1 zondag 6 december 2009 Middelharnis 9.30 ps.96:1a,2v,5m,6m,7v,8a, in beurtzang dus ps.14:5 ps.80:1,3,5,8 ps.22:13,14 gz.165 lezen: Ezechiël 17:1-21 tekst: Ezechiël 17:22-24
Volk van God, gemeente van Christus. De tweede zondag van advent vandaag. We leven toe naar het vieren van het feest om de eerste komst van Gods Zoon naar onze wereld: kerst. Daarom vanmorgen een deel uit het OT dat zijn komst op een bijzondere wijze aankondigt, en ons ook veel zegt over het doel van zijn komst. We gaan dat samen verder bezien onder dit thema: Alle soorten vogels horen in de boom de boom door God gestekt de boom door God gevuld de boom door God geëerd Het gaat vanmorgen over vogels en bomen. Omdat het daarover gaat in ez.17. Het begint gelijk al: De HEER richtte zich tot mij: ‘Mensenkind, geef de Israëlieten een raadsel op, vertel hun dit verhaal: “Dit zegt God, de HEER: Eens kwam er een grote adelaar naar de Libanon. Zijn vleugels waren breed en lang, hij had veel veren en was bontgekleurd. Uit de top van een ceder plukte hij het bovenste takje en bracht dat naar een land van handelaars, waar hij het neerlegde in een koopmansstad.” Een adelaar of arend. Een vliegende deur van bonte kleur. Hij komt aangedoken, en rukt met zijn vallend gewicht en grijpgrage klauwen de complete top van een cederboom. Zo staat het niet in deze vertaling. Daar lijkt het alsof hij voorzichtig – haast lieflijk - het bovenste takje komt plukken. Maar zo fijnbesnaard is ‘ie niet. Nee: eerst in duikvlucht de complete top, en naderhand met z’n scherpe snavel alleen het bovenste, jongste takje (NV en SV hebben dat helderder verwoord). Dit raadselverhaal krijgen die Israëlieten te horen die in 597 v. Chr. samen met koning Jojachin uit Jeruzalem zijn weggevoerd naar Babel.
2 En het gaat over henzelf: zij zijn dat takje in het verhaal. Dat takje in de snavel van die bonte en immense arend: beeld voor de zeer machtige en over vele volken heersende koning Nebukadnessar van Babel. En dan gaat het verhaal verder met diezelfde arend, diezelfde Nebukadnessar, die in plaats van de door hem verwijderde ‘top’ van de bevolking van Juda en Jeruzalem een zaailing poot, en wel op een prima plek: vruchtbare grond, ruimschoots water. En de zaailing blijkt een druivenplantje: er groeit een wijnstok uit. Die eerdere ceder trok veel meer aandacht, deze wijnstok blijft laag bij de grond. Zo richt hij zich helemaal naar de arend, die precies krijgt wat hij bedoelt. Weer even van het beeld naar de werkelijkheid: Nebukadnessar installeert in Jeruzalem in plaats van de afgevoerde koning Jojachin diens neef Mathanja, en geeft hem de nieuwe naam Sedekia. Sedekia heeft zich met zijn onderdanen nederig en dienstbaar op te stellen richting Nebukadnessar: geen fiere ceder, maar een laag bij de grondse wijnstok. En dan komt daar adelaar nr.2 het beeld binnen vliegen. Ook een stevigerd dus. Maar met minder veervertoon dan de eerste. De farao van Egypte. En de wijnstok begint duidelijk naar deze tweede adelaar te lonken: wil door hem worden verzorgd in plaats van door adelaar 1. Sedekia heeft onder ede aan Nebukadnessar beloofd zich naar zijn voorwaarden en onder zijn goede zorg te schikken, maar krijgt daar spijt van, en zoekt dan zijn heil bij de koning van Egypte. En het vervolg is uit het verhaal wel duidelijk: de Here God voorzegt dat dit de wijnstok, Sedekia, duur te staan komt: adelaar 1 zal vernietigend toeslaan. De verzen 15 – 21 spreken duidelijke taal. En wat daarin ook erg opvalt: juist God zelf voelt zich door Sedekia niet serieus genomen. Sedekia neemt een loopje met Nebukadnessar, maar vooral met zijn eigen God, de HERE. Want Sedekia heeft de koning van Babel gezworen bij Jahwe dat hij zich aan het verdrag zou houden. En daarom horen we nu Jahwe zelf tot tweemaal bij zichzelf zwerend – ‘Zo waar ik leef’ – verzekeren: Ik zal hem laten boeten, Ik zal mijn net over hem uitspreiden, Ik zal hem naar Babel brengen en hem daar straffen omdat hij Mij ontrouw is geweest. Let op hoezeer blijkbaar adelaar nr.1, de machtige koning van Babel, slechts een stuk gereedschap is in handen van de God van Israël. Hijzelf is het die zijn volk, zijn wijnstok, straft met al die wegvoeringen, deportaties, naar Assur, naar Babel, naar Egypte. Vanwege ontrouw aan Hem. Sedekia heeft zo’n mooie naam gekregen van nota bene de koning van Babel: Jahwe is mijn gerechtigheid. En zijn eigen naam, Mattanja, ook al zo fraai: geschenk van Jahwe. Maar blijkbaar is het niet veel meer dan buitenkant.
