Zoeken naar Esthetiek : van voorstelling tot werkelijkheid in het ontwikkelen van organisaties en informatiesystemen. We leven onder zulk een mooie vloek, des te meer een vloek omdat we hier zoveel schoonheid vinden. Is er iets anders dan deze materialiteit ? Geen transcendentie, geen hemel, maar ons weten van de ondraaglijke situatie en liefde voor ons allen. Jimmie Durham, An approach in love and fear. Cuernavaca, 1992. Je zal jouw geen beeltenis of gelijkenis maken van niets dat in de hemel is en er boven, of dat op de aarde is beneden, of dat in het water is onder de aarde : je zult jezelf niet neerbuigen voor hen en hen niet dienen... Exodus XX 4-5 0. Voorwoord. Dit is de nederlandstalige, verwerkte versie van een spreekbeurt bedoeld voor de OR40 ( Operations Research ) conferentie in Lancaster, eind augustus 1998. 1. Uitgangspunten. Ik voel mij niet op mijn gemak wanneer ik de contradictie, virtuele werkelijkeid, hoor uitspreken. 30 jaar geleden, aan het begin van mijn loopbaan in het domein van de informatietechnologie, zocht ik een baan in een welbekend OR-adviesbureau. Iets is mij bijgebleven uit het selectiegesprek : mijn gespreksgenoot vertelde mij op een ironische en tevens fiere toon dat medewerkers van het bureau een model hadden ontwikkeld dat in staat was ( virtueel ) alle rangeerproblemen van alle Schaarbeekrangeerstations uit de wereld op te lossen. Dit is een mooi voorbeeld van wat speelt bij het omgaan met modellen en werkelijkheid. Als systeemanalist en systeemontwerper heeft het mij steeds verwonderd waarom zoveel moeite gedaan werd om saaie modellen te maken om de huidige situatie in kaart te brengen, terwijl in elk geval de nieuwe technologieën deze oude modellen overbodig zouden maken. Terzelfdertijd ontdekte ik dat de klanten, die aan het worstelen waren met deze technologieën, gemakkelijk te verleiden waren met eenvoudige, mooie modellen van nieuwe informatie- en beslissingsprocessen. Wat nog geen werkelijkheid was, en in veel gevallen nooit werkelijkheid zou worden, bleek de mensen meer aan te spreken dan een weergave, een voorstelling van de werkelijkheid waarin ze nu leefden. Voorstellingen van wat nog niet was stimuleerden sterker hun creativiteit dan een foto van wat was.
1
Mijn nieuwsgierigheid naar de eigenheid van managementactiviteiten groeide toen ik management- en organisatieadviseur werd. De enige realiteit waarmee management- en directieteams werkten bij het opstellen van strategieën waren voorstellingen van wat als werkelijkheid waargenomen werd : boeken met ( objectieve ) feiten waren niet meer dan boeken met cijfers die tot exegetische twisten leidden, SWOT-analyses waren tweedimensionele schemas die in staat bleken te zijn verhitte debatten los te maken over wat waar thuishoorde, business definities en mission statements gaven aanleiding tot onderdrukte emoties. En ik zwijg maar liever over de hectische toestanden die veroorzaakt werden door een eenvoudig diagram van de toekomstige organisatiestructuur. Echt menselijk zweet, bloed en tranen kwamen uit die pseudo-realiteiten, terwijl dezelfde mensen in hun dagelijkse omgang met elkaar veel rationeler handelden. Ik schreef in 1987 een artikel met de profetische titel : from work ethics to work esthetics, work and technological choice ( Human Sytems Management, 1988 ). Ik werd mij sterker bewust van hetgeen mij bezighield toen ik 3 dagen lang vertoefde in de eerste retrospectieve van de duitse beeldende kunstenaar, Josef Beuys, in Berlijn, 1988. Zijn gebruik van alledaags materiaal in zijn intallaties hielp mij om in mijn praktijk de materiele uitdrukkingen in werksystemen te bekijken als esthetische installaties : elk menselijk gebruik van reële materie werd voor mij een voorstelling. Ik kreeg een tweede schok enkele jaren later. Ik bezocht de " exacte copie " van de grotten van Lascaux in Zuid-West Frankrijk en stelde vast dat de mensen, die deze voorstellingen maakten, uit hetzelfde hout gesneden waren als ik, het waren mijn broers en zusters als het ware. Wat ik ervaar in mijn werk, werkend met mensen in organisaties, is nog hetzelfde als wat zij ervaarden twintigduizend jaar terug : de menselijke natuur is nauwelijks veranderd in die periode. Wat wij moderniteit en post-moderniteit noemen zijn slechts rimpeltjes in de cultuurgeschiedenis : cultuur definieer ik als de manier waarop menselijke wezens gebruik maken van hun overvloed aan complexiteit in het maken van voorstellingen en het omgaan er mee alsof ze werkelijkheden zijn, onafhankelijk van de materie waarmee hun artefacten gemaakt zijn. Toen Peter Checkland mij vroeg deze bijdrage te schrijven voor de 40e OR conferentie in Engeland, begonnen deze ervaringen " toe te vallen ". De uiteindelijke versie van dit artikel ontstond bij mijn bezoek aan de ToscaniBenetton tentoonstelling in het Bonnefantenmuseum in Maastricht, juni 1998. Uitdagend bestempelt Toscani zichzelf als hoofd van de communicatiestrategie van Benetton. De knappe en mooie mislukking van Benetton's communicatiestrategie bestaat er in beelden voort te brengen met een schijnbaar welbepaalde boodschap ( United Colors of Benetton ),terwijl zij volledig contekst-vrij zijn ( veelal letterlijk : witte achtergrond van de posters, witte pupillen in de gelaten ) en op deze manier inspelen op mijn gevoelens zonder enig ander gevolg dan mijn bewustzijn dat deze worden gemanipuleerd, mijn bewustzijn van kitsch.
