Zout der aarde: de christenen in de wereld van vandaag en morgen Hilde Kieboom
We horen vaak vragen rondom ons of we nog wel over een toekomst voor het christendom in onze gewesten kunnen spreken. De gebeurtenissen van de laatste maanden hebben het crisisgevoel dat al langer latent aanwezig was in onze contreien, alleen maar versterkt en verscherpt. Kenmerkend voor onze cultuur lijkt dat we ons voortdurend aan het einde van iets weten: het einde van het christendom, van de kerk, het einde van de traditionele normen en waarden, van een politieke cultuur, van de grote sociale bewegingen, van de welvaartsstaat, het einde van de geschiedenis… Verzaken we er niet al te snel aan een toekomst te denken? Volgens de Franse schrijver Jean-Claude Guillebaud is “de term toekomst zozeer gedevalueerd dat we hem hebben verbannen uit ons verbeeldend vermogen1”. Gemakkelijk wordt iets afgedaan als ‘ten dode opgeschreven’ en er lijkt wel een cultivering van de crisis aan de gang.
Wie zijn wij als christenen vandaag, en wat maakt onze sterkte uit? Ik ben ervan overtuigd dat de verhouding met de armen wezenlijk is voor onze identiteit als christenen. Al te vaak stellen wij de vraag naar de christelijke identiteit in het filosofische ijle, los van de realiteit. In de evangelies zien we dat Jezus zich identificeert met armen en zwakken, zieken en melaatsen, weduwen en wezen, vreemdelingen en gevangenen. Hij nodigt zijn leerlingen uit om wie aan de rand staat lief te hebben « wat jullie aan de minsten van de mijnen hebben gedaan, hebben jullie aan Mij gedaan » (Mt 25:40). Het hoeft geen betoog dat de sterk uitgebouwde sociale voorzieningen eerst in Europa en later ook daarbuiten in grote mate door christenen werden opgericht en uitgebouwd. ‘Er zullen altijd armen in jullie midden zijn’ (Joh 12:8), zei Jezus. Dat was geen fatalisme, noch een uitnodiging om niets aan de oorzaken van armoede of uitsluiting te doen. In werkelijkheid gaat het om een dosis gezond verstand dat niet vreemd is aan het evangelie: elke samenleving kent haar armen, armoede is iets van alle tijden, ook als het gezicht van armoede verandert. Christelijke naastenliefde mag zich daarom niet beperken tot het opeisen van een beter beleid, of tot het aanmoedigen van de armen om voor hun rechten op te komen. Misschien is het accent in de christelijke praxis de laatste decennia wel erg veel op dat politieke luik en het rechtenverhaal komen te liggen. Het is een uitdaging om structuren te creëren die minder uitsluiten, maar evenzeer om rond het evangelie 1
Jean-Claude Guillebaud, Le goût de l’avenir, Editions du Seuil, 2003, p. 346
1
gemeenschappen op te bouwen waar mensen hun hart bekeren en openen voor de zwakken en armen. In zijn mooie encycliek Deus caritas est roept Benedictus XVI de christenen op om het meest specifieke in hun dienst aan de naaste nooit over het hoofd te zien: “de liefde die altijd nodig zal zijn, ook in de meest rechtvaardige samenleving. De liefdevolle persoonlijke aandacht” is voor de paus “een wezenlijke behoefte van elke mens die de verzorgingsstaat niet kan geven”. De barmhartigheid en de liefde zijn onontbeerlijke elementen in tijden waarin het materiële alles overheerst en waarin ook de zorg voor de zwakke verkoelt onder een doorgedreven technisch-manageriële institutionalisering. In de gesprekken met de daklozen van Kamiano – het initiatief van de Sant’Egidio in Antwerpen, Brussel en Luik, waar daklozen een warme maaltijd, kledij en sociale hulp krijgen, en waar ze vooral op verhaal kunnen komen in een respectvol en vriendschappelijk klimaat - leerden we dat iedereen arm kan worden, als hij of zij bij een tegenslag niemand heeft om op terug te vallen, of om een of andere reden niet kan voldoen aan de steeds hogere eisen die onze samenleving stelt.
