H
=
~r3 A/m
JlI { 2 f + Yza.J3 } 64. a. = 2rr Ca + .J3f)ln f - a Vs nl 65. a. 2rrR A/m 66. a. 8 N
b
bJlnl .
b. 2 A
67. a. -160 V
2rr
l
R2
n Rl
c. 1,6 N c. 128 N
b.80A
69.
68. Bn en H t zijn doorlopend
B~2W
V
70. Stel straal van het bolletje is R. Als R = 0, dan a, b en c geen krachten. Als R> 0, dan alleen c koppel wR 2 B 71. a. rand wordt positief b. w Bx V /m c. - 2 - V
7 2.
a.
73. T
l\n =
il
2R A/m
= k~R2
Nm
a~R
A/m
75.H =
b. u ab 74. T
_ -
2
rrr Jl dil
-"2R dt
= tkQR2
Nm
76.1 0l0-{; Nm
V
102 77.F =
mi m 2
1
1
1
2
1
(-- - - - - - + 41f I10Z1Z2 a 2 (a + Z/ (a + Z2)2 (a + ZIZ2)2
Idx
) N
78 QR a
.
2
Nm
I
79. a. dl = -Z- b. H = -~==== 2.)Z2 -1- R 2 80. x= 4,37 m
81. 4:î2 Nm 82. !lInR2H Nm 83. Situatie A: bolletje blijft in rust
Situatie B: bolletje beweegt naar links.
I~ N 84. 2(a2 + M/2
(1-!. In a+b) V 85 . a. ~ 2n bas
b
flIbI V . 4na s
86. I
trA Vs/m
2
89. P!J:tl In ~ J
1 RLl 90. a. R < 1 H = 0, 1 < R < 5 H = 487t . Nm
-r
b.O 9,9 17,7 24,9 31,8 mNm
91.
~:l
Nm ~I
I 92. a. H= 2R Nm
b. F=2R N
93. a. Naar links. De magneet gaat door het vlak van de winding en stopt als zijn stand symmetrisch is t.o.v. die winding. b. Naar rechts. De beweging stopt in het oneindige.
94. F=
~Il
2nR~
95. In de geleider:
In de cilinder: Buiten de cilinder:
N
IR
H = ~ Nm
I H = 2nR Nm I H = ~ Nm
B=~J Vs/m 2 B=~ Vs/m 2 B=~ Vs/m 2
I x ' x-b I . 96. Hx = 21t <x2+ a2 - x 2+ a2 +b2 -2xb Alm voor x = zb IS Hx = 0
9I
97. H = ïmi Nm
I
98. H =4ia (2 +...[2) Alm 100. Bravo.
103
7. Literatuur A.F. Kip , Fundamentals of electricity and magnetism, McGraw-Hill Tokyo, 1962 . . R. Kronig, Leerboek der Natuurkunde, Scheltema & Holkema Amsterdam, 1954. U.N. Oedayrajsingh Varma en W. Buijze, Elektriciteit, Collegehandleiding THDelft, afdeling Natuurkunde, 1977.
