Zo begon het voor mij! (mei 1940)
blz. 1 van 7
Een verhaal van Jan ten Napel, als hofmeester aan boord van het passagiersschip “Jonkheer Von Geusau.” Het is mei 1940. De Geusau ligt in Kampen aan de IJsselkade als de oorlog met Duitsland begint. Zo begon het voor mij! (mei 1940) Het is donderdagavond 9 mei 1940. De bemanning van de 'Geusau', op de machinist Hendrik Ras na, heeft zojuist het van thuis meegebrachte brood genuttigd. Louwe van Dokkum z'n kadetjes met geraspte kaas. Vanwege de toestand van zijn gebit worden de kadetjes in brokjes getrokken en stuk voor stuk in z'n eigen mok -met stukken emaille eraf- gesopt en daarna in de mond gestopt. Tijdens dit consumeren heeft de kapitein zijn kousenvoeten op de tafel gelegd en leunt hij heerlijk achterover. De stuurman Jan van Rika heeft zijn brood altijd in een papier gerold; hij heeft graag een bordje en mes om zijn brood te snijden. Hij heeft altijd verrassingen als broodbeleg. Zijn vrouw, Lumme, verzorgt en vertroetelt hem en zorgt dat hij er altijd uitziet 'om door een ringetje te halen'. Bij het lossen en laden van de vracht zorgt hij, dat hij hiervoor een oude broek en dito baadje aantrekt, terwijl hij nooit zijn beste met twee ringen gerande pet draagt. Die bewaart-ie als hij uitgaat de stad Kampen in of als hij 's avonds met Lumme over Urk flaneert. Gerrit van Niel heeft altijd hetzelfde recept, beschuit met roggebrood. Hij eet wat moeilijk vanwege zijn kunstgebit. Bij het eten gebruikt hij veel koffie om te spoelen en heeft daardoor veel last van zijn maag. Wel zorgtie dat zijn tanden altijd blinkend schoon en wit zijn. Voor de smaak heeft hij altijd een stukje Kingpepermunt in zijn mond, omdat hij veel Chief Whip en eventueel een zware Van Nelle rookt. Hendrik Ras is getrouwd met een Kamper meisje en is daarom ook in Kampen gaan wonen. Jenny en Hendrik komen 's avonds wel eens op visite op de boot als zij 's avonds een wandeling langs de IJsselkade doen. Geert, de stoker, een jonge knaap, heeft een prachtig gebit, en de Kamper deerns lopen de kade langs de boot plat om een glimp van hem op te vangen.
De Geusau in Enkhuizen (1939): van l.n.r. --> J. Ekkelenkamp (voer als schilder mee), de bemanning bestaande uit Klaas van Reinier, Geert van Urk, Jacob van Naatje, Gerrit Kramer, Jan ten Napel en Louwe van Dokkum.
Zo begon het voor mij! (mei 1940)
blz. 2 van 7
Als hij 's avonds kolen getremd heeft in de bunkers om de andere dag makkelijk te kunnen stoken, gaat hij zo met z'n zwarte smoel wel eens met de meisjes praten. Geleund op de railing van de 'Geusau' zien ze dan een zwarte 'snuut' met daarin helblauwe ogen, een prachtige mond met regelmatige hagelwitte tanden en z'n pet, met één zilveren bies scheef op z'n ravenzwarte haar. Het lijkt dan of de Kamper deerns een kick krijgen van dit schouwspel. De kapitein, Louwe, komt dit schouwspel echter wel eens verstoren: „Toe jonge, was je zwarte smoel of, jie binnen al verzuupen vordat je waoter zien." Geert verdroot dat zeer; daarom was Louwe dan ook niet zijn liefste kapitein. Hij had die avond een hele stapel boterhammen uit zijn broodtrommel naar binnen gewerkt met de nodige koffie. Jan ten Napel, de hofmeester, had gezorgd voor koffie en had zelf zijn brood gesneden. Er moest zuinig-aan gedaan worden met de koffie. Sinds er buffetten op de boten waren gekomen, behoefde de bemanning niet meer zelf koffie te zetten of de benodigde materialen zelf te kopen. Vroeger bestond de koffie voor het grootste gedeelte uit ettelijke schepjes Buisman met een paar eetlepels koffie op een grote ketel water. Nu bewaarde Jan de koffie van de hele dag die overgebleven was en maakte daar 's avonds, met behulp van een hoeveelheid gecondenseerde melk uit blik, een zeer appetijtelijke 'drink' van, die de bemanning zeer wel waardeerde. „Et iederiene z'n brood op jonges?" zei Jan van Rika, „dan zullen we eerst effien