Het is de afgelopen tijd druk geweest rond de InterActie databank. Het samenstellen van een nieuwe database met alle gegevens tot en met 2001 heeft voor wat hoofdbrekens gezorgd doordat gegevens in een nieuw formaat aangeleverd zijn, en omdat een apotheekcluster is overgegaan op een ander automatiserings-syteem. In de InterActie databank zijn nu alle grote farmaceutische softwarehuizen van Nederland (Aposys, Euroned, Pharmacom) vertegenwoordigd. Op dit moment zijn besprekingen gaande om te onderzoeken of we de medicatiegegevens van de hele stad Groningen kunnen toevoegen aan de databank. Bij SFF zijn verschillende nieuwe mensen in dienst getreden. Sipke Visser vertelt in deze nieuwsbrief over zijn werkzaamheden voor de databank, en U kunt ook lezen hoe Adrianne Faber en Willemijn Meijer willen gaan werken met de databank. Ook in formele zin zijn er vorderingen gemaakt. Elke apotheek die gegevens levert aan de databank beschikt nu over een samenwerkingscontract met SFF. Verderop in deze nieuwsbrief kunt U lezen over de eerste bijeenkomst van de Raad van Toezicht. Verder zijn er weer enkele verslagen van wetenschappelijk werk dat uitgevoerd is met de databank.
Onlangs is versie 2001a van de InterAcrie database verschenen. Alle gegevens van het jaar 2001 zijn nu ingelezen en verwerkt tot database-tabellen. 2001 was het eerste jaar dat op grote schaal gebruik gemaakt is van pharmo-bestanden ipv fto-bestanden. Het lijkt erop dat de nieuwe bestanden tamelijk naadloos aansluiten bij de al bestaande gegevensverzameling. De grootste winst zit in het feit dat we nu ook woonverbandnummers van personen hebben, zodat we kinderen kunnen koppelen aan hun vader en moeder. Op dit moment zijn van ca. 65% van alle personen in de database wvb-nummers bekend. De apotheken in Veendam zijn begin 2001 overgestapt van euroned naar aposys, waarbij aan alle patienten nieuwe identificatie-nummers toegekend zijn. Hoewel ook polisnummers in euroned en aposys niet altijd identiek bewaard worden, bleek het toch mogelijk om op basis van geboortedatum, geslacht en polisnummer bijna alle aposysnummers te koppelen aan de oude euronednummers, zodat medicatiehistories individueel te vervolgen zijn, onafhankelijk van de vraag door welk softwaresysteem de receptregels gegenereerd zijn.
Apodat is een systeem waarmee je op een redelijk recente Windows-pc gebruik kunt maken van programmatuur die ontwikkeld is
Colofon: De InterActie databank is een samenwerkingsverband van de afdeling Sociale Farmacie, Farmacoepidemiologie en Farmacotherapie van de RU Groningen met een aantal apotheken in Noordoost Nederland. De apotheken leveren hun aflevergegevens geanonimiseerd aan SFF ten behoeve van onderzoek en onderwijs op de vakgebieden sociale farmacie, farmacoepidemiologie en farmacoeconomie. Apothekers uit de deelnemende apotheken zijn actief betrokken bij dat onderzoek en onderwijs. De databank bevat momenteel gegevens van 30 apotheken (totale populatie ca. 300.000 mensen) over de jaren 1994 t/m 2002, in totaal meer dan 20 miljoen receptregels. Eindredactie van deze nieuwsbrief: Paul van den Berg, tel: 050-3633331/3637576, fax: 050-3632772, email:
[email protected]
voor de InterActie databank. Het systeem kan FTO-bestanden inlezen, of het kan (voor leveranciers aan de databank) bestanden gebruiken die al ingelezen zijn in de databank. Op de InterActie-voorjaarsdag hebben we enige uitleg gegeven over het program en konden de aanwezige apothekers zelf op een pc leren werken met het programma. Apodat maakt gebruik van MySQL, een database management systeem dat het mogelijk maakt om met tamelijk korte geschreven opdrachten (SQL-queries) efficient gegevens te verzamelen uit alle ingelezen receptregels. SQL is echter ook een computer-programmeertaal die je niet in een middag kunt leren. Als je Apodat installeert, dan krijg je een aantal voorbeeld-quries meegeleverd die je met SQL op weg kunnen helpen. Bij projecten in samenwerking met SFF worden ook queries per email aan project-deelnemers rondgestuurd. Zo zal binnenkort in het Pharmaceutisch Weekblad een artikel verschijnen van een aantal jonge Groningse apothekers die in hun registratiefase onderzoek gedaan hebben met Apodat.
