Zwanenhofzondag – meditatieve viering – zondag 9 februari 2014 In de cyclus ‘Wij willen U zien . . .’ Thema: Van God houden als van niemand. Woord van welkom en gebed
Welkom, u allen in dit meditatieve samenzijn. ‘Hoe is Uw Naam, waar zijt Gij te vinden? Eeuwige God we willen U zien’ , . . . die we niet kennen! ‘Over God kun je beter zwijgen’, zegt Eckhart, ‘maar als er hier alleen maar stoelen stonden, zou ik nóg over God spreken’. En: ‘Je kunt het beste van god houden als van niemand’. Mystici spreken over God als ‘gevulde leegte’, ‘grondeloze Grond’, En hun ervaringen verwoorden ze vaak in paradoxen: Bitter-‐zoet, hel-‐donker,’ik was nergens meer, en zie ik leef’. . . . Heel gewone mensen, die gewone dingen en kleine gebeurtenissen onverwachts ervaren als overweldigend en helend tegelijk. Zoals ook wij misschien . . . Laten we ons hoofd buigen voor de Ene Onnoembare, onbegonnen Naam, zo intens dichtbij als onze adem, onze hartslag, en zo ver weg als het oosten van het westen vandaan is, U kent ons beter dan wij U kennen, U zult niet vergeten dat we Uw mensen zijn Gij onze God, Geef ons vandaag dit uur een teken van Liefde. Amen 1. We lezen uit psalm 8 (psalmen vrij) Onbegonnen naam onnoembaar wie laag of hoog in welke aarde-‐uithoek wie? Hemel majesteitelijke mantel fonkelende myriaden – wie? Die uit de mond van kinderen een sterkte bouwt, een burcht van zangen waar zij hun schenders ontkomen. Die! Als ik de hemel schouw,
zon maan sterren daar gewrocht: wie zijn wíj dan dat aan ons gedacht zou worden, mens wie ben je dat je wordt geweten? Godendochters zijn wij en godenzonen . . . heel de aarde uitgespreid aan onze voeten . . . dat wij haar behoeden . . . Onbegonnen naam onnoembaar jij wie jij laag of hoog in welke aarde-‐uithoek jij wie jij?
overweging
Soms wordt je uit de automatische gang van zake opgeschrikt. Er gebeurt niets ongewoons, maar tegelijk ervaar je het gewone als nieuw. We vertelden elkaar in onze werkgroep over die kleine, onzegbare ervaringen: ‘. . .ik voelde even heel intens dat ik er mocht zijn; ik voelde me gezien en aanvaard, zoals ik ben. Onverwacht was er hoop in me, en werd in me de muur doorbroken ‘dat het nooit goed genoeg is . . . ‘. Ik werd even boven mezelf uitgetild’. ‘Er gebeurde iets erg angstaanjagends. . . ik was me van mijn angst bewust en hoe die me benauwde; ik zei hardop ‘ik ben bang! Ik weet het niet meer!’; toen ontspande ik en liet ik de controle los. Ik ervaarde heel sterk: me overgeven aan het donker van het niet-‐weten is heel eng . . . én bevrijdend. Die vreemde paradox. ‘Ik zag mezelf een bedrag geven . . . ik weet nog dat ik bij mezelf dacht: ‘dit hoort volstrekt niet bij jou, je let altijd op elke cent, je bent gek!’. . . . Dus toch . . . en het gaf nog lucht ook’. ‘Toen ik eens als verpleegkundige gewonde asielzoekers hielp, was het alsof ik grenzen voorbij raakte: ik voelde me verbonden en dankbaar! Er gebeurde iets wezenlijks: de eeuwige twijfelaar in mij was even weg . . . ik wás er gewoon, helemaal, met hart en ziel! Een klein moment, onverwacht. Niet de moeite waard om te vertellen. Maar het loopt met me mee, ik vergeet het niet!’ ‘Wandelend in de natuur overkomt het me dat ik me opgenomen weet in het Grote Geheel. Het Geheel leeft meer dan ik.’ U kent ze ook: alledaagse kleine gewone-‐ongewone, onzegbare dingen. Ervaringen van schoonheid en ontzetting. Je wordt er stil van of je gaat er van zingen, zoals de dichter van psalm 8. Kinderen en zuigelingen, kwetsbare en raakbare mensen overkomt het: hun ogen en oren gaan open voor de kleine grote wonderen. Zij speuren ‘die onbegonnen Naam, onnoembaar jij’. Die ons open en bloot en ruim wil, en ons over onze angstmuren heen sleurt. Die onze angst kent voor leegte en verveling, en vooral onze ruimtevrees.