2
Dit kan vreemd lijken : voor mij ligt er voor de volgende tien jaar een belangrijke onderzoeksagenda in het domein van managementactiviteiten en beslissingsprocessen. Kunnen we zoekregels ontwikkelen die beslissers helpen om bewuster om te gaan met voorstellingen ipv " werkelijkheden ", en scherper geformuleerd om hen te helpen kitsch van waardevolle voorstellingen te onderscheiden. De " informatiemaatschappij " heeft voor mij alle kenmerken van een propagandamachine : kitsch en propaganda heben met elkaar gemeen dat ze op een subversieve wijze beelden scheppen, die de waarnemers er van vervreemden van hun eigen werkelijkheid. Hoewel MTV dezelfde technieken gebruikt als CNN, levert CNN veel gemakkelijker kitsch en propaganda, omdat het naar de " werkelijkheid " verwijst. MTV heeft een eerlijke boodschap : verbruik onze voorstellingen zonder enig voorbehoud. Zo ook is joernalistiek over de invloed van geweld en seks op TV veel subversiever en sterker vervreemdend dan de " rëele " seks en geweldspektakels. Deze hebben geen andere ambitie dan infantiele en primitieve gevoelens op te wekken bij hun verbruikers. In het politiekeconomisch domein zijn de verhalen over globale competitie en economische efficiëntie propaganda die volwassen managers en beslissers vervreemden van zichzelf zoals SAP ( hoe komt het dat het Platonische karakter van de conceptuele scheiding tussen informatie- en goederenstromen nooit bevraagd wordt in de mythes rond logistieke paketten ? ), Bill Gates, business process reengineering en andere verhalen rond de Informatietechnologie uitingen zijn die het gezond verstand van beslissers in overheid en business ondermijnen. In de volgende paragrafen zal ik enkele zoekregels ontwikkelen, die ik zelf in mijn praktijk als organisatieadviseur gebruik, om mijn klanten te helpen propaganda en kitsch door te hebben en hen in staat stellen te werken vanuit hun wortels in de eigen werkelijkheid en de eigen esthetiek ( ethiek ). Een algemen zoekregel kan als volgt geformuleerd worden : Wanneer men geconfronteerd wordt met voorstellingen, is het goed bewust te zijn dat de relatie tot de voorstelling belangrijker is dan wat voorgesteld wordt. De persoon die een model, een theorie, informatie, een voorstelling creëert is zich bewust van het retorisch standpunt dat hij inneemt. De zogenaamde objectiviteit die slechts de theorie, het model, de informatie en de voorstelling benadrukt los van de gebruiker er van, is een flagrante ontkenning van de volgende basiswerkelijkheid : al wat gezegd wordt wordt door iemand gezegd ( Maturana, Varela : Autopoiesis and cognition, Reidl, 1981 ). In andere woorden : wij mensen, zijn subjectieve objecten en geen objectieve subjecten. Bijgevolg kunen de zoekregels, die ik verder ontwikkel, slechts door actie-onderzoek gevalideerd worden, waar de onderzoeker deelgenoot is
3
van het onderzochte. Peter Checkland en Sue Holwell verduidelijken dit standpunt meesterlijk in hun boek : Information, systems and information systems ( Wiley, 1997 ). Dit artikel nodigt de lezer uit zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen door zijn eigen werkelijkheid bewust te beleven als een onderzoeker binnen en van menselijk handelen. Hier volgen enkele praktische zoekregels voor hen die bereid zijn met de algemene zoekregel te experimenteren. Zij worden verder ontwikkeld in de volgende paragrafen. Zoekregel 1 : pas op voor een repetitieve uniformiteit of voor sommen in voorstellingen ; zij verbergen soms tegenstellingen. Zoekregel 2 : als voorstellingen niet veranderen met hun ruimtelijke en/of tijdelijke contekst, pas dan op voor valse universals. Zoekregel 3 : wanneer voorstellingen je meer verleiden om " te spreken over " dan om " te spreken met ", werp ze weg. Zoekregel 4 : esthetiek en ethiek veronderstellen meerduidigheid, het teken van wat leeft ; eenduidige en ondubbelzinnige voorstellingen verwijzen naar en veroorzaken de dood. 2. Zoekregel 1 : pas op voor een repetitieve uniformiteit of voor sommen in voorstellingen ; zij verbergen soms tegenstellingen. Mensen zijn geweldig sterk in het onderkennen van patronen. We kunnen zelfs betekenis geven aan een reeks willekeurige getallen of gebeurtenissen. Verschillen zijn de grondstof voor patroonherkenning. Om dit te illustreren verwijs ik naar de manier waarop alle culturen omgaan met de nachtelijke hemel. Een theoretisch willekeurige verdeling van sterren, planeten en andere hemellichamen heeft één van de meeste deterministische modellen uit de fysica gegenereerd ( Newton, Kepler ) en uit de metafysica ( astrologie ). De nachtelijke hemel is een schoolvoorbeeld van wat in hedendaagse kunst een accumulatie wordt genoemd : een gesofistikeerd spel tussen gelijkenissen, verschillen en willekeur. Dit is een volledig ander begrip dan een aggregaat : aggregaten veronderstellen uniforme zich herhalende patronen, waarop men de wiskundige operaties van tellen en optellen kan loslaten. Vanuit het voorbeeld van de nachthemel, zou men kunnen verwijzen naar het nachtelijk zicht op appartementsblokken uit een typische Europese slaapstad. De eenvormigheid in ruimte en in sterkte van de lichtbronnen illustreren wat ik bedoel met aggregaat. Om creatief hiermee om te gaan moet men reeds een groot kunstenaar zijn. Nochtans wordt in de organisatie- en managementwereld veelvuldig gebruik gemaakt van aggregaten, linearizaties en gemiddelden. Een verkeerd begrepen gebruikersvriendelijkheid tracht ons te hoeden voor