!"
#
"
Afgelopen maart zijn we met de leden van de Raad van Advies voor het eerst bij elkaar geweest. Behalve Jan Schuling waren alle andere leden aanwezig (zie kader). Het was een orienterende en plezierige kennismakingsbijeenkomst. De meeste mensen kenden elkaar al maar om Tjeerd te informeren hebben we kort elkaar verteld over onze achtergrond en motivatie. Concreet hebben we met elkaar een aantal afspraken gemaakt. We komen een keer per jaar bij elkaar en dan bespreken we de nieuwe projecten, de publicaties en de lijst met toegangen tot de databank. De raad
wordt vooraf schriftelijk geinformeerd over projecten waarbij financiele belangen in het geding zijn (van industrie of andere instanties). Onderlinge communicatie geschiedt primair per email. Bij onenigheid wordt eerst geprobeerd via schriftelijke communicatie / email consensus te bereiken. Verder krijgt de raad de nieuwsbrieven en de verslagen van de bijeenkomsten met de InterActie-apothekers. Paul van den Berg heeft een nadere toelichting gegeven op de Deelnameovereenkomst omdat die nogal juridisch van aard is. Bij iedere nieuwe overeenkomst zal deze meer begrijpelijke toelichting standaard worden toegevoegd aan het de officiele Deelnameovereenkomst. De leden van de Raad van Advies (mn Tjeerd Tijmstra) waren onder de indruk van de zorgvuldige manier waarmee met de databank werd omgegaan. Er werd een terechte vraag gesteld hoe stevig de InterActie databank op de kaart van farmaceutisch Nederland staat. Middels publicaties werken we daar hard aan, maar andere publiciteit is welkom. Samenstelling Raad van Toezicht IADB Jan Schuling is hoofd huisartsenopleiding van de RuG Tjeerd Tijmstra is als medisch socioloog werkzaam bij de medische faculteit, zit oa in de medisch/etische commissie van het AZG en heeft veel gepubliceerd over de impact van nieuwe medische technologie op keuzemogelijkheden voor mensen. Momenteel vragen vooral genetische kwesties zijn aandacht. Aarnout Reicher is apotheker te Hurdegaryp met een automatiseringsachtergrond en belangstelling voor methoden van onderzoek. Cees Dijksterhuis is apotheker te Kampen. Hij heeft zich eerder laten merken dat hij zorgvuldig handelen belangrijk vindt, ook al omdat hij meegemaakt heeft dat zaken niet goed gegaan zijn. Lolkje de Jong-vd Berg is hoogleraar in Groningen op het vakgebied Sociale Farmacie en Farmacoepidemiologie. In haar inaugurale rede heeft ze gesproken over de openbare apotheek als praktijk-laboratorium. Zij heeft het initiatief genomen dat geleid heeft tot de databank. Paul vd Berg is afgestudeerd als apotheker, maar heeft daarna diverse automatiseringsfuncties binnen de afdeling farmacie vervuld. Sinds de 2e helft van 1998 werkt hij aan de InterActie Databank.
2
$
%
!"
