Handleiding voor het
Zweefvliegen Project
EIS-Nederland Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie NEV Sectie Diptera 2e editie, februari 2000 2e ongewijzigde druk, augustus 2002
2
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
Handleiding voor het
Zweefvliegen Project
EIS-Nederland Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie NEV Sectie Diptera 2e editie, februari 2000 2e ongewijzigde druk, augustus 2002
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
3
Het Zweefvliegenproject is een project van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, EIS-Nederland en de sectie Diptera van de Nederlandse Entomologische Vereniging. Het loopt van 1998 tot en met 2004. Het zweefvliegenproject wordt financieel mogelijk gemaakt door ondersteuning van:
• • • •
Prins Bernhard Fonds Wereld Natuur Fonds vereniging Natuurmonumenten Uyttenboogaart-Eliasen Stichting
Voorpagina: Chrysotoxum cautum, vrouwtje (foto Bastiaan Wakkie)
WAAR MOET JE ZIJN VOOR WAT? Algemene vragen over het Zweefvliegenproject:
EIS-Nederland Postbus 9517 2300 RA Leiden 071-5687670
[email protected]
Hier kun je ook terecht voor het aanvragen van atlassen, formulieren en handleidingen en voor opgave als waarnemer. Inleveren formulieren:
EIS-Nederland Antwoordnummer10430 2300 WB Leiden
Stafkaarten:
Topografische dienst Bendienplein 5 7815 SM Emmen 0591-696911
Inhoudsopgave Inleiding Waarnemingen verzamelen Zweefvliegen determineren De formulieren De beoordeling van waarnemingen Ecologie van zweefvliegen Biotopencodes Gebruik van stafkaarten Voorbeelden van onderzoek Afkortingen van zweefvliegnamen De organisaties achter het project
4
5 7 7 8 15 21 21 23 24 29 37
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
INLEIDING Na de afsluiting van het succesvolle Libellenproject in 1996 is de NJN vanaf 1997 een nieuwe uitdaging aangegaan, in de vorm van het Zweefvliegenproject. In 1998 sloten EIS-Nederland en de NEV sectie Diptera zich hierbij aan. De belangrijkste doelstellingen van het gezamenlijkeZweefvliegenproject zijn: • het in kaart brengen van de Nederlandse zweefvliegenfauna en • het verkrijgen van meer inzicht in de relaties van zweefvliegen met hun omgeving. Mensen die nog niet met zweefvliegen bezig zijn zullen gestimuleerd worden het veld in te gaan en hun kennis uit te breiden.Deze kennis is belangrijk om de leefomgeving voor zweefvliegen in de toekomst te kunnen beschermen. Een atlas In Nederland komen ongeveer 315 soorten zweefvliegen voor met een onderling sterk uiteenlopende levenswijze. Er is nog nooit een overzicht verschenen van de verspreiding van deze soorten over heel Nederland. Dit zal in 2004 verschijnen. Ecologie Hoewel enkele soorten overal talrijk zijn, stellen de meeste zweefvliegen dermate hoge eisen aan hun omgeving dat ze een beperkte verspreiding hebben. Hoe deze verspreiding er precies uit ziet is heel interessant, en dit bepalen is dan ook het eerste doel van het project. Maar het waarom van die verspreiding is misschien nog veel interessanter. Een flink aantal zweefvliegen is bijvoorbeeld beperkt tot de zandgronden. Waarom? De factoren die hierin een rol spelen kunnen erg complex zijn. Het kan gaan om bepaalde bomen in een bepaald stadium van verrotting, zeldzame bladluizen, de opbouw van de struiklaag in een bos, het nectaraanbod, de mate van beschutting, regionaal klimaat of al die factoren tegelijk. Door scherp waarnemen, slimme onderzoekjes en gelukkig toeval is hier inzicht in te verkrijgen. Het is dus een grote uitdaging om in het zweefvliegenproject die gegevens te verzamelen, die nodig zijn om te weten welke zweefvliegen bedreigd zijn en hoe je ze kunt beschermen. Veel waarnemingen In Nederland is al een enorme hoeveelheid waarnemingen van zweefvliegen gedaan. Deze gegevens bevinden zich in excursieboekjes van entomologen, in collecties, in het natuurhistorisch archief van de NJN en in computerbestanden van EIS en enkele entomologen. Al met al zijn de gegevens dus erg verspreid. Deze waarnemingen zullen in één bestand bijeen gebracht worden. Naast deze bekende gegevens zullen voor het zweefvliegenproject vooral veel nieuwe gegevens verzameld worden zowel door oude rotten als door mensen die ten tijde van het project voor het eerst met zweefvliegen in aanraking komen. Over de meest opvallende waarnemingen zullen artikelen verschijnen in de Nieuwsbrief van het zweefvliegenproject, die vier keer per jaar uitkomt. Voorlopige atlas Als start van het project is in mei 1998 de Voorlopige atlas van de Nederlandse zweefvliegen uitgegeven, waarin al bestaande computerbestanden zijn bijeengebracht, aangevuld met gegevens die door de NJN verzameld zijn.
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
5
De voorlopige atlas is bedoeld om gegevensverzameling te stimuleren. Er zal gericht aan de lacunes in deze atlas gewerkt worden, in de hoop dat deze in 2004 opgevuld zullen zijn. In de atlas worden deze weinig bezochte gebieden zichtbaar, en in de tekst worden tips gegeven die het gericht zoeken naar bepaalde soorten mogelijk maken. Ook is per soort een serie ecologische vragen gesteld om verder onderzoek te stimuleren. Deze atlas is voor f 12,50 te verkrijgen bij EIS-Nederland en bij de Jeugdbondsuitgeverij. Waarnemers Duidelijk is dat voor dit project veel waarnemingen nodig zijn en dus veel waarnemers. Ook als je nog niet zoveel weet kan je waarnemer van het project worden; de beste manier om zweefvliegen te leren kennen! Enthousiasme is het belangrijkste. Opgeven als waarnemer voor het project kan bij EIS-Nederland (adres zie voorin).
Dasysyrphus venustus vrouwtje (foto Wouter van Steenis)
Oproep foto's en dia's Voor lezingen en voor de uiteindelijke atlas is het ZP op zoek naar dia's en foto's van zweefvliegen. Heb je mooie opnamen van zweefvliegen? geef dat dan even door aan EISNederland, het ZP is er erg in geïnteresseerd!
6
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
WAARNEMINGEN VERZAMELEN Om tot een verspreidingsatlas van zweefvliegen te komen zal het ZP de komende jaren zoveel mogelijk waarnemingen verzamelen. Aan jou de uitdaging deze waarnemingen zo te verrichten dat het ZP ze kan gebruiken! Hiervoor is het noodzakelijk dat je de zweefvliegen die je vangt allereerst goed op naam brengt en daarna de formulieren voor het ZP goed invult. Vandaar dat daar nu enige tips over volgen.
Zweefvliegen determineren Het belangrijkste bij het determineren is zorgvuldig lezen!! Bekijk altijd alle kenmerken die in een determinatiesleutel genoemd worden. Lees altijd eerst één kenmerk bij a, dan het vergelijkende kenmerk bij b en kijk dan naar de vlieg. Dan het tweede kenmerk, enzovoort en maak dan een keuze. Klopt bijvoorbeeld één van de vier kenmerken niet, probeer dan beide mogelijkheden. Dit lijkt allemaal nogal logisch, maar door slordig lezen worden de meeste fouten gemaakt! Determinatiewerken voor Nederland: * Barendregt, A., 1991, Zweefvliegentabel, JBU, Utrecht. Met deze tabel kan je vrijwel alle Nederlande soorten op naam brengen. Als waarnemer van het zweefvliegenproject krijg je een supplement op deze tabel om moeilijke vragen te verduidelijken en enkele fouten uit de tabel te halen. * Goot, V.S. van der, 1989, Zweefvliegen, JBU/KNNV veldgids 1, Utrecht. Geen tabel, maar bevat kleurenfoto's van een groot aantal zweefvliegen; handig voor bij de JBU-tabel! Zeer geschikt voor beginners. * Goot, V.S. van der, 1981, De zweefvliegen van Noordwest-Europa en Europees Rusland, in het bijzonder van de Benelux, KNNV uitgave nr. 32, Utrecht. Tabel met alle Nederlandse soorten, ook de moeilijkere genera die je op genitaal moet determineren. Helaas uitverkocht. * Verlinden, L., 1991, Zweefvliegen (Syrphidae), Fauna van België, KBIN, Brussel. Tabel met alle Nederlandse soorten, ook de moeilijkere genera die je op genitaal moet determineren. De eerste twee tabellen zijn verkrijgbaar bij de JBU. De Verlinden is verkrijgbaar bij het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Vautierstraat 29, B-1040 te Brussel.
Zweefvliegen verzamelen Voor zeldzame of lastige herkenbare wordt bewijsmateriaal verlangd (zie hiervoor het stuk over de controle van waarnemingen op pagina 13). Soms zullen er ondanks een zorgvuldige determinatie ook onder de algemene soorten nog problematische exemplaren overblijven. In deze gevallen is het sterk aan te raden het beest te verzamelen. Hoe je dit kunt aanpakken wordt in de JBU-tabel uitgelegd.
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
7
DE FORMULIEREN Er zijn twee typen waarnemingenformulieren: het gebiedsformulier en het lossewaarnemingenformulier. Op de bladzijden na deze uitleg zijn beide formulieren afgebeeld. Het gebiedsformulier is bedoeld voor bezoeken aan gebieden waar je verschillende waarnemingen doet, zodat je niet voor elke soort de gebiedsgegevens opnieuw hoeft in te vullen. Het losse-waarnemingenformulier kun je gebruiken voor incidentele waarnemingen op plaatsen waar je maar één of enkele soorten hebt waargenomen.
De voorkant: Waarnemer: jouw naam + waarnemersnummer (vul ook het nummer in als je dit weet!) Plaatsnaam: de dichtstbijzijnde plaats Gebied:
de naam van het gebied waar je waarnemingen hebt gedaan. Kies liefst een naam die op een topografische kaart staat
Amersfoortcoördinaat:
met de amersfoortcoördinaten wordt een kilometervak aangeduid. Op bladzijde 23 staat vermeld hoe je een km-vak op een stafkaart kunt aflezen. Voor een goed beeld van de biotoop is het van belang de coördinaten op 100 meter nauwkeurig aan te geven! Liever dus meerdere formulieren van 1 kilometervak dan alles op één hoop gegooid!
Datum:
dag, maand, jaar in cijfers (op het losse-waarnemingenformulier vul je het jaar bovenin het formulier in)
Biotoop:
Kies uit de 28 mogelijkheden het biotooptype waarin je gevangen hebt. Heb je in verschillende biotopen gevangen, dan is het beter per biotoop apart een formulier in te vullen. Het kan natuurlijk gebeuren dat je echt op de grens van twee biotopen hebt gevangen, bijvoorbeeld een bosrand. In dat geval is er de mogelijkheid om twee biotopen in te vullen. Ook als je twijfelt tussen twee biotopen dan mag je ze allebei invullen.
Soort:
Op het gebiedsformulier staan de (algemene) soorten die gemakkelijk te determineren zijn. Achterin deze handleiding staan de namen van alle soorten. Daar kun je dus de juiste afkorting bij zoeken. Bij sommige soorten wordt een variatie onderscheiden, deze variaties hebben een eigen afkorting, let hier dus altijd goed op! Op het losse-waarnemingenformulier staan alle soorten achterop. Hier staan ook de ‘beoordeelcodes’ bij die aangeven of er van een soort bewijsmateriaal of een beschrijving nodig is (meer hierover op bladzijde 13).