Die geen enkele crisis oplost, maar ons vraagt in de onoplosbaarheid af te dalen, tot op de bodemloze bodem. Die ons liever alle hoeken van de wereld laat zien, dan ons te laten stikken in onze benauwdheid. Die mensen van ons maken wil. Mensen met open ogen en oren en met een hart van vlees. DIE DUS! ‘Onbegonnen Naam onnoembaar jij. Laag of hoog in welke aarde uithoek jij’. Augustinus zuchtte al in de vierde eeuw:
Veel te laat heb ik jou liefgekregen. Binnen mij was je, ik was buiten, Ik zocht jou als een ziende blinde buiten mij, En uitgestort als water liep ik van je weg. . . . . . . Toen heb jij geroepen en geschreeuwd . . .! Lied PP 328
2. We lezen bij Meister Eckhardt
. . . Veel mensen willen God zien met de ogen waarmee ze naar een koe kijken, en willen van God houden zoals ze van een koe houden. Van een koe houd je om de melk en de kaas en ten bate van jezelf. Zo doen al die mensen die van God houden ter wille van uiterlijke rijkdom of innerlijke troost . . . Liefde evenwel kent geen waarom. Evenmin als de roos. Ze bloeit omdat ze bloeit. . . . Daarom bid ik God dat Hij me leeg maakt, en dat Hij me zelfs God kwijt doet raken. Het hoogste en uiterste wat een mens kan loslaten, is dat hij God omwille van God loslaat. overweging Ervaringen van schoonheid, maar ook ervaringen van leegte en gemis, van angst en beven, grenservaringen van liefde en dood, van verlangen naar God (wie of wat het ook moge zijn), , we kennen ze, maar delen ze niet gemakkelijk. Omdat er geen woorden voor zijn of omdat onze taal van 2x2=4 er niet aan gewaagd is. De Mideleeuwse Meister Eckhart kan het niet laten over zijn godservaringen te spreken, in paradoxen en beelden, stotterend en stamelend. Hij bevecht de taal, kneedt en ontwricht haar. Als een dichter. . . ‘O Niets, Gij hoogste Zin, uw kracht is zo slopend dat alles zich opent in oneindigheid’!
Eigen aan mensen die de mystieke weg gaan is, dat zij heel sterk doorvoelen hoe het Oorspronkelijke Werkelijkheid wreed uiteengeslagen is; alsof een prachtig geschilderd Gelaat in kleine snippers is gescheurd en naar alle windstreken is verwaaid; in alle hoeken en gaten speuren zij die kleine stukjes van dat Gelaat. Dat maakt hen intens gelukkig, maar het verhevigt tegelijk het pijnlijke gemis van het geheelde Gelaat. Hartstochtelijk verlangen zij naar de Oorspronkelijke Werkelijkheid van ‘in den beginne’, onze wereld Nieuw! Zwijgend en biddend buigen zij hun hoofd voor de onverbiddelijke waarneming van die gebrokenheid van het leven. Ze weigeren de pijn van hun gemis en verlangen te doven, al zijn er verdovende middelen genoeg voor handen. Ze doen de deur van hun hart niet dicht, vervallen niet in cynisme, sluiten zichzelf niet op in zelfverwijt of bittere oordelen. Het visioen van het verborgen Gelaat trekt hen voortdurend aan en stoot hen af. Ze klampen zich soms aan godsbeelden vast, maar laten ze ook weer los. Eckhart zegt: laat zelfs God los omwille van God. Zo leren ze te leven ‘zonder waarom’, ze dulden het onaanvaardbare. Vagebonden zijn het. Ze leven op weg naar de Oorsprong, ze schreeuwen de Oorsprong tegemoet, zoals het getergde volk van Syrië schreeuwt, zoals een man in doodsnood om mama roept . . . Maar de weg naar de Oorsprong, de mystieke weg naar de bodemloze bodem -‐ zegt een zen-‐meester -‐ wordt niet afgelegd in een paar dagen, een paar maanden of een paar jaren. . . ‘Op mijn levenslange reizen twijfel donker achtervolgt mij; . . . . Opgereisd pas halverwege, met een keel kapot gezongen Smeek ik dat het eind zal komen. . . . . Spoorloos trok voorbij de twijfel, waar ik lag. De liefde keerde, zag mij, deed mij opstaan . . .’ Lied PP 305
3. We lezen uit de eerste brief van Johannes (4) Mijn geliefden, laten we elkaar liefhebben Want de liefde is uit God . . . Wij hebben lief omdat God ons liefheeft, We zijn uit God geboren . . . Nooit heeft iemand God aanschouwd, Maar wanneer we elkaar beminnen, dan blijft God in ons . . . God is liefde en wie in de liefde blijft, blijft in God en God in haar . . . In de liefde bestaat geen vrees; liefde bant de vrees.