3 En is het nodig dat Ez. dit alles nu ook duidelijk maakt aan de groep ballingen in Babel waarvan hijzelf deel uitmaakt. Omdat zij niet wezenlijk anders zijn en doen, zie vs.12: “Zeg tegen dit opstandige volk …” De cc.4 – 24 van ez. bestaan voor het overgrote deel uit oordeelsaankondigingen aan het adres van Gods eigen volk! En het wordt dan ook voltrokken. Sedekia – lees het maar in 2ko24 – moet aanzien hoe zijn zonen worden afgeslacht, en aansluitend worden hemzelf de ogen uitgestoken. En zo wordt hij afgevoerd naar Babel. En dan onze tekst! God grijpt zelf heerlijk in! Wat een bemoedigend beeld, wat een bemoedigende werkelijkheid midden in ontstellend veel zonde en misère. Hoor: Dit zegt God, de HEER: Ikzelf zal uit de top van de hoge ceder, tussen de bovenste takken, een teer twijgje wegplukken, en dat zal ik planten op een hoge en verheven berg. Op de hoogste berg van Israël zal ik het planten … Dit beeld wordt vervolgens niet uitgelegd, zoals hiervoor dat over die adelaars, die cedertop en wijnstok wel. Aan ons dus om – met de kennis die wij inmiddels meer hebben dan Israël daar en toen – goed te luisteren en de beelden te laten spreken. Grote nadruk dus op Gods eigen ingrijpen: tot twee keer toe in het hebreeuws: Ikzelf! Niet meer indirekt: door middel van een adelaar, een door mij ingeschakeld werktuig, een machtige koning. Nee: ikzelf pluk een teer twijgje, een stekje, en plant dat op de hoogste berg van Israël. Teer, onooglijk groen: we lezen vaker dat God zich daarvan bedient temidden van onze machten en krachten die altijd weer onmachten en tegenkrachten blijken. Zie js.11,1: Maar uit de stronk van Isaï schiet een telg op, een scheut van zijn wortels komt tot bloei. Jr.23,5: De dag zal komen–spreekt de HEER –dat ik aan Davids stam een rechtmatige telg laat ontspruiten. Za3,8: Ik zal mijn dienaar sturen, de telg aan de stam van David. Js 53:2 Als een loot schoot hij op onder Gods ogen, als een wortel die uitloopt in dorre grond. Onopvallend was zijn uiterlijk, hij miste iedere schoonheid, zijn aanblik kon ons niet bekoren. Het lijkt niets, maar let goed op: uit dat kleine begin komt op de hoogste berg in Israël, de berg Sion, een geweldig indrukwekkende ceder voort. Ja, want dit is helemaal Gods eigen werk, daar komen wij niet aan te pas. En daar breken wij – of wie ook maar - dus ook niet op in. En de HERE is er glashelder over (einde tekst): zo zal het gaan, want Ik zeg het nu, en Ik ga dat dus ook (gewoon) doen. Die eerste ceder in het verhaal stond voor het – ontspoorde - koningshuis van David.
4 Deze ceder is van een andere orde. Onaantastbaar staat hij daar. Glorieus. Schitterende kegels erin. Adembenemend om naar te kijken. Geen adelaar die het waagt deze ceder te onttoppen. Deze boom kan niemand anders verbeelden dan de Koning, de Heer: Gods Zoon, Jezus Christus. Dit is nu de echte kerstboom! En of de kerstboom bijbels is! Mits je ‘m goed optuigt. Want er horen geen ballen in, laat staan engelenhaar: maar vogels! Alle soorten vogels horen in de boom de boom door God gestekt de boom door God gevuld We komen bij het hart van het verhaal. ‘In die boom, in de schaduw van zijn takken, zullen vogels wonen, alle soorten vogels die er zijn.’ Vogels in een boom. Gek of niet? Nee. Natuurlijk niet. Vogels horen in een boom. Maar: álle vogels? Een eend? Een kievit? Een gierzwaluw? Een graspieper? De woorden die hier in het hebreeuws staan (vertaald met: alle soorten vogels die er zijn) staan precies hetzelfde in gn7,14, als alle diersoorten de ark van Noach binnentrekken: alle vogeltjes / gevogelte van allerlei vleugel (SV). Dus deze boom, deze kerstboom, is een wonderboom: hij wordt door God gevuld met alle soorten vogels die er zijn, en ze voelen er zich compleet op hun gemak. Ze komen er niet even aanhippen. Ze arriveren ook niet voor een seizoensplaats omdat ze gaandeweg weer trek in iets anders krijgen. Nee: ze wonen daar. Een gevoelig verhaal voor Israël: wíj zijn toch zeker Gods uitverkoren volk? Ja. Maar niet om uit te sluiten. Om ín te sluiten. Alle soorten vogels die er zijn. De boom Jezus Christus staat uitnodigend klaar met zijn sterke en beschuttende takken in alle windrichtingen.