Aantal:
Het aantal dieren dat je werkelijk gezien hebt (dus niet hoeveel je denkt dat er in je totale gebiedje zitten). Vul het minimum aantal in dat je gezien hebt. Dus alleen dat aantal invullen dat je daadwerkelijk gedetermineerd hebt. Vooral voor Syrphus en Eristalis geldt dat je er soms honderden ziet, maar dat je op het formulier alleen de gedetermineerde dieren invult, en niet een schatting van
8
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
de verhouding tussen de verschillende soorten. De soorten lijken hiervoor teveel op elkaar, hier kunnen dus grote fouten insluipen. Het totale aantal Syrphussen kan je eventueel op de achterkant invullen met Syrphus spec. Mn: het aantal mannetjes Vr: het aantal vrouwtjes Onb: geslacht onbekend. Als je bijvoorbeeld 20 Helophilus pendulus hebt gezien, waarvan drie mannetjes en vijf vrouwtjes, dan schrijf je op: 3, 5, 12. W (type waarneming): • Zicht: Wanneer je een zweefvlieg alleen gezien hebt en niet gevangen vul je een ‘Z’ in. Deze waarnemingen kunnen dus minder betrouwbaar zijn. Wees erg voorzichtig met dit type waarnemingen. De snelheid van zweefvliegen en de vaardigheid van het menselijk brein om patronen te zien kunnen tot de meest fantastische determinaties leiden. • Vangst: Beesten die je echt in je handen gehad hebt geef je aan met een ‘V’. Als je enkele van het totale aantal dieren gevangen hebt dan je dit in. Van deze soort heb je minstens één beest echt in je handen gehad. • Foto: Foto van het beest gemaakt, dit geef je aan met een ‘F’, de waarneming is nu in principe controleerbaar voor anderen, en daarmee meer betrouwbaar! • Collectie: Je hebt een individu verzameld en in je collectie opgenomen, dit geef je op het formulier aan met een ‘C’. De meest betrouwbare waarneming, die altijd te controleren is! * (opmerkingen): • Met een ‘*’ in deze kolom geef je aan dat je over deze soort meer zegt op de achterkant van het formulier. Bijvoorbeeld een beschrijving van een bijzondere soort of een opmerking over de paring of het eileggen. Lastig of Zeldzaam: laat door middel van het kruisje rechtsonder op het gebiedsformulier weten dat de achterkant van het formulier ook bekeken moet worden.
De achterkant De achterkant van het formulier is voor soorten die niet op de voorkant van het gebiedsformulier staan en voor ecologische gegevens. Hier kun je ook je beschrijvingen geven van soorten waarvan de waarnemingen beoordeeld worden. Soorten die niet op de voorkant staan Bijzondere soorten die niet voorgedrukt op het gebiedsformulier staan behoeven een speciale behandeling: van deze soorten kunnen niet alle waarnemingen zonder slag of stoot aangenomen worden. Daarvoor zijn ze te zeldzaam of te moeilijk herkenbaar. Ook de echte specialisten maken bij deze beesten vaak fouten, dus jouw waarneming KAN zonder bewijsmateriaal niet geaccepteerd worden! Je zou kunnen zeggen dat je het beest zonder bewijsmateriaal dus net zo goed niet had kunnen zien. Over de procedure rond het beoordelen van waarnemingen van deze soorten kun je meer lezen op bladzijde 13).
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
9
Ecologie-waarnemingen Verder is de achterkant bestemd voor bijzondere situaties of ecologisch belangrijke waarnemingen. Bijvoorbeeld: • Een mannetje zit in zijn territorium. Je herkent dit aan opvallend gedrag zoals het zweven op een vaste plek, vaak onderbroken door een korte rust, meestal ook op een vaste plek. De functie van dit gedrag is wellicht het ontmoeten van vrouwtjes en het is dan ook niet vreemd dat deze ontmoetingsplaatsen bij een aantal soorten overeenkomen met de plekken waar de eieren afgezet worden. • Nog leuker is het natuurlijk als je echt ziet waar een vrouwtje haar eieren afzet. Eileg wordt zo zelden waargenomen dat voor veel soorten de informatie is gebaseerd op één of enkele waarnemingen. Elke waarneming van eileg is dus razend interessant! • Je vindt een larve. Je kunt deze proberen op naam te brengen. Voor tips kun je contact opnemen met Wouter van Steenis of Bastiaan Wakkie (via EIS-Nederland). Probeer je larve ook op te kweken. Dit is erg leuk om te doen en je kunt hier waardevolle informatie mee verzamelen.
Van notitieboekje tot formulier: een voorbeeld Hieronder zie je een voorbeeld van hoe waarnemingen vaak in notitieboekjes staan. Op de volgende bladzijden staan dezelfde waarnemingen ingevuld op een gebiedsformulier en op een losse-waarnemingenformulier (een waarneming hoeft normaalgesproken natuurlijk maar op één van beide formulieren ingediend te worden).
10
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
11
12
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
13
14
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
DE BEOORDELING VAN WAARNEMINGEN Een groot deel van de waarnemingen betreft algemene, makkelijk herkenbare soorten. Als hier enkele foute determinaties tussen zitten, dan hebben deze nauwelijks invloed op het beeld dat de gegevens geven van de verspreiding van een soort. Dit is anders bij zeldzame soorten: enkele foute determinaties kunnen dit beeld sterk vertekenen. Ook bij moeilijk herkenbare soorten bestaat de kans een groot deel van de gevangen exemplaren verkeerd op naam wordt gebracht. Het is natuurlijk onmogelijk om alle waarnemingen te controleren, maar het is ook niet wenselijk om elke waarneming van elke waarnemer zonder enige controle in het databestand op te nemen. Daarom is de Beoordelingscommissie Zweefvliegen Nederland (BZN) opgericht. Deze commissie houdt zich bezig met de beoordeling van waarnemingen van zeldzame en / of moeilijk herkenbare soorten. Beoordeelsoorten In tabel 1 (achterin dit hoofdstuk) zijn alle soorten weergegeven waarvan de waarnemingen beoordeeld moeten worden. Voor de soorten die niet in deze lijst zijn opgenomen geldt dat alle waarnemingen opgenomen worden in het bestand. De beoordeling van waarnemingen gebeurt op basis van documentatie die de waarnemer bij de waarneming levert. Dit kan een beschrijving zijn, maar bij waarnemingen van sommige soorten verlangt de BZN ‘bewijs’ in de vorm van een verzameld exemplaar of een foto waarop de belangrijke kenmerken te zien zijn. De ‘beoordeelsoorten’ zijn onderverdeeld in de volgende categorieën (deze zijn in tabel 1 per soort aangegeven): 1. Soorten waarvan een goede beschrijving voldoende is (verderop kun je lezen wat de BZN verstaat onder een ‘goede beschrijving’). 2. Soorten waarvan een goede beschrijving voldoende is binnen het bekende verspreidingsgebied (zie tabel 2), maar waarvan buiten de bekende verspreiding bewijs nodig is in de vorm van een verzameld exemplaar of een foto waarop de essentiële kenmerken te zien zijn. 3. Soorten waarvan bij elke waarneming bewijs nodig is in de vorm van een verzameld exemplaar of een foto waarop alle essentiële kenmerken te zien zijn. Een beschrijving alleen is dus niet voldoende voor categorie 3-soorten en vaak ook niet voor categorie 2-soorten! Voor de soorten uit categorie 2 is in tabel 2 aangegeven wat verstaan wordt onder het ‘bekende verspreidings-gebied’. De soorten waarvan de waarnemingen niet door de BZN beoordeeld worden, staan op de voorkant van het waarnemingenformulier voor gebieden. Op de achterkant van het formulier voor losse waarnemingen staat de hele soortenlijst met bijbehorende categorieën.
Het maken van een beschrijving Een goede beschrijving moet alle twijfel over andere soorten uitsluiten. Dit betekent dat uit een combinatie van kenmerken duidelijk moet worden welk genus en welke soort het betreft. Het is niet de bedoeling dat een beschrijving bestaat uit een opsomming van de stappen die je maakt in een determinatietabel. Een beschrijving moet weliswaar de ‘essentiële’ kenmerken bevatten, maar ook aanvullende informatie geven. Geef bijvoorbeeld informatie over de Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
15
lichaamslengte, pootkleuren, glans op borststuk of achterlijf, tekening van het gezicht, vleugels etc. Schrijf alles wat je opvalt op en maak indien nodig tekeningen. Een goede manier om een beschrijving op te bouwen, is in de volgorde kop, borststuk, achterlijf. Begin bij de antennen en eindig bij de top van het achterlijf. Dit is een uitgebreide wijze van beschrijven die bij sommige soorten misschien niet echt nodig is, maar in veel gevallen zal gelden: hoe vollediger de beschrijving, hoe groter de kans dat de BZN de waarneming accepteert en deze in het bestand wordt opgenomen. Het is moeilijk om strakke criteria te geven voor een goede beschrijving. Er zijn verschillende manieren om het goed te doen en nog meer manieren om het fout te doen. Daarom zal de BZN het per geval moeten beoordelen, en hierbij rekening moeten houden met de ervaring van een waarnemer. Als iemand een bepaalde beoordeelsoort al eens eerder in hetzelfde gebied heeft gevangen, en hij of zij heeft daar de eerste keer al een goede beschrijving van geleverd, dan zal de volgende waarneming soepeler beoordeeld worden. Hieronder volgen drie voorbeeldbeschrijvingen van dezelfde soort, in afnemende mate van volledigheid. De eerste maakt een heel goede kans geaccepteerd te worden, bij de tweede zal de ervaring van de waarnemer zwaarder wegen in de beoordeling en de derde beschrijving is in alle gevallen onvoldoende. Soort Epistrophe diaphana (Zetterstedt, 1843) vrouwtje 1. Goede, volledige beschrijving (Bij voorkeur met tekeningen van, in dit geval, achterlijfsbanden) Dier is 12 mm. lang, gemeten van kop tot puntje achterlijf, exclusief antennen. Kop: Antennen, met uitzondering van het eerste antennelid, geheel zwart. Sprietborstel is donker (zwart) en kaal. Gezicht is geheel geel, inclusief de lunula en het voorhoofd. Mondrand geel. Frons met een brede band van bestuiving die bovenaan diep ingekeept is, het voorhoofd is boven de stofvlekken geheel donker van kleur. Het gezicht is geheel afstaand licht behaard, de beharing loopt door tot boven op de kop, boven de stofvlekken (dus waar het voorhoofd zelf ook donker is) is de kleur van de beharing ook donker. Ogen kaal. De oogachterrand is breed en geheel bestoven met een lichte, geel tot bijna witte, beharing. Boststuk: Borststukrug matig glazend, met vooraan twee onduidelijke witte (grijze) bestoven lengte-streepjes die halverwege het borststuk oplossen in de overige bestuiving. Borststukrug aan de zijkant licht, geelgrijzig, gebiesd (bestoven?), zonder scherpe grens. De schouderknobbels zijn kaal, de rest van het borststuk is geheel afstaand geel behaard, haren met een lengte korter dan de lengte van het derde antennelid. De zijkant van het borststuk is geheel wit bestoven, slechts aan de onderkant, tussen heup 1 en 2, zijn twee glimmende plekken met ertussen minder dichte bestuiving. Ook zij- en onderkant van het borststuk zijn lang afstaand geel behaard. Het schildje is geheel geel en ook geheel geel behaard. De halters zijn helder geel. Alle heupen, heupringen, dijen en schenen zijn geel. Van voren lijken het top derde van dij 3 en de scheen 3 donkerder dan de overige poten, dit wordt veroorzaakt door zwarte beharing, die afwezig is op de andere poten. De tarsen 1 en 2 zijn naar de top iets verdonkerd (bruin), tars 3 is geheel donker (bruin-zwart) van kleur. Vleugel is geheel bedekt met microtrichen. De vleugelbasis (de cellen voor cel V en VI, en het begin van cel I tot en met het pterostigma) is geelachtig van kleur. De vleugelvelletjes hebben geen lange afstaande haren. Achterlijf: Het achterlijf is breder dan het borststuk. Rugplaatje 2 is zwart met twee grote, brede gele vlekken, die aan de binnenzijde afgerond zijn en aan de zijnaad duidelijk naar voren toe versmald zijn. De vlekken nemen ongeveer driekwart van de lengte van het rugplaatje in beslag. De rugplaatjes 3 en 4 zijn eveneens zwart en hebben brede gele banden die achteraan, in het midden voor ruim een kwart, ingekeept. De banden zijn aan de zijnaad versmald. De breedte van de banden neemt ongeveer tweederde (op rugplaatje 4 iets meer dan de helft) van de lengte van het rugplaatje in beslag. Rugplaatje 4 heeft bovendien een vrij brede gele achterrand, ongeveer 1/5 van de lengte van het rugplaatje. De rugplaatjes 5 - 8 zijn geheel geel. De zijnaad van het achterlijf is afwisselend geel – zwart behaard.