De eenzaamheid en verlatenheid van vele ouderen is een nieuwe vorm van armoede van ons rijke continent. Door de medische en technologische vooruitgang leven we – alvast in Europa, maar stilaan wereldwijd – langer en neemt het aandeel van de ouderen op de bevolking toe, maar hoe deze extra levensduur naar waarde schatten? Vergrijzing wordt veelal bekeken als een probleem en een last, vele bejaarden beleven de ouderdom als een schipbreuk: men weet zich niet meer opgenomen in de kring van de familie, de buurt en vrienden. Velen zijn veroordeeld tot een ziekenhuisbestaan – terwijl ouderdom geen ziekte is-, omdat onze samenleving haar bejaarden steeds massaler dumpt in allerlei zorginstellingen. Deze scepsis ligt aan de basis van de vraag naar euthanasie. Men wil niet “onmenselijk” eindigen en daarom wil men de optie open houden op een zogenaamde “goede dood”. We worden hier geconfronteerd met een cultureel en spiritueel deficit waardoor we de kans en het potentieel van de vergrijzing niet inzien. In een materialistische samenleving waar mensen geen tijd hebben voor elkaar, laat staan voor de zwakken, zieken en lijdende, kunnen de ouderen een humane ressource vormen van mensen die aanwezig zijn bij de anderen. Als christenen geloven wij dat ook het leven van zorgbehoevende bejaarden mooi en waardevol is en dat de nood aan hulp en zorg van anderen geen afbreuk doet aan onze menselijke waardigheid, maar juist op betekenisvolle wijze gestalte geeft aan de menselijke liefde. Maar deze cultuur van de liefde voor het broze leven lijdt nood in onze dagen. Het broze leven wordt verwijderd uit de
2
woonwijken en toevertrouwd aan gespecialiseerde instellingen. Als christenen zijn wij in deze tijd uitgenodigd om gestalte te geven aan de liefde voor het zwakke leven.
Als we op een eigentijdse manier over armoede en gelijkheid van kansen willen nadenken, dan kan dat niet alleen op lokaal of regionaal niveau. Spreken over de arme en zwakke mens moet in onze huidige wereld vooral vanuit mondiaal perspectief gebeuren. De ongelijkheid neemt op onze planeet almaar verregaandere vormen aan. Andrea Riccardi, de stichter van Sant’Egidio, noemt de oorlog de ‘moeder van alle armoede’ noemde. In de oorlog worden immers de rijken arm en de armen nog armer, en in landen waar oorlog heerst, is alle hulp als een druppel op een gloeiende plaat. Maar tegelijkertijd kunnen we vaststellen dat armoede en ongerechtigheid vaak leiden tot gewelddadige conflicten of tot oorlog. De toenemende ongelijkheid kan momenteel als een van de grootste bedreigingen voor de wereldvrede worden beschouwd. We zien hoe een groot deel van de wereldbevolking geen toegang heeft tot gezondheidszorg, tot onderwijs, tot voedsel en drinkbaar water, tot bescherming en daardoor geen enkel toekomstperspectief heeft. Of zoals de meester in de geweldloosheid Mahatma Gandhi het zegt: armoede is de ergste vorm van geweld die de armen wordt opgelegd. Vrede en gerechtigheid zijn niet van elkaar te scheiden in een wereld die zich steeds meer neerlegt bij het bestaan van uitgestrekte gebieden van wanhoop. Vrede is niet mogelijk waar hele volkeren en zelfs continenten geen enkele toekomst voor zich zien.