104
Index a aanloopkromme 65 absolute permeabiliteit 47 absolute permittiviteit 15, 17 accu 42 afscherming, elektrostatische 29 Ampère, regel van 48,49 atoom 14
elektronenwolk 14 elektroscoop 29 elektrostatisch veld 15 elektrostatische afscherming 29 elementaire wet van Ohm 42 energie 35 energiedichtheid 36 equipotentiaalvlak 25
b
f
batterij 42 behoud van lading, wet van 41 Biot Savart, formule van 46 breking 35 Buijze, W. 5, 103 C
capaciteit 31 coaxiale kabel 33 coërcitiviteit 65 condensator 32 condensatorformule 42 conserverend veld 24 continuïteitsstelling 41 Coulomb, wet van 14 coulomb-kracht 14 cyclische verwisseling 72
d determinant 12 diamagnetisme 62, 63 diëlektricum 17 diëlektrische verplaatsingsstroom 73 dipool 20,37,39 - , elektrische 39 -, magnetische 60 dipoolbelegging 61 dipoolmoment 38, 39 dissipatie 43 divergentie 69,70 draad-element 45 draagkracht 67 driftsnelheid 43, 45 dynamo 42
e eenheidslading 16 eenheidsvector 12 eerste wet van Maxwell 68 elektreet 21 elektrisch veld 15 elektrische dipool 39 elektrische fluxdichtheid 17 elektrische stroom 40 elektromagneet 60 elektron 14
Faraday 56 -,kooi van 29 faraday-kastje 30 ferromagnetisme 63 flux, gekoppelde 55 -, magnetische 52 - , werkelijke 55 fluxdichtheid, magnetische 46, 53 formule van Biot Savart 46 formule van Hopkinson 66, 67 formule van Laplace 71 formule van Poisson 71
9
Gauss, stelling van 70 -, theorema van 18,33, 70 gebiedjes van Weiss 64 gekoppelde flux 55 geleiding, soortelijke 42 generator 42 gesloten lijnintegraal 50 giorgi-stelsel 14,45 golffunctie 76 golfweerstand 78 golven 74 gradiënt 69,70 gyrator 48
h halfgeleider 14 hall-effect 48 hall-plaatje 48 homogene ladingsverdeling 16 Hopkinson, formule van 66, 67 hysterese 64 hysteresislus 64, 65 hysteresisverliezen 65 ijzerverliezen 65 inductie 56 inductiespanningen 58 inductiewet 56 influentie 22 inwendig produkt 12 ion 14 isolator 14
105
p
J
joule 22
k kabel, coaxiale 33 kern, positieve 14 Kip, A .F. 103 Kirchhoff, spanningswet van 57, 59 kooi van Faraday 29 koppel 39 kracht 45, 51 kringintegraal 24, 50 Kronig, R. 103 lading, oppervlakte- 20 -, poisson- 20 - , polarisatie- 20,21 -, wet van behoud van 41 ladingsdichtheid 27 - , lineieke 17 - , oppervlakte- 17 ladingsverdeling, homogene 16 lamellen 65 Laplace, formule van 71 lichtsnelheid 77 lijnintegraal, gesloten 50 lineïeke ladingsdichtheid 17 litze-draad 68
m magnecuul64 magneet, elektro- 60 -, permanente 60 magnetisatie 65 magnetisch moment 61 magnetisch veld 46 magnetische dipool 60 magnetische flux 52 magnetische fluxdichtheid 46, 53 magnetische vector 65 magnetische veldsterkte 46 Maxwell, eerste wet van 68 -,tweedewetvan 73, 74 molecuul 14
n nabla 69 noordpool 62 normaal 12,18 normaalvector 18, 61 nulpotentiaal 24
o Oedayrajsingh Varma, I.J.N. 103 Ohm, elementaire wet van 42 -,wet van 43 oppervlakte-integraal 18 oppervlakte-lading 20 oppervlakte-ladingsdich theid 17
paramagnetisme 63 permanente magneet 60 permeabiliteit, absolute 47 - , relatieve 47, 63 permittiviteit, absolute 15, 17 - , relatieve 17 Poisson, formule van 71 poisson-lading 20 polarisatie-lading 20, 21 polarisatievector 18 poolsterkte 62 positieve kern 14 potentiaal 24, 26, 27, 31 Poynting, vector van 77,78 produkt, inwendig 12 - , scalar- 12 -, uitwendig 12 puntlading 16
r randeffecten 32, 33 rechtscyclisch 12 regel van Ampère 48,49 regel van Weber 61 relatieve permeabiliteit 47, 63 relatieve permittiviteit 17 remanent magnetisme 65 rotatie 71, 73 ruirnte-ladingsdichtheid 16 S
