Circulaire Afdeling
Aan Producentenorganisaties
Medebewind
Van
Telefoonnummer
Albert Wassink
0793470530 Volgnummer
GMD-0112012 Onderwerp
Totaal aantal pagina's
Handleiding 2013
82 (inclusief bijlage) Zoetenneer
dodo
17 augustus 2012
Handleiding 2013 Geachte heer, mevrouw,
In de bijlage van deze circulaire treft u de Handleiding bij de indiening 2013 aan. Deze handleiding bevat de algemene informatie met betrekking tot de indiening van de operationele programma's 2013. De deadline voor deze indiening is vastgesteld op vrijdag 5 oktober 2012.
Meer gedetailleerde informatie omtrent de subsidiabiliteit van uitgaven is opgenomen in de Criteria voor het in aanmerking nemen van uitgaven 2013. Deze criteria zijn u toegezonden door middel van circulaire GMD-01O 2012.
Wij gaan er vanuit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
Namens de voorzitter,
Ir. p.eJ. Wijers Hoofd afdeling Medebewind
Voor deze,
6r/ -
6rs.
(
ç
~
'. C~~
v{ .rf\,)ioningka:"'----
:~rvanr~OOfd
afdelingMedebewind
HANDLEIDING BIJ DE INDIENING 2013 VOOR WAT BETREFT DE UITVOERING VAN OPERATIONELE PROGRAMMA’S, ACTIEFONDSEN EN DE TOEKENNING VAN COMMUNAUTAIRE FINANCIELE STEUN
(VERORDENING (EG) NR. 1234/2007 en UITVOERINGSVERORDENING (EU) NR. 543/2011)
Handleiding 2013
Pagina 1 van 81
Inhoudsopgave Opmerking vooraf .................................................................................................................................... 4 Hoofdstuk 1
Subsidie en subsidiegrondslag ........................................................................................ 5
Paragraaf 1.1
Actiefondsen ................................................................................................................ 5
Paragraaf 1.2
Communautaire financiële steun ................................................................................. 5
Paragraaf 1.3
Referentieperiode ........................................................................................................ 6
Paragraaf 1.4
Waarde van de afgezette productie............................................................................. 7
Hoofdstuk 2
Vulling en beheer Actiefonds ........................................................................................... 8
Paragraaf 2.1.
Algemeen..................................................................................................................... 8
Paragraaf 2.2.
Financiële bijdragen van de leden ............................................................................... 8
Paragraaf 2.3.
Eigen bijdragen van de producentenorganisatie zelf ................................................ 10
Paragraaf 2.4.
Democratisch gehalte ................................................................................................ 10
Paragraaf 2.5.
Beheer van de actiefondsen ...................................................................................... 12
Hoofdstuk 3
Operationeel programma............................................................................................... 14
Paragraaf 3.1
Algemeen................................................................................................................... 14
Paragraaf 3.2
Toelichting samenhang nationale strategie – operationeel programma – ` wijziging
operationeel programma operationele jaren 1 t/m 5 ............................................................................. 14 Paragraaf 3.3
Uitgangssituatie-indicatoren ...................................................................................... 16
Paragraaf 3.4
Visie ........................................................................................................................... 17
Paragraaf 3.5
De keuze van strategische doelen ............................................................................ 19
Paragraaf 3.6
Meetbare streefdoelen. .............................................................................................. 20
Paragraaf 3.7
Keuze van maatregelen, die worden ingezet om de strategische doelen te bereiken. 20
Paragraaf 3.8
Keuze van de GMO-doelstellingen ............................................................................ 22
Paragraaf 3.9
Samenhang tussen de maatregelen.......................................................................... 23
Paragraaf 3.10
Beschrijving van de bijdrage van investeringen bij lidtelers aan de strategische
doelen van het operationeel programma............................................................................................... 24 Paragraaf 3.11
Beschrijving van de bijdrage tot en de consistentie van het operationeel
programma met de Nederlandse nationale strategie, onder andere wat het evenwicht tussen de activiteiten betreft 24 Paragraaf 3.12
Globale invulling van het operationeel programma voor de volgende jaren met
meerjarenbegroting 24 Paragraaf 3.13 Hoofdstuk 4
Samenstellen van het operationeel programma in GMO Connection ................... 25
Eisen aan het operationele programma en de wijzigingen daarop ............................... 27
voor de volgende jaren .......................................................................................................................... 27 Paragraaf 4.1
GMO-doelstellingen ................................................................................................... 27
Paragraaf 4.2
Crisispreventie en crisisbeheer ................................................................................. 27
Paragraaf 4.3
Milieuacties ................................................................................................................ 28
Paragraaf 4.4
Passend evenwicht tussen de verschillende maatregelen ........................................ 28
Paragraaf 4.5
Lijst van niet-subsidiabele acties en uitgaven ........................................................... 29
Handleiding 2013
Pagina 2 van 81
Paragraaf 4.6
Overlappende financiering ......................................................................................... 29
Paragraaf 4.7.
Operationele programma’s en wijzigingen daarop voor de volgende jaren van
unies
van producentenorganisaties ................................................................................................................ 30 Hoofdstuk 5
Indiening, besluitvorming en inhoud van het operationeel programma en de .............. 32
verzoeken tot wijzigingen voor de volgende jaren ................................................................................ 32 Paragraaf 5.1
Indienen van het operationeel programma en de wijzigingen voor de komende ...... 32
jaren ....................................................................................................................................................... 32 Paragraaf 5.2
Besluitvorming .......................................................................................................... 33
Paragraaf 5.3
Uitvoering van de operationele programma’s ............................................................ 33
Paragraaf 5.4
Goedgekeurd steunbedrag ........................................................................................ 34
Paragraaf 5.5
Inhoud van het in te dienen operationeel programma ............................................... 34
Paragraaf 5.6. Handelswijze bij gedeeltelijke afwijzing of bij door het Productschap Tuinbouw gestelde voorwaarden Hoofdstuk 6
In GMO Connection in te vullen elementen bij de indiening van een
.... 35 operationeel
programma of wijziging daarop voor de volgende jaren ....................................................................... 36 Paragraaf 6.1.
Geraamde bedrag...................................................................................................... 36
Paragraaf 6.2
Maatregelen ............................................................................................................... 36
Paragraaf 6.4
Type acties ................................................................................................................ 36
Paragraaf 6.4
Activiteiten en subactiviteiten .................................................................................... 36
Paragraaf 6.5
Kostensoorten............................................................................................................ 37
Paragraaf 6.6
Begrotingsregel/subactiviteit...................................................................................... 37
Paragraaf 6.7
Onderbouwing ........................................................................................................... 37
Paragraaf 6.8
GMO-doelstellingen op activiteiteniveau ................................................................... 37
Paragraaf 6.9
Geplande werkzaamheden ........................................................................................ 37
Paragraaf 6.10 Hoofdstuk 7
Geplande resultaten. ............................................................................................ 38
Uitwerking prestatie-indicatoren .................................................................................... 39
Paragraaf 7.1
Doel van de prestatie-indicatoren .............................................................................. 39
Paragraaf 7.2
Registratie en onderbouwing van de prestatie-indicatoren ....................................... 40
Paragraaf 7.3
Indienen startsituatie van de prestatie-indicatoren .................................................... 41
Bijlage I
Formulier gegevens aanvrager (dit is bijlage I bij de indiening, zie paragraaf 5.5.) .......... 42
Bijlage II
Ondertekening operationeel programma........................................................................... 44
Bijlage III
Overzicht relevante regelgeving ........................................................................................ 45
Bijlage IV
Definities van de financiële uitvoering (inputindicatoren) (jaarlijks)................................... 48
Bijlage V
Definities van de outputindicatoren (jaarlijks ..................................................................... 49
Bijlage VI
Definities van de uitgangssituatie-indicatoren ............................................................... 55
Bijlage VII
Definities van de resultaatindicatoren............................................................................ 65
Bijlage VIII
Definities van de impactindicatoren ............................................................................... 77
Handleiding 2013
Pagina 3 van 81
Opmerking vooraf Het is in Nederland altijd gebruikelijk geweest om te werken met de termen strategisch plan en operationeel jaarplan. Met ingang van 2013 komen deze termen te vervallen en wordt nog slechts gesproken over operationeel programma. Alle elementen die voorheen waren opgenomen of in het strategisch plan of in de afzonderlijke operationele jaarplannen, dienen te worden opgenomen in het operationeel programma. Dit heeft ook consequenties voor deze Handleiding 2013. Hoofdstuk 3 is herschreven, anders ingedeeld en samengevoegd met delen van de hoofdstukken 4 en 6.
Het operationeel programma heeft conform artikel 103 octies, lid 6 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 een looptijd van minimaal drie en maximaal vijf jaar. Jaarlijks bestaat op grond van artikel 65 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 de mogelijkheid om dit programma voor de volgende jaren te wijzigen. Eveneens dienen producentenorganisaties op grond van artikel 54 het geraamde bedrag voor de uitgaven voor het komende operationeel jaar mee te delen.
Handleiding 2013
Pagina 4 van 81
Hoofdstuk 1
Subsidie en subsidiegrondslag
Paragraaf 1.1 Actiefondsen Op grond van artikel 103 ter, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het actiefonds uitsluitend worden gebruikt om operationele programma’s te financieren. Dit actiefonds wordt op grond van lid 1 van genoemd artikel gefinancierd met: 1. financiële bijdragen van de leden of van de producentenorganisatie zelf; 2. communautaire financiële steun die aan producentenorganisatie kan worden verleend.
Voor wat betreft de financiële bijdragen van de leden of van de producentenorganisatie zelf, wordt verwezen naar hoofdstuk 2. Dit hoofdstuk gaat in op de communautaire financiële steun.
Paragraaf 1.2 Communautaire financiële steun Artikel 103 quinquies, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 stelt dat de communautaire financiële steun gelijk is aan de daadwerkelijk betaalde financiële bijdragen van de leden of van de producentenorganisatie zelf en maximaal 50% bedraagt van de daadwerkelijke uitgaven voor een operationeel programma. Op grond van artikel 103 quinquies, lid 3 kan op verzoek van de producentenorganisaties in een aantal gevallen het percentage van 50% worden verhoogd tot 60%. De financiële bijdragen van de leden of van de producentenorganisatie wordt dan verlaagd tot 40%. Voor Nederland betreft dit de volgende gevallen: •
Het operationeel programma wordt ingediend door meerdere producentenorganisaties van de Europese Gemeenschap, die in verschillende lidstaten werkzaam zijn op het gebied van transnationale maatregelen. Slechts de subactiviteiten die daadwerkelijk betrekking hebben op transnationale maatregelen (met uitzondering van subactiviteit 605 60 314 oogstverzekeringen) komen in dit geval voor 60% in aanmerking.
•
Subactiviteiten die uitsluitend betrekking hebben op de productie van biologische producten die vallen onder Verordening (EG) nr. 834/2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten.
•
Het is het eerste operationeel programma dat wordt ingediend door een erkende producentenorganisatie die is gefuseerd met een andere erkende producentenorganisatie. In een dergelijk geval komt het gehele programma (met uitzondering van subactiviteit 605 60 314 oogstverzekeringen) voor 60% communautaire financiering in aanmerking.
•
Het is het eerste operationele programma dat wordt ingediend door een erkende groepering van producentenorganisaties. In een dergelijk geval komt het gehele programma (met uitzondering van subactiviteit 605 60 314 oogstverzekeringen) voor 60% communautaire steun in aanmerking.
•
Subactiviteiten die uitsluitend betrekking hebben op specifieke steun voor acties om de consumptie van groenten en fruit bij kinderen in onderwijsinstellingen te bevorderen.
Op grond van artikel 103 quinquies, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedraagt de maximale financiële steun 4,1% van de waarde van de afgezette productie van een producentenorganisatie. Dit Handleiding 2013
Pagina 5 van 81
percentage kan worden verhoogd tot 4,6% van de waarde van de afgezette productie indien het bedrag dat de 4,1% overschrijdt uitsluitend wordt gebruikt voor crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen, als bedoeld in artikel 103 quater, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
Paragraaf 1.3 Referentieperiode Het in artikel 103 quinquies, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde maximum van de steun wordt op grond van artikel 51 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 elk jaar berekend op basis van de waarde van de afgezetteproductie die in een door de lidstaat vastgestelde referentieperiode van twaalf maanden in de handel is gebracht. Deze periode van twaalf maanden dient op grond van artikel 51, lid 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 gelijk te zijn aan het boekjaar van de producentenorganisatie.
De referentieperiode is in de Nederlandse nationale strategie (paragraaf 6.4.) vastgesteld op twee kalenderjaren voor uitvoering van het betreffende jaar uit het operationele programma (t-2). Dit houdt in dat de subsidiebasis voor het jaar 2013 het kalenderjaar 2011 is. Bij de bepaling van de waarde van de afgezette productie moet rekening worden gehouden met de leden die op 1 januari 2013 als lid bij de producentenorganisatie zijn aangesloten. Omdat bij de indiening nog niet bekend is hoe de ledensamenstelling per 1 januari 2013 exact zal zijn, dient bij de indiening van het operationeel programma of de wijziging voor de volgende jaren voor 2013 een raming van de waarde van de afgezette productie 2011 te worden opgegeven.
Vervolgens dient deze raming uiterlijk op 1 juli 2013 definitief gemaakt te worden. Om andere producentenorganisaties in de gelegenheid te stellen om deze opgave te doen, is iedere producentenorganisatie verplicht om uiterlijk op 1 juni 2013 de waarde van de afgezette productie van leden die zijn overgestapt naar een andere productenorganisatie aan die producentenorganisatie te melden. Het niet voldoen aan deze verplichting heeft toepassing van de Verordening PT Groenten en Fruit 2009 tot gevolg.
De definitieve opgave van de waarde van de afgezette productie dient vergezeld te gaan van een controleverklaring. Richtlijnen voor de accountantscontrole zullen te zijner tijd ter beschikking worden gesteld.
Indien sprake is van een waardevermindering van een product die buiten de verantwoordelijkheid en de controle van de producentenorganisatie valt, mag op grond van artikel 51, lid 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 de waarde van de afgezette productie niet minder bedragen dan 65% van de waarde van de afgezette productie in de voorafgaande referentieperiode. Dergelijke gevallen dienen naar behoren te worden gemotiveerd en vooraf door het Productschap Tuinbouw te zijn goedgekeurd.
Handleiding 2013
Pagina 6 van 81
Indien sprake is van een recentelijk erkende producentenorganisatie, die over onvoldoende gegevens beschikt om de waarde van de afgezette productie over de referentieperiode op te geven, kan als waarde van de afgezetteproductie op grond van artikel 51, lid 5 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 de waarde van de afgezette productie die bij de erkenning is gehanteerd, als waarde van de afgezette productie worden aangemerkt. Ook hiervoor is vooraf toestemming vereist van het Productschap Tuinbouw.
Paragraaf 1.4 Waarde van de afgezette productie De voorschriften over de berekening van de waarde van de afgezette productie worden in een later stadium toegezonden.
Handleiding 2013
Pagina 7 van 81
Hoofdstuk 2
Vulling en beheer Actiefonds
Paragraaf 2.1. Algemeen Op grond van artikel 103 ter, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 worden de actiefondsen gefinancierd met: a) financiële bijdragen van de leden of van de producentenorganisatie zelf; b) communautaire financiële steun die aan de producentenorganisatie kan worden verleend.
Bij de aanvraag dient de producentenorganisatie, op grond van artikel 59, onder e), punten i) tot en met iii) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met betrekking tot de financiering van het actiefonds de volgende punten te beschrijven: •
de wijze van berekening en het niveau van de financiële bijdragen;
•
de wijze van financiering van het actiefonds;
•
de nodige gegevens om een differentiering van de geheven bijdrage te rechtvaardigen.
Bovenstaande houdt in dat de producentenorganisatie bij de indiening, gemotiveerd aan de hand van het operationeel programma, dan wel de wijziging voor de volgende jaren, dient te beschrijven met welke financiële middelen zij, naast de communautaire bijdrage, het actiefonds gaat financieren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen financiële bijdragen van de leden en van de financiële bijdragen van de producentenorganisatie zelf. Overigens is een combinatie van beide systemen ook mogelijk. In het geval van differentiering zal ook deze differentiering aan de hand van het operationeel programma, dan wel de wijziging voor de volgende jaren moeten worden onderbouwd.
Bovenstaande onderbouwingen maken onderdeel uit van het operationeel programma, dan wel van een verzoek tot wijziging voor de komende jaren en dienen in GMO Connection te worden vastgelegd.
Paragraaf 2.2. Financiële bijdragen van de leden Naast een percentage over de omzet of een heffing per kg/colli/stuk, is het ook mogelijk om absolute bedragen in rekening te brengen bij de leden. Hierbij gelden de volgende voorschriften: a) De bijdragen zijn gedaan door aanvoerders die over het operationele jaar als lid van de producentenorganisatie in de zin van artikel 125 bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 zijn te beschouwen. Dit houdt in dat niet-leden, bijvoorbeeld pachters van fruit of gastveilers (niet als lid aangesloten aanvoerders) geen donaties aan het actiefonds mogen doen. b) Indien de bijdragen zijn gekoppeld aan de productie, mogen deze bijdragen slechts in aanmerking worden genomen voor producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend en die zijn genoemd in deel IX van bijlage I van Verordening (EG) nr. 1234/2007, te weten:
Handleiding 2013
Pagina 8 van 81
GN-code
Omschrijving
0702 00 00
Tomaten, vers of gekoeld
0703
Uien, sjalotten, knoflook, prei en andere eetbare looksoorten, vers of gekoeld
0704
Rode kool, witte kool, bloemkool, spruitjes, koolrabi, boerenkool en dergelijke eetbare kool van het geslacht Brassica, vers of gekoeld
0705
Sla (Lactuca sativa), andijvie, witlof en andere cichoreigroenten (cichorium spp.), vers of gekoeld
0706
Wortelen, rapen, kroten, schorseneren, knolselderij, radijs en dergelijke eetbare wortelen en knollen, vers of gekoeld
0707 00
Komkommers en augurken, vers of gekoeld
0708
Peulgroenten, ook indien gedopt, vers of gekoeld
ex 0709
Andere groenten, vers of gekoeld, met uitzondering van groenten van de onderverdelingen 0709 60 91, 0709 60 95, 0709 60 99, 0709 90 31, 0709 90 39 en 0709 60 90
ex 0802
Andere noten, vers of gedroogd, ook zonder dop of schaal, al dan niet gepeld, met uitzondering van arecanoten (of betelnoten) en colanoten van de onderverdeling 0802 90 20
0803 00 11
“Plantains”, vers
ex 0803 00 90
“Plantains”, gedroogd
0804 20 10
Vijgen, vers
0804 30 00
Ananassen
0804 40 00
Advocaten (avocado’s)
0804 50 00
Guaves, manga’s en manggistans
0805
Citrusvruchten, vers of gedroogd
0806 10 10
Druiven, voor tafelgebruik
0807
Meloenen (watermeloenen daaronder begrepen) en papaja’s, vers
0808
Appelen, peren en kweeperen, vers
0809
Abrikozen, kersen, perziken (nectarines daaronder begrepen), pruimen en sleepruimen, vers
0810
Ander fruit, vers
0813 50 31
Mengsels uitsluitend bestaande uit noten bedoeld bij de posten 0801 en 0802
0813 50 39 0910 20
Saffraan
ex 0910 99
Tijm, vers of gekoeld
ex 1211 90 85
Basilicum, melissa, pepermunt, origanum vulgare (oregano/wilde marjolein), rozemarijn, salie, vers of gekoeld
1212 99 30
Handleiding 2013
Sint-Jansbrood
Pagina 9 van 81
c) Indien de bijdragen zijn gekoppeld aan de productie, dient deze productie via de producentenorganisatie te zijn afgezet. d) Indien de bijdragen zijn gekoppeld aan de productie, dient deze productie door leden van de producentenorganisatie binnen het grondgebied van de Europese Unie te zijn geteeld. e) De bijdragen worden gedurende het operationele jaar door de leden afgedragen. Er geldt een uiterste incassodatum van 31 januari volgend op het jaar van uitvoering.
Omdat de financiële bijdragen per jaar worden geïncasseerd, kan een surplus niet in het actiefonds blijven. Dit dient na afloop van het jaar te worden overgeboekt naar de leden of ten gunste van het exploitatiesaldo van de producentenorganisatie te worden gebracht. Voor een eventueel tekort kan er tot en met 31 januari volgend op het jaar van uitvoering een suppletieheffing worden geïncasseerd bij de leden. Voor een dergelijke suppletieheffing is geen wijzigingsverzoek, zoals bedoeld in artikel 66 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, nodig, mits deze heffing volgens dezelfde systematiek wordt opgelegd als de bijdragen welke gedurende het jaar aan het actiefonds worden toegevoegd.
De financiële bijdragen zijn in principe voor alle leden gelijk. Op grond van artikel 59, onder e), punt iii) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 is het mogelijk om deze bijdragen te differentiëren. Dit dient door de producentenorganisatie bij de aanvraag te worden gerechtvaardigd. Deze rechtvaardiging dient in het operationeel programma, dan wel in het verzoek tot wijziging voor de volgende jaren plaats te vinden aan de hand van de in de aanvraag 2013 opgenomen (sub)activiteiten. In GMO Connection is hiertoe ruimte opgenomen.