4
gegevensoverlast door de rijkdom van de beschikbare gegevens te reduceren tot één waarde. Reeds in de tachtiger jaren, toen controleruimtes in de procesindustrie geautomatiseerd werden, stootte men op de nadelen van deze gebruikersvriendelijkheid. Operators, die geen enkele last hadden met een veelvoud van wijzers en meters, liepen verloren in de grestructureerde schermen, ontworpen door overijverige analisten. Het was alsof de nachthemel gereduceerd werd tot verschillende niveaus, berekend op basis van de gemiddelde lichtintensiteit en afstand van de sterren. Iets " onherkenbaars " was het resultaat. Gegevensoverlast werd verward met een teveel aan gegevens. Het resultaat was dat onze competentie in het onderkennen van patronen vervangen werd door oververeenvoudigende en voor de gebruiker ontransparante berekeningen. Dezelfde ervaring had ik toen managers begonnen te werken met computerlijsten of schermen met overgesimplifieerde financiële gegevens. Hoe vaak zag ik niet dat de enige manier waarop managers hun interpretatietalent konden gebruiken was terug te gaan naar meer details, naar de verwarrende oorsprong van de " goed gestructureerde " tabellen. Ik stel hier een onderzoeksagenda voor om om te gaan met gegevensoverlast. Voorstellingen van grote aantallen gegevens zouden hun gebruikers moeten toelaten er hun eigen patroonherkenningscompetentie op toe te passen : de eenvormige algorithmische reductie ontworpen door analisten verhindert de nodige interpretatie van de gegevens door verschillende gebruikers en leggen op een veborgen manier de interpretatie van de analist op. Gezond- en vrijdenkende managers voelen intuïtief deze manipulatie aan, maar weten niet hoe er mee om te gaan. Ik stel voor " fractale " voorstellingen te gebruiken : van welke afstand ook ik de voorstelling bekijk ontdek ik nieuwe, herkenbare patronen, die de goede grondstof bieden om managers tot exegese te dwingen. De modellen ontwikkeld door Stafford Beer's Viable System Model en de activiteitsmodellen gebruikt in Checkland's SSM ( Soft Systems Methodology ) zijn voorbeelden van talen die tot " fractale " voorstellingen leiden. Hier geef ik een klein voorbeeld uit mijn eigen praktijk. Een directeur van een business unit vroeg mij hem te helpen met een vermeend probleem in zijn management team. Het team bestond uit negen personen : typisch voor een modieuze vlakke organisatie. Ik vroeg hem waar hij het probleem ervaarde. Hij antwoordde mij dat bilaterale gesprekken met zijn managers geen problemen opleverden, maar dat de maandelijkse meetings ellendig waren. Ik vroeg hem naar de agendas en de notulen van deze meetings en kreeg zoals gewoonlijk een lineaire voorstelling er van : de agenda was uniform gestructureerd rond de verschillende functies, vertegenwooordid in het team en de notulen bevatten een chronologische weergave van de beslissingen en de acties genomen rond de agendapunten. Ik stelde elke deelnemer aan de meeting voor de agenda van de volgende meeting voor te stellen op een transparant drie-dimensionaal diagram : ging het agendapunt over externe of interne aangelegenheden ? Ging het agendapunt over iets nieuws of over een consolidatie van wat reeds bestond ? Deze twee dimensies
5
werden voorgesteld door een klassiek assenkruis. De derde dimensie, voorgesteld door de afstand tot het nulpunt van het assenkruis, stelde de prioriteit voor, die elke deelnemer aan het team toekende aan het agendapunt. Ik verzamelde al de transparanten en projecteerde hen tesamen door middel van een overhead projector. De teamleden werden geconfronteerd met een fractale accumulatie waar duidelijke patronen uit kwamen, die een schok van herkenning teweegbrachten. Maar ook op detailniveau konden meningsverschillen over agendapunten verduidelijkt worden. De analyse op verschillende niveaus van het " scatter-diagram ", die ongeveer 200 punten bevatte liet de teamleden toe de meest dysfunctionele verschillen te bespreken en hun meetings te verbeteren. 