scalar 11, 26 scalar-produkt 12 skin-effect 67 soortelijke geleiding 42 spanning 22 spanningswet 57 spanningswet van Kirchhoff 57, 59 spoel 53,59 stelling van Gauss 70 stelling van Stokes 73 Stokes, stelling van 73 stromingsveld 40, 43 stroom, elektrische 40 stroombuis 43 stroomverdringing 67 superpositie 26,51
t theorema van Gauss 18,70 tweede wet van Maxwell 73, 74 tweepoort 48 U
uitwendig produkt 12 V
vector 11 -, magnetische 65
106 vector van Poynting 77, 78 veld 11 -, conserverend 24 - , elektrisch 15 - , elektrostatisch 15 -, magnetisch 46 veldlijn 16 veldsterkte 15, 53 - , magnetische 46 verliezen, hysteresis- 65 -, ijzer- 65 -, wervelstroom- 65 verplaatsingsstroom, diëlektrische 73 verwisseling, cyclische 72 verzadiging 64 vrije elektronen 14 W
weber 52 Weber, regel van 61 weerstand 43 Weiss, gebiedjes van 64 werkelijke flux 55 wervelstroomverliezen 65 wet van behoud van lading 41 wet van Coulomb 14 wet van Ohm 43 wrijvingselektriciteit 14 Z
zelfind uctie 55
Uitgaven van de Delftse Uitgevers Maatschappij op het terrein van de ------------------------~---------------------------------
elektrotechniek en computerkunde
DIGITALE TECHNIEK van probleem specificatie tot realisatie door ir. A.P. Thijssen, ir. H.A. Vink en prof,ir, C.H. Eversdijk In twee delen wordt een overzicht gegeven van de digitale (schakel-)techniek. De boeken worden gebruikt bij de colleges Digitale Techniek I, 11 en 11/ voor studenten Elektrotechniek en Informatica. Deel 1 behandelt de basiskennis van de componenten, waaronder: schakelalgebra, Karnaughdiagrammen, SSI/MSI en LSI combinatorische schakelingen, flip-flops, schuifregisters en tellers. Veel aandacht wordt besteed aan het niet-ideale gedrag van de bouwstenen, waaronder de timing van de signalen. Deel 2 behandelt het ontwerpen van grotere schakelingen, gebaseerd op het datapad-besturing ontwerpmodel. De specificatie en realisatie van besturingen neemt een groot stuk van dit deel in beslag. Daarnaast komen ook onderwerpen als microprogrammering, de afweging van hard/software oplossingen, testbaarheid, betrouwbaarheid en synchronisatie ruimschoots aan bod. Vele opgaven en literatuurverwijzingen zijn toegevoegd . Uitwerkingen van opgaven zijn in beide delen opgenomen. De systematische behandeling maakt de boeken ook uitstekend geschikt voor zelfstudie en voor gebruik op HTS en HIO. De stof is zo geordend dat een eerste, meer globale, oriêntatie op het vakgebied eruit gedoceerd kan worden, waarna desgewenst één of meer onderwerpen kunnen worden uitgewerkt (dit laatste vooral voor de richting Elektrotechniek). Deel 1, 368 pag., ISBN 90-6562-068-0 Deel 2,256 pag., ISBN 90-6562-069-9 Overhead sheets
Voor docenten zijn lay-outs van overhead sheets (ca. 300 stuks) verkrijgbaar. Voor nadere inlichtingen wende men zich tot de uitgever.
DlGITEST Opgaven behorend bij Digitale Techniek De in deze bundel opgenomen vraagstukken hebben in de jaren 1982 en 1983 deel uitgemaakt van de examens Digitale Techniek aan de TU-Delft. De vraagstukken zijn geordend naar onderwerp, overeenkomstig de hoofdstukindeling van het theorieboek. De vragen zijn gesteld in multiple choice vorm . De antwoorden zijn op de laatste bladzijde weergegeven. 112 pag., ISBN 90-6562-046-x