lezen." Hij stond op en haalde uit de posthut, waar hij de sleutel van had en waarin ook de plaatskaartjes werden bewaard in een trommel met slot, de bijbel. Jan van Rika las altijd uit de bijbel. Jan de hofmeester las altijd uit de Bijbel als hij bij kapitein Willem Kroon aan boord voer, behalve als Hendrik het Zwartje (Hoefnagel) aan boord was. Maar op de Geusau liet Jan van Rika zich dit niet ontnemen. Louwe van Dokkum had z'n kousevoeten van de tafel genomen en ging eerbiedig zitten met de handen gevouwen. Tijdens het lezen door Jan van Rika draaide Louwe met zijn duimen op het ritme van het lezen. Jan kon mooi lezen. Na het lezen gaf hij ook het sein 'zullen we effen danken ?' Er werd niet hardop voorgegaan, maar Jan van Rika gaf toch het sein (door hoorbaar zijn neus op te halen) dat het dankgebed geëindigd was. Stereotiep gaf Louwe dan ten beste: 'Zo, dat zit er wier in, een knappe kerel die 't erok zo wier eutaolt.' Hij haalde dan voorzichtig z'n rooie zakdoek tevoorschijn, ontrolde die, en haalde uit één van de punten z'n daarin voor het eten gestopte pruimtabak uit en ging verder met pruimen daar waar hij gebleven was, na een klein beetje verse tabak uit z'n koperen tabaksdoos er bijgevoegd te hebben. Zo was het die avond ook gegaan, zoals zovele avonden als de boot in Kampen lag. Als je op Enkhuizen voer, was je 's avonds om half negen weer op Urk en na het lossen was om een uur of half tien het werk gereed (nadat je 's morgens in Kampen om zeven uur begonnen was). Lange dagen van zo'n dertien uur. De kapitein verdiende zo'n achttien gulden, de stuurman zestien gulden en de dekknecht veertien en een halve gulden. De machinist had één gulden minder dan de kapitein en de stoker moest voor zeven en een halve gulden zich kapot scheppen. De hofmeester, Jan, zag zich beloond met tien gulden, maar liep af en toe nog wel eens een fooitje van een stuiver en een dubbeltje op. Voor hem geen krimp. Voor het eten had hij zich al opgedoft, want het was donderdag, dan kwamen alle meiden naar de stad. Na een paar loopjes door de Oudestraat moest hij nog met vrienden naar de 'koster' van de 'Broerkerk'. Dick van Ommen hielp zijn moeder, die weduwe was, bij haar kerkenwerk en werd hierdoor als 'koster' gewaarmerkt. Hij was in die vriendenclub gerold door Gait Solli, die had hij weer leren kennen na een bezoek aan de Solli's met kapitein Kroon. De Solli's hadden namelijk vroeger een sigarenfabriek op Urk gehad en van die tijd dateerde al de kennismaking van de Kroons met de Solli's. Na een gezellig samenzijn met de vrienden kwam Jan om ongeveer half elf weer bij z'n boot langs de IJsselkade. Sigarenblik van het merk Indiana (H.J. Solli, Kampen)
Zo begon het voor mij! (mei 1940)
blz. 3 van 7
Door het uitzonderlijk mooie weer zaten Louwe en Jan van Rika nog te genieten op het achterdek. De sigaar van Jan van Rika gloeide af en toe op in het duister onder de bovenbouw van het zogenaamde promenadedek. Kamper mensen liepen langs de kade te drentelen en in het kantoor van de nachtboot naar Amsterdam, die over een half uurtje zou aanleggen, was het al een drukte van belang. Uit de Kamper bar klonk muziek, het was de gezelligheidsavond van de gegoede neringdoenden. Door een sein met de stoomfluit te geven gaf de kapitein van de nachtboot uit Zwolle aan, dat hij door de brug wilde. In de avondstilte kon je horen dat de brugwachter de grendels van de kleppen afschoof en je hoorde de afsluitbomen zakken op de steunen. De boot kwam volle kracht voor stroom door de brug en koerste naar de stuurboord oever. Een prachtig gezicht: de passagiersruimten helder verlicht en uit de patrijspoorten vielen ronde schijfjes licht op het naast de boot dansende water, meereizende waar de boot ging. Op de brug van de boot donkerte, alleen een klein lichtje bij het kompas. De telegraaf rinkelde, de machine werd gestopt. Het leek net of de boot