Paragraaf 2.3. Eigen bijdragen van de producentenorganisatie zelf Op grond van artikel 103 ter, lid 1, onder a) van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kunnen actiefondsen ook gevuld worden met financiële bijdragen van de producentenorganisatie zelf. Hierbij geldt dat deze eigen bijdragen niet indirect afkomstig zijn van de leden. Dus verkapte provisies, contributies, etc. zijn niet toegestaan. Inkomsten uit bijvoorbeeld de exploitatie van onroerend goed daarentegen wel. De herkomst van deze middelen dient duidelijk uit de administratie te blijken.
Paragraaf 2.4. Democratisch gehalte Op grond van artikel 53, lid 2 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 dienen alle telers de gelegenheid te hebben om: •
gebruik te maken van het actiefonds, en
•
op democratische wijze deel te nemen aan de besluitvorming over het gebruik van het actiefonds, en
•
op democratische wijze deel te nemen aan de besluitvorming over de financiële bijdragen aan de actiefondsen.
Om dit te garanderen dienen alle als lid aangesloten telers in de gelegenheid te worden gesteld om van het operationeel programma te profiteren. Dit kan door middel van: Handleiding 2013
Pagina 10 van 81
•
maatregelen en acties in te dienen waarvan alle telers automatisch profiteren, of
•
het in het openbaar openstellen van maatregelen en acties voor alle telers, of
•
het verzenden van bijvoorbeeld een catalogus, publicaties in het ledenorgaan, of
•
meldingen in de algemene ledenvergadering.
De producentenorganisatie dient in het operationeel programma, dan wel in het verzoek tot wijziging voor de volgende jaren te beschrijven hoe zij invulling geeft aan de voorschriften over het democratisch gehalte. Hiertoe is ruimte beschikbaar in GMO Connection.
Ook dient het operationele programma, dan wel het verzoek tot wijziging voor de volgende jaren in de algemene ledenvergadering te worden goedgekeurd. Dit kan het door het Productschap Tuinbouw goedgekeurde operationele programma of verzoek tot wijziging voor de volgende jaren zijn. Aan de leden ten behoeve van deze vergadering te verzenden stukken, kan een samenvatting (inhoudelijk en financieel) van het plan worden toegevoegd. Wel dienen in deze samenvatting minstens alle investeringen boven de EUR 100.000 concreet te worden benoemd. Voor investeringen bij telers ligt deze grens op EUR 50.000. Het complete operationele programma, dan wel het verzoek tot wijziging voor de volgende jaren dient voor de leden ter inzage te zijn.
In dezelfde algemene ledenvergadering dienen ook de financiële bijdragen door de leden en/of die van de producentenorganisatie zelf te worden goedgekeurd. Het betreft hier niet de concrete bedragen, maar de systematiek van het vullen van het actiefonds voor het komende jaar. Ook een besluit over de wijze van handelen in het geval van een surplus of tekort dient door de ledenvergadering te worden genomen.
Ook over de verwezenlijking van het operationele programma dienen de leden jaarlijks te worden geïnformeerd. Dit kan bijvoorbeeld door de jaardeclaratie te presenteren in de algemene ledenvergadering, het schrijven van een circulaire, etc. In deze informatieverstrekking dient vooral aandacht te worden geschonken aan de afwijkingen ten opzichte van het in de algemene ledenvergadering goedgekeurde operationele programma, dan wel de wijzigingen voor de volgende jaren. Ook dienen minimaal alle tussentijdse wijzigingen boven de EUR 100.000 (EUR 50.000 in het geval van acties op teeltbedrijven) expliciet gemeld te worden.
Ook na afloop van een jaar dienen de leden te worden geïnformeerd over het bedrag dat zij daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de GMO. Dit kan door middel van een vermelding op de jaaropgaaf of via een afzonderlijk schrijven. Ook deze opgaven dienen aan te sluiten met de administratie.
Bewijsstukken met betrekking tot al wat in dit hoofdstuk (democratisch gehalte) is beschreven, dienen jaarlijks voor 1 juli bij het Productschap Tuinbouw te worden ingediend. Indien notulen nog niet door een volgende ledenvergadering zijn vastgesteld, kan in eerste instantie worden volstaan met de Handleiding 2013
Pagina 11 van 81
concept notulen. De definitieve notulen dienen na afloop van de volgende ledenvergadering onverwijld ingediend te worden.
In dit verband wordt nog gewezen op artikel 30, lid 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, op grond waarvan Nederland heeft bepaald dat niet-producerende leden niet mee mogen stemmen over besluiten betreffende de actiefondsen. Dit betreft zowel de vulling van de actiefondsen als de bestedingen hieruit (de operationele programma’s).
Paragraaf 2.5. Beheer van de actiefondsen Artikel 52 van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 543/2011 bepaalt dat de actiefondsen zo worden beheerd dat de uitgaven en inkomsten ervan jaarlijks door externe accountants kunnen worden geïdentificeerd, gecontroleerd en gecertificeerd. Producentenorganisaties dienen hiertoe binnen hun (geautomatiseerde) administratie een aparte kostenplaats voor het actiefonds aan te maken of een aantal grootboekrekeningen speciaal voor het actiefonds te reserveren. Het is ook mogelijk om een apart ‘bedrijf’ voor de registratie van GMO inkomsten en uitgaven in te richten. In plaats van een aparte plaats in de administratie mag er ook gebruik worden gemaakt van een aparte bankrekening, mits de uitgaven en inkomsten kunnen worden geïdentificeerd, gecontroleerd en gecertificeerd.
Uitgaven en inkomsten worden bij voorkeur meteen geboekt op de betreffende actiefondsrekeningen. Indien dit niet mogelijk is, dient deze boeking minimaal één keer per kwartaal te geschieden (in het geval de producentenorganisatie werkt met perioden van vier weken, gelden de eerste vier perioden als het eerste kwartaal). Ook eventuele doorbelastingen van personeelskosten of afschrijvingen dienen een keer per kwartaal plaats te vinden. Boekingen kunnen in de eerste maand (in voorkomend geval in de eerste periode) na afloop van het kwartaal plaatsvinden.
Ook financiële bijdragen van de leden aan het actiefonds worden bij voorkeur direct op de betreffende rekeningen geboekt. Indien het praktisch niet mogelijk is deze boeking direct op de betreffende actiefondsrekening te maken kan er ook periodiek (tenminste één keer per kwartaal) een bedrag ineens geboekt worden, mits de herkomst en de specificatie van het overgeboekte bedrag vastligt. Dit geldt ook indien het een overboeking van bijdragen van de producentenorganisatie zelf betreft. Eveneens minimaal één keer per kwartaal dient er een correctie te worden gemaakt voor niet GMOproduct (product van niet-leden, aardappelen, product geteeld buiten de EU, etc.). Gedurende het jaar kan dit worden gedaan door middel van geschatte percentages. Bij de jaardeclaratie dient vervolgens de definitieve correctie te worden gemaakt.
Indien er gedurende het jaar op enig moment een tijdelijk tekort in het actiefonds ontstaat, is het te allen tijde mogelijk om dit tekort tijdelijk met eigen of externe middelen te voorfinancieren.
Handleiding 2013
Pagina 12 van 81
Mits gedocumenteerd kan een eventueel surplus ook tijdelijk op een andere plaats gestald worden. Gedurende het jaar dient dit bedrag dan wel weer terug te vloeien in het actiefonds.
Voor wat betreft de uitgaven dienen de actiefondsrekeningen na het afsluiten van een kwartaal/jaar direct aan te sluiten op de kwartaal- c.q. jaarrapportage, die vervolgens door een externe accountant van een controleverklaring moet worden voorzien. Op jaarbasis dient er minimaal een gelijk bedrag aan actiefondsbijdragen te zijn geheven, als dat er aan subsidie wordt aangevraagd. Ook op jaarbasis zal over de bijdragen aan en het beheer van het actiefonds een controleverklaring moeten worden verstrekt.
Handleiding 2013
Pagina 13 van 81
Hoofdstuk 3
Operationeel programma
Paragraaf 3.1 Algemeen Een operationeel programma (het totaalplan van de producentenorganisatie in het kader van de GMO-subsidie) omvat de volgende onderdelen: 1. een strategie; 2. een concrete invulling van het programma voor het komende jaar, inclusief een gedetailleerde begroting waaruit de raming van de steun voor het komende jaar voortvloeit; 3. een meer globale invulling van het programma voor de daaropvolgende jaren, inclusief een begroting per jaar op maatregel- en doelstellingniveau.
Artikel 103 octies, lid 6 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 geeft aan dat de operationele programma’s een looptijd hebben van tenminste drie en ten hoogste vijf jaar. Op grond van artikel 59, onder d) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 moet de looptijd in het operationeel programma worden opgenomen. In GMO Connection is hiertoe ruimte opgenomen. Een nieuw operationeel programma dient voor aanvang van de looptijd te worden ingediend. Operationele programma’s met als startjaar 2013 worden uiterlijk op 5 oktober 2012 ingediend.
Indien het lopende programma nog niet is afgerond en er zijn wijzigingen op het operationeel programma (inclusief de meerjarenbegroting), dient een wijzigingsverzoek voor de volgende jaren conform artikel 65 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 ingediend te worden. Deze wijzigingen kunnen betrekking hebben op de volgende punten: •
inhoudelijke wijzigingen in het operationeel programma;
•
het toevoegen van maatregelen aan het operationele programma;
•
het laten vervallen van maatregelen in het operationele programma;
•
het bijstellen van de meerjarenbegroting voor het operationele programma; hieronder wordt mede verstaan de concrete invulling van de begroting (onderbouwd met te ondernemen activiteiten);
•
het wijzigen van de looptijd van het operationele programma.
Indien zich wijzigingen in het operationeel programma voordoen, dient uiterlijk op 5 oktober 2012 een wijzigingsverzoek voor de volgende jaren te worden ingediend. Deze wijzigingen moeten worden gemotiveerd, hiertoe is in GMO Connection ruimte opgenomen.
Paragraaf 3.2 Toelichting samenhang nationale strategie – operationeel programma – ` wijziging operationeel programma operationele jaren 1 t/m 5
Een operationeel programma omvat de volgende onderdelen: •
De uitgangssituatie indicatoren (zie paragraaf 3.3), alsmede een beschrijving van de uitgangssituatie gebaseerd op deze indicatoren.
•
Een strategie, bestaande uit:
Handleiding 2013
Pagina 14 van 81
2.1 Een visie (zie paragraaf 3.4). 2.2.Strategische- en streefdoelen 2.2.1 De strategische doelen van het operationele programma (zie paragraaf 3.5). 2.2.2 Een beschrijving hoe de producentenorganisatie deze strategische doelen door uitvoering van het operationeel programma wil bereiken. 2.2.3 Meetbare streefdoelen (zie paragraaf 3.6). •
Inhoudelijke beschrijving van het operationeel programma, bestaande uit: 3.1 Keuze van maatregelen uit artikel 19, lid 1, onder g) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, die worden ingezet om de strategische doelen van de producentenorganisatie te bereiken (zie paragraaf 3.7). 3.2 De concrete invulling van het operationeel programma voor het komende jaar (zie paragraaf 3.7). •
Het operationeel programma met de gekozen maatregelen, actietypen, activiteiten en subactiviteiten voor het komende jaar, inclusief een gedetailleerde begroting waaruit de raming van de steun voor het komende werkjaar voortvloeit (zie ook hoofdstuk 4 en 6).
•
De input- en outputindicatoren voor het komende jaar (zie paragaaf 7.3. en bijlagen IV en V).
•
Doelstellingen: 4.1 De op basis van de prioritaire ontwikkelingen en strategische doelen te kiezen GMOdoelstellingen uit artikel 103 quater, lid 1 en artikel 122, punt c) van Verordening (EG) nr. 1234/2007. 4.2 Beschrijving van de gekozen GMO-doelstellingen.
•
Samenhang tussen de gekozen maatregelen (zie paragraaf 3.9). Een beschrijving in welke mate de verschillende opgenomen maatregelen een aanvulling vormen op en consistent zijn met andere maatregelen.
•
Beschrijving van de bijdragen van investeringen op bedrijven van aangesloten telers aan het bereiken van de strategische doelen van het operationeel programma (zie paragraaf 3.10).
•
Beschrijving van de bijdrage tot en de consistentie van het operationeel programma met de Nederlandse nationale strategie, onder andere wat het evenwicht tussen de activiteiten betreft (zie paragraaf 3.11)
•
Globale invulling van het operationeel programma voor de volgende jaren met meerjarenbegroting (zie paragraaf 3.12). Een meer globale invulling van het operationeel programma voor de volgende jaren, inclusief een begroting per jaar op maatregel - en doelstellingniveau.
Handleiding 2013
Pagina 15 van 81
Nederlandse nationale strategie
wijz. jaar 2 Operationeel Programma: -
Strategie
-
GMO-doelstellingen
wijz.
-
Maatregelen - activiteiten -
jaar 3
(gedetailleerde invulling OP) -
Begroting jaar 1
-
Globale invulling komende jaren (met meerjarenbegroting)
wijz. jaar 4
wijz. jaar 5
Strategie: -
Visie
-
Strategische doelen
-
Streefdoelen
Schema 3.2 Samenhang Nederlandse nationale strategie - operationele programma
Paragraaf 3.3 Uitgangssituatie-indicatoren De herziene Nederlandse nationale strategie 2009-2013, welke via een separate circulaire wordt gepubliceerd, is naast de EU-verordeningen, het kader waaraan het operationele programma van de producentenorganisatie moet voldoen. De uitgangssituatie bij een producentenorganisatie is de basis voor een nieuw operationeel programma. Artikel 19, lid 1 onder l) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. Handleiding 2013
Pagina 16 van 81
543/2011 geeft aan dat een uitgangssituatie-indicator een indicator is die de toestand of tendens aan het begin van een programmaperiode aangeeft en informatie kan geven die van nut is: i)
bij de analyse van de uitgangssituatie, met het oog op de vaststelling van een nationale strategie voor duurzame operationele programma's, of van een operationeel programma,
ii)
als referentie waaraan de resultaten en de impact van een nationale strategie of een operationeel programma kunnen worden getoetst, en/of
iii)
bij de interpretatie van de resultaten en de impact van een nationale strategie of een operationeel programma.
Artikel 59, lid 1 onder a) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geeft aan dat het operationele programma een beschrijving moet bevatten van de uitgangssituatie, gebaseerd op de gemeenschappelijke indicatoren genoemd in tabel 5 van bijlage VIII van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011.
In het kader van de herziene Nederlandse nationale strategie dient het Productschap Tuinbouw te beschikken over gegevens van de producentenorganisaties met betrekking tot de uitgangssituatieindicatoren. Daarom dient de producentenorganisatie bij aanvang van een nieuw operationeel programma voor het eerste jaar van uitvoering de uitgangssituatie-indicatoren in te dienen. Voor de operationele programma’s, die aanvangen in 2013, moeten deze uitgangssituatie-indicatoren zijn gebaseerd op een gemiddeld cijfer over de jaren 2009, 2010 en 2011. In hoofdstuk 7 en in de bijlagen IV t/m VIII van deze Handleiding is een toelichting opgenomen over de prestatie-indicatoren (waaronder de uitgangssituatie-indicatoren).
Daarnaast dient de producentenorganisatie de uitgangssituatie, mede aan de hand van de uitgangssituatie-indicatoren, te beschrijven. Onderdeel hiervan is een globale beschrijving van de historie van de producentenorganisatie en de belangrijkste ontwikkelingen in de afgelopen jaren. Deze beschrijving wordt tevens gebaseerd op de conclusies uit de tussentijdse evaluatie van het voorgaande operationeel programma.
Paragraaf 3.4 Visie Bedrijfs- c.q. toekomstvisie In deze paragraaf dient de producentenorganisatie haar overall visie op de toekomst in het algemeen (dus niet alleen op het gebied van de GMO) te beschrijven. Waar staat de organisatie op dit moment, waar wil zij in de toekomst staan c.q. wat wil de organisatie in een bepaalde periode hebben bereikt en langs welke weg denkt de producentenorganisatie deze positie te bereiken.
GMO-visie Als GMO-erkende producentenorganisatie dient de producentenorganisatie in deze paragraaf tevens te beschrijven op welke wijze de GMO als instrument wordt ingezet om elementen uit de bedrijfsvisie te bereiken. Op deze beschrijving zijn de volgende voorschriften van toepassing: Handleiding 2013
Pagina 17 van 81
De GMO-visie dient enerzijds te worden beschreven aan de hand van de strategische analyse (onder andere de SWOT analyse), die in hoofdstuk 4 van de herziene Nederlandse nationale strategie 2009 2013 is opgenomen en anderzijds aan de hand van de daaruit voortkomende prioritaire ontwikkelingen (NB: dit zijn de prioritaire behoeften, zoals bedoeld in artikel 55, lid 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011).
In paragraaf 5.1 van de herziene Nederlandse nationale strategie wordt aangegeven, dat op basis van de evaluatie van de operationele programma’s, de geschetste ontwikkelingen in de groente- en fruitteeltteelt en de strategische analyse (SWOT-analyse en onderkende knelpunten en uitdagingen) een aantal prioritaire ontwikkelingen (behoeften) voor de Nederlandse voedingstuinbouw kunnen worden benoemd: 1. Samenwerking; 2. Verbeteren van de afzetstructuur; 3. Duurzaam telen 4. Productinnovatie en marketing; 5. Logistieke concepten en infrastructuur; 6. Mechanisatie en arbeid; 7. Kwaliteit; 8. Risicobeheer. NB: De opsomming is in willekeurige volgorde omdat de ontwikkelingen alle een eigen dynamiek hebben en lastig met elkaar zijn te vergelijken.
In de GMO-visie beschrijft de producentenorganisatie wat elk van deze prioritaire ontwikkelingen (behoeften) voor de bedrijfsvisie van de producentenorganisatie betekent, alsmede hoe en op welke wijze zij hieraan in het kader van de GMO invulling zal gaan geven. Een op deze wijze door de producentenorganisatie opgestelde visie legt een verband met de herziene Nederlandse nationale strategie. Desgewenst kan de producentenorganisatie ook aanvullend andere voor haar belangrijke prioritaire ontwikkelingen (behoeften) benoemen.
Daarnaast worden ook de conclusies uit de tussentijdse evaluatie van het voorgaande operationeel programma en de consequenties daarvan voor het nieuwe operationeel programma (bijsturing en aanpassingen) verwerkt in de GMO-visie.
Concreet dient de GMO-visie, dus de wijze waarop de GMO als instrument wordt ingezet om de bedrijfsvisie mede te realiseren, de volgende onderdelen te bevatten: 1. Op welke wijze is de strategische analyse, opgenomen in de herziene Nederlandse nationale strategie, van toepassing op de producentenorganisatie?
Handleiding 2013
Pagina 18 van 81
2. Op welke wijze geeft de producentenorganisatie invulling aan de prioritaire ontwikkelingen en zien zij mogelijk nog andere prioritaire ontwikkelingen? 3. Wat zijn de conclusies uit de tussentijdse evaluatie en wat zijn de consequenties hiervan op het nieuwe operationeel programma?
Beide visie-onderdelen, dus zowel de bedrijfsvisie als de GMO-visie, dienen in hetzelfde veld in GMO Connection te worden beschreven.
Paragraaf 3.5 De keuze van strategische doelen Artikel 59 onder b) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geeft aan dat het operationele programma gegevens moet bevatten over de doelen van het programma, rekening houdend met de verwachte ontwikkelingen inzake de productie en afzetmogelijkheden.
Met de in dit artikel genoemde doelen worden de op basis van de SWOT analyse en de prioritaire ontwikkelingen te kiezen strategische doelen uit de herziene nationale strategie 2009-2013 bedoeld.
De in de herziene nationale strategie paragraaf 5.2 genoemde strategische doelen zijn: 1. Schaalvergroting; 2. Duurzame productie; beperking van de milieu effecten; 3. Diversiteit van het productenpakket; 4. Aanpassingen aan de productie- en afzetstructuur; 5. Kostprijsverlaging.
Door uitvoering van in het operationeel programma opgenomen maatregelen (met activiteiten en subactiviteiten) kan worden voldaan aan de prioritaire ontwikkelingen (behoeften) die bijdragen aan de realisatie van de strategische doelen die in de herziene nationale strategie zijn vastgesteld. Door het operationeel programma vast te stellen op basis van de strategische analyse, de prioritaire ontwikkelingen (behoeften) en strategische doelen uit de herziene Nederlandse nationale strategie wordt het operationeel programma gekoppeld aan de nationale strategie.
De producentenorganisatie kiest de voor haar van toepassing zijnde strategische doelen en beschrijft hoe zij deze doelen door uitvoering van het operationeel programma wil bereiken. Hierbij moet in ieder geval ingegaan worden op de verwachte ontwikkelingen inzake de productie en de afzetmogelijkheden.
Tevens dient bij elk opgenomen strategisch doel aangegeven te worden welke meetbare streefdoelen bereikt gaan worden (zie paragraaf 3.6).
Alle producentenorganisaties (ongeacht of er sprake is van een nieuw operationeel programma) dienen hierbij voor 2013 aan te geven welke activiteiten en subactiviteiten worden begroot op het Handleiding 2013
Pagina 19 van 81
gebied van promotie, marketing, samenwerking en innovatie om tot waardevermeerdering van het product te komen. In GMO-connection is daartoe een speciaal veld gereserveerd. Een overzicht van de betreffende activiteiten/subactiviteiten, die hiervoor benut kunnen worden, wordt separaat verstrekt.