Op deze universele horizon werd de Sant’Egidio-gemeenschap geconfronteerd met de oorlog als moeder van alle armoede, naast het werk voor de uitbouw van lokale gemeenschappen en aids-therapie. Jezus’uitnodiging om bewerkers van vrede te zijn, leerden we met de jaren begrijpen als een oproep om meer energie vrij te maken voor de vrede, die vandaag van alle kanten bedreigd wordt. Na het vredesakkoord voor Mozambique in 1992 bracht de gemeenschap vredesgesprekken op gang in het gebied van de Grote Meren, in Ivoorkust, in Guatemala, in Kosovo, in Liberia en Togo. Het getuigt van meer moed om te kijken naar alles wat mensen bindt en wat ze gemeenschappelijk hebben, dan om telkens weer te onderstrepen wat hen verdeelt of waarin ze van elkaar verschillen. Deze wijsheid van Johannes XXIII ligt aan de basis van alle vredesbesprekingen die Sant’Egidio onderneemt: de partijen van het conflict helpen hun gemeenschappelijke wortels en geschiedenis te herontdekken, om te beginnen een gemeenschappelijke toekomst voor mogelijk te houden. Er is naast oorlog altijd dialoog mogelijk, vrede is altijd mogelijk. Met deze ambitie wil de gemeenschap leven, wetend dat elke mens daden van vrede kan stellen. Een verdere verwijdering tussen Noord en 3
Zuid moet vermeden worden, met alle middelen. Sant’Egidio pleit onomwonden voor een nauwere samenwerking tussen Europa en Afrika, Eurafrika: tegenover een toenemende ongelijkheid wil zij een ‘gemeenschappelijke bestemming’ bewerkstelligen voor alle mensen. Noord en Zuid moeten samen nadenken over consumptie en vervuiling, over veiligheid en gezondheid, de Afrikaanse kruisweg is immers niet in het voordeel van Europa. Of denken we aan de tienduizenden kindsoldaten in de wereld op wier gezicht de wanhoop te lezen staat. Hoelang duurt het nog eer de frustratie en de wanhoop miljoenen zuiderlingen in de handen van een of andere extremist drijft die vergelding voor hun vernedering belooft? Wie aan de criminaliteit wil ontvluchten, kiest vaak voor de migratie. Migratie, het grote kenmerk van onze geglobaliseerde wereld, is waarschijnlijk een van de grootste uitdagingen van vooral de steden in onze tijd, want migranten trekken vooral naar de stad in de hoop op een betere toekomst. Europa werd in de zomer van 1999 pijnlijk geconfronteerd met de wanhoop van de Afrikaanse jongeren. Yaguine Koïta en Fodé Tounkara, twee jongens uit het arme Guinee-Conakry, trachtten toen Europa te bereiken door zich te verschuilen in het landingsgestel van een Sabena-vliegtuig. Kort na aankomst in Brussel werden hun levenloze lichamen aangetroffen. Als enige bezit hadden ze een brief op zak gericht aan ‘de heren leden en verantwoordelijken van Europa’. Zij schreven daarin onder meer, in gebrekkig maar toch stijlvol Frans: “Voor wat onze problemen betreft, hebben wij: de oorlog, de ziektes, de voeding, enzovoort. Wat de kinderrechten betreft, in Afrika, en vooral in Guinee, hebben wij wel veel scholen maar een groot gebrek aan opvoeding en onderwijs, behalve in de privé-scholen, waar men een goede opvoeding en goed onderwijs kan krijgen, maar men moet een grote som geld hebben, en onze ouders zijn te arm om ons te voeden. Vervolgens hebben wij geen sportscholen zoals: voetbal, basket, tennis... Dus in dit geval vragen wij, de Afrikanen, en vooral wij, de kinderen en de jonge Afrikanen, dat u een grote en doeltreffende organisatie zou maken voor Afrika opdat het vooruitgang zou maken. Dus als u ziet dat wij ons opofferen en ons leven riskeren, dan is dat omdat wij in Afrika te veel lijden en wij uw hulp nodig hebben om te strijden tegen de armoede en een einde te maken aan de oorlog in Afrika.” Deze brief schokte de Europese publieke opinie even uit haar vakantieroes. Maar hoeveel jongens en meisjes begeven het op hun lange uitputtingsreizen naar meer toekomst? Wat heeft Europa met die schreeuw om hulp gedaan? (de reactie van Europa op de omwenteling in de Arabische landen is er grotendeels een van angst om mogelijk nieuwe instroom van
4
migranten) Wie begrijpt hun verlangen naar een menswaardig leven? Nochtans moeten we beseffen dat geen muur de jongere zal tegenhouden die niet weet wat zijn familie morgen zal eten. Er is maar één weg om die stroom in te dijken. Dat is een massale investering van mensen, middelen en energieën in het zuiden om de levensomstandigheden ter plekke te verbeteren. Nochtans halen slechts enkele landen in Europa de lang beloofde 0,7 procentnorm van het BNP die naar ontwikkelingshulp moet gaan. Is de combinatie van immigratiestop en vermindering van ontwikkelingshulp ethisch te verantwoorden? Het komt me voor dat het niet de profeten zijn van het groepsegoïsme die de wereld van morgen veiliger en zekerder zullen maken. Want laat ons er geen doekjes om winden: migreren is nooit een pretje en het leeuwendeel van de Afrikanen of inwoners van arme landen zou niets liever willen dan te blijven waar ze zijn. Als er maar een minimum aan toekomst was.