zijn aanlegplaats voorbijvoer. De kapitein van de nachtboot gaf het sein aan de 'stuur': „ja, bakboord". Het roer werd geheel bakboord gedraaid en dan werd de telegraaf rinkelend op volle kracht vooruit gezet. In de machinekamer gaf de machinist de stoom weer vrij spel op de zuigers. De koel-waterpomp verhoogde zijn tempo met het uitspuwen van koelwater en de schroef slingerde zijn water tegen het scheefstaande roer aan. Het leek of de boot om zijn as draaide. Het rooie bakboordlicht verdween en het stuurboord groene werd zichtbaar. Als een volbloed hengst daverde de boot op zijn ligplaats aan. Het leek allemaal veel te snel te gaan. De dekknechten gooiden de werplijnen, met daaraan gebonden de meertouwen, naar de wal, die door de walknechten aan de bolders werden vastgemaakt. Die avond verliep alles heel perfect; de machines werden op achteruit gezet en de boot stopte precies op de plaats met de openingen op die plaats waar de loopplanken op 'de wal lagen te wachten. „Als ik het goed heb, Louwe, geloof ik dat Ep vanavond aan het roer staat." „Ja, Jan jonge", zei Louwe, „Ep legt hem altijd in één keer goed, voor mij is dat de enige Kamper met verstand van varen." Hofmeester Jan was naar de aankomst wezen kijken. Dit spel van de mens met het wateren materiaal boeide hem altijd weer. De lichten werden aangestoken op de boot om te laden en te lossen. Enorme hoeveelheden gecondenseerde melk die al gereed stonden en vervoerd moesten worden naar Amsterdam en daar weer overgeladen op de oceaanstomers voor hun tocht naar verre landen. Een enorme hoeveelheid werk wat in de kortste tijd moest gebeuren. Ook die avond was het zoals het altijd ging. Om tien voor twaalf vertrok de nachtboot op z'n tocht naar Amsterdam. Jan van Rika en Louwe van Dokkum waren al naar kooi gegaan in het vooronder. De hangmat van de kapitein was de eerste als je beneden kwam, dan de hangmat van Jan van Rika, de hangmat van Gerrit en Geert daar weer achter. Hofmeester Jan sliep liever met z'n peluwtje op de bank, z'n hangmat lag op de 'Insula' (red.: een ander passagiersschip van de EUSM). Net toen hij zich in zijn deken rolde kwam Gerrit van Niel heel zacht naar beneden en zocht ook z'n kooi op. „Ben je daar Gerrit?" zei Jan van Rika. „Ja, present", zei Gerrit zacht. „Ik heb Hitler nog horen schreeuwen" ging hij verder. „Ik was even met een Duitse varensman meegegaan, die had een radio aan boord, die man was niet zo gerust op de toestand, maar bij de kazerne was alles rustig". „Ja jonge", zei Jan van Rika, „ik ben er toch niet gerust op; we gaan nu slapen". Even later murmelde en snurkte zachtjes de bemanning van de 'Directeur Generaal Jonkheer von Geusau', zich van geen kwaad bewust. Opeens werd Jan de hofmeester wakker, hij hoorde harde stappen op de loopplank van de boot. De geluiden bewogen zich naar de ingang van het vooronder. Voetstappen klonken op de trap naar beneden en zich oprichtende zag Jan gelaarsde voeten en, boven de hangmatten, koppen die met helmen getooid waren. Een man pakte de voorste hangmat beet, slingerde die een beetje heen en weer en zei: „Hallo, wordt eens wakker, waar is de kapitein van deze boot?” Louwe richtte zijn grijze kop op uit de hangmat en zei slaperig: „ik ben de kapitein, wat maak je voor herrie!" „Kapitein", zei de militair, „u moet direct de boot weghalen want de brug gaat in de lucht vliegen". Louwe kwam nog verder overeind, kwaad: „als je nog andere geintjes hebt maat, beduvel dan je moer, maak datje weg komt." Louwe gooide zijn hoofd weer terug op het kussen. Op hetzelfde ogenblik was Jan van Rika wakker geworden en
Zo begon het voor mij! (mei 1940)
blz. 4 van 7
kwam overeind uit z'n hangmat. Hij overzag de situatie en vroeg: „Wat is er aan de hand, sergeant?" „U moet direct weghalen, schipper, de brug wordt opgeblazen, wij zijn in oorlog met Duitsland", zei de sergeant van de militaire politie.