Paragraaf 3.6 Meetbare streefdoelen. Artikel 59 onder b) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geeft aan, dat er in de beschrijving van de (strategische) doelen meetbare streefdoelen worden aangegeven om het toezicht op de geleidelijke voortgang bij de uitvoering van het programma te vergemakkelijken.
Meetbare streefdoelen zijn afgeleid van goed doordacht beleid voor de looptijd van het gehele operationeel programma. Hierbij spelen de vragen wat de producentenorganisatie wil bereiken en wat zij daarvoor gaat doen, een belangrijke rol bij het formuleren van deze streefdoelen. De functie van meetbare doelstellingen is het zichtbaar en kwantificeerbaar maken van de resultaten van het beleid. De streefdoelen zijn een afgeleide van het beleid en zijn dus geen doel op zich. Per gekozen strategisch doel dient de producentenorganisatie één streefdoel te bepalen. Dit streefdoel dient meetbaar te zijn. Dit kan worden bereikt door bijvoorbeeld gebruik te maken van kengetallen uit de Kwantitatieve Informatie (KWIN).
Voorbeeld: als strategisch doel is gesteld over drie jaar de productie- en afzetstructuur te hebben aangepast. De producentenorganisatie wil dit bijvoorbeeld doen door producten geconditioneerd aan te bieden. Als meetbaar streefdoel wordt daaraan gekoppeld een percentage van 70% van het aanbod. De startsituatie is 10%. Er is dus een totale stijging gepland van 10% naar 70%. In het eerste jaar wordt als streefdoel een extra percentage geconditioneerd van 20% gepland, voor het tweede jaar 30%. Tot slot wordt in het derde jaar wederom een schaalvergroting gepland van 10%, waardoor de doelstelling van 60%, namelijk van 10% tot 70% in drie jaar is bereikt. Via deze streefdoelen kan indien noodzakelijk - een bijsturing plaatsvinden. Daarnaast dient per streefdoel de startsituatie van het betreffende streefdoel te worden beschreven. Dus bijvoorbeeld als het streefdoel is om over vijf jaar 70% van het aanbod geconditioneerd aan te bieden, dient de PO te beschrijven hoeveel van het aanbod nu geconditioneerd wordt aangeboden. Dit is dan de verwachte startsituatie per 31 december 2012. Tevens dient de producentenorganisatie aan te geven hoe en wanneer in voorkomend geval een bijsturing toegepast gaat worden.
Paragraaf 3.7 Keuze van maatregelen, die worden ingezet om de strategische doelen te bereiken. Eerder genoemde prioritaire ontwikkelingen (behoeften) en de gekozen strategische doelen leiden ertoe, dat het voor de Nederlandse producentenorganisaties mogelijk is om alle maatregelen uit artikel 19, lid 1, onder g) van Uitvoeringsverordening (EU) nr.543/2011 in het operationele programma op te nemen (herziene nationale strategie paragraaf 5.3).
Handleiding 2013
Pagina 20 van 81
Een producentenorganisaties heeft de keuze uit de volgende maatregelen: 1. op productieplanning gerichte acties, inclusief de verwerving van vaste activa; 2. op verbetering of handhaving van de productkwaliteit gerichte acties, inclusief verwerving van vaste activa; 3. op afzetverbetering gerichte acties, inclusief de verwerving van vaste activa, alsook afzetbevorderings- en communicatieactiviteiten, anders dan de onder maatregel 6 vallende afzetbevorderings- en communicatieactiviteiten; 4. onderzoek en experimentele productie, inclusief de verwerving van vaste activa; 5. opleidingsacties, andere dan die welke onder maatregel 6. vallen, en acties ter bevordering van de toegang tot adviesdiensten; 6. één van de zes in artikel 103 quater, lid 2 onder a) tot en met f) van Verordening (EG) nr. 1234/2007 genoemde acties voor crisispreventie en crisisbeheer; 7. milieuacties als bedoeld in artikel 103 quater, lid 3 van Verordening (EG) nr. 1234/2007, inclusief de verwerving van vaste activa; 8. andere acties, inclusief verwerving van vaste activa, met uitzondering van de onder maatregel 1, 2, 3, 4 en 7 vallende acties, die overeenstemmen met één of meer van de in artikel 103 quater, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vermelde doelen.
De keuze van maatregelen is uiteraard afhankelijk van de activiteiten - subactiviteiten, die gekoppeld zijn aan betreffende maatregel. Per maatregel, in combinatie met type acties, heeft het Productschap Tuinbouw een lijst met activiteiten en subactiviteiten opgesteld. Deze lijst is opgenomen in de Criteria voor het in aanmerking nemen van uitgaven 2013 en daarnaast op te vragen in GMO Connection. (Tot en met de opening van GMO Connection voor de indiening van het operationeel programma dan wel de wijzigingen voor de volgende jaren is deze lijst in concept).
Bij de keuze van maatregelen - activiteiten - subactiviteiten dient een producentenorganisatie zich te baseren op de prioritaire ontwikkelingen (behoeften) waaraan voldaan moet worden om de gekozen strategische doelen van het operationeel programma te realiseren. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met de gekozen streefdoelen per strategisch doel. Met andere woorden de keuze van activiteiten - subactiviteiten (en daarmee maatregelen) wordt bepaald door de mate waarin deze voldoen aan de prioritaire ontwikkelingen (behoeften) en een bijdrage leveren aan de realisatie van de strategische doelen en de daarbij gestelde streefdoelen.
Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de op basis van de prioritaire ontwikkelingen en de strategische doelen vast te stellen GMO - doelstellingen (zie paragraaf 3.8). De GMO - doelstellingen zijn gekoppeld aan de maatregelen met bijbehorende activiteiten en de daaraan gekoppelde subactiviteiten.
Handleiding 2013
Pagina 21 van 81
De eisen met betrekking tot niet subsidiabele uitgaven conform artikel 60 lid 1 tot en met 7 en bijlage IX van Uitvoeringsverordening (EU) nr.543/2011 dienen in acht te worden genomen. Zie voor een nadere invulling hiervan de Criteria voor het in aanmerking nemen van uitgaven 2013. Tevens dient bij de keuze van maatregelen - activiteiten - subactiviteiten rekening gehouden te worden met de gestelde eisen waaraan het operationeel programma moet voldoen (lees hiervoor eerst hoofdstuk 4).
Andere factoren, die invloed moeten hebben op de keuze van maatregelen, zijn: •
De samenhang tussen de maatregelen. (Zie paragraaf 3.9).
•
Bijdrage tot de Nederlandse nationale strategie (Zie paragraaf 3.11).
•
Consistentie van het operatoneel programma met de Nederlandse nationale strategie, onder andere wat het evenwicht tussen de activiteiten betreft (Zie paragraaf 3.11).
De uitwerking van de maatregelen, activiteiten en subactiviteiten dient de producentenorganisatie op te nemen in de gedetailleerde begroting, alsmede, globaler in de meerjarenbegroting (zie paragraaf 3.12).
Paragraaf 3.8 Keuze van de GMO-doelstellingen De GMO-doelstellingen zijn opgenomen in de artikelen 122, onder c) en 103 quater, lid 1 onder a) tot en met f) van Verordening (EG) nr. 1234/2007. Het Productschap Tuinbouw heeft besloten de doelstellingen uit artikel 122 te benoemen als A-doelstellingen en de doelstellingen uit artikel 103 quater als de B-doelstellingen.
A1
verzekeren dat de productie wordt gepland en aan de vraag wordt aangepast, met name wat omvang en kwaliteit betreft;
A2
het aanbod en het op de markt brengen van de producten van haar leden te concentreren;
A3
de productiekosten te optimaliseren en de producentenprijzen te stabiliseren.
B1
productieplanning;
B2
verbetering van de productkwaliteit;
B3
verhoging van de handelswaarde van de producten;
B4
bevordering van de verkoop van de verse of verwerkte producten;
B5
milieumaatregelen en milieuvriendelijke productiemethoden, waaronder biologische landbouw;
B6
crisispreventie en –beheer.
Artikel 59, onder c) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geeft aan dat de producentenorganisatie voor elk jaar van uitvoering van het operationeel programma een gedetailleerde beschrijving moet geven van de maatregelen waarmee de GMO-doelstellingen worden bereikt, inclusief die voor crisispreventie en crisisbeheer. Deze beschrijving benoemt de afzonderlijke acties en de daarvoor aan te wenden middelen. Handleiding 2013
Pagina 22 van 81
In GMO Connection is aan iedere activiteit een doelstelling gekoppeld. Aan sommige activiteiten zijn meerdere doelstellingen gekoppeld. In dit laatste geval dient de producentenorganisatie een keuze te maken uit deze GMO-doelstellingen. Deze keuze dient gemotiveerd te worden. Per activiteit dient gemotiveerd te worden waarom de producentenorganisatie van mening is dat deze activiteit aan de GMO-doelstelling bijdraagt.
Voorts dient op het niveau van het totale operationele programma per in het programma opgenomen GMO-doelstelling aan de hand van de daaraan gekoppelde activiteiten te worden beschreven aan welke in de visie gekozen prioritaire ontwikkeling wordt voldaan. Ook hiervoor is een veld opgenomen in GMO Connection.
Wellicht ten overvloede, een doelstelling die niet in het operationeel programma wordt opgenomen, hoeft niet te worden beschreven. In geval van wijzigingen in volgende jaren wordt alleen de toegevoegde doelstelling beschreven.
Paragraaf 3.9 Samenhang tussen de maatregelen Artikel 59, onder c), punt i) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geeft aan dat de producentenorganisatie een beschrijving moet geven in welke mate de verschillende voorgestelde maatregelen een aanvulling vormen op en consistent zijn met andere maatregelen. Deze andere maatregelen zijn inclusief de maatregelen die worden gefinancierd uit of in aanmerking komen voor financiering uit andere fondsen van de Europese Unie, en met name steun voor plattelandsontwikkeling. In dit verband wordt in voorkomend geval tevens verwezen naar maatregelen die in het kader van eerdere operationele programma’s zijn uitgevoerd.
De herziene nationale strategie geeft in paragraaf 5.3. aan dat het de producentenorganisaties is toegestaan alle maatregelen, welke zijn genoemd in artikel 19, lid 1 onder g) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, op te nemen in het operationeel programma. Het is geen verplichting dat het operationeel programma alle maatregelen moet bevatten. In het operationeel programma dient de producentenorganisatie een beschrijving te geven in welke mate de verschillende voorgestelde maatregelen een aanvulling vormen op en consistent zijn met andere maatregelen. Indien de producentenorganisatie of haar leden ook gebruik maakt van andere fondsen van de Europese Unie, met name de steun in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP), dient eveneens de consistentie te worden beschreven van deze maatregelen met de in het operationeel programma opgenomen maatregelen.
Tot slot dient de producentenorganisatie in dit onderdeel uitdrukkelijk in te gaan op de conclusies uit de tussentijdse evaluatie van het voorgaande operationeel programma, zoals bedoeld in artikel 126, lid 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011.
Handleiding 2013
Pagina 23 van 81
Paragraaf 3.10 Beschrijving van de bijdrage van investeringen bij lidtelers aan de strategische doelen van het operationeel programma In het geval de producentenorganisatie investeringen op het bedrijf van aangesloten lidtelers gaat plaatsen, dient de producentenorganisatie te beschrijven op welke wijze deze investeringen in het algemeen bijdragen aan het bereiken van de doelen van het operationeel programma, zoals bedoeld in artikel 60, lid 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011. Het directe collectieve belang voor de producentenorganisatie dient te worden onderbouwd.
Paragraaf 3.11 Beschrijving van de bijdrage tot en de consistentie van het operationeel programma met de Nederlandse nationale strategie, onder andere wat het evenwicht tussen de activiteiten betreft Artikel 59 onder b) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geeft aan dat het operationeel programma een toelichting moet bevatten over hoe het programma bijdraagt aan de nationale strategie en de bevestiging dat het programma consistent is met de nationale strategie, onder andere wat het evenwicht tussen de activiteiten betreft.
De producentenorganisatie gaat na of zij het volgende proces heeft doorlopen: •
In de visie beschrijft de producentenorganisatie onder andere welke invulling zij in het operationeel programma aan de prioritaire ontwikkelingen (behoeften) wenst te geven. Vervolgens kiest de producentenorganisatie op basis hiervan haar stategische doelen, beschrijft hoe zij deze doelen wil bereiken en benoemt zij streefcijfers per strategisch doel.
•
Ook is aan de voorwaarden voldaan om het operationeel programma nader te concretiseren door keuze van de beschikbare maatregelen-activiteiten-subactiviteiten en bijbehorende GMOdoelstellingen. Hierbij is rekening gehouden met de samenhang tussen de maatregelen en de gestelde eisen waaraan het operationeel programma moet voldoen (lees hiervoor eerst hoofdstuk 4 en paragraaf 3.4 ).
•
In dit onderdeel dient concreet de conclusies getrokken te worden welke worden verwoord in een korte, samenvattende toelichting. Deze toelichting dient een opsomming te bevatten op welke hoofdpunten het operationeel programma bijdraagt aan de in de nationale strategie genoemde prioritaire ontwikkelingen en strategische doelen. Als slotsom dient de producentenorganisatie expliciet te verklaren, dat het operationeel programma consistent is met de nationale strategie.
Paragraaf 3.12 Globale invulling van het operationeel programma voor de volgende jaren met meerjarenbegroting In artikel 59, onder e) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 wordt aangeven dat voor elk jaar van uitvoering van het operationeel programma een begroting en het tijdsschema voor de uitvoering van de acties moet worden opgenomen in het operationele programma. Dit houdt in dat voor ieder loopjaar uit het operationeel programma een begroting dient te worden ingediend. Voor het komende jaar is dit een gedetailleerde begroting op activiteitenniveaujaar 2013. Voor de resterende jaren van het operationele programma dient een gedetailleerde begroting op maatregelniveau met een Handleiding 2013
Pagina 24 van 81
uitsplitsing per GMO-doelstelling te worden opgesteld en globaal te worden onderbouwd. Bijvoorbeeld berekend aan de hand van inflatiecijfers. In GMO Connection is de mogelijkheid voorzien om de meerjarenbegroting met het gewenste niveau van detaillering op te geven.
Paragraaf 3.13 Samenstellen van het operationeel programma in GMO Connection Het samenstellen en het wijzigen van operationeel programma gebeurt middels GMO Connection. Aan de hand van de door GMO Connection gegenereerde rapportages wordt het operationeel programma samengesteld en vervolgens op papier ingediend. Het operationeel programma bestaat dus uit een uitdraai van de door GMO Connection gegenereerde rapportages en bevatten de volgende dertien onderwerpen:
1. vulling actiefonds (artikel 59, onder e) punten i) tot iii)) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011) (zie hoofdstuk 2); 2. looptijd van het operationeel programma (artikel 59, onder d) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011); 3. uitgangssituatie-indicatoren (artikel 59, onder a) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011); 4. strategie, bestaande uit de visie en de strategische doelen van het operationele programma met meetbare streefdoelen (inclusief de beschrijving hoe aan de onderwerpen promotie, marketing, samenwerking en innovatie om tot waardevermeerdering van product te komen is vorm gegeven) (artikel 59, onder b) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011); 5. gekozen maatregelen, actietypen, activiteiten en subactiviteiten voor het komende jaar, inclusief een gedetailleerde begroting waaruit de raming van de steun voor het komende jaar voortvloeit (artikel 19, lid 1, onder g) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011), (zie hoofdstuk 6); 6. de input- en outputindicatoren voor het komende jaar (artikel 59, onder a), artikel 96, lid 3, onder a), en artikel 125, lid 2 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011), (zie paragraaf 7.3 en bijlage IV en V); 7. gekozen GMO-doelstellingen (artikel 59, onder c) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011); 8. samenhang tussen de maatregelen (artikel 59, onder c), punt i) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011), inclusief maatregelen die uitgevoerd worden in het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) en de conclusies uit de tussentijdse evaluatie bij de start van een nieuw operationeel programma in 2013; 9. beschrijving van de bijdragen van investeringen aan het bereiken van de strategische doelen van het operationeel programma (artikel 60, lid 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011); 10. beschrijving van de bijdrage tot en de consistentie van het operationeel programma met de Nederlandse nationale strategie, onder andere wat het evenwicht tussen de activiteiten betreft (artikel 59, onder c), punt i) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011); 11. meerjarenbegroting en globale invulling van het operationeel programma voor de volgende jaren (artikel 59, onder e) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011); 12. getroffen voorzorgsmaatregelen om de druk op het milieu tegen te gaan (zie Hoofdstuk 4, paragraaf 3) (artikel 103 quater, lid 5 van Verordening (EG) nr. 1234/2007); Handleiding 2013
Pagina 25 van 81
13. risico op vermijden van dubbele financiering (zie hoofdstuk 4, paragraaf 6) met name in relatie tot het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) (artikel 59, onder c), punt ii) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011).
N.B. De onderdelen 1 t/m 4, 7 t/m 12 worden bij de indiening van het operationeel programma beschreven en jaarlijks uitdrukkelijk bevestigd en in geval van wijzigingen bij de indiening van de begroting van een operationeel jaar aangepast. De onderdelen 5, 6 en 13 worden bij elke indiening van een operationeel jaar geactualiseerd.
Handleiding 2013
Pagina 26 van 81
Hoofdstuk 4
Eisen aan het operationele programma en de wijzigingen daarop voor de volgende jaren
Volgens de Nederlandse nationale strategie en diverse artikelen uit Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 dient de inhoud van uw operationele programma en de wijziging aan diverse eisen te voldoen. In dit hoofdstuk volgt een opsomming van deze eisen.
Paragraaf 4.1 GMO-doelstellingen In Verordening (EG) nr. 1234/2007 worden in artikel 103 quater, lid 1 onder a) t/m f) en artikel 122 onder c) de GMO-doelstellingen vermeld. Het Productschap Tuinbouw heeft besloten de doelstellingen uit artikel 122 te benoemen als A-doelstellingen en de doelstellingen uit artikel 103 quater als B-doelstellingen. De GMO-doelstellingen zijn beschreven onder paragraaf 3.8
In de Nederlandse nationale strategie is bepaald dat de operationele programma’s per uitvoeringsjaar dienen te voldoen aan minimaal twee doelstellingen uit artikel 122 onder c) en minimaal twee doelstellingen uit artikel 103 quater, lid 1 onder a) t/m f). Met andere woorden, een operationeel programma dient jaarlijks minimaal twee A- en minimaal twee B-doelstellingen te bevatten.
Paragraaf 4.2 Crisispreventie en crisisbeheer In artikel 103 quater, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 staan onder a) t/m f) een zestal acties vermeld die in het kader van crisispreventie en crisisbeheer ingezet kunnen worden om een crisis op de groente- en fruitmarkten te vermijden en op te vangen. In paragraaf 5.3 van de Nederlandse Nationale Strategie is bepaald dat in Nederland op basis van deze Nationale Strategie in beginsel alleen de punten c) t/m f) worden toegestaan. Deze punten zijn als volgt:
c.
afzetbevordering en communicatie;
d.
opleidingsmaatregelen;
e.
oogstverzekering;
f.
steun voor de administratieve kosten van de oprichting van onderlinge fondsen.
De onder a) en b) genoemde crisismaatregelen, worden in uitzonderlijke gevallen door de bevoegde nationale autoriteit, in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie opengesteld. Bij voorkeur dienen deze maatregelen onderdeel uit te maken van een transnationaal crisisplan. Deze maatregelen zijn:
a) het uit de markt nemen van producten; b) het groen oogsten of niet oogsten van groenten en fruit.
Crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen mogen niet meer dan één derde van de uitgaven van het operationele programma per jaar vormen. Dit is opgenomen in artikel 103 quater, lid 2, tweede alinea van Verordening (EG) nr. 1234/2007. Ook indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid Handleiding 2013
Pagina 27 van 81
om op grond van artikel 103 quinquies, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 het subsidieplafond te verhogen tot 4,6% van de waarde van de verkochte productie, geldt dat deze uitgaven niet meer dan één derde van de uitgaven van het operationeel programma per jaar mogen uitmaken.
Paragraaf 4.3 Milieuacties Volgens artikel 60, lid 4, onder a) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 mogen verscheidene milieuacties met elkaar worden gecombineerd, mits zij elkaar aanvullen en onderling verenigbaar zijn. In geval van een combinatie van milieuacties wordt bij de bepaling van het steunniveau rekening gehouden met specifieke gederfde inkomsten en de specifieke extra kosten die het gevolg zijn van de combinatie.
Artikel 103 quater, lid 3 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 geeft aan dat: a.
de operationele programma’s twee of meer milieuacties omvatten, of
b.
ten minste 10% van de uitgaven in het kader van de operationele programma’s milieuacties betreft.
In de Nederlandse nationale strategie is besloten om de producentenorganisaties de keus te laten om te kiezen voor optie a) en/of optie b). Tevens zijn in de Nederlandse nationale strategie de milieurichtsnoeren, zoals bedoeld in artikel 103 septies van Verordening (EG) nr. 1234/2007, opgenomen. Indien hierin voor specifieke acties nadere voorwaarden zijn gesteld, zijn deze opgenomen in de circulaire: “Criteria voor het in aanmerking nemen van uitgaven”.
Artikel 103 quater, lid 5 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 geeft aan dat investeringen die de druk op het milieu verhogen, slechts worden toegestaan als doeltreffende voorzorgsmaatregelen worden genomen om het milieu tegen deze druk te beschermen. Bijvoorbeeld in geval een investering in assimilatiebelichting in het operationeel programma is opgenomen een aanvullende investering in verduisteringsschermen. Een ander voorbeeld is in geval van een investering in koelcellen, de keuze voor energiezuinige koelapparatuur. Welke voorzorgsmaatregelen zijn getroffen moet worden beschreven in GMO-Connection.