MICROPROCESSORS door ir. C.J. van Spronsen en ir. F. Bruggeman In dit boek wordt de microprocessor geïntroduceerd uitgaande van een algemeen model , aan de hand waarvan de interne opbouwen de instructie-afhandeling worden toegelicht. De diverse methoden van adressering, zoals microprocessors die kennen , worden behandeld. Uitgebreide aandacht krijgt de inen uitvoer, alsmede de speciaal daarvoor ontwikkelde circuits . Standaards voor zowel aansluiting met de 'buitenwereld' als voor de koppeling van modules tot een (multi-) processorsysteem komen aan de orde. Ook de programmatuur wordt niet vergeten, zoals blijkt uit de hoofdstukken over de ontwikkeling van software en de daarvoor bestaande ondersteuning ,n apparatuur en programmatuur. Bij de behandeling van de stof in dit boek wordt aangenomen dat de lezer een (beperkte) kennis heeft van digitale technieken. "Presentatie en inhoud van dit specialistische boek zijn zodanig dat op HTSfTH niveau het boek goed geschikt is voor zelfstudie", schreef het NBLC over het boek. 160 pag., ISBN 90-6562-034-6
COMPUTERARCHITECTUUR door prof.dr.ir. A.J. van de Goor en ir. H.A, Spanjersberg Dit boekwerk behandelt computerarchitectuur aiS raakvlak tussen de hardware en de software. Het poogt een achtergrond en verklarin9 te geven voor instructie-sets, adresseringsvormen , datatypen , interruptsystemen, etc. van traditionele computers. Daarnaast worden kwaliteitscriteria als orthogonaliteit, voorspelbaarheid, etc. waaraan een goede architeCtuur moet voldoen, behandeld; deze worden bij de behandelde voorbeelden als toets gebruikt. De gevolgde methodiek is toepasbaar op vele gebieden buiten dat van de computerarchitectuur. . De behandelde stof is voorzien van voorbeelden Uit diverse bestaande architecturen om bepaalde concepten te illustreren. Als voorkennis wordt enig inzicht in de PDP-11 of vergelijkbare architectuur en enige achtergrond in programmeertalen verondersteld. De geboden stof is ontstaan uit het college computerarchitectuur aan de TU te Delft en is geschikt voor TU-studenten in hun latere studiejaren en voor HTS-studenten in hun laatste jaar. 256 pag. , ISBN 90-6562-025-7
s:
E
d ir
b
Vi
kl
H
Cl
z
Zl
E E
d D
a a.
D
VI
VI
H d
n o
ZI
9
sj
a
D 9 tE
2
E
d
D h
o Z
rr
o
b tr
INFORMATIETHEORIE door prof.dr.ir. D.E. Boekee en dr.ir. J.C.A. van der Lubbe
:eerd nand e-afoden Inen, Ie inlelde 3t de
IS
tot
Ie. zoals I van ng in
" ordt 3nnis houd It op zelf-
n
r aiS . Het voor (pen, Jters. lliteit, hite CJij de :. De ieden
en uit
co nig inIr en nde r,IIeg8 s geen en
De informatie- en communicatietheorie vormt de grondslag voor de moderne technische ontwikkelingen in de informatica en de telecommunicatie. In dit boek worden de theoretische grondslagen behandeld die de basis vormen zowel voor het meten van informatie, als ook voor het comprimeren, transporteren, opslaan en beveiligen ervan . Het betreft hierbij zowel digitale als analoge informatie die via symbolen dan wel signalen wordt vastgelegd. Er wordt tevens ruim aandacht besteed aan een drietal aktuele technische toepassingen van de informatietheorie, namelijk datacompressie, foutverbeterende codes en cryptografie. De behandeling van deze drie toepassingen heeft een introducerend karakter. Het boek kan worden gebruikt als ondersteuning bij Colleges aan de Technische Universiteit, maar is ook zeer geschikt voor gebruik op de HTS en voor zelfstudie. ca. 250 pag ., ISBN 90-6562-082-6
ELEKTRONISCHE VERSTERKERS EN PHASELOCK LOOP door prof.dr.ir. J. Davidse Deze handleiding omvat een aantal onderwerpen die aan de orde komen in de colleges in de elektronica aan de TU-Delft. De behandelde stof heeft betrekking op de moderne Versterkertechniek en op de inrichting en toepassing Van de zogenaamde phaselock loop. Hoewel de moderne elektronica gebruik maakt van digitale technieken voor de bewerking van elektronische signalen, blijft analoge signaalverwerking onmisbaar bij de bron van de signalen. In het bijZonder op deze plaats in de signaal keten is ruis de grootste vijand van de correcte overdracht van het signaal. Om deze reden is aan dit aspect relatief veel aandacht besteed. De phaselock loop is een schakeling die vooral van groot belang is in de moderne communicatietechniek. 232 pag. , ISBN 90-6562-021-4