3. Zoekregel 2 : als voorstellingen niet veranderen met hun ruimtelijke en/of tijdelijke contekst, pas dan op voor valse universals. Hier voel ik mij ongemakkelijk. Als systeemtheoreticus en -practicus, die in verschillende omstandigheden en culturen werk, ben ik steeds op zoek naar " invarianten ", het systemisch woord voor " universals ". Ik heb zelf een boek geschreven ( Making Work Systems Better : a practitioner's reflections, Wiley 1994 ), dat een model ontwikkelt van invarianten in menselijke activiteiten. Maar in mijn praktijk word ik ook geconfronteerd met de schadelijke gevolgen van de imperialistische propaganda rond " globale competitie " en de eruit voortvloeiende inkrimping van het gedragsrepertoire van beslissers. Vb. : de mooie paradox uit de huidige managementliteratuur : in de overlevingsstrijd om de sterkste, moet elke beslisser onze strategische benadering volgen om de succesvolle overlever te zijn ! Als iedereen hetzelfde doet, wordt hij uniek. In feite is deze paradox de grondslag van het modieuze in de moderniteit : lippendienst voor de nieuwigheid in de realiteit van het sociale conservatisme. De spanning tussen specificiteit, verschil, uniekheid en universaliteit, het zoeken naar zekerheid en conformiteit, is een kernelement ( universal ) van elke cultuur. De lakmoesproef voor theorieën, modellen als voorstellingen van de werkelijkhheid, kan in de praktijk slechts gemaakt worden door het bewust hanteren van de specifieke contekst van deze theorieën en modellen. Op het einde van de tachtiger jaren werkte ik in ex-Joegoslavië, waar een hyperinflatie van meer dan 1000 % per jaar heerste. Het is duidelijk dat onder deze omstandigheden de " universele " betekenis van monetaire indicatoren om de waarde en de leefbaarheid van bedrijven te bepalen, verloren gaat. Nochtans belette dit niet dat economisch handelen en resultaten bleven bestaan : de bedrijven die ik hielp hadden nog arbeiders en machines, grondstoffen en afgewerkte produkten, klanten, bestellingen, betaalde en onbetaalde facturen. Er was dus een ( universele ) behoefte om de resultaten van het bedrijf voor te stellen. De managers gingen naar de kern van
6
economische maatstaven door bvb. op de werkvloer de dagelijkse materiaalverliezen voor te stellen in aantallen broden en kilos suiker. Zo leerde ik terzelfdertijd over de kern van economische indicatoren en hun relativering. Dit hielp mij om mijn scepticisme te bewaren bij het gebruik van absolute monetaire indicatoren in normale economieën ( vb. de Maastrichtnorm als een fetisj voor regeringen met gebrek aan macht en/of ideeën ) en om mijn repertoire van resultaatindicatoren, betekenisvol in de contekst van hun gebruikers, te vergroten Dit brengt mij tot een praktische vuistregel voor hen die geconfronteerd worden met voorstellingen, gebaseerd op metingen. Meten is universeel, meetresultaten zijn steeds contekst-specifiek. Het vergelijken van het waarom, het wat en het hoe van de meetactiviteit kan een contekst scheppen voor een productieve dialoog en van een esthetische ervaring. Het vergelijken van meetresultaten is een steriele, nutteloze activiteit. In een tijd waar bench-marking en het vergelijken van best practices, door het vergelijken van meetresultaten, heel modieus is, een tijd waar het politieke discours gekenmerkt wordt door de vergelijking van statistische meetresultaten en waar de media feiten en cijfers ondoordacht door elkaar mengen, kan deze eenvoudige regel elkeen helpen om terug met de eigen werkelijkheid en het eigen gezond verstand in kontakt te komen. Voor wetenschappers, die zich met menselijke activiteiten bezighouden, wordt deze vuistregel een ethische kwestie, een sociale verantwoordelijkheid. Laat ons deze regel wat verder onderzoeken om hier ook tot actie-onderzoek te kunnen komen. Meten is eigen aan elke cultuur. Men mag nochtans niet vergeten dat zijn oorsprong sacraal is ( cfr. Lascaux, de Egyptische pyramides, de Nazcalijnen en op sociaal niveau het sacrale element in volkstellingen : Mozes, Caesar Augustus, de Chinese keizers, de VS-census, die discrimineren tussen wie er toe behoort en wie niet, of verlangt er toe te behoren of niet ). Het sacrale aspect van het meten is steeds geprojecteerd op hen die zich de meetresultaten eigen maken. De fascinatie voor de macht die geassocieerd wordt met de kennis, die voortkomt uit metingen, is vandaag nog heel levendig : wetenschap en wetenschappelijke ontdekkingen hebben de religie vervangen, maar de sociale eerbied en vrees er voor zijn er nog steeds. De interpretatie van meetgegevens heeft nog steeds iets priesterlijks, in de wetenschap als in de politiek, in management als in de media : hun interpretatie is een voorrecht. Elders ( Measuring in organisations, Journal of Applied Systems Analysis, 1991 ) heb ik geschreven over het belang van de eigendom van gegevens, bij metingen in menseljke systemen. Maar slechts dan kunnen meetgegevens eigendom zijn van hun gebruikers, als zij zelf de meetactiviteit bezitten. Het meten in menselijke activiteiten zou een aspect van de menselijke emancipatie moeten worden, van een legitieme democratisering van het bedrijven van wetenschap. Dit is een sterk waardeoordeel, dat zonder twijfel controversieel is en aanleiding dient te