&
Per 1 maart 2002 is SV Visser in dienst getreden bij SFF. Hij vertelt zelf over zijn werkzaamheden. De Interactie Databank bestaat uit databases die draaien op computers. We (Paul) hadden er destijds voor gekozen om voor deze computers Linux als besturingssysteem te kiezen. Niet alleen de databases vergen onderhoud, ook het onderliggende besturingssysteem. Met dit onderhoud houd ik me dan ook bezig, in het bijzonder met de beveiliging van de computers. Dit is misschien wel het belangrijkste aspect omdat in de database privacy gevoelige gegevens zijn opgeslagen. De veiligheid komt tot stand door het opzetten van firewalls, software die bepaalt wie wel en niet (via een netwerk) bij de computer mag komen en van welke diensten (database, webserver, ftp etc.) op die computer hij gebruik mag maken. Naast dergelijke beheerwerkzaamheden help ik mee met het ontwikkelen van software. Het ApoDat systeem b.v. heb ik uitgebreid met een betere afhandeling van opgetreden fouten, zodat het makkelijker wordt om eventuele problemen op te lossen. Tevens heb ik er voor gezorgd dat ApoDat niet alleen onder Windows draait, maar ook op Unix-achtige systemen, zoals Linux. Met de gegevens zelf die in de Interactie Databank staan werk ik af en toe ook. Op dit ogenblik doe ik samen met Paul onderzoek naar diabetes. Dergelijk onderzoek vindt plaats door het opstellen van queries (zoekvragen), die ervoor zorgen dat je uit de miljoenen regels gegevens precies dat haalt waar je in geïnteresseerd bent.
'
! " (
Adrianne Faber
)
*
+
Achtergrond Methylfenidaat is o.a. geregistreerd voor de behandeling van ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) bij kinderen ouder dan 6 jaar. Het feit dat methylfenidaat wat betreft structuur en werking verwant is aan de amfetaminen en onder de opiumwet valt, geeft in de lekenpers altijd aanleiding tot een levendige discussie. Daarbij komt nog eens dat het gebruik van methylfenidaat bij kinderen in Nederland in de afgelopen jaren flink is toegenomen. Eric Schirm heeft met gegevens uit de InterActie databank laten zien dat de prevalentie van het gebruik bij kinderen tot 19 jaar de afgelopen jaren is toegenomen van 1,5/1000 kinderen in 1995, naar 7,4/1000 in 1999. Daarmee halen we nog lang niet het niveau van de Verenigde Staten, waar in 1995 28 per 1000 kinderen methylfenidaat gebruikten, maar de forse toename heeft ook in Nederland tot ongerustheid geleid. Het is niet precies duidelijk waarom er ineens veel meer methylfenidaat wordt voorgeschreven. Wel kunnen we constateren dat er meer nieuwe gebruikers zijn, waaronder meer meisjes, en dat kinderen gemiddeld langer methylfenidaat zijn gaan gebruiken. Momenteel bestaat er in Nederland alleen een ADHD-richtlijn voor kinderpsychiaters. In het rapport van de Gezondheidsraad “Diagnostiek en behandeling ADHD” (2000) wordt geconstateerd dat er “verbeteringen in de diagnostiek en behandeling van ADHD wenselijk en nodig zijn”. Inmiddels is een commissie met afgevaardigden van alle betrokken beroepsgroepen bezig met het opstellen van multidisciplinaire ADHDrichtlijnen. In deze richtlijnen zal de medicamenteuze behandeling met methylfenidaat ook uitgebreid aan bod komen. Willen dergelijke richtlijnen in de toekomst ook daadwerkelijk in de praktijk geïmplementeerd gaan worden, dan is het nodig om inzicht te hebben in het huidige voorschrijfgedrag van artsen en het gebruik van methylfenidaat in Nederland. Onderzoek Samen met het Universitair Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie in Groningen is het aan ons de taak om in kaart te brengen 3
op basis van welke overwegingen, criteria en verwachtingen een arts beslist methylfenidaat aan een kind voor te schrijven, hoe kinderen op methylfenidaat worden ingesteld en hoe het medicatiegebruik wordt geëvalueerd en zonodig wordt aangepast of gestopt. Het gebruik van methylfenidaat vindt vooral extramuraal plaats. Dat betekent dat bijna alle recepten, zowel van huisarts als van specialist, zullen worden verzilverd in de apotheek. De apotheek heeft het meest volledige en actuele overzicht van wat een individueel kind van verschillende voorschrijvers krijgt. Gebruikers van methylfenidaat kunnen dus het beste via de apotheek gedetecteerd worden. Via de apotheek willen we daarom ouders van kinderen die methylfenidaat gebruiken of hebben gebruikt benaderen met een vragenlijst. Aan de ouders zal vervolgens toestemming worden gevraagd om de behandelaar te mogen benaderen met een vergelijkbare vragenlijst. Voor het slagen van dit onderzoek hebben we de hulp en het enthousiasme nodig van circa 100 apothekers en apotheekteams in heel Nederland. Mocht u geïnteresseerd zijn dan kunt u natuurlijk contact met mij opnemen via
[email protected] of op tel.nr. 050-3637571. Vanzelfsprekend houd ik u op de hoogte van de voortgang van het Ritalin-onderzoek.