ELEKTROTECHNISCH METEN door dr. ir. K.B. Klaassen De elektrotechniek en met name de elektronica, heeft ons vele hulpmiddelen voor het meten Opgeleverd. Daarnaast vormt de elektrotechniek ook Zelf een uitgebreid toepassingsgebied voor het meten. Dit boek over elektrotechnisch meten stelt daarom beide categorieên aan de orde, dus zowel de elektrotechnische meetmiddelen als elektrotechnische
metingen. Het doel van het boek is een zodanige behandeling van de grondslagen van het meten, dat, naast het verstrekken van de benodigde basiskennis, het inzicht in het meten wordt bevorderd. Het einddoel daarbij is het zelfstandig kunnen oplossen van allerlei meetproblemen. In dit boek is de aanpak van de vanouds sterk mechanisch en energie-technisch georiënteerde elektrotechnische meettechniek verlaten ten gunste van een meer systeemtechnisch georiênteerde aanpak. Na een korte samenvatting van de fundamenten van het vak (meettheorie) blijkt het voor kwantitatief meten nodig te zijn eenheden af te spreken (eenheden-stelsels). Om dit optimaal te kunnen meten (dit is: met de geringst mogelijke inspanning het gestelde doel bereiken) wordt een aantal alternatieve meetmethoden besproken. Een meting verschaft slechts een eindige zekerheid; er worden altijd fouten gemaakt. De fouten theorie bespreekt daarom de soorten fouten, foutenvoortplanting en foutenoorzaken . Een meetsysteem heeft een bepaalde structuur waarin verschillende functies voorkomen (transductie, signaalbewerking, indicatie en registratie) . Deze meetfuncties worden in het hoofdstuk elektronische meetmiddelen besproken. Daarna komen de volledig elektronische meetsystemen aan de orde. Hierbij is een belangrijke plaats ingeruimd voor het automatisch meten met de computer, waarbij belangrijke zaken als bemonstering, multiplexing en 'aliasing' aan de orde komen. 320 pag., ISBN 90-6562-033-6
INSTRUMENTELE ELEKTRONICA door dr.ir. P.P.L. Regtien Dit leerboek bestrijkt het zeer brede terrein van de elektronica voor instrumentele doeleinden. Van de lezer wordt slechts enige wiskundige voorkennis verwacht. Ieder hoofdstuk is verdeeld in tweeên, waarbij het eerste deel als basis geldt, terwijl het tweede deel , dat eventueel overgeslagen kan worden, wat dieper op de stof ingaat. Elk hoofdstuk wordt besloten met een samenvatting en opgaven, waarvan de antwoorden achterin het boek zijn opgenomen. Enige onderwerpen die aan de orde komen zijn: systeem- en signaalbeschrijvingen, netwerken, filters, elektronische bewerkingssignalen en vensters, oscillatoren, modulatie en analoog-digitaal- en digitaal-analoog-omzetters. Voorts wordt een inleiding gegeven in de digitale techniek en in microprocessoren. Het boek wordt besloten met een hoofdstuk over (computer-)meetsystemen en fouttheorie, uitgewerkte antwoorden op de opgaven. 446 pag., ISBN 90-6562-093-1
ELEKTRISCHE NETWERKEN door ir. A. Henderson Dit boek is in eerste instantie opgezet als dictaat van het college Elektrische Netwerken voor de eerstejaarsstudenten aan de afdeling Elektrotechniek van de TU-Delft. De aanpak bleek echter al ras ook docenten aan de HTS-en aan te spreken. Na een bondige uiteenzetting van de basisbegrippen worden behandeld de netwerkstellingen, bestuurde bronnen, wisselstromen en wisselspanningen, complexe grootheden en enkele eigenschappen van netwerken. Daarna komen aan de orde gekoppelde spoelen en (ideale) transformatoren, driefasensystemen, complexe frequentie, Fourier-analyse en schakelverschijnselen. Het boek wordt afgesloten met een hoofdstuk over computergerichte analyse. 340 pag., ISBN 90-6562-004-4