Foto van de op 10 mei 1940 vernielde IJsselbrug te Kampen. „De brug de lucht in!" „Kom op, jongens, Geert jonge, opstoken, kom er uit Gerrit, ga jij Hendrik waarschuwen, Jan, zet jij een bakkie!" De orders rolden uit de mond van Jan van Rika, terwijl hij uit z'n hangmat klauterde. „Wat gebeurt er allemaal, wat is er loos" zei Louwe, terwijl hij z'n broek aantrok. „De Duitsers zijn vannacht zonder oorlogsverklaring ons land binnen getrokken op verschillende plaatsen; er zijn aanvallen op Rotterdam en er wordt zwaar gevochten", zei de politieman, „daarom moet de brug de lucht in, om de Duitsers, die niet meer zo ver weg zijn, tegen te houden. Maak dus haast om de boot weg te halen." De gehelmde militairen, gewapend met geweren waarop bajonetten waren gestoken, verlieten de kajuit. Alle manschappen van de boot voltooiden in een gespannen zwijgen hun aankleding. Jan ging met Geert mee om een paar vurige kooltjes uit het afgedekte vuur onder de stoomketel te halen voor zijn fornuis, om te zorgen voor een „bakkie".. ,,Ik zal gauw naar Hendrik de machinist lopen om hem te waarschuwen, Louwe", zei Jan van Rika. Het leek allemaal zo onwerkelijk. Bij de Van Heutz kazerne was wel wat bedrijvigheid, maar voor de rest zag je niet veel drukte. De oorlog was als een dief in de nacht over ons gekomen. We wisten dat het kón gebeuren, maar we vertrouwden er op dat het ons wel weer mis zou lopen. Zwijgend zat de aanwezige bemanning al voor zes uur aan het brood. Geert was al weer zwart, hij had de aanjager aangezet, maar Hendrik de machinist had deze maatregel teruggedraaid en ook de trek niet zo fel gezet. „Als je in zó'n korte tijd stroom wil maken, Geert jonge, heb je kans op lekke vlampijpen en dan gaat niet alleen de brug de lucht in, maar gaan wij ook met de ketel de lucht in, als je daar geen erg in hebt. „Hoe laat hebben we stoom om te varen, Geert?" vroeg Jan van Rika. „Als Hendrik z'n zin krijgt, duurt het nog wel een paar uur, antwoordde Geert. „Als de brug de lucht in gaat, kunnen ook de mensen die met de trein aankomen niet bij ons terecht" mijmerde Gerrit van Niel voor zich heen. „Als er nog treinen rijden, Gerrit jonge, per slot van rekening is het oorlog, maar laten we eerst danken" antwoordde Jan van Rika. De handen werden gevouwen en stil voor zich heen stegen onuitgesproken beden omhoog. De ogen van Louwe waren stijver gesloten dan anders. Zijn handen lagen roerloos in de schoot gevouwen. De lippen van
Zo begon het voor mij! (mei 1940)
blz. 5 van 7
Jan van Rika bewogen hoger dan anders, het was net of hij méér dan anders, de verantwoordelijkheid voelde voor zijn mensen en al de angsten en vragen van dit kleine groepje mensen aan z'n Vader voorlegde. Niemand keek vreemd op toen Jan van Rika ineens hardop „amen" zei. Allemaal hadden ze het gevoel gehad dat een mens met een grote geloofsovertuiging voorop was gaan lopen en hun angsten en vragen met geluidloze lippen opgedragen en neergelegd had voor de troon der genade. Resoluut gaf Jan van Rika na dit „amen" zijn opdrachten. „Gerrit, kijk wat er nog in het pakhuis van de Groot is, wat voor Urk of Enkhuizen bestemd is, dan kunnen we dit laden. Geert, ga jij Hendrik helpen om stoom te krijgen. Louwe, als jij nog een paar akertjes water over het bovendek en de banken wilt spoelen, we moeten ondanks alle beroerdigheid onze plicht doen." Alleman ging naar dek. De zon was heerlijk opgekomen; als het met Pinksteren ook zo was, dan boften we wel... Jan de hofmeester liep