2 december Marc – Jan MARC WILLEM (KOMOSIE) en JAN VANHEE (FIETSENWERK) Marc Willem is directeur van KOMOSIE, de koepel van milieu ondernemers in de sociale economie, en heeft al heel wat kilometers op de teller in de sector. Jan Vanhee is deze zomer gestart als directeur van FietsenWerk. Onderweg komen ze mekaar tegen, in hun ideeën voor de toekomst van het sociaal ondernemerschap, in de kansen die dit biedt voor de uitbouw van een koepel, én in hun eigen gebouw. Sinds 1 september ‘co-housen’ beide koepels namelijk in de Uitbreidingsstraat, vlakbij het station van Berchem. Een dubbelinterview over de toekomst van innovatie in hun sector, over het belang van samenwerken, over het buiten de lijntjes durven denken, …
(Zou het niet mooi zijn als het gebouw op de achtergrond een sociale economie invulling zou krijgen…)
C: Als je nu terugblikt op de - korte of lange – weg die je tot nu toe hebt afgelegd in de sociale economie, wat was dan voor jou een bijzondere ervaring? J VH: Bij mij zijn dat verschillende recente ervaringen waaruit blijkt dat er heel wat leeft rond innovatie bij onze leden. De eerste weken en maanden bij FietsenWerk heb ik zoveel mogelijk fietsondernemingen bezocht, om op het terrein te kunnen horen en zien wat er leeft. Vroeger kende ik zelf vooral de werking van de fietspunten in de NMBS stations. Daarbij zag ik vooral het beeld van mensen die fietsenstallingen onderhouden en kleine herstellingen doen aan fietsen. Nu merk ik dat onze fietsondernemingen met zoveel meer dan dat bezig zijn. Ze ontwikkelen nieuwe activiteiten zoals fietsleasing voor bedrijven, zijn actief in de toeristische sector, gaan zelf op zoek naar nieuwe markten, ontwikkelen nieuwe producten waarbij ze afgedankte materialen recupereren, … Eén van onze bedrijven maakt bijvoorbeeld fietszakken van oude binnenbanden. Ik heb mijn oorspronkelijke beeld van de fietsondernemingen dus grondig moeten bijsturen. Door innovatief te zijn, in te spelen op maatschappelijke trends, zorgen ze ervoor dat ze mee vooraan staan in de markt en mee evolueren volgens wat er beweegt op de markt. Het is een heel divers palet aan ondernemingen, waarbij een aantal echt wel koploper zijn in hun domein. Maar als koepel kan je niet enkel aandacht hebben voor de baanbrekende fietsprojecten, je moet ook aandacht hebben voor de kleinere
ondernemingen die het vaak met minder mensen en middelen moeten doen, maar er dagelijks wel staan voor hun klant, en daar top in proberen te zijn. MW: Voor mij is dit beeld heel herkenbaar vanuit de Kringloopsector en de Energiesnoei-bedrijven. Ook daar heb je koplopers, die zelf nieuwe markten gaan aanboren, die actiefde markt aftasten naar nieuwe producten en niches. Deze ondernemingen kunnen een trekkers functie vervullen, en ervoor zorgen dat de sector scherp blijft staan voor nieuwe ontwikkelingen. Maar als koepel moet je zorgen dat de anderen op termijn ook hier kunnen in meegaan C: Wat was voor jou een hoogtepunt Marc? MW: Voor mij dateert dit hoogtepunt zelfs van vorige week! Ons laatste leden congres onder de noemer ‘verbinding’ was een echt succesverhaal. Het was een mooie illustratie van een totale bundeling van krachten, de verbondenheid was dus meer dan een slogan. Je voelde permanent de drive vanuit de ondernemingen, op elk moment, tijdens de sessies, in de wandelgangen, op de avondactiviteiten… Als ik in het verleden kijk naar hoe we gestart zijn met ons ledencongressen dan werden de sessies meestal enkel door onze eigen personeelsleden gegeven. Geleidelijk aan trokken we ook externe deskundigen en procesbegeleiders aan. En op ons laatste congres hadden onze medewerkers vooral een faciliterende rol, waarbij de sessies in hoofdzaakdoor externen werden verzorgd. Dit betekent voor mij dat we als sector niet enkel in onze eigen cocon blijven, maar de ‘buitenwereld’ effectief binnentrekken. Als je externe input binnenbrengt word je uitgedaagd om naar je werking te kijken door een andere bril, je voelt dat je wordt ‘gechallenged’. Dergelijke input blijft vaak veel meer hangen. Als koepel moet je zoveel mogelijk voeling houden met wat er bij je leden en in de buitenwereld leeft, en net die expertise binnenbrengen waar de bedrijven op zitten te wachten. Het is die input die je als bedrijf en als sector een stapje, of een grote stap, verder kan brengen. In mijn gesprekken met leden tijdens het congres ving ik op dat de mensen werkelijk iets meenemen naar huis: praktische handvaten, een andere manier van kijken, interessante contacten, … Ze gaan erover praten met hun collega’s, hun medewerkers, gaan zoeken hoe ze er in de praktijk iets mee kunnen doen. Ik merkte ook dat onze externe sprekers met veel goesting willen meewerken aan de verdere groei van onze sector. Ik denk dat er echt wel mooie dingen uit gaan groeien.