Paragraaf 4.4 Passend evenwicht tussen de verschillende maatregelen Artikel 55, lid 5 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geeft aan dat met het oog op een passend evenwicht tussen de verschillende maatregelen de lidstaten in de nationale strategie per maatregel en/of soort actie en/of uitgaven maximumpercentages vaststellen voor financiering uit het actiefonds. In dit kader is in paragraaf 5.3. van de nationale strategie voor de Nederlandse producentenorganisaties het volgende bepaald: a) Artikel 103 quater lid 2 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bepaalt dat crisispreventie en beheersmaatregelen niet meer dan een derde van de uitgaven van het operationele programma per jaar mogen vormen. Dit houdt in dat maatregel 6 maximaal een derde van het totale programma per jaar mag bedragen. Handleiding 2013
Pagina 28 van 81
b) Artikel 103 quater lid 3 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 schrijft voor dat de operationele programma’s per jaar twee of meer milieuacties dienen te omvatten of dat ten minste 10% van de uitgaven in het kader van de operationele programma’s per jaar milieuacties betreft. In Nederland houdt dit in dat maatregel 7 per jaar minimaal 10% van het totale operationele programma dient uit te maken of dat per jaar minimaal twee (sub)activiteiten in deze maatregel zijn opgenomen. c) De producentenorganisaties dienen zich maximaal in te spannen om in het operationele programma meer acties op het gebied van promotie, marketing, samenwerking en innovatie (alles onder de noemer afzetbevordering) op te nemen. Indien bij een evaluatie blijkt dat deze inspanningsverplichting niet tot een gewenst resultaat heeft geleid, zal de bevoegde nationale autoriteit voor deze acties minimale percentages gaan vaststellen. d) Voor de maatregelen 1, 2, 3, 4, 5 en 8 geldt per maatregel dat deze per jaar niet meer dan 50% van het totale operationele programma mogen uitmaken.
Alle afwijkingen in de realisatie ten opzichte van de goedgekeurde begroting moeten bij de jaardeclaratie (en indien reeds bekend bij de kwartaalrapportage) deugdelijk worden gemotiveerd. Indien afwijkingen niet naar behoren zijn gemotiveerd, zal de afwijking uit de declaratie worden verwijderd en gesanctioneerd.
Paragraaf 4.5 Lijst van niet-subsidiabele acties en uitgaven Artikel 60, lid 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geeft aan dat operationele programma’s geen acties of uitgaven omvatten als bedoeld in de lijst in Bijlage IX van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011. Voor nadere voorwaarden hieromtrent zie de circulaire: “Criteria voor het in aanmerking nemen van uitgaven bij de indiening 2013”.
Op grond van artikel 60, lid 2 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn in principe de daadwerkelijk gemaakte en door de producentenorganisatie daadwerkelijk gedragen kosten subsidiabel. In het geval van milieumaatregelen is dit op grond van artikel 103 quater, lid 3 van Verordening (EG) nr. 1234/2008 beperkt tot de extra kosten. Ook dient er rekening te worden gehouden met kostenbesparingen en additionele opbrengsten. In voorkomend geval kan het Productschap Tuinbouw forfaitaire standaardtarieven vaststellen. Deze zijn opgenomen in de circulaire: “Criteria voor het in aanmerking nemen van uitgaven bij de indiening 2013”.
Paragraaf 4.6 Overlappende financiering Op grond van artikel 61, onder c) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 dient de producentenorganisatie een schriftelijke verbintenis in te dienen dat zij direct noch indirect overlappende financiering uit communautaire dan wel nationale bron heeft ontvangen, noch zal ontvangen voor acties die in aanmerking komen voor steun op basis van hoofde van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Uitvoeringsverordening (EU) 543/2011. Hieronder valt verleende steun uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma (Beschikking C(2007)3464 door de Europese
Handleiding 2013
Pagina 29 van 81
Commissie goedgekeurde Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) 2 2007-2013). Onder andere de subsidie Marktintroductie energie-innovaties (MEI) maakt deel uit van het POP.
Behalve rechtstreekse financiering van acties uit nationale of communautaire bron geldt ook dat fiscale maatregelen die als steunmaatregel bij de Europese Commissie zijn aangemeld, worden gezien als overlappende financiering. Duidelijk is dat de Milieu Investeringsaftrek (MIA), de Willekeurige Afschrijving Milieu Investeringen (VAMIL) en de Wet fiscale stimulering van Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) steunmaatregelen zijn. Deze kunnen daarom niet cumuleren met steun die wordt ontvangen op basis van Verordeningen (EG) nr. 1234/2007 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011. De producentenorganisaties blijven echter zelf verantwoordelijk om ontwikkelingen in fiscale regelingen te volgen en na te gaan of een steunmaatregel inmiddels wel bij de Europese Commissie is aangemeld.
Onder financiering uit andere bron (dus waarvoor cumulatie niet is toegestaan) valt ook financiering door een Publiekrechterlijke Bedrijfsorganisatie (PBO), waaronder het Productschap Tuinbouw.
Daarnaast vereist artikel 59, onder c), punt ii) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 dat wordt beschreven dat er geen risico op dubbele financiering uit fondsen van de Europese Gemeenschap bestaat. Hiertoe tekent de producentenorganisatie de verklaring welk is opgenomen in GMO Connection.
Paragraaf 4.7. Operationele programma’s en wijzigingen daarop voor de volgende jaren van unies van producentenorganisaties Alle in deze handleiding genoemde voorschriften zijn mutatis mutandis van toepassing op de operationele programma’s en wijzigingen daarop die door de Nederlandse unies van producentenorganisaties worden ingediend. Slechts op de volgende punten is er sprake van afwijkende voorschriften: •
De in paragraaf 4.4. genoemde percentages worden beoordeeld in samenhang met de operationele programma’s en wijzigingen daarop voor de volgende jaren van de leden van de unie van producentenorganisaties. Deze percentages gelden dus niet zelfstandig voor een unie van producentenorganisaties.
•
Elke subactiviteit die voorkomt in het operationeel programma of wijziging daarop voor de volgende jaren moet minimaal zijn opgenomen in het operationele programma of wijziging daarop voor de volgende jaren van minimaal twee deelnemende producentenorganisaties.
•
Iedere subactiviteit die is opgenomen in het operationele programma of wijziging daarop voor de volgende jaren van de unie van producentenorganisaties moet eveneens worden opgenomen op de daartoe bestemde begrotingsregels in de operationele programma’s of wijzigingen daarop voor de komende jaren. Op een separate begrotingsregel worden deze bedragen weer tegen geboekt.
•
De unie van producentenorganisaties heeft geen eigen waarde van de afgezette productie.
Handleiding 2013
Pagina 30 van 81
•
Betalingen inzake een operationeel programma van een unie van producentenorganisaties worden gedaan aan de deelnemende producentenorganisaties.
Handleiding 2013
Pagina 31 van 81
Hoofdstuk 5
Indiening, besluitvorming en inhoud van het operationeel programma en de verzoeken tot wijzigingen voor de volgende jaren
Paragraaf 5.1 Indienen van het operationeel programma en de wijzigingen voor de komende jaren Artikel 63 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geeft aan dat het operationeel programma door de producentenorganisatie uiterlijk op 15 september van het jaar voordat de uitvoering ervan start, ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de producentenorganisatie haar hoofdzetel heeft. Daarnaast bepaalt artikel 65 dat de wijzigingen voor het operationeel programma voor de volgende jaren eveneens uiterlijk op 15 september moeten worden ingediend. Tegelijkertijd met de indiening van het operationele programma of de wijzigingen daarop dient de producentenorganisatie de raming van de bedragen voor het komende jaar mee.
Het Productschap Tuinbouw maakt voor de operationele programma’s, de wijzigingen voor de volgende jaren en voor de raming van het komende jaar voor 2013 gebruik van de mogelijkheid die deze bepaling geeft om de termijn voor indiening te verlengen. Het operationeel programma, de wijzigingen daarop voor de komende jaren (2013 en verder) en de ramingen voor 2013 dienen uiterlijk op vrijdag 5 oktober 2012 om 17.00 uur schriftelijk in tweevoud (inclusief bijlagen) bij het Productschap Tuinbouw te zijn ontvangen op het volgende adres:
Productschap Tuinbouw Afdeling Medebewind Louis Pasteurlaan 6 Postbus 280 2700 AG ZOETERMEER
De indiening bestaat uit een aanbiedingsbrief met bijlagen. Deze aanbiedingsbrief alsmede de bijlagen worden gegenereerd door GMO Connection. Deze aanbiedingsbrief dient te worden geprint en door de voorzitter te worden ondertekend. Het spreekt voor zich dat de nadere onderbouwingen bij de subactiviteiten, zoals offertes e.d., niet door GMO Connection worden gegenereerd. Ook deze bijlagen c.q. onderbouwingen maken onderdeel uit van de indiening.
Het Productschap Tuinbouw verklaart de verzendtheorie niet van toepassing. Dit betekent dat het operationele programma uiterlijk op 5 oktober 2012 om 17.00 uur in het bezit van het Productschap Tuinbouw moet zijn. Aanvragen die later worden ontvangen, worden niet gehonoreerd.
Onder een volledige indiening verstaat het Productschap Tuinbouw dat ook alle vereiste velden in GMO Connection volledig en naar waarheid zijn ingevuld.
Handleiding 2013
Pagina 32 van 81
De sluitingsdatum van GMO Connection zal – evenals de schriftelijke indiening – uiterlijk vrijdag 5 oktober 2012 om 17.00 uur zijn. Indien u GMO Connection eerder gesloten wenst te hebben, verzoeken wij u contact op te nemen met het Productschap Tuinbouw.
Voor een compleet overzicht van de in te dienen stukken wordt verwezen naar paragraaf 5.5.
Paragraaf 5.2
Besluitvorming
In het geval van een nieuw operationeel programma zal het Productschap Tuinbouw conform artikel 64 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 besluiten. Dit besluit kan inhouden: a.
de bedragen van de fondsen en de programma’s die aan de eisen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Uitvoeringsverordening (EU) 543/2011 voldoen, goed te keuren;
b.
de programma’s goed te keuren op voorwaarde dat de producentenorganisatie instemt met bepaalde wijzigingen, óf
c.
de programma’s geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
In het geval van wijzigingen op een lopend operationeel programma zal het Productschap Tuinbouw een besluit nemen op grond van artikel 65 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011. Voor het komende jaar kan het Productschap Tuinbouw nadere voorwaarden aan dit besluit verbinden.
Conform de bepalingen in lid 2 van artikel 64 en lid 3 van artikel 65 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 neemt het Productschap Tuinbouw de hiervoor bedoelde besluiten uiterlijk op 15 december 2012 en stelt zij de producentenorganisaties uiterlijk op 15 december 2012 in kennis van deze besluiten.
De in voorgaande alinea genoemde bepalingen geven het Productschap Tuinbouw de mogelijkheid om – in naar behoren gemotiveerde gevallen – het besluit uit te stellen tot 20 januari 2013. In het besluit kan worden bepaald dat de uitgaven subsidiabel zijn met ingang van 1 januari 2013.
Paragraaf 5.3 Uitvoering van de operationele programma’s Conform artikel 67, lid 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 dienen de operationele programma’s te worden uitgevoerd in jaarperioden die lopen van 1 januari tot en met 31 december. Lid 2 van dit artikel geeft aan dat met de uitvoering van een uiterlijk op 15 december 2012 goedgekeurd operationeel jaarplan wordt begonnen op 1 januari 2013.
Indien de goedkeuring door het Productschap Tuinbouw plaatsvindt na 15 december 2012 en uiterlijk op 20 januari 2013, waarbij artikel 64, lid 2, derde alinea of artikel 65, lid 3, tweede alinea van toepassing is, kan met de uitvoering van het goedgekeurde operationeel programma of de wijzigingen daarop voor de volgende jaren worden begonnen uiterlijk op 31 januari 2013. Het is echter mogelijk dat in het goedkeuringsbesluit wordt bepaald dat de uitgaven subsidiabel zijn met ingang van 1 januari 2013. Handleiding 2013
Pagina 33 van 81
Paragraaf 5.4 Goedgekeurd steunbedrag Conform artikel 68 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 stelt het Productschap Tuinbouw de producentenorganisatie uiterlijk 15 december 2012 in kennis van het voorlopig goedgekeurde steunbedrag. In het geval artikel 64, lid 2, derde alinea of artikel 65, lid 3, tweede alinea van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van toepassing is, deelt het Productschap Tuinbouw het goedgekeurde steunbedrag uiterlijk op 20 januari 2013 mee.
Paragraaf 5.5 Inhoud van het in te dienen operationeel programma De indiening van het operationeel programma of de wijzigingen daarop voor de volgende jaren dient, met uitzondering van de aanbiedingsbrief, in tweevoud plaats te vinden. De indiening dient in ieder geval de volgende documenten te bevatten: 1. Aanbiedingsbrief, deze wordt via de applicatie gegenereerd en dient op briefpapier van de producentenorganisatie te worden geprint en door de voorzitter te worden ondertekend. 2. Een recente beschrijving van de administratieve organisatie rondom het beheer van het actiefonds (zie hoofdstuk 2 – paragraaf 2.3), alsmede een uitdraai van het financiële systeem waaruit blijkt dat grootboekrekeningen voor het actiefonds zijn gecreëerd. 3. In het geval van een nieuw operationeel programma dient de producentenorganisatie de uitgangssituatie, de visie, de strategische doelen van het operationeel programma en bijbehorende streefdoelen, de gekozen GMO doelstellingen en de bijdrage aan de strategische doelen van het operationeel programma en de herziene Nederlandse nationale strategie te beschrijven in de daartoe bestemde velden in GMO Connection (zie hiervoor hoofdstuk 3 van deze handleiding). Indien de producentenorganisatie deze gegevens bij een verzoek tot wijziging voor de volgende jaren wil aanpassen dient dit in het daartoe bestemde veld in GMO Connection te worden beschreven. Indien de producentenorganisatie op deze onderdelen geen wijzigingen voor de komende jaren wenst door te voeren, dient dit expliciet in dit veld verklaard te worden. In alle gevallen dient de producentenorganisatie het operationeel programma, dan wel het verzoek tot wijziging voor de volgende jaren te printen en bij de aanvraag te voegen. 4. De concrete invulling van het operationeel programma in het eerste of volgende jaar. Voor het eerste jaar en voor de wijzigingen in volgende jaren dient dit te worden opgesteld door het invullen van de daartoe bestemde velden in GMO Connection. De inhoud van deze velden dient te worden geprint via de daartoe bestemde rapportages en bij de aanvraag te worden gevoegd. Voor de daaropvolgende jaren worden tevens de meerjarenbegroting of wijzigingen daarvan in GMO Connection ingevuld. Door middel van de mogelijkheid om wijzigingen aan te brengen voor de komende jaren, wordt deze procedure gedurende de hele looptijd van het operationeel programma jaarlijks herhaald. 5. Door de producentenorganisatie opgestelde bijlagen en ingevulde formats (zie hoofdstuk 6 en de circulaire “Criteria voor het in aanmerking nemen van uitgaven bij de indiening 2013”) 6. Formulier gegevens aanvrager, inclusief parafen- en handtekeningenlijst. Een format hiervoor is in bijlage I bij deze handleiding opgenomen. Handleiding 2013
Pagina 34 van 81
7. Formulier ondertekening operationeel programma, dit formulier is opgenomen in hoofdstuk 9 van GMO Connection.
Paragraaf 5.6. Handelswijze bij gedeeltelijke afwijzing of bij door het Productschap Tuinbouw gestelde voorwaarden Het besluit dat het Productschap Tuinbouw neemt op grond van artikel 64 of 65 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 is het enige besluit dat over een ingediend operationeel programma of een wijziging daarop voor de volgende jaren wordt genomen. Indien dit besluit een goedkeuring inhoudt op voorwaarde dat de producentenorganisatie instemt met bepaalde wijzigingen of indien dit besluit inhoudt dat een programma gedeeltelijk wordt afgewezen, dient de producentenorganisatie in reactie daarop schriftelijk in te stemmen met de wijzigingen of voorwaarden. Deze instemming geschiedt door een indiening van een integrale versie van het operationele programma, waarin de voorgeschreven wijzigingen of voorwaarden zijn verwerkt. In de aanbiedingsbrief bij deze indiening dient de producentenorganisatie schriftelijk te verklaren in te stemmen met de gestelde voorwaarden.
Handleiding 2013
Pagina 35 van 81
Hoofdstuk 6
In GMO Connection in te vullen elementen bij de indiening van een operationeel programma of wijziging daarop voor de volgende jaren
Conform de artikelen 63 en 65 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 en wat is gesteld in paragraaf 5.1 van deze circulaire wordt het operationeel programma of de wijzigingen daarop voor de volgende jaren uiterlijk op vrijdag 5 oktober 2012 door de producentenorganisaties ter goedkeuring voorgelegd aan het Productschap Tuinbouw. Een groot deel van deze indiening wordt gegenereerd in GMO Connection. Het operationeel programma, dan wel het verzoek tot wijziging voor de volgende jaren bestaat daarom uit een uitdraai van de door GMO Connection gegenereerde rapportages, aangevuld met de door de producentenorganisatie opgestelde bijlagen en ingevulde formats. In hoofdstuk 5 (paragraaf 5.5) staat beschreven wat een producentenorganisatie per 5 oktober 2012 dient aan te leveren.
Paragraaf 6.1. Geraamde bedrag Tezamen met de aanvraag moeten de producentenorganisaties op grond van artikel 54 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 de raming voor het volgende jaar (2013) indienen. Deze raming omvat de geraamde bedragen van de EU-bijdrage en de bijdrage van de leden en van de producentenorganisatie zelf. Het geraamde bedrag wordt berekend op basis van de operationele programma’s en de waarde van de afgezette productie. De berekening wordt opgesplitst in uitgaven voor crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen enerzijds en uitgaven voor andere maatregelen anderzijds. Deze raming wordt gegenereerd in GMO Connection en wordt opgenomen in de aanvraagbrief.
Paragraaf 6.2 Maatregelen Het operationele programma moet worden gebaseerd op de maatregelen, die zijn genoemd in artikel 19, lid 1, onder g) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011. Zie hiervoor hoofdstuk 3 paragraaf 3.7.
Paragraaf 6.4 Type acties De ter beschikking staande 8 maatregelen zijn onderverdeeld in type acties. Welke type acties onder welke maatregelen zijn opgenomen, staat vermeld in tabel 1 van bijlage VIII Gemeenschappelijke indicatoren inzake de financiële uitvoering (inputindicatoren) van Uitvoeringsverordening EU nr. 543/2011.
Paragraaf 6.4 Activiteiten en subactiviteiten Per maatregel, in combinatie met type acties, heeft het Productschap Tuinbouw een lijst met activiteiten en subactiviteiten opgesteld. Deze lijst is op te vragen in GMO Connection. Tot en met de opening van GMO Connection voor de indiening van het operationeel programma dan wel de wijzigingen voor de volgende jaren is deze lijst in concept.
Handleiding 2013
Pagina 36 van 81
Paragraaf 6.5 Kostensoorten Aan de activiteiten en subactiviteiten zijn drie kostensoorten gekoppeld. Het Productschap Tuinbouw heeft besloten dat gebruik wordt gemaakt van drie kostensoorten, zijnde: 1. personeelskosten 2. duurzame productiemiddelen 3. overige kosten
Paragraaf 6.6 Begrotingsregel/subactiviteit De combinatie maatregel – type actie – kostensoort – activiteit en subactiviteit is een begrotingsregel, aan de hand waarvan het operationeel programma dan wel de wijzigingen voor de volgende jaren door de producentenorganisatie wordt opgesteld. De voorwaarden waaraan een subactiviteit dient te voldoen, staan vermeld in de circulaire “Criteria voor het in aanmerking nemen van uitgaven bij de indiening 2013”.
Paragraaf 6.7 Onderbouwing Om de in artikel 104 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 voorgeschreven controles mogelijk te maken, dient aan elke begrotingsregel een onderbouwing te worden toegevoegd. Deze onderbouwing kan niet slechts bestaan uit een verwijzing in het daartoe bestemde veld in GMO Connection naar een bijlage. Deze onderbouwing dient in ieder geval de volgende beschrijvingen en/of documenten te bevatten: •
wat met de betreffende begrotingsregel wordt beoogd;
•
de werking van bijvoorbeeld een (nieuwe) investering, adviesdienst of externe dienst;
•
de relatie met andere begrotingsregels, bijvoorbeeld met de begrotingsregels binnen dezelfde activiteit;
•
een financiële onderbouwing van het begrote bedrag en/of een verwijzing naar een bijlage waarin deze onderbouwing is opgenomen. De onderbouwing betreft een duidelijk specificatie hoe het bedrag is opgebouwd, bij voorkeur bij investeringen of diensten is er een offerte toegevoegd, maar een recente factuur van een vergelijkbare subactiviteit is eveneens toegestaan. Indien een dergelijke specificatie niet aanwezig is kan het Productschap Tuinbouw besluiten de subactiviteit uit het operationeel programma te verwijderen. In een dergelijk geval zal het niet meer mogelijk zijn om deze begrotingsregel door middel van een tussentijdse wijziging in de zin van artikel 66 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 alsnog op te nemen.