16
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
Rugplaatjes 2 – 4 zijn vrij kort, min of meer, afstaand behaard, op de gele banden geel en op de zwarte delen zwart, met uitzondering van de gele achterrand van rugplaatje 4, deze is eveneens zwart behaard. De rugplaatjes 5 – 8 zijn zwart behaard, waarbij rugplaatje 5 nog enkele gele haren heeft aan de zijnaad. De buikplaatjes zijn geheel geel. Buikplaatje 2 is geheel geel behaard. Buikplaatje 3 is aan de achterkant voor ongeveer de helft zwart behaard. Buikplaatje 4 is achteraan voor ongeveer drie kwart zwart behaard. Buikplaatje 5 is achteraan voor de helft zwart behaard. De buikplaatjes 6 – 8 zijn voornamelijk zwart behaard, met enkele langere gele haren ertussen. Determinatie: De combinatie van de volgende kenmerken geeft aan dat het om een Epistrophe gaat: antennen korter dan de kop, dwarsader a voor het midden van cel 3 geplaatst, het schildje is geel (lichter dan borststuk), vleugelvelletjes zonder lange afstaande haren, ogen kaal, zijnaad rugplaatje 3 gerand, borststuk matig glanzen en achterlijf met brede banden. De volgende kenmerken geven aan dat het de soort E. diaphana betreft: achterlijf met brede banden die aan de achterkant, in het midden, ingekeept zijn en aan de zijnaad sterk versmald zijn. Antennen geheel zwart en alle dijen geheel geel. 2.
Minder volledige beschrijving, die van een ervaren waarnemer wel geaccepteerd zou worden
12 mm. Vleugelvelletjes zonder lange haren. Borststuk matig glanzend. Derde antennelid geheel zwart, gezicht geheel geel, inclusief lunula, mondrand en voorhoofd. Achterlijf op rugplaatje 3 en 4 met zeer brede, gele, iets ingekeepte, banden. Rugplaatje 2 met grote, afgeronde vlekken. Poten geheel geel, behalve tars 3. 3. Onvolledige beschrijving Epistrophe met brede gele banden en gele kop met zwarte antennen. Maakt algeheel lichte (gele) indruk.
Procedure Na afloop van elk veldseizoen worden alle waarnemingen ingevoerd. Vervolgens worden alle waarnemingen van te beoordelen soorten eruit gelicht, en deze worden gescheiden in waarnemingen met beschrijving of bewijs en waarnemingen zonder. De waarnemers die geen beschrijving of bewijs hebben ingeleverd, worden eenmalig benaderd om dit alsnog te doen. Als je het belangrijk vindt dat je waarnemingen in de toekomstige zweefvliegenatlas verwerkt worden, is het dus van belang dat je beschrijvingen en bewijsmateriaal voorlegt. Hierna worden de beschrijvingen en het bewijsmateriaal verdeeld over de BZN-leden, die deze gebruiken om de waarnemingen te beoordelen. Het uiteindelijke oordeel wordt geadministreerd in het bestand met behulp van codes, waaruit is af te leiden waarom een waarneming goed- of afgekeurd is. Digitale waarnemingenbestandjes Veel waarnemers leveren hun waarnemingen aan als digitaal databestand. Dit juicht de zweefvliegencommissie toe, omdat het de verwerking van de waarnemingen versnelt. Het enige nadeel ervan is dat het niet goed mogelijk is om een beschrijving op te nemen in een databestand. Daarom vragen we iedereen die zijn waarnemingen digitaal aanlevert om bij elke waarneming van een beoordeelsoort apart een beschrijving te geven. Dit kan schriftelijk of per e-mail. Geef in je bestand ook aan of er een beschrijving of bewijsmateriaal bij de waarneming hoort!
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
17
Tabel 1 De soorten waarvan de waarnemingen beoordeeld worden door de Beoordelingscommissie Zweefvliegen Nederland. BZN-categorieën: 1. Beschrijving is voldoende 2. Bewijs vereist buiten bekend verspreidingsgebied, binnen bekende verspreiding is beschrijving voldoende 3. Bewijs altijd vereist (verzameld exemplaar of goede foto) Soortcode ANAS CONT ANAS LUNU ANAS TRAN ARCT BOMB ARCT MUSS BACH OBSC BLER FALL BRAC BICO BRAC INSE BRAC PANZ BRAC PILO BRAC SCUT BRAC TEST BRAC VITT BRPU LAPH BRPU MEGI BRPU VALG CALL AENE CALL BEOB CALL BERT CALL BETY CALL RUFA CALP SPEC CERI CONO CERI VESP CHAL CURV CHAL FEMO CHAL PIGE CHAM CALE CHAM LUSI CHAM SCAE CHIL ACUT CHIL ANTI CHIL BARB CHIL BERG CHIL CAER CHIL CANI CHIL CARB CHIL CHLO CHIL CHRY CHIL CYNO CHIL FASC CHIL FLAV CHIL FRAT CHIL HONE CHIL INTO CHIL LENI CHIL LONG CHIL MUTA CHIL NASU CHIL NIGR CHIL PRAE CHIL PROX CHIL PUBE CHIL ROTU CHIL RUFI CHIL SCUT CHIL SEMI CHIL UVIF CHIL VELU CHIL VERN CHYG AERO CHYG CHAL
18
Soortnaam Anasimyia contracta Anasimyia lunulata Anasimyia transfuga Arctophila bombiformis Arctophila mussitans Baccha obscuripennis Blera fallax Brachyopa bicolor Brachyopa insensilis Brachyopa panzeri Brachyopa pilosa Brachyopa scutellaris Brachyopa testacea Brachyopa vittata Brachypalpus laphriformis Brachypalpus meigeni Brachypalpus valgus Callicera aenea Callicera bertolonii var. obscura Callicera bertolonii Callicera bertolonii var. bertelonii Callicera rufa Caliprobola speciosa Ceriana conopsoides Ceriana vespiformis Chalcosyrphus curvipes Chalcosyrphus femoratus Chalcosyrphus piger Chamaesyrphus caledonicus Chamaesyrphus lusitanicus Chamaesyrphus scaevoides Cheilosia acutilabris Cheilosia antiqua Cheilosia barbata Cheilosia bergenstammi Cheilosia caerulescens Cheilosia canicularis Cheilosia carbonaria Cheilosia chloris Cheilosia chrysocoma Cheilosia cynocephala Cheilosia fasciata Cheilosia flavipes Cheilosia fraterna Cheilosia honesta Cheilosia intonsa Cheilosia lenis Cheilosia longula Cheilosia mutabilis Cheilosia nasutula Cheilosia nigripes Cheilosia praecox Cheilosia proxima Cheilosia pubera Cheilosia rotundiventris Cheilosia ruficollis Cheilosia scutellata Cheilosia semifasciata Cheilosia uviformis Cheilosia velutina Cheilosia vernalis Chrysogaster aerosa Chrysogaster chalybeata
1 3 1 3 3 3 3 1 1 3 1 1 1 3 1 3 3 3 3 3 3 3 3 1 3 3 3 3 3 3 3 3 2 2 1 3 2 2 3 2 1 2 3 1 3 1 2 3 1 2 2 3 1 3 3 3 1 1 3 3 1 3 2
CHYG ROND CHYG VIRE CHYT FASO CHYT OCTO CHYT VERR CRIO ASIL CRIO FLOC CRIO PACH CRIO RANU DASS FRIU DASS NIGR DORO CONO EPST CRYP EPST DIAP EPST FLAV EPST MELA EPST OCHR EPST SIMI ERIL AENE ERIO SYRP ERIS ALPI ERIS ANTH ERIS CRYP ERIS JUGO ERIS PICE ERIS PRAT ERIS RUPI EUME FLAV EUME ORNA EUME SABU EUME SOGD EUME STRI EUME TARS EUME TRIC EUME TUBE EUPE LALU EUPE LAPP EUPE LUND EUPE NIEL EUPE NITE FERD RUFI HELO AFFI HERI SENI LEUC LUCR LEUC NIGR LJOP VITT MALL CIMB MALL FUCI MELG BARB MELG COMP MELG ERIC MELG LABI MELG QUAD MELI EUCH MERO AVID MERO EQNO MERO EQTR MERO RUFU MICR DEVI MICR EGGE MICR MUTA MLSC AUTY MYOL LUTE
Chrysogaster rondanii Chrysogaster virescens Chrysotoxum fasciolatum Chrysotoxum octomaculatum Chrysotoxum verralli Criorhina asilica Criorhina floccosa Criorhina pachymera Criorhina ranunculi Dasysyrphus friuliensis Dasysyrphus nigricornis Doros conopseus Epistrophe cryptica Epistrophe diaphana Epistrophe flava Epistrophe melanostoma Epistrophe ochrostoma Epistrophe similis Eristalinus aeneus Eriozona syrphoides Eristalis alpina Eristalis anthophorina Eristalis cryptarum Eristalis jugorum Eristalis picea Eristalis pratorum Eristalis rupium Eumerus flavitarsis Eumerus ornatus Eumerus sabulonum Eumerus sogdianus Eumerus strigatus Eumerus tarsalis Eumerus tricolor Eumerus tuberculatus Eupeodes latilunulatus Eupeodes lapponicus Eupeodes lundbecki Eupeodes nielseni Eupeodes nitens Ferdinandea ruficornis Helophilus affinis Heringia senilis Leucozona lucorum Leucozona nigripila Lejops vittata Mallota cimbiciformis Mallota fuciformis Melangyna barbifrons Melangyna compositarum Melangyna ericarum Melangyna labiatarum Melangyna quadrimaculata Meligramma euchroma Merodon avidus Merodon equestris var. nobilis Merodon equestris var. transversalis Merodon rufus Microdon devius Microdon eggeri Microdon mutabilis Meliscaeva auricollis var. auricollis Myolepta luteola
3 3 3 3 3 1 1 1 1 3 3 1 3 2 1 1 3 3 2 2 3 2 3 3 1 1 3 3 2 3 3 1 3 2 1 3 2 3 3 3 3 3 3 1 1 2 3 3 2 3 3 3 2 2 3 1 1 3 2 1 2 1 3
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
MYOL VARA NECN BREV NECN LATI NECN VERR NEOA ANNE NEOA GENI NEOA INTE NEOA OBLI NEOA UNIF ORTH BREV ORTH GENI ORTH NOBI ORTH SPLE ORTHI NTE PAHE CONS PAHE FRUT PAHE VERS PARG ALBI PARG BICO PARG FINI PARG MAJO PARG QUAD PARG TIBI PARS MACU PARS MALI PARS NIGR PARS VITT PELE TRIC PIPL ANNU PIPL DIVI PIPL PENN PIPL VARI PIPL VIRE PIPL ZENE PIPZ AUST PIPZ BIMA PIPZ FENE PIPZ FEST PIPZ LUGU PIPZ LUTE PIPZ NOCT PIPZ NOTA PIPZ QUAD PLAT AMBI PLAT DISC PLAT EURO PLAT IMMA PLAT OCCU PLAT PARM PLAT PERP PLAT STIC PLAT TARS POCO PERS PSAR ABDO PSIL ANTH RHIN BORE RHIN ROST SCAE DIGN SERI LAPP SPHA BATA SPHA CHON SPHA FATA SPHA INTE SPHA LOEW SPHA PHIL SPHA POTE SPHA TAEN SPHA VIRG SPHG NIGR SPHG SIBI SPHG VERE SPHI SUBS SPIL MANI SPIL SALT SYRP NITI TRGL PRIM TRIC FLAV TRIC JORA
Myolepta vara Neocnemodon brevidens Neocnemodon latitarsis Neocnemodon verrucula Neoascia annexa Neoascia geniculata Neoascia interrupta Neoascia obliqua Neoascia unifasciata Orthonevra brevicornis Orthonevra geniculata Orthonevra nobilis Orthonevra splendens Orthonevra intermedia Parhelophilus consimilis Parhelophilus frutetorum vr. Parhelophilus versicolor vr. Paragus albifrons Paragus bicolor Paragus finitimus Paragus majoranae Paragus quadrifasciatus Paragus tibialis Parasyrphus macularis Parasyrphus malinellus Parasyrphus nigritarsis Parasyrphus vittiger Pelecocera tricincta Pipizella annulata Pipizella divicoi Pipizella pennina Pipizella varipes Pipizella virens Pipizella zeneggenensis Pipiza austriaca Pipiza bimaculata Pipiza fenestrata (indien in NL) Pipiza festiva Pipiza lugubris Pipiza luteitarsis Pipiza noctiluca Pipiza notata (indien in NL) Pipiza quadrimaculata Platycheirus ambiguus Platycheirus discimanus Platycheirus europaeus Platycheirus immarginatus Platycheirus occultus Platycheirus parmatus Platycheirus perpallidus Platycheirus sticticus Platycheirus tarsalis Pocota personata Psarus abdominalis Psilota anthracina Rhingia borealis Rhingia rostrata Scaeva dignota Sericomyia lappona Sphaerophoria batava Sphaerophoria chongjini Sphaerophoria fatarum Sphaerophoria interrupta Sphaerophoria loewi Sphaerophoria philanthus Sphaerophoria potentillae Sphaerophoria taeniata Sphaerophoria virgata Sphegina nigra Sphegina sibirica Sphegina verecunda Sphiximorpha subsessilis Spilomyia manicata Spilomyia saltuum Syrphus nitidifrons Triglyphus primus Trichopsomyia flavitarsis Trichopsomyia joratensis
3 1 1 3 3 2 1 2 3 2 3 2 2 1 1 1 1 3 3 3 3 3 3 3 1 3 3 1 3 3 3 1 3 3 2 3 3 3 2 1 3 3 1 3 3 3 3 1 2 3 3 2 3 3 3 3 3 3 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 1 3 3 3 3 1 1 3 3
TRIC LUCI VOLU BOHA VOLU INAN VOLU INFL XAGR CITR XYLO ABIE XYLO COER XYLO FLOR XYLO IGNA XYLO MEIG XYLO TARD XYLO XANT