, .
-,
Al eerder hebben we in deze nieuwsbrief het onderwerp Zwangerschap en geneesmiddelen besproken. Eric Schirm heeft heeft het afgelopen jaar laten zien dat het mogelijk is in de InterActie databank moeders en vaders te identificeren. Hij heeft inmiddels een
validatieonderzoek en een gebruikersstudie onder vaders gedaan. Het eerste onderzoek wordt binnenkort gepubliceerd in een epidemiologisch tijdschrift en het tweede is opgestuurd naar een tijdschrift. Willemijn Meijer, apotheker, is 1 januari begonnen als aio op het project van geneesmiddelen en zwangerschap. Zij gaat een start maken met het opzetten van de ‘Case-Control Risk Assessment Monitoring Databank'. Het idee is dat we uit de InterActie databank het geneesmiddelengebruik van moeders met gezonde kinderen halen en die vergelijken met het geneesmiddelengebruik van moeders met kinderen die een aangeboren afwijking hebben. Deze gegevens zijn bij EUROCAT beschikbaar. Op deze manier hopen we zicht te krijgen op schadelijke invloeden van geneesmiddelen. Hiervoor hebben we de hulp van de InterActie apothekers nodig. Want behalve het geneesmiddelengebruik van moeders hebben we ook additionele informatie nodig van de babies, zoals geboortegewicht, duur van de zwangerschap en of ze echt geen aangeboren afwijking hebben. Dit betekent dat we ook informatie van de huisarts en wellicht de ouders nodig hebben. Hoe we dit precies gaan aanpakken en tegen welke problemen we aan gaan lopen willen we uittesten in twee apotheken. Petra Bolten, student Farmacie, gaat dit voor haar afstuderen uitwerken. Een pilotonderzoek dus. Daarvoor vragen we de medewerking van twee apotheken die een goede samenwerking met artsen hebben. We zullen u hierover telefonisch benaderen. Op de komende vergadering op 11 september, wordt er door Willemijn een nadere toelichting gegeven.
#
"
Op de InterActie bijeenkomst van 11 september zullen de hierboven beschreven projecten besproken worden. Apothekers worden ook alvast uitgenodigd om na te denken over mogelijk onderzoeks-projectjes voor de cursus farmaco-epidemiologie die in oktober gaat plaatsvinden.
