zoek*ster Gedonder in Slovenië In 1980 berichtte Op Lemen Voeten reeds over Slovenië, de noordelijkste republiek van Joegoslavië. Toen schreven we over een tocht door de inmiddels bekende Julische Alpen, via het Nationale Park Triglav en de vallei van de zeven meren naar Bohinj. Zes jaar na dato gaan we terug en zetten de tocht in oostelijke richting voort, via het bergland van Skofja Loka naar Ljubljana. Vanuit het vliegtuig lijkt de aarde een landkaart waarop de werkelijkheid gestold is tot vlakken. Elk vlak heeft zijn eigen kleur: donker blauwgroen voor bossen, grijsblauw voor rivieren en meren, oker, bruin en roest voor akkerland. Daartussen huizen, soms samengeklonterd tot dorp of stad, soms her en der verspreid in het landschap. Het is duidelijk te zien hoe veel landbouwgebieden eigenlijk open plekken in het bos zijn. We vliegen over grijsblauwe bergen. Hier en daar ligt nog wat sneeuw. Veel te snel laten we de laatste kam achter ons om te dalen. De overgang van de koele tijdloosheid van het vliegtuig naar de zinderende hitte van het vliegveld van Ljubljana komt als een schok. En route Bohinj ligt aan het gelijknamige meer, dat omsloten wordt door bergen die aan de noordkant loodrecht uit het water rijzen. Verder naar het noordwesten liggen de bergen van het Nationale Park Triglav. In ons hotel maken we kennis met Dusan, die voor vijf dagen onze gids zal zijn. Hij heeft een route voor ons uitgestippeld, dwars door het Nationale Park, via de Vallei van de zeven meren naar het dal van Trenta. Wij willen echter door het onbekendere bergland van Skofja Loka in oostelijke richting naar Skofja Loka en mogelijk verder naar Ljubljana lopen. Gezamenlijk buigen we ons over de kaart. Gelukkig bestaat er in heel Slovenië een uitgebreid netwerk van goed gemarkeerde wandelpaden; binnen een half uur hebben we een nieuwe route uitgezocht. De volgende dag zullen we met een skilift omhoog gaan naar de berg Vogel, ten zuiden van het meer en vandaar lopen we dan over de bergkam langzaam van de Julische Alpen naar het glooiender bergland van Skofja Loka. 's Nachts onweert het hevig en de volgende dag hangen dikke donkere mistwolken rond de top van de Vogel. Het weerbericht voorspelt onweer. We besluiten om de route te veranderen. We zullen met de bus van Bohinjska Jezero naar Bohinjska Bistrica gaan, maar door een veranderde dienstregeling zijn we net te laat. Terwijl Dusan een lift versiert, bekijken wij het standbeeld van de vier eerste beklimmers van de Triglav dat tegenover de bushalte staat. Na een kwartiertje zijn we op ons uitgangspunt en kunnen we op weg. We lopen langs het station en langs een houtfabriek Bohinjska Bistrica uit. Al snel verlaten we de weg en lopen we op een paadje door het bos. Door de regen zijn de bladeren spekglad. Overal hangt die specifieke geur van verrotting, het is vochtig-benauwd. Het pad volgt de oude weg van Nemski Rovt naar Zgornje Sorica. Plotseling verlaten we deze weg en klauteren we steil, dwars door het bos omhoog. Glibberend en glijdend, zwetend van de inspanning bereiken we een
geasfalteerde weg. Een idee van Dusan, het eigenlijke pad blijft nog een tijd door het vochtige bos gaan en op deze manier kunnen we een stuk afsnijden. We krijgen een lift van een houthakker. Achter de trekker hangt een voertuig om boomstammen te vervoeren. Daar bovenop een figuur onder grijze gummi-jas: de dochter die zich verschuilt. Voor ons of voor de dreigende regen? Na de lift van de houthakker krijgen we nog een lift van een vrachtwagenchauffeur die ook in de bosbouw werkt. Eindelijk lopen we weer op eigen benen, we stijgen nog steeds. Na verloop van tijd bereiken