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
Trichopsomyia lucida Volucella bombylans var. haemorrhoidalis Volucella inanis Volucella inflata Xanthogramma citrofasciatum Xylota abiens Xylota coeruleiventris Xylota florum Xylota ignava Xylota meigeniana Xylota tarda Xylota xanthocnema
3 1 2 2 2 3 3 2 3 2 1 2
19
Tabel 2 De ‘bekende verspreidingsgebieden’ van soorten uit BZN-categorie 2. Waarnemingen van de betreffende soort binnen dit gebied moeten minstens ondersteund worden door een beschrijving. Buiten dit gebied is bewijs vereist. Onder ‘Zuid-Limburgs Heuvelland’ wordt verstaan: de gebieden langs Geul, Gulp en Maas. Het noordoosten van Zuid-Limburg valt hier niet onder. Cheilosia antiqua Zuid-Limburgs Heuvelland C. barbata Zuid Limburg C. canicularis Zuid-Limburgs Heuvelland C. carbonaria rijke bossen in Zuid-Limburg, Twente en Berg&Dal C. chrysocoma bossen in Zuid-Limburg C. fasciata bossen met daslook in Zuid-Limburg C. lenis Zuid-Limburg C. nasutula Zuid-Limburg C. nigripes Zuid-Limburg Chrysogaster chalybeata Zuid-Limburg Epistrophe diaphana zuidrand van Zuid-Limburg (Vijlenerbos, Pietersberg ed) Eristalinus aeneus smalle strook langs kust en Zeeuwse zoute zeearmen Eristalis anthophorinus veengebieden Groningen, Friesland, Drenthe, NWOverijssel Eumerus ornatus Zuid-Limburgs Heuvelland E. tricolor Vrakelberg Eupeodes lapponicus naaldbossen op pleistocene zandgronden Lejops vittata brakke moerasjes langs kust met brede strook heen (zeebies) Melangyna barbifrons Veluwe M. quadrimaculata Veluwe, Utr. Heuvelrug, Gooi, Meinweg Meligramma euchroma Zuid-Limburg & Twente Microdon devius Vrakelberg M. mutabilis Staverdense Leemputten, Veluwerand tussen Epe en Apeldoorn, Saasveld (Molenven) N. obliqua Zuid-Limburg, Biesbos, Amsterdam Orthonevra brevicornis Zuid- en Midden-Limburg O. nobilis Zuid-Limburg, Duivelsberg O. splendens Zuid-Limburg Pipiza austriaca Zuid-Limburg P. lugubris Zuid- en Midden-Limburg; Twente Platycheirus parmatus Zuid-Limburgs Heuvelland P. tarsalis Zuid-Limburgs Heuvelland Sericomyia lappona Meinweg, overgang van het Gooi naar het laagveen in Utrecht Volucellla inanis Omgeving Maastricht V. inflata Twente, oostrand & zuidrand van Zuid-Limburg Xanthogramma citrofasciatum Zuid-Limburg, Hoorneboegse/Crailoose Heide, Meinweg Xylota florum Zuid-Limburg, Twente X. meigeniana midden van Noord-Brabant X. xanthocnema Limburg, Twente, Achterhoek 20
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
ECOLOGIE VAN ZWEEFVLIEGEN Meer dan een stip in de atlas Voor het zweefvliegenproject is er méér dan een stip op de kaart in een zweefvliegenatlas. Dat ‘meer’ vatten we maar even samen onder het verzamelbegrip: ecologie. Simpel gezegd is de ecologie van een beest de reden waarom een bepaalde soort op een bepaalde plek voorkomt. Bij zweefvliegenproject willen we dus zoveel mogelijk weten waarom ze waar voorkomen. Daar werken we op twee manieren aan: 1. De eenvoudigste ecologische informatie heeft te maken met de vraag: waar, in welke biotopen komt een bepaalde soort voor? Deze informatie past op het formulier en kan structureel verzameld worden. Daarom vragen we je om altijd de biotoopaanduiding in te vullen op de formulieren. Omdat het vaak moeilijk is om voor een biotoop te kiezen, kan je als dat nodig is een tweede biotoopaanduiding aangeven op de formulieren. 2. De antwoorden op de waarom-vraag hebben vaak te maken met de specialistische levenswijze van de larven. Hier kun je nauwelijks structurele waarnemingen aan doen. Wel kom je soms toevallig leuke dingen op het spoor. Hiervoor hebben we de checklist ecologie gemaakt, die helpt je om de goede vragen te stellen en dat enigszins gestructureerd op te schrijven. Deze checklist kun je aanvragen bij EISNederland. Over de biotopenindeling De verschillen tussen biotopen zijn onder andere te vinden in microklimaat, vegetatiestructuur, plantensoorten, hoeveelheid dood hout, hoeveelheid zonneschijn op de bosbodem, kortom, teveel om op te noemen. Daarom zijn er verschillende pogingen ondernomen om de Nederlandse biotopen in een bruikbaar aantal op te delen. Twee bekende zijn de natuurdoeltypen, die nu veel in natuurbeleid worden gebruikt, en de IPI-codes die bij het sprinkhanen project zijn gebruikt. Het gaat hier echter toch nog altijd om een kleine 200 biotopen. Niet echt gebruikersvriendelijk, en deze biotopen kun je in ieder geval niet allemaal afbeelden op de voorkant van het formulier. In het zweefvliegenproject is gestreefd naar overzichtelijkheid en gebruiksgemak. Dit is belangrijk omdat we willen dat iedereen het vakje biotoop invult. Zo kunnen meer gegevens verzameld worden. Gedetailleerde gegevens zijn zeker welkom en kunnen ingevuld worden op de achterkant van het waarnemingenformulier, dan gaan ze niet voor het nageslacht verloren.
Biotopencodes (Plantensoorten in deze uitleg worden alleen als voorbeeld genoemd). 1 stuifzand, strand, open zand Niet of nauwelijks vegetatie aanwezig; wel inclusief helmvegetatie bijvoorbeeld in de zeereep. 2 heischraal grasland (droog) Vaak zijn deze biotopen zo arm aan voedingsstoffen dat planten er niet groot worden: typische soorten hier zijn bijvoorbeeld zandblauwtje, hazenpootje, buntgras, muizenoortje e.d. 3 nat, vochtig schraalland Hier vallen de blauwgraslanden onder, maar ook matig voedselrijke graslanden zoals die met orchideeën en grote ratelaar. 4 droog agrarisch grasland Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
21
Dit is wat je meestal een weiland noemt. Er groeien soortern als jacobskruiskruid of herfstleeuwetand. 5 nat agrarisch grasland Ook dit noem je doorgaans een weiland. Het mag best een bloemrijk veld zijn, maar dan wel met soorten als pinksterbloem en kruipende boterbloem. 6 kalkgrasland Dit biotoop komt alleen in Zuid-Limburg voor op hellingen. 7 droge heide Niet alleen monocultures van Struikheide vallen hieronder; vaak groeien er veel grassen. 8 zuur veenmosrietland Een weinig voorkomend biotoop dat vrijwel beperkt is tot laagveengebieden. Tussen het niet al te onstuimig groeiende riet vind je veenmos en bijvoorbeeld moerasviooltje. 9 natte heide Behalve heidesoorten ook soms veenpluis en beenbreek, vaker echter naast dopheide vooral pijpenstrootje. 10 hoogveen Veenmossen zijn hier de dominante planten, samen met bijvoorbeeld éénarig wollegras, veenpluis en de meestal onvermijdelijke pijpenstrootje. 11 natte duinvallei, groen strand (zoet water) Beperkt tot het duingebied. 12 kwelder, brakke ruigte, brak grasland Alle vegetaties van zouttolerante planten vallen hieronder. 13 rietmoeras, natte ruigte, petgat Alle natte vegetaties met hoge kruiden en grassen, maar zonder bomen en struiken. Bijvoorbeeld met veel riet, koninginnekruid en moerasspirea. 14 ven, meer, plas met oeverzone 15 rivier, nevengeul, strang en directe oever 16 beek en directe oever 17 struweel (ook duin-), mantel, zoom In principe is dit de overgang van bos naar een open gebied, maar ook losse struwelen komen veel voor. 18 griend en hakhout (vochtig) Een griend is een wilgenakker, voor produktie van wilgetenen. 19 nat broekbos (els, berk) Hier staan de bomen veelal met hun voeten in het water. In de ondergroei zijn vaak bitterzoet en allerlei zeggen aanwezig. 20 bronbossen 21 kruidenrijk loofbos (voedselrijk) 22 voedselarm droog loofbos 23 naaldbos(akker) zonder ondergroei Voedselarm en droog; hieronder vallen de sparrenakkers en dennewoestijnen. 24 naaldbos met ondergroei 25 gemengd bos Zowel loof- als naaldbomen, voedselarm en droog. 26 akker 27 ruderale terreinen, bebouwd Vaak nog niet lang geleden overhoop gehaald. Soms zijn het wat meer open vegetaties, soms erg ruig met braam. 28 stadspark, tuin, recreatiegebied Alleen intensief beheerde gebieden. In parken waar een natuurvriendelijk beheer wordt gevoerd, kun je beter kiezen uit een van de bovenstaande biotopen.
22
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
GEBRUIK VAN STAFKAARTEN De ligging van een geïnventariseerd gebied wordt genoteerd met behulp van Amersfoortcoördinaten. Dit systeem is genoemd naar Amersfoort omdat de OnzeLieve-Vrouwetoren die daar staat vroeger het nulpunt was van waaruit men begon te tellen. Tegenwoordig is het nulpunt gemakshalve buiten Nederland geplaatst, zodat er geen negatieve coördinaten zijn. De coördinaten horen bij de kilometervakken die je op stafkaarten aantreft. De x-coördinaten vind je langs de boven- en benedenrand. De y-coördinaten staan langs de zijrand. Ze zijn zo gekozen dat de x-coördinaten nooit hoger zijn dan 300 en de y-coördinaten nooit lager dan 300. Verwarring is dus uitgesloten. Bij het aflezen van de coördinaten moet je er op letten dat je altijd de linkeronderhoek afleest van het hok waarin je gebied ligt. Een voorbeeld geeft onderstaande figuur. Het hok waarin de boerderij ‘Ons genoegen’ bij Hoofddorp in de Haarlemmermeerpolder ligt is 107-482. De precieze coordinaten zijn : 107.3-482.6.
Wanneer je niet over stafkaarten beschikt, dan kan je die als NJNer lenen bij de bond. Dat doe je bij de NH-materiaalbeheerder, zie werkmierenlijst. Kaarten zijn te koop bij de topografische dienst, adres zie voorin. Heel handig zijn ook de topografische atlassen waarin meerdere kaarten gecombineerd zijn, maar die zijn erg duur. Een goed en goedkoop alternatief is de SBB-atlas die de meeste afdelingen hebben. Je kan de SBB-atlas ook zelf bestellen bij Staatsbosbeheer: maak f 30,- over op giro 54430 t.n.v. Staatsbosbeheer te Driebergen o.v.v. Inventarisatie-atlas flora en fauna.
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
23
VOORBEELDEN VAN ONDERZOEK Territoriumgedrag Het is erg leuk om te zien of en hoe mannetjes van verschillende zweefvliegssoorten een territorium bezetten. Hoe verdedigen ze het en wat voor beesten jagen ze weg? Jagen ze bijvoorbeeld alleen soortgenoten weg, of jagen ze alle soorten vliegen weg? Hoe groot is het territorium?, hebben grotere mannetjes een groter of beter territorium? wat doet het mannetje als er een vrouwtje langskomt? Liggen de territoria bij geschikte plaatsen voor de larven? etc.
Eristalis arbustorum/abusivus Het vermoeden bestaat dat de twee sterk op elkaar lijkende soorten een duidelijk verschillende verspreiding hebben. Eristalis abusivus lijkt alleen in het Westen van het land voor te komen terwijl Eristalis arbustorum in het hele land voorkomt. Dit is dus makkelijk te onderzoeken door overal een flink aantal van deze twee soorten te vangen. Voor de determinatie moet goed met een loup naar de beharing op de antenneborstel gekeken worden. Wat zijn de verschillen in biotoopkeuze?