7
geven tot debat. Meetresultaten kunnen objectief zijn maar de beslissing iets te meten is steeds waardebeladen, een politieke daad. De enige manier waarop ik dit waardeoordeel kan waar maken is door het scheppen van een contekst waar verschillende partijen met elkaar een dialoog aangaan over het waarom, het wat en het hoe van de meetactiviteit. Vb. Bench-marking brengt de verschillende verantwoordelijken voor de te bench-marken activiteiten bij elkaar. Het gesprek begint met een debat over het waarom van de metingen, wat wordt als resultaat bestempeld door de verschillende partijen, het wat van de metingen ( vb. externe kenmerken zoals klantentevredenheid en interne kenmerken zoals hoe goed ik mij voel in het werk ) en uiteindelijk het hoe van de metingen. Dit leidt tot een consensus over een reeks indicatoren en hun relatieve gewicht. De ratio van de reële resultaten met de gekozen norm is de vergelijkingswaarde. De norm wordt bepaald door de eigenaar, actor van de te bench-marken activiteit. De concepten, actuality, capability, potentiality, efficiency, latency en effectivity, ontwikkeld door S. Beer in zijn Brain of the Firm ( Wiley, 1989 ) of de concepten efficiency, efficacy en effectiveness uit SSM ( SSM and its applications, Wiley 1991 ) zijn krachtige modeltalen om een dergelijke dialoog te structureren. Het resultaat van de dialoog is een reëel eigenaarschap van de metingen en een vermindering van de tendens om metingen te manipuleren om extern bepaalde normen en objectieven te bereiken. Zo delen de gebruikers van de meetactiviteit de kennis en de macht en worden uiteindelijk de metingen contextueel zeer relevant. Verder kunnen op een hoger recursieniveau ( fractaal niveau ) nieuwe maatstaven geschapen worden zonder dat de actoren van dit niveau verplicht zijn de details van de lagere niveaus te kennen. Ik ben er van overtuigd dat het gebruik van voorvermelde vuistregel sterk het gebruik van meetresultaten in menselijk handelen zal verminderen. Dit heeft twee voordelen. Eerst, het reëel noodzakelijk politiek debat over waardes zal minder overspoeld worden met het propagandistisch zwaaien met cijfers en statistieken en ten tweede, het zorgvuldig omgaan met metingen zal het gewettigd scepticisme over meetactiviteiten verminderen. ( Vb. het controversieel gebruik van de wetenschap bij rechtszaken of bij debatten over milieurisicos ! ). Om deze paragraaf te beëindigen kom ik terug op de bredere zoekregel, waarmee ik startte. De sleutel om " reële " universals van " valse " te onderscheiden is : reële universals zijn generatief; ze scheppen een taal voor een relevant debat tussen hun gebruikers over hoe hen te vertalen in hun specifieke contekst. Valse universals beperken het gedragsrepertorium van hun gebruikers, men staat geen creatieve interpretatie toe, ze hebben hun " heilige " bewakers, priesters en auditors. 4. Zoekregel 3 : wanneer voorstellingen je meer verleiden om " te spreken over " dan om " te spreken met ", werp ze weg.
8
Toen ik begon mijn Macintosh te gebruiken om presentaties te maken van mijn ideeën en concepten in mijn opleidings- en advieswerk, werd ik er mij van bewust dat de " volmaaktheid " van deze voorstellingen mijn toehoorders belemmerde. In onze Westerse cultuur heeft een gedrukte tekst meer " onaantastbaarheidsgehalte " dan een manuscript. Vroeger, toen ik in mijn slecht handschrift, mijn ideeën op flip charts voorstelde, konden deelnemers wettig klagen over het feit dat ze het niet konden lezen, wat verwees naar een onvolmaaktheid bij de presentator en op die manier een klimaat voor debat en dialoog creëerde. Daarom gebruik ik geen presentatiesoftware meer en ben ik terug gekomen naar mijn handgeschreven vellen. Voorstellingen van de realiteit scheppen een drievoudige afstand, een drievoudige abstractie : eerst, de afstand van wat voorgesteld wordt, twee de afstand tot de maker van de voorstelling ( waar ik het in de vorige paragraaf over had ), drie de afstand tot de waarnemer van de voorstelling. De eerste afstand is fundamenteel, er kan niet mee gewerkt worden. Als wat voorgesteld wordt niet ervaren kan worden, als we slechts een beeld tot onze beschikking hebben en niet wat het verbeeldt, is de eerste afstand een onoverbrugbare kloof. Ik werd mij bewust van die afstand toen ik in discussies over abstracte kunst verwikkeld raakte. Hoe kan dit mooi