we Sorica Planina (de berg van Sorica). Huizen Dan voert de weg naar beneden naar het dorp. Het is inmiddels twaalf uur. In de loop van de ochtend is het weer opgeklaard en nu schijnt de zon en is het warm. Er is een museum in Sorica: het geboortehuis van een Sloveens impressionist. De collectie valt tegen, oninteressante vroege schilderijen. De belangrijkste - impressionistische - werken zijn in privé-bezit. Maar we kunnen wel uitgebreid een Sloveens huis van binnen bezichtigen. Je komt binnen in een grote vierkante hal. In een van de muren zijn glimmende metalen deurtjes en kleppen aangebracht; ze behoren bij een enorme stenen oven die aan de andere kant van de muur een flinke hoek van de kamer in beslag neemt. Om de oven heen zijn banken, bovenop is slaapplaats voor twee personen. Lekker warm in de winter. Naast de kamer is het atelier en boven zijn nog een paar kamers. Het is natuurlijk de vraag in hoeverre dit huis representatief is, maar de karakteristieke oven komen we nog vaak tegen. De plannen waren om hier te overnachten, maar omdat het nog zo vroeg is besluiten we door te lopen. We gaan weer omhoog, overal langs de weg staan bloeiende planten, we zien frambozenstruiken, soms aardbeien. Na een steile klim komen we uit op een pad dat een hoogtelijn volgt. We zijn nu uit het bos en hebben onbelemmerd uitzicht. Links, ten noorden van ons, ligt de bergwand van de Ratitovec, rechts rollen bergruggen, zeven, acht, steeds verder van ons weg, in steeds lichter wordende grijstinten. Zgornje Danje lijkt een verlaten gehucht. Grote lege huizen die verloren in de zon staan. Het laatste huis is echter bewoond, een oude vrouw werkt in de moestuin. We vragen water en maken een praatje. In 1920 woonden hier nog zeventig mensen, zij is de enig overgeblevene, woont hier helemaal alleen, een uur te voet van Zgornje Sorica. Als ze hoort dat we uit Nederland komen draait ze zich om en loopt het huis in. Verwonderd blijven we achter, dan komt ze weer tevoorschijn met een brief in de hand. Achterop het adres van een vrouw uit Den Haag. Die heeft hiernaast een huis gehuurd of gekocht en komt elke zomer, soms met Kerst, logeren. We nemen afscheid. Ik probeer me voor te stellen hoe het is om hier te leven. Ik vind het ´t mooiste plekje van de wereld, maar hoe zit het met dingen als boodschappen? Je kunt tenslotte niet alles zelf maken of verbouwen. En wat doe je als je ziek wordt. We worden achterop gereden door een auto die over het zanderige pad hobbelt. In de verte stappen mensen uit, ze wonen hier. Misschien dat zij af en toe boodschappen meenemen. Op het verkeerde been Voorbij Torka daalt het pad zeer steil en heel glibberig door een bos naar het aan de rivier de Selscica gelegen Zali Log. Het is al vijf uur geweest, we zijn al vanaf acht uur op pad en de vermoeidheid begint nu toe te slaan. Ik heb een blessure aan mijn been opgelopen. Waar en hoe weet ik niet, maar ik kan amper mijn been strekken en elke stap doet pijn. Gelukkig weet ik niet dat het nog 700 meter is voor we beneden zijn. Uiteindelijk zien we door de bomen heen het dorp liggen. Zo van de bovenkant ziet het er rechthoekig, nieuw en saai uit. Schijn bedriegt: het dorp is oud, heeft smalle straatjes, tuinen voor de huizen. Niets wijst er overigens op dat je hier kunt overnachten. Even houd ik mijn hart vast, maar het plaatselijke café blijkt herberg te zijn en gespecialiseerd in forel, die we rijkelijk besproeien met een Traminer. Het zere been verdwijnt naar de achtergrond. ' s Nachts onweert het voor de tweede keer maar het geeft niet de verademing die we verwachten. De volgende dag is het weer sponsachtig warm.