Dagritme Zoek een gemakkelijk bereikbaar terrein uit waar goed gevangen kan worden (een bloemrijke berm of hooilandje dus). Op verschillende tijdstippen ga je hier even vangen. Hierdoor ontstaat een indruk van het dagritme van zweefvliegen. En van het effect van vangsttijdstip op je soortenlijstje. Wil je dit echt in detail weten dan zul je vaak moeten vangen, bijvoorbeeld elk half uur 10 minuten lang vangen. Dan heb je 20 minuten om de vangst op naam te brengen. Dit is eventueel te koppelen aan een onderzoekje over de hoeveelheid nectar van planten. Als je 's ochtends een bloeiende plant afdekt met vitrage dan maakt deze plant de hele dag nectar, maar de insekten kunnen er niet van drinken. Wanneer je de vitrage 's avonds/'s middags weer weghaalt dan verwacht je dus dat er op dat stuk meer beesten afkomen dan op het onbedekte stuk eromheen. Vang niet te vroeg of te laat want dan zit er bijna niks.
Minimumtijdsbepalingen Als je gewoon aan het rondkijken bent in een gebied heb je geen idee hoeveel beesten er nou eigenlijk rondvliegen. Ook weet je niet of je na een rondje door het gebied nou zo ongeveer alle aanwezige soorten hebt gezien, of dat je eigenlijk nog meer tijd zou moeten besteden om een representatief beeld te krijgen. Daarom hebben mensen een speciale manier van onderzoek bedacht: De minimumtijdsbepaling. Neem een proefvlak van een bepaalde grootte. Het moet niet zo groot zijn dat het nodig is er doorheen te lopen, om de beesten zo min mogelijk weg te jagen. Eén persoon gaat alles opschrijven, de rest vangt. Iedere keer dat iemand een nieuwe soort vangt, wordt dat doorgegeven aan degene die schrijft, die de soort en de minuut.waarin deze soort gevangen wordt opschrijft. Er wordt gevangen tot er bijvoorbeeld gedurende 10 minuten geen nieuwe soort meer gevangen is. Zet nu het totaal aantal gevangen soorten uit tegen de tijd. Dit levert een grafiek op die steeds vlakker gaat lopen. Trek een lijn door de punten en trek de lijn na het laatste punt door totdat hij vlak loopt. Dit geeft je een schatting van het totaal aantal soorten dat er in het vlak zit. Maar het is ook erg leuk om dit voor één soort te doen. Het resultaat is dan een schatting van de populatiegrootte. Zie voor details: Insektenbasisboek JBU. 24
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
Boombewonende zweefvliegen Criorhina's zijn mooie bij-achtige zweefvliegen die je in het voorjaar rond dikke oude bomen ziet vliegen. Uit eerder onderzoek (Renema, 1993) is gebleken dat de verschillende soorten ook verschillende voorkeuren hebben voor de hoogte waarop ze vliegen en de ruwheid van de bast van de boom die ze uitkiezen. Ook schijnen Chriorhina's vooral voor te komen in bossen waar veel klimop groeit. De mannetjes vliegen vaak rond bomen die op de voet door de zon beschenen worden. De vrouwtjes scharrelen een beetje door de vegetatie. Je zou eens kunnen kijken welke soort er waar een territorium op nahoudt. Noteer dan: boomsoort, dikte van de boom, hoogte ten opzichte van de grond, expositie, aanwezigheid klimop, aanwezigheid molmgaten.
Bloembestuiving Omdat insecten niet alleen leuk zijn om veel soorten van te scoren, maar ook een ecologische betekenis hebben kun je kijken naar de geschiktheid van insecten als bestuiver. Welk insect zou de beste bestuiver zijn? Dit onderzoekje is dus vanuit de bloem gericht kijken naar het gedrag van insecten. Een goede bestuiver voor bloemen is dan dus het insect die het meeste stuifmeel verplaatst en het meest trouw is aan een bepaalde bloemsoort. Ook de zoeksnelheid is hierbij van belang. Uit eerder onderzoek blijkt dat hommels en zweefvliegen waarschijnlijk de belangrijksten zijn hierbij. Hommels bestuiven vooral de wat steviger bloemen met een diepe kroonbuis omdat ze een lange tong hebben om de nectar uit diepe bloemen te zuigen. Zweefvliegen zitten vooral op ondiepere bloemen omdat zweefvliegen niet zo'n lange tong hebben (Amoeba/Natura '95). vraag: welk insect is een goede bestuiver? Een insect is een goede bestuiver als: - het insect veel stuifmeel vervoert; - het insect veel bloemetjes per plant snel bezoekt; - het insect vaak naar een andere plant gaat (van dezelfde soort) - het insect bloemtrouw is, d.w.z. weinig van plantensoort wisselt. Het eerste punt is wat moeilijk te meten. De rest gaat als volgt: Je bent met twee mensen, één schrijft, de ander volgt een insect. Schrijf de begintijd op (tijden in seconden nauwkeurig opschrijven). Degene die volgt telt steeds hoeveel bloemetjes een insect van een plant bezoekt. Als het beest naar een andere plant gaat geeft hij het aantal bezochte bloemetjes door. De schrijver schrijft dit dan op samen met de tijd. Het beest gaat naar een andere plant. Als dat een plant is van een andere soort dan wordt dit ook doorgegeven. Op deze plant wordt ook weer het aantal afgegane bloemetjes geteld en doorgegeven. Je krijgt dan een reeks die hier op lijkt: 10:34.18 :36.07 :36.56 ...:37.12 :37.16 ...:38.36 etc
start op Beemdkroon 12 12, verlaat de plant {12 bloemetjes bezocht op eerste plant} belandt op andere beemdkroon 17 {op 2e plant 17 bloemetjes bezocht} Speerdistel, 13 {13 bloemetjes bezocht op de Speerdistel }
Luizen en zweefvliegen Zoals genoegzaam bekend leeft een groot deel van de zweefvliegen als larve van Bladluizen. Bladluizen zijn er veel, zowel qua aantallen maar ook wat betrefd aantal soorten: in Nederland komen zon 500 soorten voor, met een enorme variatie in Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
25
gastheerplanten, populatiedynamiek, loopsnelheid, harige uitsteeksels, galvorming.en meer. Allemaal eigenschappen waarvan je kunt verwachten dat luizenetende zweefvliegmaden hieraan zijn aangepast. Veel hierover is nog onbekend, terwijl deze specialisaties van zweefvlieglarven in sterke mate het voorkomen van veel zweefvliegen kunnen bepalen. Wat is dus het idee: Let op bladluizenkolonies. Wees hierbij bedacht op kolonies op de onderkant van bladeren, of zelfs in gallen op bladeren, bijvoorbeeld op Iep. Van deze kolonies noteer de je volgende eigenschappen: gastheerplant, welk onderdeel van de gastheerplant, het aantal luizen, aandeel gevleugelde individuen, aantal mieren (luizenmelkers), aantal concurrenten van zweefvliegen (vooral gaasvlieglarven en lieveheersbeestjes en hun larven) en , natuurlijk het aantal zweefvlieglarven. Liefst weet je het soort bladluis, dit is echter geen makkelijke zaak. Aangezien bladluizen echter veelal slechts een beperkt aantal gastheerplanten hebben kan dit je al een heel eind brengen. Het kan geen kwaad om wat luizen te verzamelen op 70% alcohol. Zorg dat je voldoende volwassen luizen, zo mogelijk ook gevleugelde individuen meeneemt. Zweefvlieglarven hebben vaak een goede schutkleur, en zitten vaak een eindje bij de luizenkolonie uit de buurt te rusten. Deze larven kun je uitkweken, door ze in een bakje met voldoende luizen te doen. Een larve eet gedurende zijn korte actieve bestaan enkele honderden luizen, maar de larven die je vindt zijn vaak in het laatste stadium. Na enkele weken poept de larve, het teken dat de verpopping eraan komt. Na een korte of langere tijd komt er hopelijk een zweefvlieg uit. Vóór deze periode kun je leuke gedragswaarnemingen aan de larve doen, bijvoorbeeld aan de jachttechniek en de prooidierkeuze. Je kunt de larve ook doodmaken in kokend water, waardoor de kenmerken goed zichtbaar blijven, en dan ter determinatie bewaren in 70% alcohol. Voor verdere tips en larvale kenmerken zie het boekje van Rotheray (literatuurlijst) Een paar weken eerder had je bij deze luizenkolonie de zweefvlieg vrouwtjes eieren kunnen zien leggen. Het is ook leuk om hiernaar te kijken. Onderzoek of individuen van sommige soorten na een korte monstering van de luizen doorvliegen, terwijl andere besluiten om met de eiafzet te beginnen.
Waterkwaliteit en zweefvliegen Dit is een voorbeeld van hoe je met zweefvliegen en waterkwaliteit bezig kunt! Waar bij je dan soms wel ruimdenkend genoeg moet zijn om ook aan natte mest of de prut in boomholten een waterkwaliteit toe te kennen. Larven Van zo'n vijftig soorten zweefvliegen leven de larven in het water, waar ze met hun monddelen bacteriën uit het water filteren. Sommigen doen dat in vloeibare mest en lijkvocht, andere in hoogveenputjes. Het zijn de bekende Bij-vliegen, Eristalis en verwanten als Helophilus, Anasimyia etc, en de kleinere vliegachtige soorten van de geslachten Neoascia, Chrysogaster, Lejogaster en Orthonevra. Echter ook een bladluisetende larf kan aan water gebonden zijn, bv die van Platycheirus perpallidus die luizen eet op Snavelzegge en daarmee vooral aan voedselarme vennen gebonden is. Het is een grote uitdaging om deze zweefvlieglarven te vangen. Het is echter (dus) ook lastig. Daarom wordt er nu niet verder op de larven ingegaan. 26
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