C: Hadden jullie dan zelf van die momenten waarop je zei ‘aha, zo had ik het zelf niet niet bekeken’? Wat was jullie ‘aha’ moment?
MW: Voor mij was dit ook een sprekend voorbeeld van op het congres. Op vrijdagnamiddag, het moment waarop iedereen moe en voldaan naar huis begint te verlangen, hadden we namelijk nog een spreker gepland over innovatieve arbeidsorganisatie. Geert van Hootegem (Flanders Synergy) onderhield ons over ‘anders organiseren en beter werken’. Zijn eerste zin was: ‘Dank aan de organisatoren om mij uit te nodigen op een vrijdagnamiddag op het einde van een congres, wanneer iedereen al richting weekend denkt ’. Dit was meteen de trigger voor het publiek om toch eens te luisteren wat
hij in petto had. En ik moet zeggen dat werkelijk iedereen aan zijn stoel gekluisterd is gebleven. Waaruit blijkt dat hij het publiek heeft weten te raken met zijn betoog dat verre van statisch was, en dat het ook een thematiek is die leeft in de sector. En daar kan ik ook alleen maar blij om zijn. Om als organisatie innovatief te kunnen blijven in je aanbod van producten en diensten, moet je als organisatie zelf ook innovatief zijn, en buiten de lijntjes en klassieke hiërarchische structuren leren denken.
JVH: Ik heb veel van die ‘aha’ momenten, omdat ik ben vertrokken met een blanco blad in de sociale economie. Tot voor kort was dit voor mij een nog onbekende wereld. Ik zie het een beetje als een puzzel, waarbij er elke dag weer nieuwe puzzelstukjes op hun plaats worden gelegd. Als ik bijvoorbeeld zie hoe Komosie heeft getimmerd aan de weg om een sector uit te bouwen met de Kringwinkels en de Energiesnoeiers dan kan ik daar nog heel veel van leren. Ze ondersteunen hun leden om zich verder te ontwikkelen, hen sterker te maken, op een zelfredzame manier, zonder hen ‘bij het handje’ te nemen. Een ander voorbeeld is van een beschutte werkplaats die ik onlangs een bezoek bracht. Als ik zie hoe ze daar hoogtechnologische fietsen in mekaar steken, dan zou dat schitterend zijn om daarmee samen te werken. Ook door het schrijven van een voorstel voor de ontwikkeling van een niche bedrijfsfietsen in opdracht van CollondSE, is mijn blik verruimd. Ik werd gestimuleerd om er partners bij te betrekken met expertise in de reguliere economie, onder andere in het ontwikkelen van business modellen. Ik heb het gevoel dat ik sinds mijn start elke dag stappen vooruit zet, nieuwe indrukken opdoe, en nieuwe contacten kan leggen. En die contacten verlopen daarom niet altijd gestructureerd of gepland, het is vaak in toevallige contacten dat je de klik voelt om samen te werken. C: Waaraan merk je dan de passie van de sociale ondernemers in jullie sector? Wat zorgt er voor de drive om te blijven innoveren? MW: Je voelt die drive zowel op het niveau van de organisatie, als op het niveau van de mensen die er werken, van hoog tot laag. Ik kan nog een leuke anecdote vertellen van . Ik was op de werkvloer van een Kringwinkel voor een interview op de VRT, en plots komt daar een werknemer met een briefje met daarop zijn naam en gsm-nummer.. Hij vraagt aan de intervieuwer of hji niet mag meewerken (betaald) aan een sportprogramma op canvas. Hij zou daar heel graag gaan werken, weliswaar achter de schermen, en vraagt hoe hij daarvoor kan solliciteren. Dat noem ik ook ondernemerschap, zelf het heft in handen nemen. Maar ook op het niveau van organisaties merk je dat er innovatief wordt gedacht rond