Vanwege de blessure besluiten we er een korte dag van te maken. We gaan naar de Blegos. We steken de rivier over en klimmen door het bos omhoog. Ik loop met de telescopische skistokken van Dusan om mijn been te ontlasten, maar wat heet ontlasten met 12 kilo op je rug? Waar de beek waarlangs we lopen zich vertakt en daarmee het pad ook, nemen we de minder steile variant. Geleidelijk aan komen we hoger, af en toe hebben we uitzicht op de bergkam van de Ratitovec, waar we gisteren nog onderlangs liepen. We passeren twee piepkleine dorpjes die in de beschutting van de bergen liggen. Het landschap is besloten. Na ongeveer drie uur zijn we boven bij de hut. O schrik, mijn camera, net nieuw, is uit mijn broekzak gevallen. Ik kan me er niet echt druk over maken, ik ben moe, heb pijn en wil rust. Sylvia en Dusan gaan echter zoeken. Voor de vorm zwaai ik ook met een skistok door de hoge varens. Dan komt Dusan met grote sprongen omhoog: gevonden! Ik ben toch wel blij. Na een kwartier bereiken we de hut. Alles en iedereen is loom en warm. Vliegen zoemen traag om ons heen. De lucht is heiig en maakt het uitzicht nevelig. In de verte horen we gerommel: onweer. Twee herders komen langs met een tiental koeien, die naar de weiden van de Blegos gebracht worden. Ze stoppen om te eten en wat te drinken. Sylvia en Dusan gaan de top van de Blegos beklimmen. Na verloop van tijd zie ik twee stipjes op de top. Ze zwaaien terug als ik mijn arm ophef. Het wordt nu steeds donkerder en de stilte wordt lomer, intenser. Na dik een uur zijn ze terug. Sylvia vertelt hoe ze boven uitzicht hadden op de Triglav (1800 m.) in het noordwesten, dichterbij Ratitovec (1678 m.) met daaronder de dorpjes Zgornje Danje, Trojar en Torka, naar het oosten toe hadden ze de route van morgen gezien. Bovenop was een bunker. Die staat daar nog vanuit de Tweede Wereldoorlog. Volgens de waard heeft op nog geen 200 meter afstand de Italiaanse grens gelopen. In de Tweede Wereldoorlog is in dit deel van Slovenië, dat ingeklemd lag tussen twee met Duitsland geallieerde landen, fel gevochten. In de bossen, een paar uur lopen van de Blegos ligt het partizanenhospitaal van Franja, dat nooit ontdekt is door de Duitsers. Nu is het een monument. Een van de vele overigens die we tegen komen. Kleine monumenten op plaatsen waar geen mens meer komt. ' s Nachts barst er opnieuw een hevig onweer los. Vanaf de Blegos voert een pad over verschillende toppen: Blegos zelf (1562 m.), Ko-privnik (1393 m.), MIadi Vrh (1374 m.) en Stari Vrh.(1217 m.). De Blegos is die ochtend in mist gehuld, ik heb nog steeds last van mijn been en die twee dingen samen doen ons besluiten om het pad onderlangs te nemen, omdat er minder hoogteverschillen zijn. Na verloop van tijd stopt Dusan opeens en maant ons tot stilte. We houden onze adem in, beneden ons, op de rand van weide en bos graast een hert. Verder zien we allerlei bloemen: gele arnica, orchideeën, feloranje vuurlelie. Er zijn veel vlinders die ik, als ik ze op hagedisselijkjes zie zitten, ineens minder aardig vind. Sentimentele nonsens natuurlijk. De oude met keien geplaveide karreweg gaat over in een bospaadje dat steil omhoog naar MIadi Vrh voert. Ik mopper, zie er het nut niet van in eerst omhoog te moeten om daarna met veel pijn weer naar beneden te gaan, maar er is geen andere mogelijkheid. Boven valt het tegen. Door de bomen heb je nauwelijks uitzicht. We eten wat voor we verder gaan. Sylvia en Dusan moeten nu steeds vaker en langer op me wachten. Zo kan het niet langer, in het eerstvolgende dorp zullen we iets regelen, zodat ik naar de dokter kan. Er gaat weer een top onbenut voorbij. In plaats van eroverheen, lopen we onderlangs Stari Vrh. Hier was ik in januari om te skiën. Het heeft iets komisch om er nu, weer op skistokken, langs te komen. De weiden zien er tamelijk goed uit. Alleen langs de bosrand waar de skilift omhoog gaat is een drie meter breed modderspoor. Ik herken de skiwei waar ik afgelopen winter angstvallig naar beneden schoof, bang om voor eeuwig de afgrond in te zoeven. Het ziet er nu toch een stuk vriendelijker uit. Na een korte pauze lopen we door naar Cetana Ravan. We zijn niet ver van Skofja Loka. In een oude boerderij die nu als pension is ingericht, en waar vanuit elke hoek van de kamer Christus ons bekijkt, regelt Dusan dat ik door