Lekker vangen Nee, het blijft gewoon lekker zweefjes vangen, maar dan aan/op/naast het betreffende water. Als de waterkwaliteit voor zweefvlieglarven belangrijk is, moet ook de volwassen zweef hier natuurlijk terdege rekening mee houden. Persoonlijk heb ik alle vertrouwen in het vermogen van zweefvliegen (en andere insekten) om hun eigen biotoop te herkennen. Een zweefvlieg met waterbewonende larven zul je dus in het algemeen vinden bij geschikt water. Simpel, onderzoek 1 In zijn simpelste vorm kun je het volgende onderzoekje doen: Je meet op een of andere manier de waterkwaliteit, en vangt de zweefvliegen bij de oever. Door dit in gebieden met een verschillende waterkwaliteit te doen kun je een idee krijgen over welke soorten bij welke waterkwaliteit horen. Maar je moet wel met een aantal problemen rekening houden. De OEVER, als biotoop voor zweefvliegen, wordt natuurlijk niet alleen gekenmerkt door de waterkwaliteit. Er heerst bv ook een hogere luchtvochtigheid dan verder op de wal, soms ligt de oever in de luwte, planten drogen minder uit in de zomer waardoor er wellicht meer nectar per bloem wordt geproduceerd, buiten de oever is alles gemaaid en vele andere oorzaken die een oever aantrekkelijk zouden kunnen maken voor een zweefvlieg, die op dat moment ècht niet in de waterkwaliteit geïnteresseerd is. Voor je onderzoek naar waterkwaliteit erg vervelend (oplossing volgt), maar het is erg leuk om ook eens naar dit soort dingen te kijken. Vang je bijvoorbeeld op een verstikkende zomerdag een notoire bladluiseter als Episyrphus balteatus bij de oever in veel hoger aantal dan verderop in het toch net zo bloemrijke veldje, dan is het misschien iets koeler bij het water. Of zit het riet toevallig onder de bladluizen? Als je hier ideeën over hebt kun je die goed kwijt op de achterkant van het zp formulier. In landbouwgebieden zijn oevers vaak de enige geschikte plekken voor zweefvliegen en vele andere insekten, samen met wegbermen. Het is dan ook leuk om wegbermen zonder water/vocht met oevers te vergelijken. Vind je op oevers een groter aantal watergebonden soorten? Of zijn dit zulke goede vliegers dat het niks uitmaakt? En in hoeverre verschillen de grote stevige Eristalissen hierin met de kleine tere Lejogastertjes? ,om enkele van de talloze dwarsstraten te noemen. Zekerheid, onderzoek 2 Een oplossing om meer zekerheid te krijgen dat je echt naar de relatie van zweefjes met waterkwaliteit staat te kijken is door alleen te letten op mannetjes die een territorium bezetten, en vooral, naar vrouwtjes die eieren afzetten op de oever of op waterplanten. a) Het is mij onduidelijk in hoeverre de oever echt een belangrijke ontmoetingsplek voor man en vrouw is. Eristalis pertinax doet het langs bosranden ed, maar bv Anasimyia lineata is wel in compromitterende houding bij de oever betrapt. 3 Voor de soorten in jouw gebiedjes zul je dus eerst moeten checken of territoria aan de waterkant van belang zijn, en ook moet je goed weten hoe het territorium gedrag eruitziet. Dan kun je op grote schaal gebieden die verschillen in waterkwaliteit vergelijken door het aantal mannetjes met territorium te bepalen bijvoorbeeld per 20 meter oeverlengte. Bij lage dichtheden een langer stuk bekijken. Een erg leuke aanvulling is dan om te kijken waar die territoria die je inmiddels helemaal in de smiezen hebt zich nu precies bevinden. Bij zeggepollen of juist niet, met name op kikkerbeet, op stukjes kale
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
27
oever? Of gewoon overal? b) Eiafzettende vrouwtjes: beter kun je het niet hebben! Bij een geslacht als Chrysogaster vast moeilijk waar te nemen (en dus uitermate spannend!), maar Eristalis vrouwtjes zie je regelmatig bij oevers eieren afzetten. Dit is ideaal want het vrouwtje vertelt je, laag zoekend boven de oever, in feite "hier is niet goed, maar hièr wel!" Vergelijk het aantal leggende vrouwtjes tussen gebieden, maar kijk zeker ook in detail naar het gedrag, het is erg leuk om ze met telescopisch uitgestulpt achterlijf op de oever te zien rondkruipen. Let er scherp op waar de eiafzet precies plaatsvindt. Dit is erg boeiend onderzoek, maar nog steeds weet je niet precies hoe het zit met de relatie zweef/ waterkwaliteit. De vergelijking tussen twee of meer gebieden is altijd link. Was waterkwaliteit wel het enige verschil? Of woei het snikkelhard toen je in het ene gebied was. Of: je hebt nu wel zo leuk de pH bepaald, maar was die sloot vlak achter de dijk eigenlijk niet brak? Met dit soort ellende moet je altijd rekening houden! 70 % alcohol Verder is erg belangrijk om te bedenken dat de chemische waterkwaliteit er misschien niet zo gek veel toe doet. Een Eristalis tenax larve overleeft niet voor niks in 70% alcohol. Als ie maar bacterien binnen krijgt is ie tevreden, misschien. Hoewel andere soorten natuurlijk minder goed tegen schommelingen in opgeloste stoffen kunnen, is het waarschijnlijk zo dat de vegetatiestructuur en hoeveelheid dood organisch materiaal veel belangrijker zijn. En deze biotoopkenmerken worden voor een groot deel door de chemische waterkwaliteit bepaald, maar ook beheer en beschaduwing zijn hier erg belangrijk. Ervan uitgaande dat zweefvliegen toch in staat zijn de waterkwaliteit te "ruiken" kun je nog een stap verdergaan in het ontrafelen van deze brandende kwestie "chemie of niet". Kunstmatige koeiepoten, onderzoek 3 Eristalis vrouwtjes leggen vaak eieren in zeer kleine poeltjes (afdrukken van koeiepoten ed) langs sloten, minder langs de echte oever. Hier maak je handig gebruik van door langs een zandige oever, of op de bodem van een uitgedroogd ven, een aantal yoghurt of koffiebekers in te graven. Goed diep, zodat de grondwaterspiegel net onder de rand staat. Neem er niet te weinig, ze mogen vrij dicht bij elkaar staan. De helft van de bekers vul je met water uit de sloot, de andere helft (om en om) met water uit een willekeurig ander biotoop, of spa rood (dit is echter niet heel relevant), of kraanwater (idem). Dan ga je lekker zitten kijken. Je schrijft op hoe vaak elke beker door een vrouwtje wordt onderzocht, en hoe vaak het daadwerkelijk tot het leggen van eieren komt. Hoeveel eieren worden gelegd, en hoe lang zit het vrouwtje op de "oever" van de beker. Hebben de vrouwtjes een voorkeur? Hoe duidelijk is die? Vertonen mannetjes ook interesse voor de bekers? Ook dit kun je zover uitbreiden als je wilt. Meer verschillende watertypes, een aantal takjes in de beker, bekers op verschillende afstanden van de oever, koeiemest in de beker of niet...... Hopeloze Helophilus Ook leuk is om ditzelfde te doen op een plek zonder water in de buurt. Hebben de grote aantallen Helophilus die je hier steevast ziet interesse voor deze watertjes, en maakt dan de waterkwaliteit (of de aanwezigheid van takjes) nog iets uit of zijn ze erg wanhopig op die droge plek en vinden ze elk vocht goed genoeg.
28
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
AFKORTINGEN VAN ZWEEFVLIEGNAMEN Hier vind je welke achtletterige codes bij de soorten horen. Soms worden er variaties onderscheiden in een soort, deze hebben een aparte code. De systematiek en naamgeving van zweefvliegen is helaas nog niet helemaal uitgekristalliseerd, en het komt voor dat er namen wijzigen. De nieuwsbrief houdt je op de hoogte. Bij veel soorten staat achter de achtlettercode een BZN-code. Deze geeft aan of waarnemingen van de soort beoordeeld moeten worden door de Beoordelingscommissie Zweefvliegen Nederland. Van soorten die in deze kolom een code hebben dienen waarnemingen altijd gedocumenteerd te worden. Meer hierover kun je lezen op bladzijde 13. Hieronder een korte toelichting van de codes: 1. Soorten waarvan een goede beschrijving voldoende is (op bladzijde 14 kun je lezen wat de BZN verstaat onder een ‘goede beschrijving’). 2. Soorten waarvan een goede beschrijving voldoende is binnen het bekende verspreidingsgebied (zie tabel 2, blz. 18), maar waarvan buiten de bekende verspreiding bewijs nodig is in de vorm van een verzameld exemplaar of een foto waarop de essentiële kenmerken te zien zijn. 3. Soorten waarvan bij elke waarneming bewijs nodig is in de vorm van een verzameld exemplaar of een foto waarop alle essentiële kenmerken te zien zijn. Soort
Code
BZN
Anasimyia contracta Claussen & Torp, 1980 Anasimyia interpuncta (Harris, 1776) Anasimyia lineata (Fabricius, 1787) Anasimyia lunulata (Meigen, 1822) Anasimyia transfuga (Linnaeus, 1758) Arctophila bombiformis (Fallen, 1810) Arctophila fulva (Harris, 1780) Arctophila mussitans (Fabricius, 1776)
ANASCONT ANASINTE ANASLINE ANASLUNU ANASTRAN ARCTBOMB syn. ARCTMUSS ARCTMUSS
1
Baccha elongata (Fabricius, 1775) Baccha obscuripennis Meigen, 1822 Blera fallax (Linnaeus, 1758) Brachyopa bicolor (Fallen, 1817) Brachyopa insensilis Collin, 1939 Brachyopa panzeri Goffe, 1945 Brachyopa pilosa Collin, 1939 Brachyopa scutellaris Robineau-Desvoidy, 1844 Brachyopa testacea (Fallen, 1817) Brachyopa vittata Zetterstedt, 1843 Brachypalpoides lentus (Meigen, 1822) Brachypalpus laphriformis (Fallen, 1816) Brachypalpus meigeni Schiner, 1857 Brachypalpus valgus (Panzer, 1798)
BACHELON BACHOBSC BLERFALL BRACBICO BRACINSE BRACPANZ BRACPILO BRACSCUT BRACTEST BRACVITT BRPOLENT BRPULAPH BRPUMEGI BRPUVALG
Caliprobola speciosa (Rossi, 1790) Callicera aenea (Fabricius, 1777) Callicera bertolonii Rondani, 1857 Callicera fagesii Callicera rufa Schummel, 1841
CALPSPEC CALLAENE CALLBERT syn. CALLBERT CALLRUFA
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
3 1 3 3 3
3 3 1 1 3 1 1 1 3 1 3 3 3 3 3 3 3 29
Ceriana conopsoides (Linnaeus, 1758) Chalcosyrphus curvipes (Loew, 1854) Chalcosyrphus femoratus (Linnaeus, 1758) Chalcosyrphus nemorum (Fabricius, 1805) Chalcosyrphus piger (Fabricius, 1794) Chalcosyrphus valgus (Gmelin, 1790) ss Thompson Chamaesyrphus caledonicus Collin, 1940 Chamaesyrphus lusitanicus Mik, 1898 Chamaesyrphus scaevoides (Fallen, 1817) Cheilosia acutilabris Becker, 1894 Cheilosia albipila Meigen, 1838 Cheilosia albitarsis (Meigen, 1822) Cheilosia antiqua (Meigen, 1822) Cheilosia argentifrons Hellen, 1914 Cheilosia barbata Loew, 1857 Cheilosia bergenstammi Becker, 1894 Cheilosia caerulescens (Meigen, 1822) Cheilosia canicularis (Panzer, 1801) Cheilosia carbonaria Egger, 1860 Cheilosia chloris (Meigen, 1822) Cheilosia chrysocoma (Meigen, 1822) Cheilosia cynocephala Loew, 1840 Cheilosia fasciata Schiner & Egger, 1853 Cheilosia flavipes (Panzer, 1798) Cheilosia fraterna (Meigen, 1830) Cheilosia grossa (Fallen, 1817) Cheilosia honesta Rondani, 1868 Cheilosia illustrata (Harris, 1780) Cheilosia impressa Loew, 1840 Cheilosia intonsa Loew, 1857 Cheilosia lenis Becker, 1894 Cheilosia longula (Zetterstedt, 1838) Cheilosia maculata (Fallen, 1817) Cheilosia mutabilis (Fallen, 1817) Cheilosia nasutula Becker, 1894 Cheilosia nigripes (Meigen, 1822) Cheilosia pagana (Meigen, 1822) Cheilosia praecox (Zetterstedt, 1843) Cheilosia proxima (Zetterstedt, 1843) Cheilosia pubera (Zetterstedt, 1838) Cheilosia rotundiventris Becker, 1894 Cheilosia ruficollis Becker, 1894 Cheilosia scutellata (Fallen, 1817) Cheilosia semifasciata Becker, 1894 Cheilosia uviformis Becker, 1894 Cheilosia variabilis (Panzer, 1798) Cheilosia velutina Loew, 1840 Cheilosia vernalis (Fallen, 1817) Chrysogaster aerosa Loew, 1843 Chrysogaster chalybeata Meigen, 1822 Chrysogaster hirtella Loew, 1843 Chrysogaster macquarti Loew, 1843 Chrysogaster nuda (Linnaeus, 1758) Chrysogaster rondanii Maibach & Goeldlin, 1995 Chrysogaster solstitialis (Fallen, 1817)