producten, rond arbeidsorganisatie. En ik denk dat dit vooral komt doordat er een permanente bereidheid is om te leren en een zeer grote pragmatiek. Men blijft niet hangen in ideeën maar gaat er echt mee aan de slag. Als ik dit vergelijk met andere sectoren waarin ik heb gewerkt, dan zie ik dat er in de sociale economie veel gemakkelijker dingen in beweging komen. Ik denk dat dit vooral komt doordat je in een stimulerende context opereert, en ook wel in een concurrentiële omgeving. Je moet constant alert blijven voor wat je ‘soortgenoten’ doen, informatie over de markt opzuigen, naar buiten treden
met je organisatie, op zoek gaan naar nieuwe samenwerkingsverbanden. Als je op je eilandje blijft zitten gaat de vernieuwing niet op gang komen. In onze sector is de link met de buitenwereld heel sterk. We spelen in op maatschappelijk relevante noden, die ook hoog op de politieke agenda staan, zowel op het sociaal-economische vlak als op vlak van milieu, klimaat, duurzame ontwikkeling. De ontwikkelingen in het beleid zorgen er ook voor dat we als sector telkens weer onze rol moeten herdefiniëren in heel het speelveld van verschillende partners. Om het voorbeeld te geven van het materialendecreet, dat heeft een aantalKringwinkels ertoe gestimuleerd om innovatief te zijn met grondstoffen. Het ‘materialen’ verhaal is al lang geen theorie meer, velen hebben projecten ingediend en zoeken nog naar financieringskanalen om nieuwe producten te ontwikkelen met materialen die anders op de schroothoop zouden belanden of vernietigd zouden worden, met alle gevolgen vandien voor het milieu. Ook het maatwerkdecreet zal voor een grote omwenteling zorgen voor de bedrijven. Dit soort uitdagingen maakt dat er dynamiek zit in de sector, in vergelijking met andere sectoren die misschien mindergevoelig zijn aan veranderingen in de buitenwereld.
C: Zijn jullie sectoren, die bewegen op de snijpunten van tewerkstelling met milieu, armoede, mobiliteit, … wel voldoende uitgerust om die nieuwe uitdagingen te lijf te gaan? Welke noden hebben zij nog? JVH: Ik denk dat ondernemingen in de sociale economie niet alleen meer gaan kunnen overleven op basis van subsidies. Meer en meer gaan ze eigen inkomsten moeten verwerven. Dit vraagt een andere logica, een meer bedrijfsgerichte en marktgedreven aanpak. En het vraagt ook een verdere professionalisering en meer samenhang. Om een voorbeeld te geven: nu werkt elke onderneming met een eigen registratiesysteem voor de fietspunten. Zowel de gebruikte middelen als de gegevens die worden geregistreerd verschillen sterk van mekaar. Dit maakt dat je als sector weinig zicht krijgt op het geheel van wat er wordt gepresteerd. We zijn nu bezig met dit registratiesysteem uniform te maken, en de bedrijven ook te leren hoe ze kunnen werken met die resultaten. De uitkomsten van deze registraties, de harde cijfers, drukken je met de neus op de feiten. Je kan er materiaal uithalen om je werking bij te sturen. Dit is ook een vorm van meer bedrijfsgericht denken die we de komende jaren willen blijven stimuleren. Ik verwacht ook veel met het project dat we nu gaan opzetten om bedrijfsfietsen in de markt te zetten. Dit vraagt ook dat de fietsondernemingen, die nu vaak voor hun eigen regio werken, de krachten gaan moeten bundelen en samen een professionele aanpak uitwerken waar ook de markt op zit te wachten. Ik zou nog veel meer willen doen om uitwisselingen tussen onze leden