zijn als ik geen verwijzing heb naar iets anders, of wat kan het betekenen, is een veelgebruikt argument tegen abstracte kunst. Als ik mijn tegenspreker er dan opmerkzaam over maak dat een reëel landschap door hem als mooi ervaren kan worden, zonder naar iets anders te verwjzen dan naar zichzelf, kan ik mijn argument benadrukken dat zoals een landschap, de materiële realiteit van het abstract werk zelf esthetisch beleefd kan worden. De afstand ( of het gebrek aan afstand ) tussen kunst als voorstelling en wat voorgesteld wordt is zo impliciet in de Westerse cultuur dat deze verandering in perspectief allesbehalve vanzelfsprekend is. Hetzelfde geldt voor de afstand tussen wetenschappelijke modellen en de realiteit die ze verondersteld worden voor te stellen. Als in beslissingsprocessen de voorstelling juist gaat over toekomstig mogelijke " realiteiten ", is de abstractie " reëel ", wat voorgesteld wordt is essentieel vervreemd van alle mogelijke waarnemingen. Eigenaardig genoeg wordt deze " onmogelijke toekomst ", deze abstractie zelf het hoofdthema van gesprek tussen beslissers en planners. De zoekregel, die ik hier wens te ontwikkelen, stelt dat er een andere manier is om gebruik te maken van deze drievoudige afstand : eerst focussen op de relatie van de waarnemer met de voorstelling en in het geval dat de maker van de voorstelling deel uitmaakt van de groep beslissers ( wat wenselijk is in gezonde beslissingsprocessen ) te focussen op de maker van de voorstelling met zijn voorstelling. Dit vereist dat de voorstelling voldoende generatief is, dat het een esthetische aantrekkingskracht heeft, zo dat een relatie met de betrokken mensen mogelijk wordt. Feitelijk zijn enkel de betrokken personen en hun waarnemingen " reëel ", en dus de grondstof
9
voor debat en dialoog. In de zoekregel bestempel ik deze focus als spreken met, terwijl de focus op wat voorgesteld wordt als spreken over bestempeld wordt. De meest gepaste vorm om voorstellingen van de toekomst in te gieten zijn analogons. Volledige gegevenslijsten en teksten, zijn wegens de verhouding tot hen in onze cultuur minder praktisch ( ze worden beschouwd als waarheidsdragers en door onze modernistische wetenschappelijke vooroordelen verward met realiteiten ). Misschien, als we konden terugkeren naar de exegetische traditie van Jodendom en Christendom, zullen teksten opnieuw hun nut bewijzen als voorstellingen van de werkelijkheid. Als ik betrokken word in discussies over wat een auteur bedoelde, tracht ik de perspectief te verplaatsen naar wat de lezer gelezen heeft, wat de enige aanwezige realiteit is. Analogons, met onze huidige technologie verwijs ik naar rijke beelden en tekeningen, hebben het voordeel benaderd te kunnen worden door mensen uit verschillende culturen en taalgroepen, en hun gebruikers tot interpretatie te verplichten. Laat mij enkele praktijkvoorbeelden geven van deze zoekregel. Een er van is het bouwen van scenarios. Arie de Geus en zijn collegas hebben geschreven hoe zij systeemdynamische scenarios gebruikten in verschillende business units van Shell. Wanneer adviseurs de beslissers verplichten verschillende scenarios te bouwen voor mogelijke toekomsten, wordt het hen onmogelijk gemaakt over " de toekomst " te praten. Beslissers en modelmakers kunnen dan hun aandacht richten op wat hen aanspreekt of afstoot in de verschillende scenarios en waarom : dit is niets anders dan esthetiek aan het werk. Regelmatig gebruik ik de volgende methode om een diagnose te maken van een werksysteem. Ik breng alle actoren en vertegenwoordigers van belangengroepen te samen en vraag hen een object, een gedicht of een ander analogon mee te brengen, dat aangeeft hoe zij het werksysteem beleven. Deze worden in een grote ruimte tentoongesteld, ondertekend door hun eigenaar. Ik organiseer een soort markt waar iedereen een ander kan aanspreken om zijn analogon te verduidelijken, en op die manier ook zijn relatie met het werksysteem. Uit deze markt ontstaan patronen van wat er leeft bij de deelnemers, patronen van wat meevalt en tegenvalt. De themas die uit deze patronen voortkomen worden het diagnostisch materiaal. De acceptatie van de resultaten van de diagnose en van de daaruit voortvloeiende interventies wordt hierdoor op drie manieren versterkt : eerst, de wettiging van creativiteit en spel schept een klimaat die inhibities en de zogezegde weerstand tegen veranderingen deblokkeert, ten tweede, de diagnose benadrukt niet uitsluitend wat er verkeerd loopt, maar ook wat er goed loopt en op de verschillende wijze waarop deze elementen geïnterpreteerd kunnen worden door de deelnemers, ten derde, wegens de betrokkenheid van elkeen is er geen behoefte aan een complexe communicatiestrategie om mensen te overtuigen van wat er moet gebeuren.