30
CERICONO CHALCURV CHALFEMO CHALNEMO CHALPIGE syn. CHALFEMO CHAMCALE CHAMLUSI CHAMSCAE CHILACUT CHILALBP CHILALTS CHILANTI CHILUVIF CHILBARB CHILBERG CHILCAER CHILCANI CHILCARB CHILCHLO CHILCHRY CHILCYNO CHILFASC CHILFLAV CHILFRAT CHILGROS CHILHONE CHILILLU CHILIMPR CHILINTO CHILLENI CHILLONG PORTMACU CHILMUTA CHILNASU CHILNIGR CHILPAGA CHILPRAE CHILPROX CHILPUBE CHILROTU CHILRUFI CHILSCUT CHILSEMI CHILUVIF CHILVARI CHILVELU CHILVERN CHYGAERO CHYGCHAL CHYGHIRT syn. CHYGAERO syn. CHYGVIDU CHYGROND CHYGSOLS
1 3 3 3 3 3 3 3 3
2 3 2 1 3 2 2 3 2 1 2 3 1 3
1 2 3 1 2 2 3 1 3 3 3 1 1 3 3 1 3 2 3 3
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
Chrysogaster viduata (Linnaeus, 1758) Chrysogaster virescens Loew, 1854 Chrysotoxum arcuatum (Linnaeus, 1758) Chrysotoxum arcuatum (Linnaeus, 1758) ss Thompson Chrysotoxum bicinctum (Linnaeus, 1758) Chrysotoxum cautum (Harris, 1776) Chrysotoxum fasciatum (Muller, 1764) ss Thompson Chrysotoxum fasciolatum (Degeer, 1776) Chrysotoxum festivum (Linnaeus, 1758) Chrysotoxum octomaculatum Curtis, 1837 Chrysotoxum vernale Loew, 1841 Chrysotoxum verralli Collin, 1940 Criorhina asilica (Fallen, 1816) Criorhina berberina (Fabricius, 1805) Criorhina berberina type Criorhina berberina var. oxyacanthae Criorhina floccosa (Meigen, 1822) Criorhina pachymera Egger, 1858 Criorhina ranunculi (Panzer, 1804)
CHYGVIDU CHYGVIRE CHYTARCU syn. CHYTFEST CHYTBICI CHYTCAUT syn. CHYTARCU CHYTFASO CHYTFEST CHYTOCTO CHYTVERN CHYTVERR CRIOASIL CRIOBERB CRIOBETY CRIOBEOX CRIOFLOC CRIOPACH CRIORANU
Dasysyrphus albostriatus (Fallen, 1817) Dasysyrphus friuliensis (van der Goot, 1960) Dasysyrphus hilaris (Zetterstedt, 1843) Dasysyrphus lunulatus auct nec Meigen Dasysyrphus nigricornis (Verrall, 1873) Dasysyrphus pinastri (DeGeer, 1776) Dasysyrphus tricinctus (Fallen, 1817) Dasysyrphus venustus (Meigen, 1822) Didea alneti (Fallen, 1817) Didea annulipes (Zetterstedt, 1838) Didea fasciata Macquart, 1834 Didea intermedia Loew, 1854 Doros conopseus (Fabricius, 1775) Doros profuges (Harris, 1780) ss Thompson
DASSALBO DASSFRIU DASSHILA syn. DASSPINA DASSNIGR DASSPINA DASSTRIC DASSVENU DIDEALNE DIDEANNU DIDEFASC DIDEINTE DOROCONO syn. DOROCONO
Epistrophe cryptica Doczkal & Schmid, 1994 Epistrophe diaphana (Zetterstedt, 1843) Epistrophe eligans (Harris, 1780) Epistrophe euchroma (Kowarz, 1885) Epistrophe flava Doczkal & Schmid, 1994 Epistrophe grossulariae (Meigen, 1822) Epistrophe melanostoma (Zetterstedt, 1843) Epistrophe melanostomoides (Strobl, 1880) ss Stack. Epistrophe nitidicollis (Meigen, 1822) Epistrophe ochrostoma (Zetterstedt, 1849) Epistrophe similis Doczkal & Schmid, 1994 Episyrphus balteatus (De Geer, 1776) Episyrphus cinctella (Zetterstedt, 1843) Eriozona syrphoides (Fallen, 1817) Eristalinus aeneus (Scopoli, 1763) Eristalinus sepulchralis (Linnaeus, 1758) Eristalis abusiva Collin, 1931 Eristalis aeneus (Scopoli, 1763) Eristalis alpina (Panzer, 1798) Eristalis anthophorina (Fallen, 1817)
EPSTCRYP EPSTDIAP EPSTELIG syn. MELIEUCH EPSTFLAV EPSTGROS EPSTMELA syn. EPSTFLAV EPSTNITI EPSTOCHR EPSTSIMI EPSYBALT syn. MLSCCINC ERIOSYRP ERILAENE ERILSEPU ERISABUS ERILAENE ERISALPI ERISANTH
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
3
3 3 3 1
1 1 1
3
3
1 1 3 2 2 1 1 1 3 3
2 2
3 2
31
Eristalis arbustorum (Linnaeus, 1758) Eristalis cryptarum (Fabricius, 1794) Eristalis horticola (De Geer, 1776) Eristalis interruptus (Poda, 1761) Eristalis intricaria (Linnaeus, 1758) Eristalis jugorum Egger, 1858 Eristalis nemorum (Linnaeus, 1758) Eristalis pertinax (Scopoli, 1763) Eristalis picea (Fallen, 1817) Eristalis pratorum Meigen, 1822 Eristalis rupium Fabricius, 1805 Eristalis tenax (Linnaeus, 1758) Eumerus flavitarsis Zetterstedt, 1843 Eumerus ornatus Meigen, 1822 Eumerus sabulonum (Fallen, 1817) Eumerus sogdianus Stackelberg, 1952 Eumerus strigatus (Fallen, 1817) Eumerus tarsalis Loew Eumerus tricolor Meigen, 1822 Eumerus tuberculatus Rondani, 1857 Eupeodes corollae (Fabricius, 1794) Eupeodes lapponicus (Zetterstedt, 1838) Eupeodes latifasciatus (Macquart, 1829) Eupeodes latilunulatus (Collin, 1931) Eupeodes lundbecki (Soot-Ryen, 1946) Eupeodes luniger (Meigen, 1822) Eupeodes nielseni (Dusek & Laska, 1976) Eupeodes nitens (Zetterstedt, 1843) Eurimyia lineata (Fabricius, 1787)
ERISARBU ERISCRYP ERISHORT syn. ERISNEMO ERISINTR ERISJUGO ERISNEMO ERISPERT ERISPICE ERISPRAT ERISRUPI ERISTENA EUMEFLAV EUMEORNA EUMESABU EUMESOGD EUMESTRI EUMETARS EUMETRIC EUMETUBE EUPECORO EUPELAPP EUPELAFA EUPELALU EUPELUND EUPELUNI EUPENIEL EUPENITE syn. ANASLINE
Ferdinandea cuprea (Scopoli, 1763) Ferdinandea ruficornis (Fabricius, 1775)
FERDCUPR FERDRUFI
Helophilus affinis Wahlberg, 1844 Helophilus consimilis (Malm, 1863) Helophilus contractus (Claussen & Torp, 1980) Helophilus frutetorum (Fabricius, 1775) Helophilus hybridus Loew, 1846 Helophilus interpunctus (Harris, 1776) Helophilus lineatus (Fabricius, 1787) Helophilus lunulatus (Meigen, 1822) Helophilus pendulus (Linnaeus, 1758) Helophilus transfugus (Linnaeus, 1758) Helophilus trivittatus (Fabricius, 1805) Helophilus versicolor (Fabricius, 1794) Heringia heringi (Zetterstedt, 1843) Heringia senilis Sack, 1938
HELOAFFI syn. PAHECONS ANASCONT syn. PAHEFRUT HELOHYBR syn. ANASINTE syn. ANASLINE syn. ANASLUNU HELOPEND syn. ANASTRAN HELOTRIV syn. PAHEVERS HERIHERI HERISENI
Ischyrosyrphus glaucius (Linnaeus, 1758) Ischyrosyrphus laternarius (O.F.Müller, 1776)
syn. LEUCGLAU syn. LEUCLATE
Lejogaster metallina (Fabricius, 1777) Lejogaster splendida (Meigen, 1822) Lejops vittata (Meigen, 1822) Leucozona glaucius (Linnaeus, 1758)
LEJOMETA LEJOSPLE LJOPVITT LEUCGLAU
32
3
3
1 1 3 3 2 3 3 1 3 2 1 2 3 3 3 3
3 3 1 1
3 1
1 3
2
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
Leucozona laternarius (O.F.Müller, 1776) Leucozona lucorum (Linnaeus, 1758) Leucozona nigripila Mik 1888 Leucozona lucorum + L. nigripila
LEUCLATE LEUCLUCR LEUCNIGR LEUCLUCO
Mallota cimbiciformis (Fallen, 1817) Mallota fuciformis (Fabricius, 1794) Megasyrphus annulipes (Zetterstedt, 1838) Melangyna barbifrons (Fallen, 1817) Melangyna cincta (Fallen, 1817) Melangyna compositarum (Verrall, 1873) Melangyna ericarum (Collin, 1946) Melangyna guttata (Fallen, 1817) Melangyna labiatarum (Verrall, 1901) Melangyna lasiophthalma (Zetterstedt, 1843) Melangyna quadrimaculata (Verrall, 1873) Melangyna triangulifera (Zetterstedt, 1843) Melangyna umbellatarum (Fabricius, 1794) Melanostoma mellinum (Linnaeus, 1758) Melanostoma scalare (Fabricius, 1794) Meligramma euchroma (Kowarz, 1885) Meligramma guttata (Fallen, 1817) Meligramma triangulifera (Zetterstedt, 1843) Meliscaeva auricollis (Meigen, 1822) Meliscaeva cinctella (Zetterstedt, 1843) Merodon avidus (Rossi, 1790) Merodon equestris (Fabricius, 1794) Merodon equestris var. bulborum Merodon equestris var. equestris Merodon equestris var. flavicans Merodon equestris var. narcissi Merodon equestris var. nobilis Merodon equestris var. transversalis Merodon equestris var. validus Merodon rufus Meigen, 1838 Metasyrphus corollae (Fabricius, 1794) Metasyrphus lapponicus (Zetterstedt, 1838) Metasyrphus latifasciatus (Macquart, 1829) Metasyrphus latilunulatus (Collin, 1931) Metasyrphus lundbecki (Soot-Ryen, 1946) Metasyrphus luniger (Meigen, 1822) Metasyrphus nielseni (Dusek & Laska, 1976) Metasyrphus nitens (Zetterstedt, 1843) Microdon devius (Linnaeus, 1761) Microdon eggeri Mik, 1897 Microdon mutabilis (Linnaeus, 1758) Myathropa florea (Linnaeus, 1758) Myolepta luteola (Gmelin, 1790) Myolepta vara (Panzer, 1798)
MALLCIMB MALLFUCI syn. DIDEANNU MELGBARB MELGCINC MELGCOMP MELGERIC syn. MELIGUTT MELGLABI MELGLASI MELGQUAD syn. MELITRIA MELGUMBE MELAMELL MELASCAL MELIEUCH MELIGUTT MELITRIA MLSCAURI MLSCCINC MEROAVID MEROEQUE MEROEQBU MEROEQTY MEROEQFL MEROEQNA MEROEQNO MEROEQTR MEROEQVA MERORUFU syn. EUPECORR syn. EUPELAPP syn. EUPELAFA syn. EUPELALU syn. EUPELUND syn. EUPELUNI syn. EUPENIEL syn. EUPENITE MICRDEVI MICREGGE MICRMUTA MYATFLOR MYOLLUTE MYOLVARA
Neoascia aenea (Meigen, 1822) Neoascia annexa (O.F.Müller, 1776) Neoascia dispar (Meigen, 1822) Neoascia floralis (Meigen, 1822) Neoascia geniculata (Meigen, 1822)
syn. NEOAMETI NEOAANNE syn. NEOATENU syn. NEOAANNE NEOAGENI
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
1 1
3 3 2 3 3 3 2
2
3
1 1 3 2 3 3 3 3 2 1 2 3 3
3 3 2
33
Neoascia interrupta (Meigen, 1822) Neoascia meticulosa (Scopoli, 1763) Neoascia obliqua Coe, 1940 Neoascia podagrica (Fabricius, 1775) Neoascia tenur (Harris, 1780) Neoascia unifasciata (Strobl, 1898) Neocnemodon brevidens Egger, 1865 Neocnemodon latitarsis (Egger, 1865) Neocnemodon pubescens (Deluc.&Psch.-Wal., 1955) Neocnemodon verrucula (Collin, 1931) Neocnemodon vitripennis (Meigen, 1822)ss.Collin
NEOAINTE NEOAMETI NEOAOBLI NEOAPODA NEOATENU NEOAUNIF NECNBREV NECNLATI NECNPUBE NECNVERR NECNVITR
Orthonevra brevicornis (Loew, 1843) Orthonevra geniculata (Meigen, 1830) Orthonevra intermedia Lundbeck, 1916 Orthonevra nobilis (Fallen, 1817) Orthonevra splendens (Meigen, 1822)
ORTHBREV ORTHGENI ORTHINTE ORTHNOBI ORTHSPLE
2 3 1 3 2
Paragus albifrons (Fallen, 1817) Paragus bicolor (Fabricius, 1794) Paragus finitimus Goeldlin de Tiefenau, 1971 Paragus haemorrhous Meigen, 1822 Paragus majoranae Rondani, 1857 Paragus quadrifasciatus Meigen, 1822 Paragus tibialis (Fallen, 1817) Parapenium carbonaria (Meigen, 1822) Parapenium flavitarsis (Meigen, 1822) Parapenium lucida (Meigen, 1822) Parasyrphus annulatus (Zetterstedt, 1838) Parasyrphus lineolus (Zetterstedt, 1843) Parasyrphus macularis (Zetterstedt, 1843) Parasyrphus malinellus (Collin, 1952) Parasyrphus nigritarsis (Zetterstedt, 1843) Parasyrphus punctulatus (Verrall, 1873) Parasyrphus vittiger (Zetterstedt, 1843) Parhelophilus consimilis (Malm, 1863) Parhelophilus frutetorum (Fabricius, 1775) Parhelophilus versicolor (Fabricius, 1794) Pelecocera tricincta Meigen, 1822 Pipiza austriaca Meigen, 1822 Pipiza bimaculata Meigen, 1822 Pipiza fenestrata Meigen, 1822 Pipiza festiva Meigen, 1822 Pipiza lugubris (Fabricius, 1775) Pipiza luteitarsis Zetterstedt, 1843 Pipiza noctiluca (Linnaeus, 1758) Pipiza quadrimaculata (Panzer, 1804) Pipiza signata Meigen 1822 Pipizella annulata (Macquart, 1829) Pipizella divicoi (Goeldlin, 1974) Pipizella pennina (Goeldlin, 1974) Pipizella varipes (Meigen, 1822) Pipizella viduata (Linnaeus, 1758) sensu Thompson Pipizella virens (Fabricius, 1805) Pipizella zeneggenensis (Goeldlin, 1974)