iemand van de reisorganisatie waarvoor hij werkt word opgehaald. Het kost nog moeite om hem ervan te overtuigen dat hij en Sylvia gewoon door moeten lopen. Voorzover we het kunnen bekijken, kunnen ze met gemak in de resterende twee dagen Ljubljana bereiken. Verder Om drie uur komt de auto voor Lilian, ik benijd haar niet: in deze hitte naar de stad. Morgen zien we haar misschien nog in Skofja Loka, anders vrijdag in Ljubljana. Wij lopen verder. Ik zie in het dal een grote open plek in het bos met een fabriek. Ik vraag Dusan wat het is. Een uraniummijn weet hij te vertellen. We lopen nu over een militaire weg uit de Tweede Wereldoorlog. Op de kaart leek het een grote weg en ik verwachtte veel verkeer. In werkelijkheid is het niet meer dan een grindpad, waarop we slechts één persoon tegenkomen: een houthakker te voet. Het bos is bezaaid met omgeknakte bomen; overblijfselen van de afgelopen winter. Het had gedurende een lange periode geregend, zodat alles door en door nat was. Plotseling viel de vorst in, de bomen bevroren en knapten uit elkaar. De weg gaat weliswaar door het bos, maar biedt toch veel uitzicht. Ook hier weer vele bergen in verschillende hoogten en vormen achter elkaar, in steeds lichter wordende tinten. Het weer is dreigend. Af en toe horen we gerommel en voelen we spatten. We gaan in een snel tempo omhoog om de bui voor te zijn. Tijdens het eten slaat de bliksem toe, de lampen knappen één voor één. De waardin vertelt dat tijdens het vorige onweer de stoppenkast van de muur vloog. Onder ons, in het dal zien we de regenzone over Skofja Loka heen trekken. De volgende ochtend heb ik uitzicht op de Ratitovec en de Blegos in het westen. Naar het oosten toe rijzen de Karawanken, uit een vlakte, op. Bij helder weer moet de Triglav te zien zijn, vandaag zit hij in de wolken. De tekens van de route zijn hier niet duidelijk aangegeven, Dusan twijfelt enkele malen welk pad we zullen inslaan. Een poosje later komen we in een dorpje, wat helemaal niet de bedoeling was. Het dorpje is erg oud. Er staan oude boerderijen met een houten onderpui en een stenen bovenbouw. De meeste hebben een beschilderde gevel, waarvan het grootste deel vaak afgebladderd is. Bijna elk huis heeft zijn eigen typische Sloveense hooirek: kozolec geheten. De enkele kozolec bestaat uit een rek waarover hooi te drogen hangt, daarboven is een dak tegen de regen. De dubbele kozolec bestaat uit twee van zulke rekken, verbonden door een groot dak zodat in de tussenruimte een schuur ontstaat waar landbouwmachines in weggezet kunnen worden. Na een tijd blijken we ons nog steeds niet op de goede weg te bevinden, we zijn nog een dorpje verder afgedwaald. We volgen nu weer de militaire weg naar Skofja Loka, waar we gisteren ook al over liepen. Volgens Dusan lopen we zo helemaal niet om, volgens mij wel. Als we om tien uur het kantoor van Alpe-tour binnen lopen, is Lilian daar ook net. Ze is naar de eerstehulppost van het plaatselijke ziekenhuis geweest. Een jonge vrouwelijke arts, die Engels sprak, heeft haar geholpen. Volgens haar was er niets gebroken, zoals we even dachten, maar is het een verrekte spier. Wat precies kon ze niet uitleggen, daar was haar Engels niet toereikend voor. Maar met een paar dagen rust en drie maal daags wrijven met zalf zou alles weer goed komen. Samen dwalen we wat door Skofja Loka. Skofja Loka is een oud vestingstadje en ligt daar waar de rivieren Poljanska Sora en Selska Sora samenkomen. Het is een van de oudste steden van Slovenië. In 957 gaf de Duitse Keizer Otto II de stad cadeau aan de bisschoppen van Freising. Vandaar de naam: Bisschopsweide. In 1511 werd de stad door een aardbeving getroffen, maar al spoedig begon men met de wederopbouw en sinds die tijd heeft het stadje geen noemenswaardige veranderingen ondergaan. Het lijkt of de tijd er heeft stilgestaan. De stad is inmiddels door Unesco geadopteerd en in 1988 zullen de restauraties in volle gang zijn. Vooruitlopend op dat tijdstip staan her en der al gebouwen en gedeelten van de uit het water oprijzende stadswallen in de steigers.