VRAAGSTUKKEN ELEKTRISCHE NETWERKEN door ir. A. Henderson De stof in deze bundel is verdeeld in hoofdstukken, die parallel lopen met het boek Elektrische Netwerken. De bundel is voorzien van antwoorden. 168 pag., ISBN 90-6562-005-2
ELEKTRISCHE SCHAKEL VERSCHIJNSELEN door ir. A. Henderson Het hoofdstuk schakelverschijnselen uit de theorie van de elektrische netwerken is een dankbaar onderdeel. Enerzijds heeft het de charme van een streng mathematisch betoog, anderzijds komt men voortdurend in aanraking met de fysische werkelijkheid. Soms blijken mathematische begrippen onverwacht een fysische betekenis te hebben. Vele uitgewerkte voorbeelden en vraagstukken zijn opgenomen. 128 pag., ISBN 90-6562-061-3
DISCRETE SIGNALEN door ir. A. Henderson Digitale signaalbewerking komt steeds meer in de belangstelling. Niet alleen de digitale filters zijn in opmars, ook bij computergerichte netwerkanalyse komt men in aanraking met discrete signalen . Bij de bestudering van deze stof wordt men getroffen door de analogie met de theorie van de continue signalen , zoals schakelverschijnselen, stationaire toestand, toestandsvergelijkingen, wiskundige transformaties, beginvoorwaarden, polen en nulpunten, enz. Kennis van de theorie van continue signalen is echter niet noodzakelijk voor de bestudering van deze stof. Wel wordt bekendheid verondersteld met gelijk- en wisselstroomtheorie, complexe groothe-
den. reeksen en (eenvoudige) matrixrekening . 72 pag., ISBN 90-6562-044-3
ELEKTRISCHE EN MAGNETISCHE VELDEN door ir. A. Henderson In dit beknopte boek wordt de theorie van de elektrische en magnetische velden voor technici behandeld; daarbij wordt naast de noodzakelijke formules ook aandacht gegeven aan de ontwikkeling van het fysisch inzicht. In een inleidend hoofdstuk wordt een beknopt overzicht gegeven van de vectoralgebra. Daarna volgen de elektrostatica, de elektrische stromen en magnetische velden , en vervolgens de wetten van Maxwell in integraalvorm. Daarbij komen ook de voor de netwerktheorie noodzakelijke wetten van Kirchhoff naar voren . Tenslotte volgen de wetten in differentiaalvorm, waarbij tevens wordt ingegaan op de beginselen van de vectoranalyse . Het boek wordt afgerond met een zeventigtal vraagstukken , voorzien van antwoorden. 106 pag., ISBN 90-6562-027-3 bedrijfszekerheids tee hn/ek
BEDRIJFSZEKERHEID theorie en praktijk door dr.ir. K.B. Klaassen, ir. J.C.L. van Peppen en ir. A. Bossche Bedrijfszekerheid speelt, bij een toenemende complexiteit van systemen, een steeds belangrijkere rol. Voorbeelden van gebieden in de techniek waar de bedrijfszekerheid een zeer belangrijke grootheid is, zijn de vliegtuigindustrie en elektronische geïntegreerde schakelingen (zoals microprocessors) die uit een enorm groot aantal componenten bestaan . Dit boek behandelt elementaire theorie waarmee men zich een basis kan eigen maken. Behalve deterministische bedrijfszekerheidstechniek (het bepalen van een faaloorzaak) en statistische bedrijfszekerheidstechniek (het statistisch bepalen van parameters als : de gemiddelde levensduur, de onderhoudbaarheid, de onderhoudstrategie en het al dan niet nuttig zijn van enige vorm van onderhoud) worden evaluatiemethoden (voornamelijk faal bomen) behandeld. Het boek besluit met een uitgebreide literatuurlijst. ca. 160 pag ., ISBN 90-6562-073-7 (verschijnt april 1987)
wiskunde: snslyse, linesire slgebrs, stochsstiek en statistiek ANALYSE door dr. J.H.J. Almering e.a. geheel herzien door dr.H. Bavinck en dr.ir. R.W. Goldbach ek-
an-
lies het
od-
lar-
de gen In.