te stimuleren. Uit een voorbije kwaliteitsmeting blijkt dat die nood ook bij de ondernemingen heel hoog is. Het is echter zoeken naar de nodige middelen om hier tijd en personeel voor vrij te maken. Wat ik wel voel is de vrijheid om initiatieven te nemen, om verschillende pistes aan te boren, om financieringskanalen te zoeken. Dit maakt dit een job met de nodige vrijheidsgraden, je wordt niet in een keurslijf geduwd. MW: Ik sluit me erbij aan dat we heel alert moeten blijven voor wat er gebeurt op de markt. Dit zie je bijvoorbeeld heel sterk in de sector van de Energiesnoeiers. Ooit zijn ze gestart met energiescans,
maar toen deze activiteit voldoende geïmplementeerd was en we ook een voldoende kwaliteitsniveau bereikt hadden werd het tijd de focus te leggen op een andere activiteit, waardoor de focus meer werd gericht op isolatie. Eerst dakisolatie, maar dan werd ook de vraag gesteld of we vanuit deze bedrijven ook muren en vloeren konden isoleren, Telkens wordt er creatief gezocht naar nieuwe markten. Maar binnen zekere grenzen. Laat ons niet vergeten met wie we aan het werken zijn. Het gaat nog steeds om mensen met een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt. Grote en complexe isolatiewerken zullen niet kunnen binnen deze setting. C: Hoe kijk je dan naar de doelgroep, als een beperking om te groeien of net als een troef? JVH: Akkoord met Marc dat er grenzen zijn aan wat de mensen aankunnen, maar je kan er misschien wel voor zeggen dat je binnen een meer complexe setting bepaalde taken kan uitvoeren die de doelgroep wel aankan, door creatief na te denken over arbeidsorganisatie, taaksplitsing, complexe en eenvoudige klussen van mekaar scheiden, … En zo de sociale economie dichter bij de reguliere economie brengen, of er zelfs op termijn in integreren. Dit zorgt er ook voor dat mensen worden uitgedaagd om hun competenties verder te ontwikkelen. Verschillende van onze ondernemingen willen meer doen dan gewone fietsen herstellen, ze willen ook een dienstverlening uitbouwen naar montage en herstelling van technisch meer complexe fietsen. Het gamma aan fietsen is nu ook veel breder dan vroeger met de komst van elektrische fietsen, vouwfietsen, allerlei modellen voor verschillende doeleinden. Onze ondernemingen willen ook iets betekenen in deze snel evoluerende markt, willen zich profileren. Pas op, die nood is niet bij iedereen even hoog, je moet ook respecteren dat er ondernemingen zijn die een tandje lager willen schakelen, die vanuit hun missie vooral de focus leggen op sociale tewerkstelling, en minder de drang voelen om zich te profileren op de markt. MW: Je kan inderdaad op verschillende manieren naar de doelgroep kijken. Je kan het echt wel als een troef bekijken. Om binnen bepaalde grenzen creatief te durven zijn, medewerkers van hoog tot laag uit te dagen om met goede ideeën te komen. Innovatie is op dit moment bijna een ‘toverwoord’ geworden. Maar om erin te slagen moet je niet kunnen toveren, je moet vooral de mensen die erachter zitten inspireren, hen ruimte geven om met goede ideeën te komen, ook op het gebied van hun eigen arbeidsorganisatie. Bepaalde van onze ondernemingen zijn de laatste jaren aan de slag gegaan met ‘lean management’, het slanker maken van de organisatie door bepaalde processen efficiënter op te bouwen. Dit kan alleen lukken als je ook degene betrekt die dagelijks wordt geconfronteerd met de mogelijke inefficiënties.