Paragraaf 6.8 GMO-doelstellingen op activiteiteniveau Zie hiervoor hoofdstuk 3 paragraaf 3.8.
Paragraaf 6.9 Geplande werkzaamheden Per activiteit dient de producentenorganisatie te beschrijven wat de geplande werkzaamheden zijn voor het betreffende operationeel jaar (2013). Hiertoe is ruimte beschikbaar in GMO Connection.
Handleiding 2013
Pagina 37 van 81
Paragraaf 6.10 Geplande resultaten. Per activiteit dient de producentenorganisatie te beschrijven wat de geplande resultaten zijn en hoe deze bijdragen tot de in hoofdstuk 3 paragraaf 3.6 beschreven streefdoelen. Hiertoe is ruimte beschikbaar in GMO Connection.
Handleiding 2013
Pagina 38 van 81
Hoofdstuk 7
Uitwerking prestatie-indicatoren
Paragraaf 7.1 Doel van de prestatie-indicatoren Artikel 125 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geeft aan dat de controle en de evaluatie van de nationale strategie en de operationele programma’s tot doel hebben na te gaan in hoeverre en hoe efficiënt en doeltreffend vooruitgang wordt geboekt met het nastreven van de voor de operationele programma’s vastgestelde doelen.
Vooruitgang, efficiëntie en doeltreffendheid wordt beoordeeld aan de hand van een lijst van gemeenschappelijke prestatie-indicatoren die betrekking hebben op de uitgangssituatie, de financiële uitvoering (input), de output, de resultaten en de impact van de uitgevoerde operationele programma’s. Deze lijst van prestatie-indicatoren is opgenomen in bijlage VIII van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011.
CONTROLE EN EVALUATIE VAN OPERATIONELE PROGRAMMA'S IN DE FRUIT- EN GROENTESECTOR Schema Soort maatregel
Crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen
Operationele doelstellingen
Algemene doelstellingen
Specifieke doelstellingen
Crisispreventie Producentenprijzen stabiliseren Crisisbeheer
Acties die gericht zijn op de productieplanning
Prestaties op het gebied van productieplanning verbeteren
Acties die gericht zijn op verbetering van de afzet
Prestaties op het gebied van afzet verbeteren
In de handel brengen van producten van de leden vergemakkelijken Concurrentievermogen verbeteren Ervoor zorgen dat de productie kwalitatief en kwantitatief aansluit op de vraag
Acties die gericht zijn op verbetering of behoud van de productkwaliteit
Prestaties op het gebied van productkwaliteit verbeteren
Verbeteren van de handelswaarde van de producten
Prestaties van bedrijven verbeteren door de productiefactoren Optimaliseren van de productiekosten
doeltreffender te gebruiken Andere acties
Logistiek, productvoorbereiding en verkooppotentieel ontwikkelen
Operationele capaciteiten van OP's verbeteren
Lidmaatschap PO aantrekkelijker maken
Bevorderen van de concentratie van de toevoer
Onderzoek, waaronder experimentele productie
Nieuwe producten en/of technieken ontwikkelen
Ontwikkeling van de technische en economische prestaties en bevordering van innovatie
Opleidingsacties en acties die gericht zijn op bevordering van de toegang tot adviesdiensten
Toegang tot technische opleiding en kennis zekerstellen
Kennis verbeteren en menselijk potentieel bevorderen
Milieu behouden en beschermen - Bodem - Water - Habitats & biodiversiteit
Productie: bijdragen tot behoud en bescherming van het milieu Milieuacties
Milieudiensten ontwikkelen
Vervoer: energie-efficiëntie verbeteren en
- Landschap - Tegengaan klimaatverandering
gebruik van extra vervuilende brandstoffen terugdringen
- Luchtkwaliteit - Vermindering afval
Marketing: afvalproductie terugbrengen
Schema 7.1 Interventielogica
Om de controle en de evaluatie van de operationele programma’s op doelstellingen doelmatig te kunnen uitvoeren, dienen producentenorganisaties alle indicatoren te verzamelen en te registreren die relevant zijn voor de maatregelen die in het kader van het operationele programma door de betrokken producentenorganisatie zijn geselecteerd. Deze relevantie wordt bepaald door de bijdrage die elke geselecteerde maatregel verwacht wordt te leveren aan de verwezenlijking van bepaalde specifieke en algemene doelstellingen van het operationele programma. Deze logische koppelingen Handleiding 2013
Pagina 39 van 81
(interventielogica) is weergegeven in schema 7.1. Volgens deze interventielogica is er tevens een verschil in schaalgrootte tussen de vijf types gemeenschappelijke prestatie-indicatoren uit bijlage VIII van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011.
De input- (financiële uitvoering) en outputindicatoren hebben direct betrekking op in het operationele jaar uitgevoerde acties, dus op het niveau van maatregel - activiteit - subactiviteit. De resultaat-, de impact- en de uitgangssituatie-indicatoren hebben op het niveau van de producentenorganisatie betrekking op de specifieke en algemene doelstellingen, dus niet op het niveau van maatregel - activiteit - subactiviteit. Deze specifieke en algemene doelstellingen staan vermeld in de tabellen 3, 4 en 5 – respectievelijk resultaat-, impact- en uitgangssituatie-indicatoren – van bijlage VIII van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011. Dit houdt ook in dat voor de beoordeling van veranderingen in resultaten en impact als referentie de uitgangssituatie genomen dient te worden.
Paragraaf 7.2 Registratie en onderbouwing van de prestatie-indicatoren De uiteindelijke resultaten c.q. de waarden van de indicatoren moeten door de producentenorganisatie worden geregistreerd in GMO Connection. Tot en met de uiterste indieningdatum van 5 oktober 2012 (17.00 uur) kunnen gegevens over de prestatie-indicatoren in GMO Connection worden vastgelegd. Vooralsnog hoeft voor wat betreft de prestatie-indicatoren geen nadere onderbouwing ingediend te worden.
Artikel 126, lid 1 van Uitvoerverordening (EU) nr. 543/2011 geeft aan dat de producentenorganisaties hun operationele programma’s controleren en evalueren aan de hand van de prestatie-indicatoren, die zijn opgenomen in bijlage VIII van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011. Hiertoe stellen de producentorganisaties een systeem vast om informatie – die nuttig is voor het waarderen van deze indicatoren – te verzamelen, te registreren en bij te houden. Hieronder verstaat het Productschap Tuinbouw dat dit systeem transparant dient te zijn, dat de vastlegging navolgbaar moet zijn en dat de gevraagde informatie snel (= per ommegaande) opgeleverd moet kunnen worden.
De PT-controles zullen in ieder geval plaatsvinden op grond van volledigheid en juistheid. Het spreekt voor zich dat het systeem niet alleen de uitkomsten van de diverse indicatoren dient te bevatten, maar ook de onderbouwing om tot deze uitkomsten c.q. resultaten te komen dient overzichtelijk, compleet en juist gedocumenteerd te zijn. De producentenorganisatie dient gegevens van telers te toetsen/controleren.
Voorbeeld: de uitkomst van de outputindicator “aantal bedrijven dat deelneemt aan de acties” is 38. Via het systeem moet binnen niet al te lange tijd (= per ommegaande of in ieder geval binnen de controlegang) exact opgeleverd kunnen worden welke 38 bedrijven aan betreffende subactiviteit deelnemen. Ook de – eventueel noodzakelijke – omrekenfactoren dienen in dit systeem vastgelegd en toegankelijk te zijn. Handleiding 2013
Pagina 40 van 81
Paragraaf 7.3 Indienen startsituatie van de prestatie-indicatoren Voor de volgende indicatoren dient uiterlijk op 5 oktober 2012 een startsituatie c.q. 0-situatie per 1 januari 2013 ingediend te worden: 1. inputindicatoren, dit is de begroting (begrote bedragen) voor 2013. Definities van deze indicatoren zijn in bijlage IV van deze handleiding opgenomen; 2. outputindicatoren, dit zijn de begrote cijfers/aantallen voor 2013. Definities van deze indicatoren zijn in bijlage V van deze handleiding opgenomen. Ook zijn definities van deze indicatoren in GMO Connection beschikbaar. 3. in het geval van een nieuw operationeel programma de uitgangssituatie-indicatoren. Definities van deze indicatoren zijn in bijlage VI van deze circulaire opgenomen. GMO Connection geeft aan over welke indicatoren u gegevens dient te verstrekken. Bij de indiening op 5 oktober 2012 mag een schatting worden gemaakt op basis van het format indicatoren 2009 t/m 2011, dat op 2 april 2012 bij het PT is ingediend. De definitieve vaststelling vindt plaats op basis van het format indicatoren 2009 t/m 2012, dat per 3 juni 2013 bij het PT moet worden ingediend. Hiervoor zal het PT in januari 2013 het format indicatoren 2009 t/m 2012 toesturen.
De resultaat- en impactindicatoren dienen per 2 juni 2014 te worden ingediend. De definities en voorschriften over de berekening van de resultaat- en impactindicatoren zijn opgenomen in de bijlagen VII en VI.
Handleiding 2013
Pagina 41 van 81
Bijlage I
Formulier gegevens aanvrager (dit is bijlage I bij de indiening, zie paragraaf 5.5.)
Statutaire naam: Postadres: Postcode en plaats : Bezoekadres: Postcode en plaats: Telefoon algemeen: Fax algemeen: E-mail algemeen: Bankrekeningnummer:
Voorzitter /
Achternaam
Titulatuur
Voorletters
Achternaam
Titulatuur
Voorletters
Verantwoordelijke (namens bestuur): de heer / mevrouw
Contactpersoon 1: de heer / mevrouw Functie: Telefoon direct:
Mobiel:
E-mail:
Contactpersoon 2:
Achternaam
Titulatuur
Voorletters
de heer / mevrouw Functie: Naam adviesbureau: Telefoon direct:
Mobiel:
E-mail:
Geschatte waarde verkochte productie WVP 2010 in Euro
Looptijd van het operationele programma Van
Handleiding 2013
tot en met
Pagina 42 van 81
Lijst met tekeningbevoegden namens de erkende producentenorganisatie
Voorletters + Achternaam
Handleiding 2013
Functie
Telefoonnummer
Handtekening
Paraaf
(direct)
Pagina 43 van 81
Bijlage II
Ondertekening operationeel programma
Vervallen, voor het formulier ondertekening operationeel programma wordt verwezen naar GMOConnection.
Handleiding 2013
Pagina 44 van 81
Bijlage III
Overzicht relevante regelgeving
Basis Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening)
De voor de sector groenten en fruit relevante bepalingen zijn aan bovenstaande verordening toegevoegd door middel van: Verordening (EG) nr. 361/2008 van de Raad van 14 april 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening)
Uitvoeringsbepalingen van bovenstaande verordening zijn opgenomen in: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit betreft
Gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 726/2011 van de Commissie van 25 juli 2011 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr.543/2011 ten aanzien van de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor appelen
En gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 898/2011 van de Commissie van 7 september 2011 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 ten aanzien van de drempelvolumen voor de toepassing van de aanvullende rechten voor tomaten
En gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 996/2011 van de Commissie van 7 oktober 2011 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr.657/2008, (EG) nr. 1276/2008 en Uitvoeringsverordening (EU) nr.543/2011 met betrekking tot de kennisgevingsverplichtingen in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten
En Gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1020/2011 van de Commissie van 16 december 2011 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 met betrekking tot de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor peren, citroenen, appelen en courgettes Handleiding 2013
Pagina 45 van 81
En gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 72/2012 van de Commissie van 27 januari 2012 houdende wijziging en afwijking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft
En gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 302/2012 van de Commissie van 4 april 2012 houdende wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft
En gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 366/2012 van de Commissie van 27 april 2012 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 met betrekking tot de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor komkommers en kersen, andere dan zure kersen
En gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 450/2012 van de Commissie van 29 mei 2012 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 met betrekking tot de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor tomaten, abrikozen, citroenen, pruimen, perziken, met inbegrip van nectarines, peren en tafeldruive
En gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 701/2012 van de Commissie van 30 juli 2012 houdende wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft
Bovenstaande verordeningen zijn op het internet te benaderen via de volgende pagina:
http://eur-lex.europa.eu/RECH_naturel.do
Daarnaast is er nationale regelgeving vastgelegd in: •
De Nederlandse nationale strategie
•
Verordening PT GMO Groenten en Fruit 2009.
•
Verordening PT Uitvoeringsbepalingen GMO Groenten & Fruit 2010
•
Besluit PT wijzigingen operationele programma’s medebewind 2011
Handleiding 2013
Pagina 46 van 81
•
Besluit PT niet aangesloten telers 2011
•
Besluit PT voorschotten, gedeeltelijke betalingen en beheer actiefondsen Medebewind 2011
•
Besluit PT erkenning voorschriften medebewind 2011
•
Besluit PT subsidiabiliteit en forfaitaire standaardtarieven medebewind 2011
•
Besluit PT interventie medebewind 2011.
PT-verordeningen en besluiten zijn gepubliceerd op
http://www.ser.nl/sitecore/content/Internet/nl/Publicaties/Overzicht_PBO_bladen/Register/Productscha ppen/PT.aspx
Handleiding 2013
Pagina 47 van 81
Bijlage IV
Definities van de financiële uitvoering (inputindicatoren) (jaarlijks)
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geeft in bijlage VIII (Lijst van de in artikel 125, lid 2, bedoelde gemeenschappelijke prestatie-indicatoren) aan, dat de inputindicatoren bepaald worden per maatregel, per actietype (tabel 1 gemeenschappelijke indicatoren inzake de financiële uitvoering). Op grond hiervan en onder handhaving van de huidige structuur voor de het Operationele Programma (Maatregel - Actietype - Activiteit - Subactiviteit) worden de inputindicatoren bepaald op het niveau van actietypen per maatregel. Dit is ook de waarde die aan de Europese Commissie wordt gerapporteerd. De producentenorganisaties (PO’s) geven de inputindicatoren per subactiviteit (begrotingsregel) op. Het PT bepaalt de opgegeven waarden op het niveau van actietypen door de subactiviteiten per actietype te sommeren. De inputindicatoren worden zowel bij de indiening van het Operationele Jaar als bij de Jaardeclaratie in GMO Connection aangegeven.
Aankoop van vaste activa – uitgaven De uitgaven (input) voor de aankoop van vaste activa hoeven niet altijd te corresponderen met de waarde van de investering. Dit is bijvoorbeeld het geval als vaste activa (bijvoorbeeld apparatuur) in jaar T zijn aangekocht, maar pas het volgende jaar geïnstalleerd en volledig operationeel worden (de investering is gedaan, dat wil zeggen de betrokken PO – of leden daarvan – kunnen deze gebruiken op de wijze zoals dat in het goedgekeurde operationele programma is voorzien). In zulke gevallen moeten de uitgaven (input) voor de aankoop van vaste activa worden opgetekend in jaar T, terwijl de waarde van de gedane investeringen moet worden geregistreerd bij de outputindicatoren in het jaar T+1. Dit is ook van toepassing als een PO gebruik maakt van de mogelijkheid de uitgaven voor de aankoop van vaste activa gedurende meerdere jaren ten laste van het actiefonds te brengen. In dit geval moet de jaarlijkse afschrijving (input) op de aankoopwaarde van vaste activa worden opgetekend in jaar T, T+1, T+2 etc. terwijl de waarde van de gedane investeringen moet worden geregistreerd bij de outputindicatoren in het jaar T. NB: Bovenstaande omschrijvingen zijn ontleend aan het EC document annual report part A –Section 3 Guidance Note van 2011-02-04.
Handleiding 2013
Pagina 48 van 81
Bijlage V
Definities van de outputindicatoren (jaarlijks)
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geeft in bijlage VIII (Lijst van de in artikel 125, lid 2, bedoelde gemeenschappelijke prestatie-indicatoren) aan, dat de outputindicatoren bepaald worden per maatregel, per actietype (tabel 2 gemeenschappelijke outputindicatoren). Op grond hiervan en onder handhaving van de huidige structuur voor het Operationele Programma (Maatregel - Actietype - Activiteit - Subactiviteit) worden de outputindicatoren bepaald op het niveau van actietypen per maatregel. Dit is ook de waarde die aan de Europese Commissie wordt gerapporteerd. De producentenorganisaties (PO’s) geven de outputindicatoren per subactiviteit (begrotingsregel) op. Het PT bepaalt de opgegeven waarden op het niveau van actietypen door de subactiviteiten per actietype te sommeren. Producentenorganisaties dienen alleen de outputindicatoren van activiteiten op te geven waarvoor GMO-subsidie is aangevraagd. De outputindicatoren worden zowel bij de indiening van het Operationele Jaar als bij de Jaardeclaratie in GMO Connection aangegeven.
1.
Aantal bedrijven dat deelneemt aan de actie
Deze indicator heeft betrekking op de volgende maatregelen: •
Maatregel 1 Acties die gericht zijn op de productieplanning;
•
Maatregel 2 Acties die gericht zijn op verbetering of behoud van de productkwaliteit;
•
Maatregel 3 Acties die gericht zijn op verbetering van de afzet;
•
Maatregel 4 Onderzoek en experimentele productie;
•
Maatregel 6 Crisispreventie en crisisbeheer: oogstverzekering;
•
Maatregel 7 Milieuacties;
•
Maatregel 8 Overige acties.
Geregistreerd moet worden hoeveel teeltbedrijven zijn aangesloten bij de PO en zijn betrokken bij het soort ten uitvoer gelegde actie (d.w.z. aankoop/leasing/huur van vaste activa of andere acties). Voor acties inzake aankoop van vaste activa of andere vormen van verwerving van vaste activa (zoals huur en leasing) en andere acties zijn er drie mogelijkheden: a) De uitgaven hebben rechtstreeks betrekking op individuele, bij de PO aangesloten teeltbedrijven (bijv. spuitapparatuur). Dan moet worden geregistreerd hoeveel bij de PO aangesloten teeltbedrijven rechtstreeks profiteren van de aankoop (bijv. het aantal teeltbedrijven waarvoor nieuwe spuitapparatuur zijn aangekocht). b) De uitgaven zijn uitsluitend ten bate van de PO zelf (bijv. installatie van een nieuwe koelruimte in het afzetcentrum van de PO). Dan moet worden geregistreerd hoeveel bij de PO aangesloten teeltbedrijven redelijkerwijs waarschijnlijk rechtstreeks profiteren van de aankoop (doorgaans alle teeltbedrijven die bij de PO zijn aangesloten). c) De uitgaven zijn ten bate van individuele, bij de PO aangesloten teeltbedrijven (bijv. sorteer- en verpakkingslijnen) én ten bate van de PO (bijv. gemeenschappelijke centrale sorteer- en Handleiding 2013
Pagina 49 van 81
verpakkingsinstallaties). Dan moet worden geregistreerd hoeveel bij de PO aangesloten teeltbedrijven redelijkerwijs waarschijnlijk rechtstreeks profiteren van de verschillende aankopen (doorgaans alle teeltbedrijven die bij de PO zijn aangesloten).
NB: Individuele, bij een PO aangesloten teeltbedrijven die profiteren van verschillende soorten acties (bijv. de aankoop van vaste activa, de leasing van vaste activa en andere acties) in het kader van een bepaalde maatregel (bijv. acties op het gebied van productieplanning) moeten worden meegerekend bij elke actie waaraan zij hebben deelgenomen. Bedrijven, waarvoor bij de subactiviteit uitsluitend afschrijvingen van investeringen uit voorgaande jaren zijn opgenomen worden als 0 geteld.
Definitie teeltbedrijf: Onder een teeltbedrijf wordt verstaan elk bedrijf (of locatie van een bedrijf) met een uniek aanvoernummer. In geval binnen een uniek aanvoernummer sprake is van meerdere onafhankelijk van elkaar opererende locaties (mits fysiek of geografisch van elkaar gescheiden), wordt het aantal locaties geteld. Verspreid liggende percelen die vanuit één centrale locatie opereren worden als 1 locatie beschouwd.
2.
Aantal ondernomen acties
Deze indicator heeft alleen betrekking op de volgende type acties onder maatregel 3 en 6: a. Maatregel 3 Acties die gericht zijn op verbetering van de afzet: afzetbevorderings- en communicatieactiviteiten (behalve in verband met crisispreventie en crisisbeheer); b. Maatregel 6 Crisispreventie en crisisbeheer: afzetbevorderings- en communicatieactiviteiten; c.
Maatregel 6 Crisispreventie en crisisbeheer: uit de markt nemen van producten (uitsluitend indien van toepassing in het betreffende Operationeel Jaar);
d. Maatregel 6 Crisispreventie en crisisbeheer: groen oogsten of niet oogsten van groente en fruit (uitsluitend indien van toepassing in het betreffende Operationeel Jaar); e. Maatregel 6 Crisispreventie en crisisbeheer: steun voor de administratieve kosten van de oprichting van onderlinge fondsen.
Afzetbevorderings- en communicatieactiviteiten (punt 2a & 2b) Met betrekking tot afzetbevorderings- en communicatieactiviteiten geldt: elke dag van een afzetbevorderingscampagne geldt als één actie.