Jmrol. de I is, ,tetuit
nen 'erIlen <ermejerdan ,ud) len) ,ide
'Analyse' behandelt de analyse op modeme wijze. De hoofdstukken behandelen de grondbegrippen, complexe getallen, limieten en continuTteit, differentiaalrekening, integraalrekening, afbeeldingen, dilferentiaalvergelijkingen, meervoudige integralen, lijnintegralen, oppervlakteintegralen en reeksen. Aan het eind van de meeste paragralen is een aantal oefeningen opgenomen om de lezer vertrouwd te maken met de voorafgaande leerstof. Aan het eind van elk hoofdstuk is een paragraaf met vraagstukken . toegevoegd, gerangschikt overeenkomstig de behandeling van de .Ieerstof in het betreffende hoofdstuk. Het boek doet o.a. dienst bij het analyseonderwijs bij nagenoeg alle afdelingen van de TU-Delft. 592 pag., ISBN 90-6562-078-8 (gebonden)
ANALYSE 209 tentamenopgaven met uitwerkingen, door dr. H. Bavinck
de 'discrete' analyse naar voren. In tegenstelling tot de continue analyse wordt in de discrete analyse het . begrip 'limiet' niet ol nauwelijks gebruikt. Vanuit andere wetenschappen dan wiskunde en de techniek dienen zich vele discrete problemen aan; zo is voor het zoeken van oplossingen met behulp van een computer vaak discretisering nodig. Bij de opzet van dit vak kan dankbaar gebruik worden gemaakt van de continue analyse. De behandelde onderwerpen en hun (tussen haakjes geplaatste) analogon uit de continue analyse zijn: differentierekening (differentiaalrekening) ; somrekening (integraalrekening); reeksen (reeksen); differentievergelijkingen (differentiaalvergelijkingen); Z-transformatie (Laplace-transformatie). 52 pag.
DICTAAT LINEAIRE ALGEBRA door dr, G.W. Decnop, ir. H. van Iperen en dr. R. Martini
Aansluitend aan Analyse door dr. J.H.J. Almering e.a. redigeerde dr. H. Bavinck een boek met opgaven en uitwerkingen. Het aan studenten ter beschikking stellen van vraagstukken met uitwerkingen, betekent didactisch gezien een risico; van de gebruikers moet dan ook, wil men het boekje met vrucht hanteren, een zekere zelfdiscipline worden verwacht.
In een systematische opbouw behandelen de auteurs de lineaire algebra, zoals die wordt gegeven aan de TU-Delft. Daarbij zijn vele voorbeelden en vraagstukken opgenomen. n Vectorruimten, matrices en rekentechnieken in R , lineaire afbeeldingen en bilineaire vormen, inwendige productruimten, stelsels lineaire vergelijkingen, determinanten, lineaire operatoren van inwendige productruimten en kwadratische vormen zijn de onderwerpen van de hoofdstukken .
96 pag., ISBN 90-6562-060-5
236 pag . (formaat 19x26), ISBN 90-6562-036-2
DIFFERENTIAALVERGELIJKINGEN 220 voorbeelden en opgaven met oplossingen en beknopte theorie, door dr. A. Schuitman
MATRIXREKENING door ir. C.A. den Braber, ir. H. van Iperen, dr. A. Schuitman en dr.ir. M.A. Viergever
Aan de hand van voorbeelden en vele opgaven wordt in dit boek een overzicht gegeven van de verschillende typen differentiaalvergelijkingen en op toepassingen op partiêle differentiaalvergelijkingen. Tenslotte worden Laplacetransformaties en randwaardeprobiemen behandeld. Het boek is vooral bedoeld als vraagstukkenverzameling naast een college of leerboek.