C: Hoe kan je dan als koepel die innovatie blijven ondersteunen? Wat is jullie rol daarin? MW: We kunnen als koepel een verbindende rol spelen, mensen die met dezelfde dingen bezig zijn bij mekaar brengen. Ook waardevolle initiatieven onder de aandacht brengen, inspelen op oproepen. Ik geloof sterk in de kracht van pilootprojecten en van goede voorbeelden. Bijvoorbeeld de ‘Ecoscore’ voor elektrische toestellen is gestart vanuit een pilootproject met 2 ondernemingen, waarbij een
sluitend model ontwikkeld werdom de energieprestaties van tweedehands toestellen te bepalen en te communiceren naar klanten. Nu is dit model uitgerold naar heel de Kringwinkel sector. Soms introduceer je als koepel een nieuw idee, soms ondersteun je een een pilootproject en vervul je daarna de rol van stimulator om het open te trekken naar andere ondernemingen, soms werk je mee aan de verspreiding van nuttige initiatieven een individuele onderneming. Je moet als koepel ook kunnen loslaten op een gegeven moment.JVH: We zijn er ook om resultaten van initiatieven te helpen verspreiden in de sector. Vanuit onze koepelrol kunnen we ook nieuwe projecten ondersteunen en zoeken naar inkomsten op duurzame basis. Een voorbeeld is een samenwerkingsverband met de Lijn waarbij studenten met een buzy pass een gratis onderhoudsbeurt krijgen van hun fiets. Daarbij hebben we onderhandeld om 5% van de inkomsten te krijgen voor het werk dat wij erin steken. Een structurele financiering van de overheid kan wel een fond leggen, maar door eigen business te ontwikkelen maak je je meer onafhankelijk. MW: Het is niet altijd evident om commercieel te gaan optreden. Het financiële luik is geen simpel verhaal. Als het mislukt kan dit een weerslag hebben op heel uw koepel. Ik ben daar nogal voorzichtig in. Ik ben er eerder voorstander van om commerciële initiatieven onder te brengen in een aparte business, los van of toch zeker naast de koepelwerking. C: Stel je voor dat je nu in een diepe slaap valt, en pas terug wakker wordt in 2020… wat is er dan gebeurd? Wat is je toekomstdroom? JVH: Het zou fantastisch zijn mochten de sociale en de reguliere economie volledig met mekaar verweven zijn. Waarbij ieder bedrijf ervoor zorgt dat iedereen aan zijn trekken komt, ongeacht leeftijd, scholingsniveau, beperking… Zodat de sociale economie geen apart onderdeel is van de economie en de ruimte samenleving. Waarbij heel de economie sociaal is, zonder dat er een aparte sector of aparte bedrijven voor nodig zijn. Waarin elk bedrijf meerwaarde creeërt niet alleen voor de eigen winst maar voor heel de maatschappij. En waarin mensen die in de sociale economie gewerkt hebben daadwerkelijk garantie hebben op een job. Nu wordt er gesproken over doorstroom, maar dit is voor slechts een fractie van de werknemers in de sociale economie weggelegd. MW: Dit komt grotendeels overeen met mijn droom, maar ik wil toch nuanceren. Ik voel dat er bij bedrijven wel veel bereidheid is om met kansengroepen te werken, maar vaak geven ze het op omdat het niet snel genoeg gaat, omdat het te grote investeringen vraagt, teveel administratie … Wat ik denk dat wel haalbaar is, is om sterkere samenwerkingsverbanden uit te bouwen. Naar het model van de enclavewerking in beschutte werkplaatsen bijvoorbeeld. Om terug een spreker van het congres te citeren, zit de opportuniteit erin dat er op termijn zo’n tekort gaat zijn aan arbeidskrachten dat bedrijven niet anders gaan kunnen dan kansengroepen aantrekken. Het maatwerkdecreet is al een stap vooruit in deze richting. Maar ik heb nog een andere droom, namelijk dat heel de beweging rond transitie (met delen van goederen, repair cafés, zelfplukboerderijen, zelf creatief zijn, …) niet beperkt blijft tot de ‘happy few’.