Definitie aantal dagen van een afzetbevorderingscampagne Het aantal acties per campagne is in geval van een in tijd begrensde campagne de duur van de campagne in aantal dagen; in geval van een doorlopende campagne het aantal dagen van de periode met een max. van 365 dagen. Als afzonderlijke campagnes worden beschouwd: Handleiding 2013
Pagina 50 van 81
-
Algemene promotie voor de PO (handelsmerk);
-
Algemene promotie voor producten en/of merken van de PO;
-
Specifieke promotie voor een product en/of merk van de PO (elk gewas, gewasgroep, ras of merk is één campagne);
-
Websites, voor zover niet betrekking hebbend op bovenstaande campagnes (een permanente website wordt beschouwd als een doorlopende campagne);
-
Sponsoring, voor zover niet betrekking hebbend op bovenstaande campagnes;
-
Magazines (een periodiek uitkomend magazine wordt beschouwd als een doorlopende campagne);
-
Sectorpromotie (elk thema is één campagne);
-
(Collectieve) generieke promotie voor groente en fruit;
-
(Collectieve) generieke promotie voor een product en/of merk (elk gewas, gewasgroep, ras of merk is één campagne);
Een campagne mag niet bij meerdere subactiviteiten worden geteld. Indien de uitvoeringskosten van een campagne op meerdere subactiviteiten worden verantwoord, wordt bij één subactiviteit het aantal dagen geteld; op de overige betrokken subactiviteiten worden dan geen dagen geteld voor de betreffende campagne.
Uit de markt nemen van producten indien van toepassing in het betreffende Operationeel Jaar (punt 2c) Het uit de markt nemen van hetzelfde product in verschillende perioden van het jaar en het uit de markt nemen van verschillende producten gelden als verschillende acties. Elke operatie gericht op het uit de markt nemen van een bepaald product geldt als één actie.
Groen oogsten of niet oogsten van groente en fruit indien van toepassing in het betreffende Operationeel Jaar (punt 2d) Het groen oogsten en het niet oogsten van verschillende producten worden als verschillende acties beschouwd. Het groen oogsten en het niet oogsten van hetzelfde product wordt als één actie beschouwd, ongeacht het aantal dagen dat daarmee gemoeid is, het aantal deelnemende bedrijven of het aantal percelen/hectaren.
Steun voor de administratieve kosten van de oprichting van onderlinge fondsen (punt 2e) Acties gericht op het opzetten van verschillende onderlinge fondsen gelden als verschillende acties.
3.
Totale waarde van de investeringen
Deze indicator heeft betrekking op de volgende maatregelen: •
Maatregel 1 Acties die gericht zijn op de productieplanning;
•
Maatregel 2 Acties die gericht zijn op verbetering of behoud van de productkwaliteit;
Handleiding 2013
Pagina 51 van 81
•
Maatregel 3 Acties die gericht zijn op verbetering van de afzet;
•
Maatregel 4 Onderzoek en experimentele productie;
•
Maatregel 7 Milieuacties;
•
Maatregel 8 Andere acties.
Slechts in te vullen voor het jaar waarin de investering is gedaan. Een investering wordt geacht gedaan te zijn wanneer de betrokken vaste activa zijn verworven en reeds volledig operationeel zijn (d.w.z. de betrokken PO – of leden daarvan – kunnen ze gebruiken op de wijze zoals dat in het goedgekeurde operationele programma is voorzien).
Definitie totale waarde van de investeringen: Onder de waarde van een investering wordt verstaan de GMO-aanschafwaarde; dit bedrag inclusief eventueel meerwerk is de grondslag voor afschrijvingen en declaraties onder GMO. Afschrijvingen van investeringen uit voorgaande jaren blijven buiten beschouwing.
4.
Aantal hectaren
Deze indicator heeft alleen betrekking op de volgende type acties onder maatregel 4 en 7: a. Maatregel 4 Onderzoek en experimentele productie: andere acties b. Maatregel 7 Milieuacties: andere acties – productie (biologische productie, geïntegreerde productie, acties om de afvalproductie te verminderen en het afvalbeheer te verbeteren).
Onderzoek en experimentele productie (punt 4a) Slechts voor acties met betrekking tot experimentele productie op percelen van aangesloten bedrijven en/of de producentenorganisatie.
Definitie aantal hectaren Geteld wordt het totale areaal, dat deelneemt aan het onderzoek of experiment. Mocht een onderzoek / experiment op een beperkte testlocatie uitgevoerd worden, wordt alleen dit areaal geteld. Wordt het onderzoek / experiment uitgevoerd op verschillende teeltbedrijven, worden betreffende arealen bij elkaar opgeteld. Indien het experiment beëindigd is en afschrijvingen van investeringen uit voorgaande jaren worden opgenomen, wordt het betreffende areaal als 0 geteld.
Milieuacties: andere acties – productie (biologische productie, geïntegreerde productie, acties om de afvalproductie te verminderen en het afvalbeheer te verbeteren) (punt 4b). Slechts in te vullen als het gaat om acties die betrekking hebben op een specifiek stuk grond (d.w.z. het areaal, waarop de betreffende actie wordt uitgevoerd). Bij de Activiteit Milieuverantwoorde bedrijfsvoering hoeft deze indicator niet te worden ingevuld.
Handleiding 2013
Pagina 52 van 81
Definitie aantal hectaren Som van het areaal (of indien van toepassing het areaal x het aantal teeltwisselingen) van alle deelnemende teeltbedrijven.
5. Aantal door de deelnemers ontvangen opleidingsdagen Deze indicator heeft alleen betrekking op de volgende type acties onder maatregel 5 en 6: a. Maatregel 5 Opleidingsacties (behalve in verband met crisispreventie en crisisbeheer) en/of acties die gericht zijn op bevordering van de toegang tot adviesdiensten: biologische productie, geïntegreerde productie, andere milieukwesties, productkwaliteit en andere kwesties; b. Maatregel 6 Crisispreventie of -beheer (maatregel 6): opleidingsacties.
Geregistreerd moet worden hoeveel dagen alle deelnemers opleiding over een bepaald onderwerp (bijv. biologische productie) krijgen in het kader van de opleidingsacties gedurende het jaar waarover wordt gerapporteerd.
Definitie aantal door de deelnemers ontvangen opleidingsdagen: Som van door de deelnemers gevolgde bijeenkomsten/opleidingsdagen. Opleidingsbijeenkomsten van een halve dag (bijv. een ochtend- of een middagsessie) worden als een halve opleidingsdag beschouwd. Geregistreerd wordt “afgerond” 0,5 of “afgerond” 1 per opleidingsdag.
6.
Aantal bij de PO aangesloten teeltbedrijven dat gebruikmaakt van adviesdiensten
Deze indicator heeft alleen betrekking op maatregel 5 Opleidingsacties (behalve in verband met crisispreventie en -beheer) en/of acties die gericht zijn op bevordering van de toegang tot adviesdiensten. Geregistreerd moet worden hoeveel bij de PO aangesloten teeltbedrijven gebruikmaken van adviesdiensten ongeacht de bron van het advies (d.w.z. via een adviesdienst die is ontwikkeld door een PO of door een extern orgaan), en het specifieke onderwerp van de dienstverlening.
7. Volume van de afgezette productie Deze indicator heeft alleen betrekking op de volgende type acties onder maatregel 7: a. Maatregel 7 Milieuacties: andere acties – vervoer b. Maatregel 7 Milieuacties: andere acties – afzet (momenteel niet van toepassing)
Bij de berekening van deze indicator worden alleen die producten meegeteld (a) die door de PO in de handel worden gebracht, (b) waarvoor de PO wordt erkend, en (c) die worden geproduceerd door de eigen leden van PO.
NB: Handleiding 2013
Pagina 53 van 81
Bovenstaande omschrijvingen zijn ontleend aan het EC document annual report part A –Section 3 Guidance Note van 2011-02-04.
Handleiding 2013
Pagina 54 van 81
Bijlage VI
Definities van de uitgangssituatie-indicatoren
Algemeen De uitgangssituatie indicatoren worden normaliter berekend als een gemiddelde over de drie aan het nieuw te starten operationeel programma voorafgaande jaren. Indien geen gegevens beschikbaar zijn, moeten zij worden berekend aan de hand van gegevens over ten minste één jaar. Indien een producentenorganisatie in 2013 begint aan een nieuw operationeel programma van drie jaar, dan dienen de uitgangssituatie-indicatoren gebaseerd te zijn op de jaren 2010, 2011 en 2012. In voorkomende gevallen (indien geen gegevens beschikbaar zijn, bijvoorbeeld bij de eerste indiening van een operationeel programma van een nieuw erkende PO/UPO) mogen de uitgangssituatie indicatoren worden berekend over het laatste (bekende) jaar (2011).
Producentenorganisaties (PO’s) moeten in ieder geval de uitgangssituatie indicatoren melden die relevant zijn voor de maatregelen die in het kader van het operationele programma (alle operationele jaren) door de betrokken organisatie zijn geselecteerd. De relevantie wordt bepaald op basis van de logische koppelingen tussen de onderscheidene maatregelen en mogelijke specifieke dan wel algemene doelen van de operationele programma’s, zoals uitgewerkt in het schema Interventielogica in paragraaf 7.1 van de Handleiding bij de indiening 2013.
Voor onderstaande indicatoren geldt dat alleen die producten worden meegeteld die door de PO/UPO in de handel worden gebracht (a), waarvoor de PO/UPO wordt erkend (b), en die worden geproduceerd door de eigen leden van PO/UPO (c).
Opmerkingen:
1 Voor een bestaande PO/UPO: In geval van een nieuw operationeel programma mag bij de indiening op 5 oktober 2012 voor de indicatoren 1 t/m 9, 16 en 20 t/m 22 een schatting worden gemaakt op basis van het format indicatoren 2009 t/m 2011, dat op 2 april 2012 bij het PT is ingediend. De definitieve vaststelling vindt plaats op basis van het format indicatoren 2009 t/m 2012, dat per 3 juni 2013 bij het PT moet worden ingediend. Hiervoor zal het PT in januari 2013 het format indicatoren 2009 t/m 2012 toesturen. De indicatoren 10 t/m 15 moeten al bij de indiening op 5 oktober 2012 definitief worden opgegeven.
Voor een nieuw erkende PO/UPO: In geval van een eerste operationeel programma moeten alle onderstaande indicatoren bij de indiening op 5 oktober 2012 worden opgegeven.
Handleiding 2013
Pagina 55 van 81
2 Onderstaande uitgangssituatie indicatoren zijn op onderdelen gewijzigd ten opzichte van de uitgangssituatie-indicatoren die opgenomen zijn in bijlage VI op pag. 41 van de Handleiding bij de indiening 2012. Voor de indicatoren 1 t/m 15, 17, 18 en 20 betreft dit geen inhoudelijke wijzigingen. Indicator 19 vervalt. Aan de indicatoren 16, 21 en 22 is een nadere invulling gegeven. Ten opzichte van circulaire GMO-003 2012 is uitgangsindicator 16 aangepast voor de situatie vanaf 2013.
3 Tenzij anders aangegeven (indicator 20) hebben de uitgangssituatie indicatoren betrekking op de uitgangssituatie van in het operationeel programma uitgevoerde acties op PO niveau. Dus van alle (lid)bedrijven en niet alleen van de aan de acties deelnemende (lid)bedrijven.
b verwijst naar de periode (3 jaren, in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (uitgangssituatie).
1
Totale waarde van de in de handel gebrachte productie van de PO/UPO (EUR) = Xb
Xb = Het gemiddelde van de waarde van de in de handel gebrachte productie in EUR over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b).
2
1
Aantal groente- en fruitproducenten dat actief lid ( ) is van de PO/UPO (aantal) = Lb
Lb = Het gemiddelde van het aantal leden van de producentenorganisatie over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b).
3
Totaal groente- en fruitteeltareaal van de leden van de PO/UPO (ha) = Ab
Ab = Het gemiddelde van het groente- en fruitareaal van de leden van de producentenorganisatie in ha over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b).
4
Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie die voldoet aan de voorschriften 2
van een specifieke “kwaliteitsregeling”( ), naar de voornaamste types “kwaliteitsregeling” (ton) = Qb
Handleiding 2013
Pagina 56 van 81
Qb = Het gemiddelde van de hoeveelheid in de handel gebrachte productie in ton die voldoet aan de voorschriften van een specifieke “kwaliteitsregeling” over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b). 2
In voetnoot wordt het begrip “voorschriften van een specifieke kwaliteitsregeling” nader gespecificeerd. Als voorbeeld kan dienen de in de handel gebrachte productie van door Skal gecertificeerde biologisch telende bedrijven, of van alle deelnemers aan GlobalGAP en/of Milieukeur.
5
Totale hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie van de PO/UPO (ton) = Vb
Vb = Het gemiddelde van de hoeveelheid in de handel gebrachte productie in ton over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b). Voor zover de hoeveelheid in ton niet bekend is, wordt een omrekeningsfactor gehanteerd. Keukenkruiden worden hierbij uitgezonderd en niet meegerekend.
6
Hoeveelheid van de productie die tegen minder dan 80% van de gemiddelde, door de PO/UPO ontvangen prijs in de handel is gebracht (ton)
Deze indicator is per OJ 2012 vervallen. De indicator hoeft niet meer te worden ingediend.
7
Totale waarde van de in de handel gebrachte productie / Totale hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie (EUR/kg). Rb = Xb / (Vb * 1000)
Rb = De gemiddelde waarde van de in de handel gebrachte productie in Eur per kg van de in de handel gebrachte productie over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b) wordt berekend als Xb (EUR) / (Vb (ton) * 1000). Xb = Het gemiddelde van de waarde van de in de handel gebrachte productie in EUR over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar). Komt overeen met de waarde van indicator 1 in deze bijlage. Vb = Het gemiddelde van de hoeveelheid in de handel gebrachte productie in ton over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b). Komt overeen met de waarde van indicator 5 in deze bijlage.
Handleiding 2013
Pagina 57 van 81
8
Aantal mensen dat de afgelopen drie jaar alle opleidingsactiviteiten / het volledige
opleidingsprogramma heeft gevolgd (aantal) = Ob
Ob wordt berekend als het gemiddelde aantal mensen dat de opleidingsactiviteiten volledig heeft gevolgd over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b). Het betreft de deelnemers aan opleidingen die in het operationeel programma zijn opgenomen.
9
Aantal bij een PO/UPO aangesloten bedrijven dat gebruik maakt van adviesdiensten (aantal) = Db
Db wordt berekend als het gemiddelde aantal bij de PO/UPO aangesloten bedrijven dat gebruik maakt van adviesdiensten over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b). Het betreft de bedrijven die gebruik maken van adviesdiensten die in het operationeel programma zijn opgenomen.
10
3
Fruit- en groenteareaal dat met bodemerosie wordt bedreigd ( ), waarvoor erosiebestrijdingmaatregelen worden genomen (ha)
Het areaal in ha dat in het jaar voorafgaand aan het operationeel programma valt onder de Verordening PT bestrijding erosie Zuid Limburg 2009.
11
Fruit- en groenteareaal met verlaagd gebruik of beter beheer van meststoffen (ha)
Het areaal in ha dat in het jaar voorafgaand aan het operationeel programma valt onder beperkingen met betrekking tot gebruik en beheer van meststoffen.
In het geval van meststoffen zijn de bepalingen van het Besluit Glastuinbouw Milieubeheer, het Besluit Landbouw Milieubeheer of het Landbouw Activiteiten Besluit van toepassing. Voor de glastuinbouw worden emissienormen van kracht en voor de vollegrondsteelten gelden gebruiksnormen. Als indicator dient de PO/UPO het gehele areaal in ha bij de start van het operationeel programma op te geven, daar het gehele areaal valt onder de wettelijke normen, die als doel hebben de belasting van het milieu met mineralen uit meststoffen te reduceren.
12
Fruit- en groenteareaal met waterbesparingsmaatregelen (ha) = WAb
Handleiding 2013
Pagina 58 van 81
WAb betreft het gemiddelde van het areaal in ha met waterbesparingsmaatregelen over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b).
In het geval van waterbesparing geldt voor de substraatteelt in de glastuinbouw, dat recirculeren en opvang van regenwater in bassins wettelijk verplicht zijn (Besluit Glastuinbouw). Voor teelten in de grond onder glas gelden soms andere verplichtingen ter vervanging van de recirculatieverplichting (watergeven/bemesten naar behoefte d.m.v. DAC systeem of fertigatie). Het gehele areaal teelt onder glas in ha bij de start van het operationeel programma, dient dan ook door de PO/UPO bij deze indicator te worden opgegeven. Voor vollegrondsteelten kunnen beperkende maatregelen gelden voor gebruik van grondof oppervlaktewater, tijdstip, duur en hoeveelheid van beregenen. De beperkingen zijn soms alleen van kracht bij langdurige droogte. De regelgeving en afkondiging van beperkingen vallen onder verantwoordelijkheid van de provincies of waterschappen. De PO/UPO dient bij de leden na te gaan of zij met deze beperkingen te maken hebben.
13
Areaal met biologische groente- en/of fruitproductie (ha) = Yb
Yb betreft het gemiddelde van het areaal in ha van gecertificeerde biologische teeltbedrijven over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b). Biologische teelt is gedefinieerd in Verordeningen (EG) nr. 834/2007 (Raad) en nr. 889/2008 (Commissie). In Nederland houdt de Stichting Skal door middel van inspectie en certificatie toezicht op de biologische productie.
14
Areaal met geïntegreerde groente- en/of fruitproductie (ha) = I b
I b betreft het gemiddelde van het areaal in ha van gecertificeerde geïntegreerde teeltbedrijven over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b). Geïntegreerde teelt is geïntegreerde gewasbescherming zoals gedefinieerd in Richtlijn 91/414/EEG, artikel 2, lid 13. Het Productschap Tuinbouw gaat ervan uit dat bedrijven die voldoen aan GlobalGAP normen of Milieukeur normen vallen onder de definitie van geïntegreerde teelt.
15
Areaal waarop andere acties ter bescherming van habitat en biodiversiteit worden toegepast (ha)
Handleiding 2013
Pagina 59 van 81
Het betreft areaal in ha dat in het jaar voorafgaand aan het operationeel programma valt onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Natura 2000 etc. De PO/UPO dient bij de leden na te vragen welk deel van hun bedrijf onder een dergelijke regeling valt.
16
Geraamd jaarlijks energieverbruik voor kasverwarming, per energiebron 3
(ton/liter/m /kWh per ton in de handel gebrachte productie) = (Eg / Vg)b
Het PT heeft besloten deze indicator van toepassing te verklaren op energie-intensieve teeltbedrijven in de glasgroenteteelt, champignonteelt en witloftrek.
(Eg / Vg)b = Geraamd gemiddeld energieverbruik voor energie-intensieve teelten, in normaal m3 (Nm3) aardgasequivalent per ton in de handel gebrachte productie over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b) (Eg / Vg)b = (Eg)b / (Vg)b
(Eg)b = Geraamd gemiddeld energieverbruik voor energie-intensieve teelten, in Nm3 aardgasequivalent over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b) De waarde wordt berekend op basis van het jaarlijks energieverbruik in Nm3 aardgasequivalent van de betrokken gewassen tomaat, paprika, komkommer, komkommer/trostomaat, aubergine, courgette, aardbei, champignon en witlof. Voor cijfers in andere energie eenheden wordt een omrekeningsfactor gehanteerd.
(Vg)b = Het gemiddelde van de hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton uit energie-intensieve teelten over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b) De waarde wordt berekend op basis van de jaarlijkse hoeveelheid in de handel gebrachte productie in ton van de betrokken gewassen tomaat, paprika, komkommer, komkommer/trostomaat, aubergine, courgette, aardbei, champignon en witlof.
Deze indicator mag worden geraamd op basis van de kengetallen per ha voor energieverbruik per gewas uit de Kwantitatieve Informatie voor de Glastuinbouw (KWIN 2010 en KWIN 2008).
Deze indicator heeft betrekking op de maatregelen 7 “Milieuacties” en 3 “Acties die gericht zijn op verbetering van de afzet, activiteit Investeringen in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) ” en wordt vergeleken bij de resultaat- en impactindicatoren.
Opmerking: Het PT berekent deze indicator aan de hand van door de PO op te geven energieverbruik en hoeveelheid in de handel gebrachte productie voor de betrokken Handleiding 2013
Pagina 60 van 81
gewasgroepen en arealen per gewasgroep. Zie het format indicatoren 2009 t/m 2012 tabel 3 Energie-intensieve teelten.
17
4
Geraamd jaarlijks energieverbruik voor intern vervoer ( ), per energiebron 3
(liter/m /kWh per ton in de handel gebrachte productie)
Het jaarlijks energieverbruik voor intern vervoer van de producentenorganisatie per ton in de handel gebrachte productie in het jaar voorafgaand aan het operationeel programma. Indien van toepassing kan deze indicator worden geraamd door het volgende per teler in kaart te brengen: Afstand in kilometer van het bedrijf tot de centrale locatie * 2 * aantal aanvoermomenten per jaar * brandstofverbruik per kilometer Telers die rechtstreeks aan een afnemer leveren, kunnen buiten beschouwing worden gelaten.
18
N.v.t.
Door PT toegevoegde indicatoren
In tabel 5 Gemeenschappelijke uitgangssituatie-indicatoren van bijlage VIII van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn voor een aantal vermelde algemene en specifieke doelstellingen nog geen indicatoren benoemd (bijv. voor de algemene doelstelling Behoud en bescherming van het milieu). Voor deze doelstellingen zijn wel indicatoren gespecificeerd in het schema Interventielogica in paragraaf 7.1 van de Handleiding bij de indiening 2013 ( en in de gemeenschappelijke resultaat- en impactindicatoren van bijlage VIII van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, respectievelijk tabel 3 en 4). Zoals eerder aangegeven in paragrafen 3.3 en 7.1 van de Handleiding bij de indiening 2013 dient bij de beoordeling van veranderingen in resultaten en impact als referentie de uitgangssituatie genomen te worden. Om deze reden heeft het PT besloten om een viertal indicatoren uit de gemeenschappelijke resultaat- en impactindicatoren toe te voegen aan de uitgangssituatie-indicatoren die door de producentenorganisatie dienen te worden ingediend.