10
5. Zoekregel 4 : esthetiek en ethiek veronderstellen meerduidigheid, het teken van wat leeft ; eenduidige en ondubbelzinnige voorstellingen verwijzen naar en veroorzaken de dood. Het verwarrende, de willekeur en de onzegbaarheden van menselijke beslissingsprocessen worden soms negatief gecontrasteerd met de norm van de onverbiddelijke Booleaanse logica en het perfecte geheugen van computers. Computers vertonen geen emoties wanneer ze tusen 0 en 1 moeten kiezen. Grote beslissers worden meestal gezien als rationele wezens, die niet door emoties gehinderd worden. De " objectieve " afstand van de beslisser met de realiteit van de gevolgen van de beslissing wordt gezien als een belangrijke bijdrage voor de kwaliteit van de beslissing. Decision Support Systems en Expert Systems delen, volgens mijn ervaring, dit wereldbeeld en helpen dus die afstand nog te vergroten. Dit gebeurt op twee manieren : de technologie isoleert de beslisser van de reële sociale en materiële omgeving waarin hij werkt, en de voorstellingen die deze systemen aanbieden zijn het resultaat van gesofistikeerde, maar ontransparante algorithmes. Hoewel oppervlakkig gebruikersvriendelijke interacties met de programmas mogelijk zijn, toch blijven de algorithmes ongenaakbaar. vb. De harde beslissingsomgeving van een oorlogslazaret, waar artsen snel moeten kiezen tussen gewonden, waarvoor geen hulp meer baat, gewonden, die nog een tijdje kunnen wachten en echt te redden urgenties, wordt veel minder transparant in moderne hospitalen waar de Tayloristische opdeling van de diagnostische activiteiten een groot aantal voorstellingen voortbrengt : röntgenfotos, scannerresultaten, laboratoriumanalyses, enz. Bij de overheid en in grote organisaties wordt deze Tayloristische opsplitsing van de diagnose bereikt door een veelvoud aan adviescommisies, bevolkt met " specialisten " en " adviseurs ". Niet beslissen is ook een beslissing : het gevoel dat men achter de feiten aanloopt, dat men dikwijls in deze omgeving aantreft, is niets anders dan een uitdrukking van de manier waarop er beslist wordt. Beslissingsprocessen ervaar ik steeds als een creatieve-destructieve activiteit : het scheppen van mogelijkheden door het afsluiten van andere, het bepalen van nieuwe grenzen door het afbreken van de oude. Goede beslissingen hebben een esthetische kwaliteit : ze veronderstellen zowel voelen, denken en willen of verlangen. Goede beslissingen zijn zonder twijfel rationeel, maar in geen geval logisch. In andere woorden goede beslissingen kunnen slechts verbeterd worden met zoekregels, niet met algorithmes. De aandacht bij zoekregels gaat naar het zoekproces zelf, het resultaat er van is steeds onaf en heeft een bepaalde graad van onzekerheid. Een algorithme is volledig gedetermineerd. In feite is het niets anders dan het resultaat van een herschikking van reeds gekende parameters. De realiteit van een beslissing is haar warrige uitvoering, is actie. De manier waarop de uitvoering omgaat met de resterende onzekerheid en de verwarring van de realiteit waarin ze uitgevoerd wordt is de test voor de waarde en de kwaliteit van de middelen waarvan gebruik gemaakt werd in het beslissingsproces.
11
Het is een duidelijk teken van de vervreemding van " afstandelijke " beslissers van deze realiteit wanneer ze deze verwijten, niet met hun schemas te kloppen, in feite het verwijt dat de realiteit reëel is. Economische beslissers lijden veelvuldig aan deze ziekte. Maar ook de informatietechnologie draagt bij tot deze vervreemding. In de tachtiger jaren ontdekten onderzoekers dat het gebruik van software bij het toekennen van een lening of een verzekering het aantal probleemgevallen verhoogde. Een goede bankier of verzekeraar baseerde zijn beslissing zowel op de gegevens, die hem door de klant gegeven werden, als op zijn intuïtie tijdens het gesprek met de klant. Het nieuwe systeem verlegde zijn aandacht naar het scherm, weg van de klant. Hij verliest kontakt met de realiteit door zijn aandacht uitsluitend te vestigen op de voorstellingen op het scherm. Meer nog, door het gebruik van het expert systeem heeft hij geen greep meer op de volgorde en de belangrijkheid van de vragen, die bij hem leven. Dit wordt gedelegeerd aan het algorithme in de software. Het " expert " systeem ontvakt de expertise van de bankier of verzekeraar. Een van de manieren om de aandacht van gebruikers te trekken op de onvermijdelijke confrontatie van de voorstellingen met het warrige en onzekere van de realiteit is deze reeds in de voorstellingen zelf in te bouwen. Een zeer eenvoudig en praktisch voorbeeld is te vinden bij het gebruik van de word processor, waarmee ik dit artikel schrijf. Als ik de instructie geef een bestand te vernietigen, krijg ik de volgende boodschap : Wens je het bestand werkelijk te vernietigen ? Meestal vloek ik op deze boodschap, enkele malen zegende ik het. Het opbouwen van redondantie in systemen vermindert misschien de efficientie maar verhoogt de doelmatigheid. Een andere manier om hetzelfde resultaat te bereiken is het toelaten dat willekeur de vanzelfsprekende algorithmische logica van computers verstoort. Computer virussen introduceren een bepaalde realiteitstoets voor naieve pcgebruikers, zoals ikzelf kon ervaren. Reeds in 1971 ontwierp Stafford Beer een eenvoudig electro-mechanisch neuraal netwerk. Het netwerk kon zich aanpassen