4
Continued Utilisation and Costs of Proton Pump Inhibitors after Helicobacter pylori Eradication in Chronic Users of Gastrointestinal Drugs RM Klok, JRBJ Brouwers, PB van den Berg, LTW de Jong – van den Berg, K Tolley & MJ Postma
SIRS. In the November-issue of Aliment Pharmacol Ther, Williams et al suggest that many patients on eradication therapy for Helicobacter pylori require further antiulcer medications.1 They also suggest significant economic implications, without explicitly specifying these. Below, we present similar findings for the Netherlands and extend these with a formal cost analysis. We investigated the effect of H pylori eradication on drug utilisation and costs for chronic users of gastro-intestinal (GI) drugs, using drug dispensing data for 2 1994-1999 from the InterAction-database. This database comprises prescription information for approximately 150,000 Dutch patients. We identified H pylori eradication therapy as a prescription for a GI-drug (ATC=A02) and at least two prescriptions for antibiotics (ATC=J) on the same day. Chronic utilisation of GI-drugs was defined as more than 0.5 DDD per day on average during the 4 months prior to eradication. To exclude NSAID-induced GI-drug utilisation, patients with an NSAIDprescription during at least one month in the year prior to eradication were excluded (N=11). GI-drug costs were expressed in per patient per month ( 1 = £0.63) and were based on Dutch market prices (excluding value added tax). Calculations were performed for four periods: 4 months prior to eradication (I), first 4 months post eradication (II), 5-8 months post eradication (III) and 9-12 months post eradication (IV). The t-test was used for statistical comparisons of different periods. We identified 161 H pylori eradications, all using the internationally preferred regimen of a PPI, clarithromycin and amoxicillin.3 Overall, the percentage of patients on GIdrugs decreased with time since eradication (Table), with 40% non-users in period IV. Average costs for GI-drugs were 34 per patient per month before
eradication (period I), but declined to 24 in period IV (p=0.002). However, average costs for PPIs did not follow this trend with no statistically significant differences in costs for periods IV and I. Less than half of GI-drug costs in the pre-eradication period relate to PPIs, whereas post eradication over 80% of GI-drug costs were for PPIs. GI-drug use was continued in pre-eradication PPIusers, with only 30% of these cases becoming non-users of GI-drugs in period IV. PPI-use was high amongst continued GI-drug users, representing 83% of the users and 90% of costs in period IV. Of those persons without PPIs pre eradication and continued GI-drug use in period IV, 60% became PPI-users accounting for 75% of GI-drug costs in period IV. Our analysis using a large-scale observational dataset shows continued use and costs of PPIs after H pylori eradication in chronic users of GIdrugs in the Netherlands. This is in line with the findings by Williams et al for Ireland. In our study, overall GI-drug costs decrease after eradication, but 60% of eradicated patients still use GI-drugs – primarily PPIs - 8-12 months after eradication. Several factors could explain this pattern. Firstly, therapy may have failed in eradicating H pylori, which might be expected in about 20% of cases.3 Secondly, re-infection with H pylori may take place after successful eradication, although this is very unlikely as re-infection rates are low. Finally, successful eradication of H pylori may lead to an increased risk for gastro-oesophageal reflux 4 disease (GORD). Primary treatment for GORD consists of PPIs. We conclude that in practice continued use and costs of PPIs exist after H pylori eradication. Implications of these findings in terms of whether H pylori eradication represents good value for money have to be analysed in cost-effectiveness analysis. 1.Williams D, O’Kelly P, Feely J. Lack of symptom benefit following presumptive Helicobacter pylori eradication therapy in primary care. Aliment Pharmacol Ther 2001;15:1769-75 2.Tobi H, van den Berg PB, de Jong – van den Berg LTW. The InterAction Database: synergy of science and practice in pharmacy. In: RW Brause, E Hanisch (Eds.) Medical data Analysis. Berlin: Springer-Verlag 2000 3.Calvet X, García N, López T, Gisbert JP, Gené E, Roque M. A meta-analysis of short versus long therapy with a proton pump inhibitor, clarithromycin and either metronidazole or amoxycillin for treating Helicobacter pylori infection. Aliment Pharmacol Ther 2000;14:603-9 4.Richter JE, Falk GW, Vaezi MF. Helicobacter pylori and Gastroesophageal Reflux Disease: The Bug May Not Be All Bad. Am J Gastroenterol 1998;10:1800-2
(De tabel behorend bij dit artikel kan opgevraagd worden bij SFF).
5