Migratie maakt de steden tot multiculturele en multireligieuze laboratoria van het samenleven in verscheidenheid. De steden vormen een grote opportuniteit voor de interreligieuze dialoog die onontbeerlijk is voor het harmonieus samenleven en voor de vrede in de wereld. We zien in ons tijdssegment godsdiensten weer op de kaart komen. Waar men tijdens de 20ste eeuw meewarig neerkeek op het fenomeen godsdienst dat met uitsterven bedreigd zou zijn, kunnen we in de 21ste eeuw een heropbloeien van de godsdiensten en de godsdienstige identiteit van mensen vaststellen, zoals de Londense rabbijn Jonathan Sacks2 stelt. Denken we maar aan het groeiende belang van de islam, het hindoeïsme en het christendom in de internationale betrekkingen. De uitdaging hierbij is om op een intelligente manier identiteit en openheid met elkaar te verbinden, nu de roep naar sterkere affirmatie van de eigen identiteit in vrijwel alle godsdiensten sterker wordt. De terreuraanslagen van 11 september 2001 in Washington en New York, van 11 maart 2004 in Madrid en 7 juli 2006 in London, moeten niet zozeer als een bevestiging gelezen worden van de theorie van de botsing der beschavingen, maar eerder als een teken van deficit. Onze maatschappijen hebben op alle niveau’s waarschijnlijk te weinig geïnvesteerd in die dialoog tussen godsdiensten en culturen.
Juist hier ligt een kans voor de katholieken: als erfgenamen van het tweede Vaticaans concilie met het conciliedocument Nostra Aetate worden zij op een bijzondere wijze geïnterpelleerd op hun capaciteit om identiteit en openheid met elkaar te verzoenen. De gelovigen worden opgeroepen om Jezus’ woorden “vrees niet, kleine kudde” naar waarde te schatten en hun hart 2
Jonathan Sacks, La dignité de la différence, Bayard, 2002, p. 60-61
5
niet te laten verlammen door angst bij het zien van een sterk zichtbare islam, zoals gebeurde bij de egyptische farao toen hij zag hoe snel het aantal Hebreeën in zijn land toenam. Met Nostra Aetate worden wij uitgedaagd om te durven geloven – en het gaat hier inderdaad om een geloof – in de opportuniteiten van deze belangrijke evolutie: de islam zal in de toekomst op een incisieve wijze deel uitmaken van de Europese cultuur, net zoals het jodendom, het christendom en het verlichtingsdenken. Deze verhoogde complexiteit van de Europese samenleving hoeft ons niet tot doemdenken aan te zetten, maar nodigt ons eerder uit meer te investeren in ontmoetingen en dialoog op alle niveau’s over de scheidslijnen heen.
Paus Johannes Paulus II speelde als bruggenbouwer een unieke maar vaak miskende voortrekkersrol in de ontmoeting tussen culturen en godsdiensten. Het is een van de grote verdiensten van zijn pontificaat dat het de katholieke kerk behoed heeft voor de identiteitsreflex die zovele godsdiensten de laatste decennia beleven, en voor de exclusieve identificatie met de westerse cultuur. In 1986 al, nog voor het einde van de koude oorlog en de val van de Berlijnse muur, riep hij de grote wereldgodsdiensten in Assisi samen rond wat hen allen verenigt: het koesteren van de waarde van de vrede, en de spirituele dimensie van het gebed. Bidden voor vrede dus. Terwijl de media het beeld verspreiden dat godsdienst een bron van geweld en oorlog is, leerde Johannes-Paulus II alle gelovigen en mensen van goede wil om godsdienst te zien en te beleven als bron van vrede, want elke godsdienst bezit een kracht tot vrede. De Sint-Egidiusgemeenschap zette deze profetische intuïtie elk jaar in een andere stad verder, zodat de interreligieuze dialoog ondertussen tot een deel van de spiritualiteit van Sant’Egidio kan worden gerekend, ook in het dagelijkse leven in onze Europese steden. Voorbeelden hiervan zijn de fakkeltocht die in verschillende Europese steden jaarlijks in samenwerking met de joodse gemeenschap de deportatie van joodse medeburgers uit de stad gedenkt en die is uitgegroeid tot een belangrijk moment van joodschristelijke dialoog. Ik denk ook aan de Iftar die in heel wat gemeenschappen tijdens de ramadanmaand aan de moslims van de stad wordt aangeboden, als geste van waardering en respect. Of het intergenerationeel project, waarbij allochtone jongeren autochtone bejaarden ontmoeten, helpen, en samen feesten, in verschillende probleemwijken. Of de ‘trialoog’ tussen een priester, een imam en een rabbijn die de gemeenschap in Antwerpen lanceerde als antwoord op de samenlevingsproblemen.