aan de voorkeur van zijn gebruiker voor rood of groen. Opvallend was dat deze aanpasbaarheid slechts kon werken dank zij het onderhouden van een minimaal foutenniveau, dat willekeurig gegenereerd werd. Een volledig foutloos netwerk verloor zijn aanpasbaarheid. Ik leerde veel over het gebruik van toeval en zoekregels in voorstellingen van hedendaagse beeldende kunstenaars. Reeds Leonardo da Vinci hield er zich mee bezig en paste het toe door bvb. een kaart van het Po-estuarium over de anatomische tekening van de aders van de voorarm te leggen. Maar toen de " perfectie " van de fotografie ontstond veranderde de betekenis van wat een voorstelling was, kunstenaars werden geboeid door de spanning tussen model en realiteit. Beeldende kunstenaars begonnen te worstelen met de temas die ik hier behandel zo een 150 jaar geleden. Ik ben er van overtuigd
12
dat aan het begin van de 21e eeuw, beslissers, planners en managers zich in dezelfde positie bevinden. Enkele tijd terug maakte ik een aphorisme, dat het probleem van deze kunstenaars tracht te verwoorden : hoe kan een voorstelling onvolledig zijn, en nochtans een geheel vormen. Deze andere definitie van de fameuze onvolledigheidsstelling van Gödel, vindt zijn oplossing in de drievoudige relatie, die ik in de derde zoekregel ontwikkelde. Beslissers, planners en managers in het algemeen zullen moeten leren om te gaan met de realiteit van hun relatie tot de voorstellingen, die ze hanteren. Als voorbeeld beschrijf ik hoe ik voorwaardes schep waarop managers zich bewust kunnen worden van deze problematiek. Als voorbereiding vraag ik hen rond te kijken in plaatselijke galerieën en musea naar een reproductie, een dia van het werk van een kunstenaar uit de 20e eeuw. Het enige keuzecriterium dat ik hen meegeef is dat zij de confrontatie met het echte werk aangaan en er op eerste zicht op twee manieren aangesproken door worden : het werk maakt hen nieuwsgierig, fascineert of verleidt hen enigermate, en terzelfdertijd kwetst hen, stoot hen enigzins af. In feite is dit een operationalizeren van meerduidigheid. Samen met hun collegas verkennen we dan op de volgende manier het gekozen werk : wat zijn de wortels van je fascinatie en van je moeilijkheden met het werk. Weinig tijd wordt gespendeerd om over de kunstenaar en de cultuurhistorische contekst van het werk te praten. Het werk wordt veeleer gebruikt om gezamenlijk de " reële " dubbelzinnige filters te onderzoeken waarmee het werk werd waargenomen door de manager, die het uitkoos. Het ontwikkelen van die competentie is mijn inziens zeer belangrijk om mensen te helpen om te gaan met voorstellingen in hun werk. De kracht van goede kunst, zeker goede actuele kunst, ligt in de poging de dubbelzinnigheid van het werk te verhogen : de twee zijden van een fundamenteel dilemma worden er in opgenomen, zonder dat dit leidt tot splitsing. Het voorstellen van een dilemma, dat per definitie niet opgelost kan worden en dus onvolledig blijft, tot een geheel, dat niet in zijn componenten uitgesplitst kan worden, is een esthetische belevenis bij uitstek. In mijn adviespraktijk gebruik ik hetzelfde criterium wanneer ik werk met voorstellingen in plannings- en beslissingsprocessen. Het is een hard criterium, dat veel van de formuleringen van het huidige business en overheidsbeleid elimineert, nu interne contradicties en onvolledigheden als " verkeerd " worden bestempeld. Wanneer ik met mijn klanten rond beleidsvormig werk, tracht ik met hen de fundamentele dilemmas te ontdekken, waarop hun organisatie gebouwd is. In de non-profit sector verwijs ik naar de harde economische realiteiten van hun activiteiten, en in de profit-sector kijk ik uit naar de familie en gemeenschapskenmerken, die eigen zijn aan alle menselijk werk. De spanning tussen in stand houden en innovatie en hoe deze uitgedrukt wordt in het organisatiediscours en de praktijk is een andere bron van mogelijke onvolledige gehelen. 6. Besluit.
13
Dit artikel zelf is een eerste poging en zeker onvolledig, maar ik hoop dat het toch een samenhangend geheel is. Het heeft geen andere ambitie dan de lezer te stimuleren voor zichzelf te onderzoeken hoe hij zich relateert tot voorstellingen, die deel van zijn werk uitmaken. Vanuit dit onderzoek kan hij zich bewust worden hoe zijn collegas, zijn klanten en andere betrokkenen, waarmee hij samenwerkt, met dezelfde problematiek worstelen. Zo kom ik dan op de twee citaten waarmee ik het artikel begon. Het eerste, dat een moeilijk en prachtg werk begeleidt van Jimmy Durham, een Cherokee kunstenaar, een werk dat ik in 1992 in Documenta 9 te Kassel voor de eerste keer zag, drukt ons menselijk tekort uit : de vloek en de schoonheid worden door onze realiteit geschapen, onze onmogelijkheid om deze te begrijpen en te beheersen in weerwil van onze meest " hemelse " trancendente modellen, theorieën en andere voorstellingen er van, de bron van alle schoonheid die wij, mensen, scheppen. De tweede tekst, een hemels model in zichzelf, dat vertrekt van de veronderstelling dat wij mensen ooit betekenisvol zouden kunnen leven zonder voorstellingen, betekent voor mij dat hoewel we niet kunen leven zonder voorstellingen, we hen nooit zouden eren en dienen, hen voor " de werkelijkheid " zouden nemen, en zodoende ons kontakt met onze menselijke realiteit en ons menselijk tekort zouden verliezen. Luc Hoebeke 29-6-99
14