En waarbij we vanuit de sociale economie ook iets te bieden hebben. Ik voorspel dat we niet bij het klassieke hergebruik gaan blijven. We moeten kunnen meewerken aan nieuwe trends, zoals pop-up stores, 3-D printing, … Er wordt meer gedeeld, meer hergebruikt, minder verbruikt, … Het zou fantastisch zijn mochten we met gebruikte materialen zelf dingen kunnen maken op maat die terug gedeeld kunnen worden. Mijn droom kan ik met het volgende beeld uitdrukken: wanneer ik de eerste 3-D printer zie staan in één van onze Kringwinkels, die bediend worden door daar tewerkgesteld personeel, en mensen uit de buurt er langskomen om iets te laten maken met reeds bestaand materiaal, dan is mijn droom voor mij geslaagd! En ik hoop dat dit niet gaat duren tot 2020. Maar de aandacht voor tewerkstelling mag hierbij niet verloren gaan. Ook wanneer we meer ‘high tech’ te werkgaan, moeten er duurzame jobs voor kansengroepen kunnen gecreëerd worden. Een andere droom is om de Europese fondsen dichter bij de sector te brengen. Er zijn nog veel middelen en financieringskanalen die onvoldoende worden aangeboord doordat we als sector de juiste kanalen onvoldoende kennen of niet over de expertise beschikken om op Europees niveau te werken. En tenslotte zou ik zeer graag als koepel van milieu ondernemers activiteiten ontwikkelen in de voedselniche. Om met sociale economie innovatief aan de slag te gaan met voedseloverschotten. C: Nog een laatste vraag: wat zou voor jullie de eerste stap kunnen zijn om jullie droom te realiseren? JVH: Ik denk in eerste instantie aan het project bedrijfsfietsen en onze bijdrage om te komen tot meer duurzame mobiliteit. Als we daar het verschil kunnen maken, door tewerkstelling te creëren rond een kwaliteitsvol product, waarbij klanten er niet voor kiezen omdat het sociale economie is maar voor de kwaliteit en de dienstverlening die erachter zit. Als we dat kunnen realiseren is mijn droom al een groot deel geslaagd. En daarvoor moet je als directeur ook zelf ondernemer zijn, pistes verkennen, fris blijven, …. MW: Wat ik nodig heb in de toekomst zijn gewoon méér jobs voor de ondernemingen. Het aantal jobs in sociale economie stagneert de laatste jaren. Er zitten nog steeds veel blokkeringen, hoe kunnen we die losmaken zodat we bijkomend kunnen aanwerven? Als menhet steeds met dezelfde equipe moet doen, kan dit het innoveren beletten. Ik zou dus willen eindigen met een serieuze oproep om middelen te voorzien voor nieuwe jobs, in nieuwe en bestaande niches. Deze oproep is bij deze genoteerd! We danken Marc en Jan voor het boeiende tweegesprek, recht uit het hart van de sociale economie ondernemer!
Biografie Marc Willem Marc Willem is algemeen directeur van KOMOSIE sinds 2008. Voorheen was hij 8 jaar actief als maatschappelijk werker in de thuislozenzorg, 16 jaar als directeur ambulante werking in de gehandicaptenzorg (dienst begeleid wonen en thuislozenzorg), 3 jaar als voorzitter van een koepel in gehandicaptenzorg, en 1 jaar in een arbeidstrajectbegeleidingsdienst. Van opleiding is Marc sociaal pedagoog. Hij heeft drie kinderen, houdt van actieve sportbeoefening en uitdagende reizen.
Biografie Jan Vanhee Jan Vanhee is directeur van FietsenWerk. In zijn loopbaan staat mobiliteit centraal. Bij TreinTramBus stond hij in voor de belangenbehartiging van openbaar vervoer gebruikers, projectwerking, en de uitbouw van de ‘Groene Halte’. Bij de Bond Beter Leefmilieu werkte hij als projectmanager en teamcoördinator rond autodelen en aan een pilootproject rond duurzame vervoersmiddelen. Jan heeft maatschappelijk werk en sociaal beleid gestudeerd. Hij heeft twee kinderen, en is in zijn vrije tijd graag bezig met fietsen (!), muziek en uitstapjes.