Dit boek onderscheidt zich van 'Dictaat Lineaire Algebra' door een directere aansluiting bij de programma-eisen van enkele studierichtingen aan de TU-Delft. De lineaire algebra en matrixrekening zijn in dit boek vooral toepassingsgericht behandeld, bijvoorbeeld met het oog op vakken als technische mechanica, stelsels lineaire differentiaalvergelijkingen en statistiek. De volgende hoofdstukken zijn in het boek opgenomen: Het oplossen van eenvoudige stelsels lineaire vergelijkingen Matrixen, bewerkingen met matrixen Analytische meetkunde in de ruimte en het platte vfak
174 pag. , ISBN 90-6562-026-5
DISCRETE ANALYSE door Peter Nooy, Jan Vons en Rob Eveleens, syllabus bij het College van prof.dr. H.J.A. Duparc Naast de conventionele analyse, die wel wordt aangeduid als 'continue' analyse, komt steeds meer
n IR & en, rang van een matrix, methode der kleinste kwadraten Determinanten Eigenwaarden en eigenvectoren. Het is een leerboek met veel oefenstof, waarbij de docent zonodig de weg kan wijzen. 328 pag. (formaat 19 x 26), ISBN 90-6562-077-x
ANALYSE door prof.dr. B. Meulenbeld en prof.dr. A.W. Grootendorst In drie kloeke delen (die voorheen bij Educaboek verschenen) presenteren de auteurs een volledige cursus analyse, die nu - erg laag geprijsd - opnieuw op de markt wordt gebracht. Het werk is in de periode 1971-1980 ingrijpend gemoderniseerd. Deel 1 beperkt zich in hoofdzaak tot functies van één veranderlijke. Beginselen van differentiaal- en integraalrekening, complexe getallen, extreme waarden en het schetsen van krommen, systematische berekening van de primitieven van enige klassen van functies, oneigenlijke integralen, rijen, reeksen, vergelijkingen, numerieke integratie en differentiatie. en hyperbolische functies. Tenslotte wordt kort aandacht besteed aan functies van twee veranderlijken. Deel 2 behandelt functies met twee of meer variabelen. De hoofdstukken gaan over impliciete functies, extreme waarden, vectoranalyse, vlakke krommen, ruimtekrommen, lijnintegralen, meervoudige integralen, integraalstellingen, massa, zwaartepunt en traagheidsmoment, en de gamma- en bêtafunctie. De differentiaalvergelijkingen zijn het onderwerp van deel 3. Gewone differentiaalvergelijkingen, het oplossen van differentiaalvergelijkingen met behulp van machtreeksen, simultane differentiaalvergelijkingen, de Laplace-transformatie, numerieke methoden voor het oplossen van differentiaalvergelijkingen en partiêle differentiaalvergelijkingen. Over deel 1 schreef O. Bottema in het Nieuw njdschrift voor Wiskunde van februari 1982: "Dit werk is voorwaar een leerboek. Bij het schrijven moet de toekomstige lezer voortdurend in de geest aanwezig zijn geweest. De hoge didactische kwaliteit berust op een streven naar evenwicht; de behandeling is exact maar een acribie die het wezenlijke kan versluieren is vermeden. Evenwicht is er ook tussen de zakelijke tekst en een groot aantal goed gekozen voorbeelden. Ook de typografie werkt mee aan de uitnemende presentatie." Deel 1,433 pag., ISBN 90-6562-064-8 Deel 2,344 pag., ISBN 90-6562-065-6 Deel 3,256 pag., ISBN 90-6562-066-4
ELEMENTAIRE STATISTIEK door ir. J. van Soest Het bekende boekje van ir. Van Soest richt zich vooral op de toepassingen van de statistiek. Achtereenvolgens worden behandeld de beschrijvende statistiek, de kansrekening, stochastische variabelen, populatie en steekproef, de binomiale verdeling, de Poissonverdeling, de normale verdeling, functies van continue stochastische variabelen, de centrale limietstelling, statistische toetsen voor ligging, toetsen voor verschil in ligging en toetsten voor varianties, regressie- en correlatierekening. Tal van vraagstukken zijn opgenomen. 176 pag., ISBN 90-6562-003-6
aanvulling ELEMENTAIRE STATISTIEK door ir. J. van Soest, ir. A.J. Meelen en ir. J.M.G. Vermeulen Ten behoeve van een meer mathematische benadering van de statistiek is een aanvulling beschikbaar, die een verdieping inhoudt van hetgeen in de hoofdstukken 3, 7, 8 en 13 van Elementaire Statistiek is weergegeven . 62 pag., ISBN 90-6562-006-0
Andere publicaties op het terrein van de wiskunde: Vraagstukken over Analytische Meetkunde en Lineaire Algebra, door drs. B.W. Steggerda; 192 pag . Vectoranalyse, door prof.dr. R. nmman en dr. JW. Reijn; 164 pag. Vraagstukken over Waarschijnlijkheidsrekening, door dr. P.J.A. Kanters; 178 pag.