5
Een gevoelig verhaal ook voor ons, christenen, en niet het minst gereformeerde christenen. Hebben wij dit verhaal van ez. 17 ons echt eigen gemaakt? God vult de Christusboom met vogels van zeer diverse pluimage. In het groot: alle volken horen in de boom thuis. En daarmee net zo goed in het klein, dichtbij huis: alle soorten mensen. Vogels die bepaald niet allemaal hetzelfde geluid maken, en daardoor vast behoorlijk moeite zullen hebben met de onderlinge communicatie. Ik denk niet dat een mus een kraai goed verstaat. Of een roodborst een merel. Maar zogauw het om leven of dood gaat, verstaan ze elkaar prima: slaat een merel of een roodborst alarm, dan zijn gelijk alle vogels in de buurt gewaarschuwd. Wat zullen wij ons druk maken als we mogen nestelen, wonen, schuilen in de bescherming van de Christusboom? Waarom nerveus worden of alarm slaan als ik mag schuilen in de schaduw van de Allerhoogste? En mijn buurman ook, ook al verstaan we elkaar lang niet in alles, maar wel hierin: dat we er allebei van overtuigd zijn geen leven te hebben buiten Jezus Christus. De omgang met Hem. De liefde voor Hem. De gehoorzaamheid aan Hem. Bij Hem, in Hem willen we wonen, en nergens anders! Lastig. Als wij een kerkelijke boom opzetten, zien we allerlei vertakkingen. Ik ben van die tak. En hij van die. En in de ceder maken we er zomaar zelf nog een pijn-scheutje bij. Terwijl deze boom in de wereld een niet te missen baken wil zijn. Een boombaken vanwaaruit in de samenleving een kwetterende en geanimeerde roep uitgaat naar alle vogels: jullie kunnen de boom in! Sterker: ook jullie horen in de boom! Om te zingen zoals je gebekt bent tot eer van je Maker, je Heer, je Bevrijder. Want mis je de boom, dan mis je de boot. Alle soorten vogels horen in de boom. En het is bovendien de bedoeling dat we dan ook alle soorten vogels horen in de boom. Ieder op zijn/haar eigen wijs horen zingen, zien meedoen. En nogmaals: dat valt niet mee. Bij zoveel verschillen tussen mensen. En wat kun je je verkijken. Zoals ook in de vogelwereld. Zie ik nou een fitis of een tjiftjaf? Wacht maar tot’ie z’n snavel opendoet: geen twijfel meer mogelijk.
6 Je loopt in het voorjaar ’s morgens vroeg of juist bij het vallen van de avond onder langs de Grebbeberg, en hoort duidelijk de roep van de scholekster. Maar hij is nergens te zien. Wel zie je een kleine bruine vogel zeer z’n best doen: de bosrietzanger. Die bootst de scholekster – zoveel groter dan hijzelf – moeiteloos na. En met evenveel gemak nog ongeveer 50 andere soorten. En wat kan een ‘gewone’ koolmees je op het verkeerde been zetten. Maar wacht nou even: wij zijn allemaal evenveel vogel in de Christusboom. Heerlijk. En het is God zelf die de boom vult. Hij heeft immers gezegd: in deze boom zullen vogels wonen, alle soorten vogels die er zijn. Ze zullen zich thuisvoelen in mijn territorium, en zich niet langer druk maken om dat van hen. Zelfs de opgewonden roodborst komt tot bedaren, zodat zijn waterloopwijsje zuiverder klinkt dan ooit. Tenslotte: Alle soorten vogels horen in de boom de boom door God gestekt de boom door God gevuld de boom door God geëerd Door God geëerd, ja, omdat Hij enorm trots is op zijn Zoon. Want wat heeft Hij Jezus er niet voor over gehad om zo’n schitterende boom te kunnen worden, te kunnen zijn? Hij werd tot een heerlijke ceder langs de weg van een harde houten doodmartelpaal. Alle vogels vielen stil in drie uren aardedonker overdag. En juist zo heeft Hij de zang tot eer van God nieuw en eeuwig leven ingeblazen. Hij overwon de machten van dood en duisternis. Hij bewees Zich als de Almachtige. Hij ontving daarom van zijn Vader de Allerhoogste naam en de Allerhoogste positie: Heer van alle Heren, Koning van alle Koningen. Alle macht in hemel en op aarde. Híj, die machtige ceder, regeert. Hij heerst over alle andere bomen. De groten en de kleinen. De gezonden en de verdorden. Crises, moties van wantrouwen, studiecommissies: als het aan ons ligt blijven we bomen tot in eeuwigheid. Dank aan God, voor zijn machtige ceder in onze tijd! amen