PARGALBI PARGBICO PARGFINI PARGHAEM PARGMAJO PARGQUAD PARGTIBI syn. TRICCARB syn. TRICFLAV syn. TRICLUCI PARSANNU PARSLINE PARSMACU PARSMALI PARSNIGR PARSPUNC PARSVITT PAHECONS PAHEFRUT PAHEVERS PELETRIC PIPZAUST PIPZBIMA PIPZFENE PIPZFEST PIPZLUGU PIPZLUTE PIPZNOCT PIPZQUAD PIPZSIGN PIPLANNU PIPLDIVI PIPLPENN PIPLVARI syn. PIPLVARI PIPLVIRE PIPLZENE
3 3 3
34
1 2
3 1 1 3
3 3 3 3 3 3
3 1 3 3 1
1 2 3 3 3 2 1 3 3 3 3 3 3 1 1 3 3
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
Platycheirus albimanus (Fabricius, 1781) Platycheirus ambiguus (Fallen, 1817) Platycheirus angustatus (Zetterstedt, 1843) Platycheirus clypeatus (Meigen, 1822) Platycheirus cyaneus (Müller, 1764) sensu Torp Platycheirus discimanus Loew, 1871 Platycheirus europaeus Goeldlin,Maib.&Sp., 1990 Platycheirus fulviventris (Macquart, 1829) Platycheirus immarginatus (Staeger in Zett., 1849) Platycheirus manicatus (Meigen, 1822) Platycheirus occultus Goeldlin,Maib.&Sp., 1990 Platycheirus ovalis Becker, 1921 Platycheirus parmatus Rondani, 1857 Platycheirus peltatus (Meigen, 1822) Platycheirus perpallidus Verrall, 1901 Platycheirus scambus (Staeger, 1843) Platycheirus scutatus (Meigen, 1822) Platycheirus sticticus (Meigen, 1822) Platycheirus tarsalis (Schummel, 1836) Pocota personata (Harris, 1780) Portevinia maculata (Fallen, 1817) Psarus abdominalis (Fabricius, 1794) Psilota anthracina Meigen, 1822 Pyrophaena granditarsa (Förster, 1771) Pyrophaena rosarum (Fabricius, 1787)
PLATALBI PLATAMBI PLATANGU PLATCLYP syn. PLATALBI PLATDISC PLATEURO PLATFULV PLATIMMA PLATMANI PLATOCCU syn.PLATPARM PLATPARM PLATPELT PLATPERP PLATSCAM PLATSCUT PLATSTIC PLATTARS POCOPERS PORTMACU PSARABDO PSILANTH PYROGRAN PYROROSA
Rhingia austriaca auct NL nec Meigen, 1822 Rhingia borealis Ringdahl Rhingia campestris Meigen, 1822 Rhingia rostrata (Linnaeus, 1758)
syn. RHINBORE RHINBORE RHINCAMP RHINROST
3 3
Scaeva dignota (Rondani, 1857) Scaeva pyrastri (Linnaeus, 1758) Scaeva selenitica (Meigen, 1822) Sericomyia lappona (Linnaeus, 1758) Sericomyia silentis (Harris, 1776) Sphaerophoria abbreviata auct NL nec Zetterstedt Sphaerophoria batava Goeldlin de Tiefenau, 1974 Sphaerophoria chongjini Ankowska, 1964 Sphaerophoria fatarum Goeldlin de Tiefenau, 1989 Sphaerophoria interrupta (Fabricius, 1805) Sphaerophoria loewi Zetterstedt, 1843 Sphaerophoria menthastri auct NL nec Linnaeus Sphaerophoria philanthus (Meigen, 1822) Sphaerophoria potentillae Claussen, 1984 Sphaerophoria rueppelli (Wiedemann, 1830) Sphaerophoria scripta (Linnaeus, 1758) Sphaerophoria taeniata (Meigen, 1822) Sphaerophoria virgata Goeldlin de Tiefenau, 1974 Sphegina clunipes (Fallen, 1816) Sphegina elegans Schummel, 1843 Sphegina kimakowiczi Strobl, 1897 Sphegina nigra Meigen, 1822 Sphegina sibirica Stackelberg, 1953 Sphegina verecunda Collin, 1937
SCAEDIGN SCAEPYRA SCAESELE SERILAPP SERISILE syn. SPHAFATA SPHABATA SPHACHON SPHAFATA SPHAINTE SPHALOEW syn. SPHAINTE SPHAPHIL SPHAPOTE SPHARUEP SPHASCRI SPHATAEN SPHAVIRG SPHGCLUN SPHGELEG syn. SPHGELEG SPHGNIGR SPHGSIBI SPHGVERE
3
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
3
3 3 3 1 2
3
3 2 3 3 3
3
2 3 3 3 3 3 3 3 3 3
3 3
3 1 3
35
Sphiximorpha subsessilis (Illiger, 1807) Spilomyia manicata (Rondani, 1865) Spilomyia saltuum (Fabricius, 1794) Syritta pipiens (Linnaeus, 1758) Syrphus nitidifrons Becker, 1921 Syrphus ribesii (Linnaeus, 1758) Syrphus torvus Osten Sacken, 1875 Syrphus vitripennis Meigen, 1822
SPHISUBS SPILMANI SPILSALT SYRIPIPI SYRPNITI SYRPRIBE SYRPTORV SYRPVITR
Temnostoma bombylans (Fabricius, 1805) Temnostoma vespiforme (Linnaeus, 1758) Trichopsomyia carbonaria (Meigen, 1822) Trichopsomyia flavitarsis (Meigen, 1822) Trichopsomyia joratensis Goeldlin, 1997 Trichopsomyia lucida (Meigen, 1822) Triglyphus primus Loew, 1840 Tropidia scita (Harris, 1780)
TEMNBOMB TEMNVESP TRICCARB TRICFLAV syn. TRICCARB TRICLUCI TRGLPRIM TROPSCIT
Volucella bombylans (Linnaeus, 1758) V. bombylans type V. bombylans var. plumata V. bombylans var .haemorrhoidalis Volucella inanis (Linnaeus, 1758) Volucella inflata (Fabricius, 1794) Volucella pellucens (Linnaeus, 1758) Volucella zonaria (Poda, 1761)
VOLUBOMB VOLUBOTY VOLUBOPL VOLUBOMB VOLUINAN VOLUINFL VOLUPELL VOLUZONA
Xanthandrus comtus (Harris, 1780) Xanthogramma citrofasciatum (De Geer, 1776) Xanthogramma festivum (Linnaeus, 1785) ss Thom. Xanthogramma ornatum (Meigen, 1822) Xanthogramma pedissequum (Harris, 1776) Xylota abiens Meigen, 1822 Xylota coeruleiventris Zetterstedt, 1838 Xylota curvipes (Loew, 1854) Xylota florum (Fabricius, 1805) Xylota ignava (Panzer, 1798) Xylota lenta (Meigen, 1822) Xylota meigeniana Stackelberg, 1964 Xylota nemorum (Fabricius, 1805) Xylota pigra (Fabricius, 1794) Xylota segnis (Linnaeus, 1758) Xylota sylvarum (Linnaeus, 1758) Xylota tarda Meigen, 1822 Xylota valga (Gmelin, 1790) ss Thompson Xylota xanthocnema Collin, 1939
XANTCOMT XAGRCITR syn. XAGRCITR syn. XAGRPEDI XAGRPEDI XYLOABIE XYLOCOER syn. CHALCURV XYLOFLOR XYLOIGNA syn. BRPOLENT XYLOMEIG syn. CHALNEMO syn. CHALPIGE XYLOSEGN XYLOSYLV XYLOTARD syn. CHALFEMO XYLOXANT
36
3 3 3 1
3 3 3 3 1
1 2 2
2 2
3 3 3 2 3 2 3
1 3 2
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000
DE ORGANISATIES ACHTER HET PROJECT De Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) Naar zweefvliegen kijken is leuk, maar soms is het nog leuker om samen met anderen naar zweefvliegen te kijken Als je nog geen 25 bent kan dat bij de NJN. De NJN organiseert vele activiteiten op het gebied van veldbiologie maar praat ook een woordje mee over natuurbeheer en natuurbescherming. Ruim 50 afdelingen organiseren ieder weekend excursies naar gebieden in hun omgeving. Op deze excursies kijken ze naar vogels, waterbeestjes, insecten en planten. Deze worden op naam gebracht, gefotografeerd, etc. In de schoolvakanties is er een gevarieerd aanbod aan kampen. In de zomervakantie zijn er tiendaagse kampen in de mooiste streken van het land en het nabije buitenland. Op al deze activiteiten zullen zweefvliegen zeker niet onopgemerkt blijven. De Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie is een vereniging voor jongeren tussen 12 en 25 jaar, die graag zelf de natuur in gaan. Voor informatie over de NJN of om je op te geven kun je een kaartje sturen aan: NJN, t.a.v. Vera Hekkenberg postbus 9955 1243 ZS 's Graveland De NJN is telefonisch bereikbaar ma t/m vr tijdens kantooruren op 035-6559848
European Invertebrate Survey-Nederland (EIS-NL) De stichting EIS-Nederland verricht en stimuleert onderzoek naar voorkomen en ecologie van ongewervelden in Nederland. De belangrijkste taak is het centraal vastleggen van waarnemingen in een databank. De verzamelde kennis wordt middels publicaties aan een breder publiek gepresenteerd. De Nieuwsbrief van EIS-Nederland, met nieuwtjes van en voor de werkgroepen, verschijnt twee maal per jaar, evenals het tijdschrift Nederlandse Faunistische Mededelingen. in samenwerking met het Nationaal Natuurhistorisch Museum en de KNNV wordt de boekeserie Nederlandse Fauna uitgegeven. Wie meer wil weten kan via de volgende wegen contact opnemen: EIS-Nederland Postbus 9517 2300 RA Leiden tel. 071-5687670, fax. 071-5687666 e-mail
[email protected]
Sectie Diptera van de NEV De sectie Diptera van de Nederlandse Entomologische Vereniging is er voor iedereen die zich bezig houdt met vliegen en muggen. De sectie organiseert jaarlijks in maart een lezingendag en in de voorzomer een Diptera-weekend. Op de Diptera-dag worden lezingen gehouden en materiaal gedetermineerd. Op het weekend staat het vangen van vliegen en muggen centraal. Hierbij wordt aan sommige groepen (zweefvliegen, roofvliegen, dazen en dergelijke) veel aandacht besteed. Verschillende andere families worden momenteel weinig bestudeerd. Twee maal per jaar verschijnt de Vliegenmepper. Hierin staan Nederlandstalige oproepen en artikelen over Nederlandse vliegen en muggen. Meestal zijn dit ecologische besprekingen of tabellen van een groep. In de rubriek rariteitjes kan iedereen zijn/haar leuke waarnemingen kwijt. Meer informatie bij de secretaris: Theo Zeegers Weegschaalstraat 207 7521 CH Enschede 053-4335284. Meer informatie over de Nederlandse Entomologische Vereniging is te verkrijgen bij: Secretariaat NEV Plantage Middenlaan 64 1018 DH Amsterdam.
Handleiding voor het Zweefvliegenproject, februari 2000
37
It is hoped that, armed with the true contents of these pages and with those indispensable qualities of the true field-naturalist, an alert eye, a receptive mind and a capacity for appreciating minute detail, the reader may be encouraged to discover in the field fresh knowledge of what is, as yet, a relatively little-explored part of the insect world. Opportunities for this are not lacking for the amateur, who may often, by patient fieldwork, supplement the researches of the professional entomologist. In the search, the seeker will find that the feet will be led into many new places, the body encouraged into new forms of effort and that, inevitably, the eyes will percieve many strange, fascinating and unexpected things apart from the special object of the search. The dividend of physical health and mental satisfaction to be derived from such endeavour is a thing enjoyed by all too few in this harassed world of today. Charles N. Colyer Flies of the British Isles
38
Handleiding voor het zweefvliegenproject, februari 2000