19
Aantal nieuwe technieken, procedés en/of producten = Tb
De waarde voor deze indicator bij de start van het operationeel programma is per definitie 0. De indicator Tb hoeft niet te worden opgegeven.
20
Totale waarde van het verzekerde risico (EUR) = Fb
Handleiding 2013
Pagina 61 van 81
Fb = Het gemiddelde van de waarde van het verzekerde risico (oogstverzekering) van de producentenorganisatie over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b). Voor deze indicator moet de op de polis vermelde waarde van alle deelnemers bij elkaar opgeteld worden.
Deze indicator heeft betrekking op maatregel 6 ‘crisispreventie en crisisbeheer’ en wordt vergeleken bij de resultaatindicatoren.
21
Totale hoeveelheid geproduceerd afval (ton per ton in de handel gebrachte productie) = (Wk / Vk)b
Het PT heeft besloten deze indicator van toepassing te verklaren op het geproduceerde afval van de bij de PO/UPO aangesloten teeltbedrijven in de glasgroenteteelt.
(Wk / Vk)b = Gemiddelde hoeveelheid geproduceerd afval op glasgroentebedrijven in ton per ton in de handel gebrachte productie over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b) (Wk / Vk)b = (Wk)b / (Vk)b
(Wk)b = Gemiddelde hoeveelheid geproduceerd afval op glasgroentebedrijven in ton over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b) De waarde wordt berekend als het netto geproduceerde afval. Dit is het verschil tussen het geproduceerde afval en het voor recycling afgevoerde afval x 80 %. Voor zover de hoeveelheid in ton niet bekend is, wordt een omrekeningsfactor gehanteerd.
(Vk)b = Gemiddelde hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton op glasgroentebedrijven over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b).
Deze indicator heeft betrekking op maatregel 7 ‘milieuacties’ en wordt vergeleken bij de resultaat- en impactindicatoren.
Opmerking: Het PT berekent deze indicator aan de hand van kengetallen, de bij het PT al beschikbare data en de door de PO op te geven arealen en productiecijfers per product. Zie het format indicatoren 2009 t/m 2012 tabel 2 en 3.
Handleiding 2013
Pagina 62 van 81
22
Totale hoeveelheid verbruikt verpakkingsmateriaal ( in ton per ton in de handel
gebrachte productie) = (P / V)b
(P / V)b = Gemiddelde hoeveelheid verbruikt verpakkingsmateriaal in ton per ton in de handel gebrachte productie bij aanvang van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b). (P / V)b = Pb / Vb
Pb = Het gemiddelde van de hoeveelheid verbruikt verpakkingsmateriaal van de producentenorganisatie over de drie jaren voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (in voorkomende gevallen het laatste (bekende) jaar) (b). Vb = Gemiddelde hoeveelheid van in de handel gebrachte productie in ton bij aanvang van het operationeel programma (b). Komt overeen met de waarde van indicator 5 in deze bijlage.
Deze indicator heeft betrekking op maatregel 7 ‘milieuacties’ en wordt vergeleken bij de resultaat- en impactindicatoren.
Opmerking: De indicator wordt berekend op basis van de opgave voor de verpakkingsbelasting. Het PT berekent deze indicator aan de hand van de door de PO/UPO in te vullen format indicatoren 2009 t/m 2012 tabel 4.
Voetnoten 1 2
Actieve leden zijn leden (natuurlijke of rechtspersonen) die producten leveren aan de PO/UPO. Onder voorschriften inzake "kwaliteit" wordt hier verstaan: een reeks nadere voorschriften voor de productiemethoden: a) waarbij een onafhankelijke controle-instantie controleert of deze worden nageleefd en b) die leiden tot een eindproduct waarvan de kwaliteit: i) duidelijk uitstijgt boven de in de handel gangbare normen inzake de volksgezondheid, plantengezondheid en milieu en ii) aansluit bij de bestaande en te verwachten afzetmogelijkheden. De voornaamste "kwaliteitsregelingen"zijn onder meer: a) gecertificeerde biologische productie, b) beschermde geografische aanduidingen en beschermde oorsprongsbenamingen, c) gecertificeerde geïntegreerde productie, d) particuliere gecertificeerde kwaliteitsregelingen voor producten.
3
“Met bodemerosie bedreigd perceel” wordt bedoeld: de bodemerosie die dreigt op schuin aflopende percelen met een helling van meer dan 10%, ongeacht of erosiebestrijdingsmiddelen (zoals bodembedekking en vruchtwisseling) zijn getroffen. Lidstaten die over de relevante informatie beschikken, mogen in plaats daarvan de volgende definitie gebruiken: als een met bodemerosie bedreigd perceel wordt beschouwd elk perceel dat op voorspelbare wijze meer bodem verliest dan op een natuurlijke manier wordt gevormd, ongeacht of erosiebestrijdingmaatregelen (zoals bodembedekking en vruchtwisseling) zijn getroffen.
Handleiding 2013
Pagina 63 van 81
4
Met "intern vervoer" wordt bedoeld het vervoer van producten van aangesloten bedrijven voor levering aan de PO/UPO.
Opmerking: Bovenstaande omschrijvingen zijn gebaseerd op het EC document annual report part A –Section 3 Guidance Note van 2011-02-04.
Handleiding 2013
Pagina 64 van 81
Bijlage VII
Definities van de resultaatindicatoren
Algemeen a) Resultaatindicatoren mogen pas worden meegedeeld wanneer de resultaten bekend zijn. De achterliggende gedachte is dat een producentenorganisatie (PO) of unie van PO’s (UPO) elk jaar moet proberen te ramen (in de zin van: “een schatting maken van de waarde, kwaliteit en hoeveelheid”) welke resultaten de in het kader van het operationeel programma uitgevoerde acties (activiteiten, subactiviteiten) zullen hebben. Voor dit doel zullen de daarmee corresponderende indicatoren moeten worden berekend. b) De indicator hoeft pas te worden ingevuld vanaf het jaar waarin de eerste resultaten van het uitgevoerde operationele programma bekend worden. De jaren daarna moet de indicator jaarlijks ingevuld worden. Het is namelijk mogelijk dat een operationeel programma na de eerste resultaten die in een bepaald jaar merkbaar worden de volgende uitvoeringsjaren weer resultaten oplevert. Deze resultaten kunnen het gevolg zijn van de acties die in deze volgende jaren worden uitgevoerd, maar ook van reeds uitgevoerde acties die over een hele reeks van jaren resultaten opleveren. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de aankoop van vaste activa. De daarmee samenhangende resultaatindicatoren moeten worden ingevuld voor alle jaren waarin resultaten kunnen worden geraamd (waarbij het niet uitmaakt of de desbetreffende actie in het jaar waarover gerapporteerd wordt al dan niet uitgevoerd wordt). c) Alleen de resultaatindicatoren die relevant zijn voor de uitgevoerde acties moeten worden meegedeeld (en dus geraamd). Voorbeeld: resultaatindicatoren met betrekking tot afval hoeven alleen maar te worden geraamd en meegedeeld als het operationeel programma ook acties voor het terugbrengen van de afvalproductie omvat. d) De referentie moet altijd de situatie bij het begin van het operationeel programma weergeven (meestal de uitgangssituatie indicator). e) Voor onderstaande indicatoren geldt dat alleen die producten worden meegeteld (a) die door de PO/UPO in de handel worden gebracht, (b) waarvoor de PO/UPO wordt erkend, en (c) die worden geproduceerd door de eigen leden van PO/UPO. f) n is het jaar waarover gerapporteerd wordt; b verwijst naar de periode (3 jaren, in voorkomende gevallen het laatste jaar) voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (uitgangssituatie).
Opmerkingen:
1 De indicatoren worden berekend op basis van data die aan het PT worden opgegeven in het format indicatoren 2009 t/m 2013. De data over 2013 dienen voor 1 juni 2014 te worden ingediend. Hiervoor zal het PT in januari 2014 het format indicatoren 2009 t/m 2013 toesturen.
Handleiding 2013
Pagina 65 van 81
2 Behalve waar anders aangegeven (indicatoren 5 t/m 7, 10, 11 en 14) hebben de resultaatindicatoren betrekking op de resultaten van in het operationeel programma uitgevoerde acties op PO/UPO niveau. Dus van alle (lid)bedrijven en niet alleen de aan de acties deelnemende (lid)bedrijven.
1
Verandering in de hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie (ton). ∆V(n) = Vn - Vb
∆ V(n) = De verandering in de hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton in het jaar 4
waarover gerapporteerd wordt (n) . ∆V(n) = Vn - Vb Vn = Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton in het jaar waarover gerapporteerd 4
wordt (n) . Vb = Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton bij aanvang van het operationeel 4
programma (b) (uitgangssituatie-indicator 5).
De hier in te vullen waarde is dezelfde voor “acties die gericht zijn op de productieplanning” (maatregel 1), “acties die gericht zijn op verbetering van de afzet” (maatregel 3) en “andere acties” (maatregel 8). Als een operationeel programma een aantal van deze maatregelen omvat, worden deze maatregelen geacht samen bij te dragen tot de resultaten van het operationeel programma. Ook andere maatregelen kunnen een bijdrage leveren aan deze resultaten (bijvoorbeeld maatregel 2).
2
Verandering in de waarde per eenheid product van de in de handel gebrachte productie (EUR/kg). ∆R(n) = Rn - Rb
∆R(n) = De verandering in de waarde per eenheid product van de in de handel gebrachte productie in EUR per kg in het jaar waarover gerapporteerd wordt. ∆R(n) = Rn - Rb Rn = Waarde van de in de handel gebrachte productie in EUR in het jaar waarover gerapporteerd wordt (Xn) / Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton in het jaar waarover 4
gerapporteerd wordt (Vn * 1000). Rn = Xn (EUR) / (Vn (ton) * 1000) Rb = Waarde van de in de handel gebrachte productie in EUR bij aanvang van het operationeel programma (Xb) / Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton bij aanvang van het 4
operationeel programma (Vb) * 1000). Rb = Xb (EUR) / (Vb (ton) * 1000) (uitgangssituatie indicator 7).
De hier in te vullen waarde is dezelfde voor “acties die gericht zijn op de productieplanning” (maatregel 1), “acties, die gericht zijn op verbetering of behoud van de productkwaliteit” (maatregel 2), Handleiding 2013
Pagina 66 van 81
“acties die gericht zijn op verbetering van de afzet” (maatregel 3) en “andere acties” (maatregel 8). Als een operationeel programma een aantal van deze maatregelen omvat, worden deze maatregelen geacht samen bij te dragen tot de resultaten van het operationeel programma. Ook andere maatregelen kunnen een bijdrage leveren aan deze resultaten.
3
Verandering in de hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie die voldoet aan 1
de voorschriften van een specifieke “kwaliteitsregeling” (ton) ( ). ∆Q(n) = Qn - Qb ∆Q(n) = De verandering in de hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton die 1
voldoet aan de voorschriften van een specifieke “kwaliteitsregeling ”. ∆Q(n) = Qn - Qb Qn = Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton die voldoet aan de voorschriften van 1
4
een specifieke “kwaliteitsregeling ” in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n) . Qb = Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton die voldoet aan de voorschriften van 1
4
een specifieke “kwaliteitsregeling ” bij aanvang van het operationeel programma (b) (uitgangssituatie indicator 4).
Deze indicator heeft betrekking op “acties, die gericht zijn op verbetering of behoud van de productkwaliteit” (maatregel 2). Ook andere maatregelen kunnen een bijdrage leveren aan deze resultaten (bijvoorbeeld maatregel 7 “Milieuacties”). 1
Voetnoot geeft nadere uitleg over wat onder “voorschriften inzake kwaliteit" moet worden verstaan. Hiervoor komen in aanmerking de productie van GlobalGAP gecertificeerde teeltbedrijven, de productie van door Skal gecertificeerde biologisch telende bedrijven of de productie van Milieukeur gecertificeerde teeltbedrijven.
4
Geraamde impact op de productiekosten (EUR/kg). ∆C(n) = (C / (V * 1000))n - (C / (V * 1000))b
∆C(n) = Geraamde verandering in productiekosten in EUR per kg productie in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n) als gevolg van “acties die gericht zijn op verbetering of behoud van de productkwaliteit” en/of “andere acties” die in het kader van het operationeel programma worden uitgevoerd en waarvan mag worden aangenomen dat ze een impact op de productiekosten zullen hebben. ∆C(n) = (C / (V * 1000))n - (C / (V * 1000))b Cn = Geraamde productiekosten in EUR in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n). Vn = Totale hoeveelheid in de handel gebrachte productie in ton in het jaar waarover gerapporteerd 4
wordt (n) . Handleiding 2013
Pagina 67 van 81
(C / (V * 1000))n = Cn / (Vn * 1000) Geraamde productiekosten in EUR per kg productie in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n).
Cb = Geraamde productiekosten in EUR bij aanvang van het operationeel programma (b). Vb = Totale hoeveelheid van de in de handel gebrachte in ton bij aanvang van het operationeel 4
programma (b) (uitgangssituatie indicator 5). (C / (V * 1000))b = Cb / (Vb * 1000) Geraamde productiekosten in EUR per kg productie bij aanvang van het operationeel programma (b).
De betekenis die de term “productiekosten” hier heeft, kan verschillen afhankelijk van de soort acties die in het kader van het operationeel programma van de betrokken producentenorganisatie (PO) of unie van producentenorganisaties (UPO’s) worden uitgevoerd. De term “productiekosten” kan dus verwijzen naar de kosten die voortvloeien (a) uit de “productie” in beperkte zin (d.w.z. het telen van groente en/of fruit met de bedoeling om zo verkoopbare producten te verkrijgen), (b) uit elke andere volgende fase in het proces dat uitmondt in de verkoop van de producten (d.w.z. intern vervoer, opslag, eerste verwerking, extern vervoer, in de handel brengen), (c) uit een aantal van die fasen tezamen of (d) uit al die fasen tezamen (d.w.z. het gehele proces, ofwel ”productie” in ruime zin). Zo kunnen “productiekosten” ook verwijzen naar één product, naar een aantal producten, of zelfs naar een heel gamma producten dat door de betrokken PO of UPO in de handel wordt gebracht. Daar komt bij dat er verschillende soorten kosten kunnen worden onderscheiden (bijvoorbeeld specifieke kosten, overheads, afschrijvingen, huur, arbeidskosten, kosten voor vervoer of opslag, enzovoorts). Bij het berekenen van deze indicator moeten alleen die fasen van het productieproces, die producten en die kostensoorten worden meegeteld waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ze door de uitgevoerde acties worden beïnvloed.
De hier in te vullen waarde is dezelfde voor “acties die gericht zijn op verbetering of behoud van de productkwaliteit” (maatregel 2) en “andere acties” (maatregel 8). Als een operationeel programma een aantal van deze maatregelen omvat, worden deze maatregelen geacht samen bij te dragen tot de resultaten van het operationeel programma. Ook andere maatregelen kunnen een bijdrage leveren aan deze resultaten.
Opmerking: Het PT berekent deze indicator aan de hand van kengetallen en de door de PO/UPO op te geven arealen en productiecijfers per product. Zie format Indicatoren 2009 - 2013 tabel 2 en 3.
5
Aantal nieuwe technieken, procedés en/of producten sinds het begin van het operationele programma = Tn
Tn = Het aantal nieuwe technieken, procedés en/of producten dat tot en met het rapportagejaar(n) is Handleiding 2013
Pagina 68 van 81
gerealiseerd sinds het begin van het operationele programma.
Opgegeven wordt het aantal nieuwe technieken, procedés en/of producten dat in het operationeel programma is opgenomen en is gerealiseerd. Het type technieken (dus niet het aantal toepassingen) wordt in kaart gebracht. Hetzelfde geldt voor procédes en/of producten. Een inschatting wordt gemaakt van de vernieuwingen hierin. Het totaal van deze vernieuwingen in technieken, procedés en producten wordt bij elkaar opgeteld en geldt als indicator.
Deze indicator heeft betrekking op “Onderzoek en experimentele productie” (maatregel 4). De referentie is per definitie 0.
6
Aantal mensen dat alle opleidingsactiviteiten/ het volledige programma heeft gevolgd = On en (Os)n
On respectievelijk (Os)n wordt berekend als het aantal mensen dat de opleidingsactiviteiten volledig heeft gevolgd in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n). Er wordt opgegeven hoeveel deelnemers een certificaat, diploma of andere bevestiging van het succesvol afronden van de opleiding hebben.
Deze indicator heeft betrekking op “Opleidingsacties (behalve in verband met crisispreventie en beheer)” (maatregel 5) en “Opleidingsacties in het kader van Crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen” (maatregel 6).
Onder indicator 6 wordt het aantal mensen On opgegeven, dat betrekking heeft op maatregel 5. Onder indicator 6s wordt het aantal mensen (Os)n opgegeven, dat betrekking heeft op maatregel 6. De referentie is uitgangssituatie indicator 8 (alle opleidingsacties samen).
7
Aantal bedrijven dat gebruik maakt van adviesdiensten = Dn
Dn wordt berekend als het aantal bij de PO/UPO aangesloten bedrijven dat gebruik gemaakt heeft van adviesdiensten in het jaar in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n).
Deze indicator heeft betrekking op “Acties, die gericht zijn op bevordering van de toegang tot adviesdiensten” (maatregel 5). De referentie is uitgangssituatie indicator 9.
8
Geraamde verandering in het jaarlijkse verbruik van minerale meststoffen/hectare, per minerale meststof (N en P2O3) (ton)
Handleiding 2013
Pagina 69 van 81
Deze indicator wordt niet beïnvloed door acties die in de operationele programma’s van de telersverenigingen zijn opgenomen. Volgens het LEI staan de milieuacties niet in een causale relatie met het verbruik van de meststoffen, waardoor de indicator geen enkele toegevoegde waarde heeft. Voor deze indicator hoeft u daarom geen gegevens in te vullen. Deze indicator hoeft niet te worden opgegeven. Deze indicator zal ook niet in de GMO Connection verschijnen.
9
3
Geraamde verandering in het jaarlijks waterverbruik/hectare (in m /ha)
Deze indicator wordt nog nader ingevuld.
10
Geraamde verandering in het jaarlijkse energieverbruik, per energiebron of 3
brandstof (liter/m /kWh per ton in de handel gebrachte productie) (
2, 3
)
∆Eg / Vg(n) = (Eg / Vg)n - (Eg / Vg)b Het PT heeft besloten deze indicator van toepassing te verklaren op het energieverbruik van de bij de PO/UPO aangesloten energie-intensieve teeltbedrijven in de glasgroenteteelt, champignonteelt en witloftrek.
∆Eg / Vg(n) = Geraamde verandering in het jaarlijkse verbruik van energie voor energie-intensieve teelten, in normaal m3 (Nm3) aardgasequivalent per ton in de handel gebrachte productie in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n) als gevolg van in het kader van het operationeel programma uitgevoerde milieuacties waarvan men verwacht dat ze een impact zullen hebben op het energieverbruik. ∆Eg / Vg(n) = (Eg / Vg)n - (Eg / Vg)b
(Eg / Vg)n = (Eg)n / (Vg)n Geraamd energieverbruik voor energie-intensieve teelten, in Nm3 aardgasequivalent per ton in de handel gebrachte productie in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n).
(Eg)n = Geraamd energieverbruik voor energie-intensieve teelten, in Nm3 aardgasequivalent in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n). De waarde wordt berekend op basis van het jaarlijks energieverbruik in Nm3 aardgasequivalent van de betrokken gewassen tomaat, paprika, komkommer, komkommer/trostomaat, aubergine, courgette, aardbei, champignon en witlof. Voor waarden in andere energie eenheden wordt een omrekeningsfactor gehanteerd.
Handleiding 2013
Pagina 70 van 81
(Vg)n = Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton uit energie-intensieve teelten in 4
het jaar waarover gerapporteerd wordt (n) . De waarde wordt berekend op basis van de jaarlijkse hoeveelheid in de handel gebrachte productie in ton van de betrokken gewassen tomaat, paprika, komkommer, komkommer/trostomaat, aubergine, courgette, aardbei, champignon en witlof.
(Eg / Vg)b = (Eg)b / (Vg)b Geraamd energieverbruik voor energie-intensieve teelten, in Nm3 aardgasequivalent per ton in de handel gebrachte productie bij aanvang van het operationeel programma (b) (uitgangssituatie indicator 16).
(Eg)b = Geraamd energieverbruik voor energie-intensieve teelten, in Nm3 aardgasequivalent bij aanvang van het operationeel programma (b).
(Vg)b = Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton uit energie-intensieve teelten bij 4
aanvang van het operationeel programma (b) .
De hier in te vullen waarde is dezelfde voor alle in het kader van het operationeel programma uitgevoerde milieuacties die gericht zijn op het terugbrengen van het energieverbruik voor dezelfde energiebron of brandstof. Als een operationeel programma een aantal van deze maatregelen omvat, worden deze maatregelen geacht samen bij te dragen tot de resultaten van het operationeel programma (betreft met name maatregelen 7 “Milieuacties” en 3 “Acties die gericht zijn op verbetering van de afzet, activiteit Investeringen in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) ”).