Migratie maakt onze steden niet alleen tot een laboratorium voor interreligieuze dialoog, ze biedt ook een kans voor de nieuwe evangelisatie van onze gewesten. Iets nieuws dat te weinig 6
ontwaard wordt wanneer men in de Europese steden over migratie spreekt is het feit dat er eveneens vele migranten en nieuwkomers zijn met een christelijke achtergrond. Philip Jenkins vraagt zich in zijn lezenswaardig The next Christendom, Coming of global Christianity af of van deze groep geen nieuwe dynamiek zou kunnen komen voor het christendom in Europa. Deze nieuwe gegevenheid moet voor de kerken een appèl worden om nieuwe initiatieven te bedenken om hen te op te nemen in het christelijke netwerk van onze steden. Deze christelijke migranten zijn een ressource voor de christelijke presentie in het Westen, denk ook maar aan de Verenigde staten.
Hoe het ook zij, de nood aan een herijking van de eigen cultuur dringt zich op. De vraag, waar wij de kracht en de richting voor de noodzakelijke culturele heroriëntatie zullen vinden, moet ter harte genomen worden. Het komt me voor dat we de laatste jaren veel gediscussiëerd hebben over de christelijke waarden, het joods-christelijke erfgoed van Europa, maar moeten we ook niet teruggaan naar de herontdekking van de eenvoud van Jezus’ evangelie? De dimensie van het gebed mag daarom niet vergeten worden wanneer we spreken over onze identiteit als christenen in onze tijd. Het gebed wordt in Sant’Egidio als een zwakke kracht beleefd, het is het wapen van de armen. Overal waar een gemeenschap van Sant’Egidio bestaat, staat het avondgebed, een korte vesperdienst in een centrale kerk in de stad, centraal: in Rome in de mooie basiliek van Santa Maria in Trastevere, in Antwerpen, maar ook in Cuba en Indonesië. De gemeenschap wil met haar gebed de kracht die uitgaat van het evangelie beleven in de geschiedenis en de actualiteit, te midden van de vragen, de verwachtingen en de problemen van de mensen van deze tijd.
De Wereldjongerendagen die in Parijs, Rome, Keulen en weldra in Madrid in het hart van het geseculariseerde West-Europa plaatsvonden, tonen de zoektocht van jonge Europeanen naar zin en authenticiteit – paus Benedictus XVI sprak in Keulen over “een eigenaardig vergeten van God in onze gewesten” - en leggen de urgentie bloot voor de christenen vandaag om hun boodschap met fierheid door te geven aan de jonge generaties. Een uitdaging voor de christenen vandaag lijkt mij te liggen in een vernieuwde omgang met de – vaak zo verdoemde – secularisatie. De grotere vrijheid van de mensen van vandaag en de veelheid aan keuzemogelijkheden, maken dat het evangelie vrijmoedig voorgesteld kan worden als bron van menselijkheid. In die zin verschilt onze tijd niet veel van het Athene waar Paulus vrijmoedig het woord nam in de Areopaag (Hnd. 17). De massacommunicatie van vandaag, die allerlei boodschappen van ongelijke waarde en zonder hiërarchie van waarden verkondigt, 7
is de Areopaag van vandaag. Christenen moeten niet bang zijn om daar een overtuigd getuigenis te laten weerklinken. Het risico dat mensen het geloof wordt opgedrongen, is klein. Eerder wordt hun door de reclame en de media een ongebreideld consumentisme en betekenisloosheid aangepraat, en bestaat het risico dat het dossier van het geloof hen wordt onthouden.