In de liefde wordt God zichtbaar . . .
overweging Liefde. Woord dat oneindig veel ervaringen oproept. . . . Net als God, een gekwetst en kwetsbaar woord. Het oud-‐nederlandse ‘Minne’ is het lievelingswoord van onze mystica Hadewych. Wonderlijke kracht, die ademt in alle mensen; zo kwetsbaar als ze is, kan ze lange tijd opgesloten, geketend of genegeerd worden, maar niet vermoord. Ze glimlacht weer tevoorschijn, als onze hardheid breekt. Kracht die niet op macht uit is, maar die ons wel zelfbewust, nederig en bescheiden maakt; die ons milde Ogen geeft en die het niet opgeeft te geloven in de Goede Oorsprong in elke mens. Groter dan ons eigen kleine angstige hart in de Liefde. ‘Zonder liefde klinkt alles wat ik zeg en doe, hol en leeg’, zegt Paulus. En ‘laat diezelfde gezindheid in u heersen die ook was in Christus Jezus.’ Van die kracht spreekt ook Johannes, die hij totaal geleefd heeft gezien in Jezus van Nazareth. Die kracht woont in de liederen die we hier zingen! Die liefdeskracht boeit de godzoekers. ‘Verborgen groenkracht’, zingt Hildegard van Bingen, die de hele kosmos bijeenhoudt. Het verlangen van de mystici is het te leven met die verborgen Godkracht. Overal licht zij op, overal verduistert ze weer. Dat is hun geluk én hun lijden. De liefde voor recht en gerechtigheid is als een vuur in hun binnenste. Dat vuur brandt hen open: het lijden van de wereld is hun lijden. Ze laten de pijn van de mensen en de volkeren aan zichzelf toe, omdat Liefde-‐ Minne gaten heeft geschoten in de muur van hun ik. Ze kennen in zichzelf o zo goed de macht van het kwaad, Maar ze weten ‘als in een wolk van niet-‐weten’, tegen alle beter weten in: duren zal de Liefde! Onweerstaanbaar, onstuitbaar. Liefde is niet een ‘prettig gevoel’. Liefde is de kracht van ‘ik zal er zijn’ in jou, in mij, in alle mensenkinderen, waarvan de lengte en de breedte, de hoogte en de diepte je soms volstrekt boven de pet gaat. Onvoorspelbare en onnaspeurbare wegen gaat ze, en ze stelt je vaak voor de keuze, de weg van de minste of van de meeste weerstand te gaan. Liefde spaart je voor niets en durft jou de diepte van de put te laten zien: de put van je onmacht, je kleingelovigheid, de put van het volk van Syrië, van de Afrikaanse volkeren, die ten einde raad zijn, de put van mensen die hun lot niet kunnen dragen, de put van hen die huis en haard verlaten hebben, . . . de put ook van de ploerten en schenders. Daarom is leven vanuit die Kracht protest, verzet zich tegen wat ‘vast en zeker’, onwrikbaar, versteend en verhard is, waar ook. Wat koop je dan eigenlijk voor die Liefde. Niets! Waar doe je het dan voor? Voor niets! ‘Het donker is mij licht genoeg’, zegt Johannes van het Kruis.
Tussen de tijd in woorden en gebroken zinnen Klinkt zacht in mij aanhoudend door mijn botten heen Tot in het diepste ruggemerg en daar nog boven Een zin van ragfijn draad omspoeld ‘ik zal er zijn’ . . . . . Lopend op blote voeten en door water. Zo zoek ik mij een weg naar jou ‘ik zal er zijn’. Lied: Tussen de tijd
Vredewens als zegen Moge de Ene, die ons begrip verre te boven gaat, In wie wij ons bewegen, leven en zijn, ons zegenen als we afdalen in onze kleinheid, als we zoekend en tastend onze weg vinden. Moge de Ene telkens oplichten in de harten, in de zielen van hen die een weg zoeken in de verscheurdheid en gebrokenheid. Moge de vrede die we elkaar nu gaan toewensen Uw Zegen zijn! Vader, Zoon en Geest.