De laatste loodjes We verlaten Skofja Loka aan de zuidzijde, via het gehucht Pustal. Hier begint een bergkam die we een eind zullen volgen. De kam wordt vaak onderbroken, waardoor we veel stijgen en dalen, maar het is wel erg mooi. Na de eerste steile klim bereiken we Osovnik (858 m.), met op de top een wit kerkje. Het is erg warm, zodat klimmen beslist niet meevalt. De bergkam wacht op ons. Gelukkig zijn de bosbessen en bosaardbeien rijp zodat ik af en toe uit kan hijgen boven een struikje bessen. We hebben haast, het is nog een eind vandaag en er hangt, alweer, onweer in de lucht. Op de helling tegenover ons is een heel stuk kaalgeslagen. Ook hier heeft de ijzel afgelopen winter zijn werk gedaan. Zwetend bereiken we Gonte, een boerderij waar we een glas water vragen. Als we net weer op weg zijn komen de donkere lucht en de harde wind erg dichtbij. We laten de top van de Grmada liggen en nemen het horizontale pad. Nu lopen we in oostelijke richting, over een smalle kam en ik begin 'm een beetje te knijpen. We lopen steeds sneller, het kan niet echt ver meer zijn naar het dorpje Topoi waar een gostiina (herberg) is. Als we de weg bereikt hebben begint het te regenen en het onweer hangt pal boven ons. Ik word een beetje bang, maar Dusan vindt het geloof ik wel leuk. Een soort loterij vindt hij, je hebt geluk of niet, jaja. Dan zie ik eindelijk Topoi. We schuilen onder het eerste het beste afdakje en dat blijkt de gostiina te zijn. Dusan bespeurt een bordje: donderdags gesloten. Je hebt geluk of je hebt het niet. We besluiten om hier in ieder geval te schuilen. Onweer en mistflarden trekken over de kam naar het zuiden. Een uur later giet het nog steeds en komen onweer en mistflarden weer terug over de kam. Dusan heeft bij de buren geïnformeerd en weet nu dat er nog een gostiina in het dorp is. We trotseren de bui en lopen naar de andere kant van het dorp. Slapen kan al lang niet meer: gebrek aan clientèle. Volgens de man is er in de wijde omtrek geen kamer meer te krijgen, alleen in Ljubljana. Nu is Ljubljana niet zo ver meer, maar het is inmiddels zes uur, het regent en we zijn de hele dag al op pad. Ik zie op de kaart nog een hut, de Slavkov Dom, maar deze is overgegaan in privé-bezit en je kunt er niet meer overnachten. De enige hut die open is, is de Dom na Govejku:
aar zijn we vanmiddag langs
gekomen. Vanavond gaat er vanuit Topoi een bus naar Medvode, vanwaar we de bus naar Ljubljana kunnen nemen. Maar het plan was om te voet de stad binnen te komen. Aan allerlei factoren merken we dat we het platteland achter ons laten en de stad naderen. De huizenbouw verandert, moderner dan we tot nu toe gezien hebben. De natuur verandert eveneens: de heuvels worden lager, het gemengde bos maakt plaats voor loofbos, de bloemenpracht is verdwenen. Vuil, zweterig en doornat bereiken we uiteindelijk de eerste bushalte aan de rand van de stad. We stappen in, ik kan nog net door de beslagen ruiten naar buiten kijken. Ineens zijn de heuvels verdwenen en rijden we door de vlakke buitenwijken van Ljubljana
© Lilian Oostrom en Sylvia Borg, www.oostrom.net, eerder gepubliceerd in Op lemen voeten 1986.3