Moeten ook wij ons niet vertrouwvol zoals de oude Abraham, die bezorgd was om het nageslacht en de toekomst, bij de hand laten nemen door God en naar buiten treden, om te zien hoe talrijk de sterren aan de hemel zijn? De spirituele leegte die Europa momenteel kenmerkt, geeft ons de illusie dat we aan slagkracht zullen winnen door materiële sterkte of door agressieve zelfbevestiging. Maar innerlijke weerbaarheid en sterkte komen paradoxaal genoeg voort uit de keuze voor armoede en eenvoud. Het getuigenis van de hedendaagse geloofsgetuigen – dat sinds de Jubileumviering ook een groot aandachtspunt werd in de spiritualiteit van Sant’Egidio3 – brengt ons in die zin dichter bij het mysterie van de evangelische liefde die haar leven schenkt, en sterker blijkt dan de logica van de haat en van blind geweld dat doodt.
Dames en heren, christenen zijn inderdaad niet sterk op de wijze waarop de wereld dat verstaat. Maar hun zwakte wordt – in navolging van de Heer op het kruis – op mysterieuze wijze omgevormd tot een kracht die de wereld menselijker maakt en beschermt, zij zijn het zout dat smaak geeft aan het leven. Neem nu het getuigenis van broeder Christian de Chergé, (of Shahbaz Bhati, de vermoorde christelijke minister in Pakistan) prior van de trappistenmonniken van het Algerijnse Thiberine die enkele jaren geleden samen met zes medebroeders in duistere omstandigheden werd vermoord in zijn geliefde Algerije. Zijn dood lijkt, voor wie slechts oppervlakkig toekijkt, op een nederlaag voor zijn droom van respectvol en vreedzaam samenleven tussen moslims en christenen. Maar wanneer hij zich in zijn testament van enkele jaren eerder richt tot zijn toekomstige moordenaar, noemt hij hem “En ook jou, mijn vriend van het laatste ogenblijk. Je zult niet geweten hebben wat je deed. Ja, dit DANK U dit “A-DIEU”, zijn ook gericht tot jou in wie ik het gezicht van God zie.” Van Jezus leren christenen, met vallen en opstaan, zelfs diegenen die hen naar het leven staan ‘vriend’ te noemen. Het is een liefde die ieder vijanddenken ontwapent, het is er een die krachtiger is dan het kwaad, zelfs dat van de dood. Onze postmoderne cultuur blijkt hier op 3
Andrea Riccardi, De eeuw van de martelaren, Geschiedenissen van christenen uit de twintigste eeuw, vermoord omwille van hun geloof, Lannoo, 2002.
8
een nieuwe manier gevoelig voor te zijn, zo kunnen we besluiten uit het succes van de beklijvende film “Des hommes et des Dieux”.
We moeten leren onze zwakte en armoede te aanvaarden door te steunen op de zwakke kracht van het gebed, en door nederige en geduldige zaaiers van het Goede Nieuws te zijn. Daar kunnen ongekende energieën en inzichten uit voortkomen. Hier bevinden we ons voor een grote paradox van het christelijk leven: de zwakken zijn sterk, en de sterken zijn zwak. Of zoals Paulus zegt: “juist wanneer ik zwak ben, ben ik sterk” (2 Kor; 12, 10). De huidige situatie daagt ons uit om moedige christenen te zijn die een weg voor de toekomst banen, in plaats van ons ermee tevreden te stellen bange en ontgoochelde beheerders van het verleden te zijn, of assertieve behoeders van ons grote gelijk tegen de anderen in. Het evangelie nodigt ons uit om op een nieuwe manier met onze rijkdom om te springen door te beseffen dat het feit dat we in Europa al een halve eeuw in vrede leven een kans is, dat onze gezondheid en ons lange leven een gave zijn om in te zetten, en dat de grote vrijheid waarover we vandaag beschikken ten dienste moet gesteld worden van het evangelie van de liefde. Vandaag betekent christen zijn veel meer dan gisteren een avontuur, en een uitgelezen kans om mee gestalte te geven aan een nieuwe wereld die aan het kiemen is. Het christendom is geen zaak van het verleden. Het is het begin van een nieuwe toekomst.
9