Opmerking: Het PT berekent deze indicator aan de hand van door de PO/UPO op te geven areaal en hoeveelheid in de handel gebrachte productie per gewasgroep en netto energieverbruik van alle teeltbedrijven in de gewasgroep op basis van de jaaropgave van de energieleverancier per teeltbedrijf. Zie format Indicatoren 2009 - 2013 tabel 3 Energieintensieve teelten. Voor waarden in andere energie eenheden wordt een omrekeningsfactor gehanteerd. Zie voetnoot 2 van het format tabel 3. Onder netto energieverbruik wordt verstaan aangevoerde fossiele energie (aardgas en electriciteit) minus aan derden geleverde energie (warmte en electriciteit). N.B. Op het teeltbedrijf aangewende duurzame energie uit zonnecollectoren, windmolens, biobranders, aardwarmte, warmtepompen/warmtewisselaars/warmte- en koudebuffering/acquifers behoeft niet te worden opgegeven.
11
Geraamde verandering in de jaarlijkse hoeveelheid geproduceerd afval (ton per ton in de handel gebrachte productie) ∆Wk / Vk(n) = (Wk / Vk)n - (Wk / Vk)b
Handleiding 2013
Pagina 71 van 81
Het PT heeft besloten deze indicator van toepassing te verklaren op het geproduceerde afval van de bij de PO/UPO aangesloten teeltbedrijven in de glasgroenteteelt.
∆Wk / Vk(n) = Geraamde verandering in de jaarlijkse hoeveelheid geproduceerd afval op glasgroentebedrijven in ton per ton in de handel gebrachte productie in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n) als gevolg van in het kader van het operationeel programma uitgevoerde milieuacties waarvan men verwacht dat ze een impact zullen hebben op de productie van afval. ∆Wk / Vk(n) = (Wk / Vk)n - (Wk / Vk)b (Wk / Vk)n = (Wk)n / (Vk)n Geraamde hoeveelheid geproduceerd afval op glasgroentebedrijven in ton per ton in de handel gebrachte productie in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n). (Wk)n = Geraamde hoeveelheid geproduceerd afval in ton op glasgroentebedrijven in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n). (Vk)n = Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton van glasgroentebedrijven in het 4
jaar waarover gerapporteerd wordt (n) .
(Wk / Vk)b = (Wk)b / (Vk)b Geraamde hoeveelheid geproduceerd afval op glasgroentebedrijven in ton per ton in de handel gebrachte productie bij aanvang van het operationeel programma (b) (uitgangssituatie indicator 21). (Wk)b = Geraamde hoeveelheid geproduceerd afval in ton op glasgroentebedrijven bij aanvang van het operationeel programma (b) (Vk)b = Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton van glasgroentebedrijven bij 4
aanvang van het operationeel programma (b) .
Deze indicator heeft betrekking op “Milieuacties” (maatregel 7). Deze indicator betreft het geproduceerde afval, dat achterblijft na de teelt of de verwerking van de oogst op de bij de PO/UPO aangesloten teeltbedrijven in de glasgroenteteeelt.
Opmerking: Het PT berekent deze indicator aan de hand van kengetallen, de bij het PT al beschikbare data en de door de PO op te geven arealen en productiecijfers per product. Zie format Indicatoren 2009 - 2013 tabel 2 en 3. (Wk)n en (Wk)b worden berekend als het netto geproduceerde afval. Dit is het verschil tussen het geproduceerde afval en het voor recycling afgevoerde afval x 80 %. Voor zover de hoeveelheid in ton niet bekend is, wordt een omrekeningsfactor gehanteerd.
12
Geraamde verandering in het jaarlijkse verbruik van verpakkingsmateriaal (ton per ton in de handel gebrachte productie) = ∆P / V(n) = (P / V)n – (P / V)b
Handleiding 2013
Pagina 72 van 81
∆P / V(n) = Geraamde verandering in het jaarlijkse verbruik van verpakkingsmateriaal in ton per ton in de handel gebrachte productie in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n) als gevolg van in het kader van het operationeel programma uitgevoerde milieuacties waarvan men verwacht dat ze een impact zullen hebben op het gebruik van verpakkingsmateriaal; ∆P / V(n) = (P / V)n – (P / V)b (P / V)n = (Pn / Vn) Pn = Geraamde hoeveelheid verbruikt verpakkingsmateriaal in ton in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n). Vn = Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton in het jaar waarover gerapporteerd 4
wordt (n) .
(P / V)b = (Pb / Vb) (uitgangssituatie indicator 22). Pb = Geraamde hoeveelheid verbruikt verpakkingsmateriaal in ton bij aanvang van het operationeel programma (b) Vb = Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton bij aanvang van het operationeel 4
programma (b) .
Deze indicator heeft betrekking op “Milieuacties” (maatregel 7).
Opmerking: De indicator wordt berekend op basis van de opgave voor de verpakkings belasting. Het PT berekent deze indicator aan de hand van de door de PO/UPO in te vullen format Indicatoren 2009 - 2013 tabel 4 Verpakkingsmateriaal.
13
Geraamde verandering in de hoeveelheid van de in de handel gebrachte
productie van producten waarvoor afzetbevordering/ communicatieactiviteiten hebben plaatsgevonden (ton) ∆Z(n) = ([€M6 / €(M3+M6)] * Vn) - 0
Deze indicator heeft betrekking op “Afzetbevordering en communicatie in het kader van Crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen” (maatregel 6). De referentie is 0.
De geraamde verandering van de in de handel gebrachte productie wordt verdeeld over “acties die gericht zijn op verbetering van de afzet” (maatregel 3) en “afzetbevordering en communicatie in het kader van Crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen” (maatregel 6) naar rato van de ingebrachte kosten van “afzetbevordering- en communicatieactiviteiten” in elk van beide maatregelen.
De hier in te vullen waarde wordt ook beïnvloed door “acties die gericht zijn op de productieplanning” (maatregel 1) en “andere acties” (maatregel 8). Als een operationeel programma een aantal van deze
Handleiding 2013
Pagina 73 van 81
maatregelen omvat, worden deze maatregelen geacht samen bij te dragen tot de resultaten van het operationeel programma. Ook andere maatregelen kunnen een bijdrage leveren aan deze resultaten. 4
∆Z(n) = Geraamde verandering in de totale hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n) als gevolg van “afzetbevordering- en communicatieactiviteiten” zoals die zijn uitgevoerd in het kader van het operationeel programma voor crisispreventie en beheer. ∆Z(n) = ([€M6 / €(M3+M6)] * Vn) - 0 Vn = Hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie in ton in het jaar waarover gerapporteerd 4
wordt (n) .
€M6 = de gedeclareerde kosten van “afzetbevordering- en communicatieactiviteiten” in maatregel 6, activiteit 58. €M3 = de gedeclareerde kosten van “afzetbevordering- en communicatieactiviteiten” in maatregel 3, activiteiten 22 en 23
14
Totale waarde van het verzekerde risico (EUR) = Fn
Fn = De waarde van het verzekerd risico in EUR in het jaar waarover gerapporteerd wordt.
De op de polis vermelde waarde van alle deelnemers wordt bij elkaar opgeteld. Deze indicator heeft betrekking op “Oogstverzekering in het kader van Crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen” (maatregel 6). De referentie is uitgangssituatie indicator 20.
15
Totale waarde van het opgerichte onderlinge fonds (EUR)
De totale waarde van de opgerichte onderlinge fondsen.
Deze indicator heeft betrekking op “Steun voor de administratieve kosten van de oprichting van onderlinge fondsen in het kader van Crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen” (maatregel 6). De referentie is 0.
16
Totale hoeveelheid uit de markt genomen product (ton) = Un
Un = De totale hoeveelheid uit de markt genomen product in ton in het jaar waarover gerapporteerd wordt.
Handleiding 2013
Pagina 74 van 81
Deze indicator heeft betrekking op “Uit de markt nemen van producten in het kader van Crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen” (maatregel 6). De referentie is 0. Deze indicator hoeft alleen te worden opgegeven indien van toepassing in het betreffende jaar (op grond van door het PT in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te nemen besluit voor het betreffende jaar).
17
Totale oppervlakte voor groen oogsten en niet oogsten (ha) = Hn
Hn = De totale oppervlakte groen of niet-geoogst product in ha in het jaar waarover gerapporteerd wordt.
Deze indicator heeft betrekking op “Groen oogsten of niet oogsten van groenten en fruit in het kader van Crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen” (maatregel 6). De referentie is 0. Deze indicator hoeft alleen te worden opgegeven indien van toepassing in het betreffende jaar (op grond van door het PT in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te nemen besluit voor het betreffende jaar). .
Voetnoten 1. Onder voorschriften inzake "kwaliteit" wordt hier verstaan: een reeks nadere voorschriften voor de productiemethoden: a) waarbij een onafhankelijke controle-instantie controleert of deze worden nageleefd en b) die leiden tot een eindproduct waarvan de kwaliteit: i) duidelijk uitstijgt boven de in de handel gangbare normen inzake volksgezondheid, plantengezondheid en milieu en ii) aansluit bij de bestaande en te verwachten afzetmogelijkheden. De voornaamste "kwaliteitsregelingen" zijn onder meer a) gecertificeerde biologische productie, b) beschermde geografische aanduidingen en beschermde oorsprongsbenamingen, c) gecertificeerde geïntegreerde productie, d) particuliere gecertificeerde kwaliteitsregelingen voor producten. 2. Met inbegrip van niet-productieve investeringen die verbonden zijn met de in het kader van andere milieuacties aangegane verbintenissen. 3. Met inbegrip van andere vormen van verwerving van vaste activa, die verbonden zijn met de in het kader van andere milieuacties aangegane verbintenissen. 4. V, Q en Z = Totale hoeveelheid van de in de handel gebrachte productie. Voor zover de hoeveelheid in ton niet bekend is, wordt een omrekeningsfactor gehanteerd. Keukenkruiden worden hierbij uitgezonderd en niet meegerekend. Alleen die producten worden meegeteld (a) die door de PO/UPO in de handel worden gebracht, (b) waarvoor de PO/UPO wordt erkend, en (c) die worden geproduceerd door de eigen leden van PO/UPO.
Handleiding 2013
Pagina 75 van 81
Opmerking: Bovenstaande omschrijvingen gebaseerd op het EC document annual report part A –Section 3 Guidance Note van 2011-02-04.
Handleiding 2013
Pagina 76 van 81
Bijlage VIII
Definities van de impactindicatoren
Algemeen a) Impactindicatoren mogen pas worden meegedeeld wanneer de impact bekend is. De achterliggende gedachte is dat een producentenorganisatie (PO) of unie van PO’s (UPO) elk jaar moet proberen te ramen (in de zin van: “een schatting maken van de waarde, kwaliteit en hoeveelheid”) welke impact de in het kader van het operationeel programma uitgevoerde acties (activiteiten, subactiviteiten) zullen hebben. Voor dit doel zullen de daarmee corresponderende indicatoren moeten worden berekend. b) De indicator hoeft pas te worden ingevuld vanaf het jaar waarin de eerste impact van het uitgevoerde operationele programma bekend wordt. De jaren daarna moet de indicator jaarlijks ingevuld worden. Het is namelijk mogelijk dat een operationeel programma na de eerste impact die in een bepaald jaar merkbaar wordt de volgende uitvoeringsjaren een vervolgimpact oplevert. Deze impact kan het gevolg zijn van de acties die in deze volgende jaren worden uitgevoerd, maar ook van reeds uitgevoerde acties die over een hele reeks van jaren een impact opleveren. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de aankoop van vaste activa. De daarmee samenhangende impactindicatoren moeten worden ingevuld voor alle jaren waarin impact kan worden geraamd (waarbij het niet uitmaakt of de desbetreffende actie in het jaar waarover gerapporteerd wordt al dan niet uitgevoerd wordt). c) Alleen de impactindicatoren die relevant zijn voor de uitgevoerde acties moeten worden meegedeeld (en dus geraamd). Voorbeeld: resultaatindicatoren met betrekking tot afval hoeven alleen maar te worden geraamd en meegedeeld als het operationeel programma ook acties voor het terugbrengen van de afvalproductie omvat. d) De referentie moet altijd de situatie bij het begin van het operationeel programma weergeven (de uitgangssituatie indicator). e) Voor onderstaande indicatoren geldt dat alleen die producten worden meegeteld (a) die door de PO/UPO in de handel worden gebracht, (b) waarvoor de PO/UPO wordt erkend, en (c) die worden geproduceerd door de eigen leden van PO/UPO.
Opmerkingen
1 De indicatoren worden berekend op basis van data die aan het PT worden opgegeven in het format indicatoren 2009 t/m 2013. De data over 2013 dienen voor 1 juni 2014 te worden ingediend. Hiervoor zal het PT in januari 2014 het format indicatoren 2009 t/m 2013 toesturen.
2 Behalve waar anders aangegeven (indicatoren 6 en 7) hebben de impactindicatoren betrekking op de impact van in het operationeel programma uitgevoerde acties op PO niveau. Dus van alle (lid)bedrijven en niet alleen de aan de acties deelnemende (lid)bedrijven.
Handleiding 2013
Pagina 77 van 81
1
Geraamde verandering in de totale waarde van de in de handel gebrachte productie (EUR) ∆X(n) = Xn - Xb
Xn = Waarde van de in de handel gebrachte productie in EUR in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n) Xb = Waarde van de in de handel gebrachte productie in EUR bij aanvang van het operationeel programma (b) (uitgangssituatie indicator 1). n is het jaar waarover gerapporteerd wordt; b verwijst naar de periode (3 jaren, in voorkomende gevallen het laatste jaar) voorafgaand aan het eerste jaar van het operationeel programma (uitgangssituatie).
De hier in te vullen waarde is dezelfde voor “acties die gericht zijn op de productieplanning” (maatregel 1), “acties, die gericht zijn op verbetering of behoud van de productkwaliteit” (maatregel 2), “acties die gericht zijn op verbetering van de afzet” (maatregel 3) en “andere acties” (maatregel 8). Als een operationeel programma een aantal van deze maatregelen omvat, worden deze maatregelen geacht samen bij te dragen tot de impact op het operationeel programma. Ook andere maatregelen kunnen een bijdrage leveren aan deze resultaten.
2
Verandering in het totale aantal groente- en fruitproducenten dat actief lid is van de betrokken PO/UPO (aantal) ∆L(n) = Ln - Lb
Ln = Actieve leden in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n); Lb = Actieve leden bij aanvang van het operationeel programma (b) (uitgangssituatie indicator 2).
Actieve leden zijn leden (natuurlijke of rechtspersonen) die producten leveren aan de PO/UPO.
3
Verandering in het totale groente- en fruitteeltareaal van de leden van de betrokken PO/UPO (ha) ∆A(n) = An - Ab
An = Groente- en fruitteeltareaal in ha in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n). Ab = Groente- en fruitteeltareaal in ha bij aanvang van het operationeel programma (b) (uitgangssituatie indicator 3).
4
Geraamde verandering in het verbruik van minerale meststoffen/hectare, per minerale meststof (N en P2O3) (ton)
Handleiding 2013
Pagina 78 van 81
Deze indicator wordt niet beïnvloed door acties die in de operationele programma’s van de telersverenigingen zijn opgenomen. Volgens het LEI staan de milieuacties niet in een causale relatie met het verbruik van de meststoffen, waardoor de indicator geen enkele toegevoegde waarde heeft. Voor deze indicator hoeft u daarom geen gegevens in te vullen. Deze indicator hoeft niet te worden opgegeven. Deze indicator zal ook niet in de GMO Connection verschijnen.
5
Geraamde verandering in het totale waterverbruik (m3)
Deze indicator wordt nog nader ingevuld.
6
Geraamde verandering in het totale energieverbruik, per energiebron of brandstof (ton/liter/m3/kWh) ∆E(n) = (Eg)n - (Eg)b
Het PT heeft besloten deze indicator van toepassing te verklaren op het energieverbruik van de bij de PO/UPO aangesloten energie-intensieve teeltbedrijven in de glasgroenteteelt, champignonteelt en witloftrek.
∆E(n) = Geraamde verandering in het jaarlijkse verbruik van energie voor energie-intensieve teelten, in normaal m3 (Nm3) aardgasequivalent in het jaar waarover gerapporteerd wordt, als gevolg van milieuacties in het kader van het operationeel programma, waarvan men verwacht dat ze een impact zullen hebben op het gebruik van energie. ∆E(n) = (Eg)n - (Eg)b (Eg)n = Geraamd energieverbruik voor energie-intensieve teelten, in Nm3 aardgasequivalent in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n). (Eg)b = Geraamd energieverbruik voor energie-intensieve teelten, in Nm3 aardgasequivalent bij aanvang van het operationeel programma (b), (zie bij uitgangssituatie indicator 16).
De waarde wordt berekend op basis van het jaarlijks energieverbruik in Nm3 aardgasequivalent van de betrokken gewassen tomaat, paprika, komkommer, komkommer/trostomaat, aubergine, courgette, aardbei, champignon en witlof. Voor waarden in andere energie eenheden wordt een omrekeningsfactor gehanteerd.
De hier in te vullen waarde is dezelfde voor alle in het kader van het operationeel programma uitgevoerde milieuacties die gericht zijn op het terugbrengen van het energieverbruik voor dezelfde energiebron of brandstof. Als een operationeel programma een aantal van deze maatregelen omvat,
Handleiding 2013
Pagina 79 van 81
worden deze maatregelen (met name maatregelen 7 en 3) geacht samen bij te dragen tot de impact op het operationeel programma.
Opmerking: Het PT berekent deze indicator aan de hand van de door de PO/UPO op te geven arealen per gewasgroep en het door de PO/UPO op te geven totaal van het netto energieverbruik van alle teeltbedrijven in de gewasgroep op basis van de jaaropgave van de energieleverancier per teeltbedrijf. Zie format Indicatoren 2009 - 2013 tabel 3 Energieintensieve teelten. Voor waarden in andere energie eenheden wordt een omrekeningsfactor gehanteerd. Zie voetnoot 2 van het format tabel 3. Onder netto energieverbruik wordt verstaan aangevoerde fossiele energie (aardgas en electriciteit) minus aan derden geleverde energie (warmte en electriciteit). N.B. Op het teeltbedrijf aangewende duurzame energie uit zonnecollectoren, windmolens, biobranders, aardwarmte, warmtepompen/warmtewisselaars/warmte- en koudebuffering/acquifers behoeft niet te worden opgegeven.
7
Geraamde verandering in de totale hoeveelheid geproduceerd afval (ton) ∆W(n) = (Wk)n - (Wk)b
Het PT heeft besloten deze indicator van toepassing te verklaren op het geproduceerde afval van de bij de PO/UPO aangesloten teeltbedrijven in de glasgroenteteelt.
∆W(n) = Geraamde verandering in de jaarlijkse hoeveelheid geproduceerd afval in ton in het jaar waarover gerapporteerd wordt, als gevolg van milieuacties in het kader van het operationeel programma, waarvan men verwacht dat ze een impact zullen hebben op de productie van afval. ∆W(n) = (Wk)n - (Wk)b
(Wk)n = Geraamde hoeveelheid geproduceerd afval in ton op glasgroentebedrijven in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n). (Wk)b = Geraamde hoeveelheid geproduceerd afval in ton op glasgroentebedrijven bij aanvang van het operationeel programma (b), (zie bij uitgangssituatie indicator 21).
Deze indicator heeft betrekking op “Milieuacties” (maatregel 7). Deze indicator betreft het geproduceerde afval, dat achterblijft na de teelt of de verwerking van de oogst op de bij de PO/UPO aangesloten teeltbedrijven in de glasgroenteteeelt.
Opmerking: Het PT berekent deze indicator aan de hand van kengetallen, de bij het PT al beschikbare data en de door de PO op te geven arealen en productiecijfers per product. Zie format Indicatoren 2009 - 2013 tabel 2 en 3.
Handleiding 2013
Pagina 80 van 81
(Wk)n en (Wk)b worden berekend als het netto geproduceerde afval. Dit is het verschil tussen het geproduceerde afval en het voor recycling afgevoerde afval x 80 %. Voor zover de hoeveelheid in ton niet bekend is, wordt een omrekeningsfactor gehanteerd.
8
Geraamde verandering in het verbruik van verpakkingsmateriaal (ton) ∆P(n) = Pn - Pb
∆P(n) = Geraamde verandering in het jaarlijkse verbruik van verpakkingsmateriaal in ton in het jaar waarover gerapporteerd wordt, als gevolg van milieuacties in het kader van het operationeel programma, waarvan men verwacht dat ze een impact zullen hebben op het verbruik van verpakkingsmateriaal. ∆P(n) = Pn - Pb Pn = Geraamde hoeveelheid verbruikt verpakkingsmateriaal in ton in het jaar waarover gerapporteerd wordt (n). Pb = Geraamde hoeveelheid verbruikt verpakkingsmateriaal in ton bij aanvang van het operationeel programma (b), (zie bij uitgangssituatie indicator 22).
Deze indicator heeft betrekking op “Milieuacties” (maatregel 7).
Opmerking: De indicator wordt berekend op basis van de opgave voor de verpakkings belasting. Het PT berekent deze indicator aan de hand van de door de PO/UPO in te vullen format Indicatoren 2009 - 20133 tabel 4.
Opmerking: Bovenstaande omschrijvingen gebaseerd op het EC document annual report part A –Section 3 Guidance Note van 2011-02-04.
Handleiding 2013
Pagina 81 van 81