het voordek op en keek naar de verder over de rivier gelegen IJsselbrug. Zijn gedachten verwijlden; hij was weer die kleine jongen van een jaar of twaalf, die op een maandag heel vroeg met de ijzeren botter van Klaas van Leendert meegegaan was om een 'snijbonentocht' te maken. Klaas, de jongste op één na, van Leendert, had ook een grossierderij in groenten, naast z'n melk- en eierenhandel. In het najaar nam hij de bestellingen op voor het leveren van snijbonen en andijvie, die in de Keulse potten moesten worden ingezouten. Was daar het toppunt van de oogst, dan werd een speciale 'inzouttocht' gemaakt. Van Bremer in Kampen kocht de kisten in op de IJsselmuider veiling en zorgde voor transport naar de botter, de 'Eben-Haëzer'. Zo had Jan, zo'n acht jaar geleden, ook staan kijken naar de IJsselbrug met z'n karakteristieke torentjes, waarvan op feestdagen van elk torentje een vlag wapperde. Die morgen had hij staan kijken naar de mooie sjezen van de boeren die 's maandags naar de markt in de stad kwamen. Voor de brug was een rotonde neergezet bestaande uit betonklompjes met daarin een stuk ijzer met oog. Door die ogen liep een wit touw en als je nu uit de Oudestraat kwam met een kar of paard en wagen, moest je helemaal langs die rotonde naar de brug om dan pas linksaf te slaan naar de botter. De boeren wisten dat wel en de Kamper politie, met hagelwitte handschoenen aan, behoefde zelden op te treden. Jan glimlacht nog als hij aan die mensen terugdenkt, nu hij hier op het dek van de 'Geusau' naar de IJsselbrug staart. Inééns ziet hij dat de torentjes van het middelste gedeelte als een dronkeman gaan wankelen. Direct daarop volgt een zware, doffe knal; hij voelt een zware druk tegen zich aan en plotseling begint de boot te schommelen en gaat aan de meertouwen rukken. In luttele ogenblikken ziet hij een stuk van het brugdek in het water tuimelen. Op hetzelfde moment hoort hij veel glasgerinkel. Ineens zijn er veel mensen buiten, druk bewegend en pratend; zij geven uitdrukking aan hun verbijstering dat hun brug nu een wrak is geworden. Heel stil neemt Jan die dingen in zich op en legt al deze indrukken in z'n geheugen vast. Tranen persen in zijn ogen en hij denkt: „dus dit is oorlog, mooie dingen kapot maken." Verdoofd loopt hij de wal op en gaat de Oudestraat in. Als hij wat korter bij de kapotte brug komt ligt er bij een grote etalage veel glas op straat. Hij zou zo maar bij banketbakker Van Dijk de taartjes en de bonbons uit de etalage kunnen pakken. Bij Kale, de opticien, kan hij eventueel de mooiste bril uitzoeken. Verder lopend treft hij Van den Berg, de goudsmid, vertwijfeld voor z'n etalage aan. De gouden voorwerpen liggen zo voor het grijpen. Hij wandelt nu verdoofd weer terug over een bed van etalageglas op de trottoirs, naar de boot. Jan van Rika heeft ook kennis genomen van alle dingen. Hij vertelt dat ze verderop bij Siebrand, de wijnhandel, alle vaten met wijn in de IJssel laten lopen. Er gaan praatjes dat de Duitsers als verklede nonnen uit de vliegtuigen springen; dat ze zelfs een hele auto hebben gedropt om naar Den Haag te rijden om de koningin gevangen te nemen. In Rotterdam vechten ze als leeuwen, heeft Gerrit gehoord. Mariniers hebben de brug weer heroverd en het vliegveld bij Den Haag is ook weer in Hollandse handen. Die heeft dit gehoord en die heeft dat gehoord. „Ja, wat doen wij, jongens?", zegt Jan van Rika, „passagiers komen er niet, alle vracht hebben we geladen en de boot is nog heel. Ik zou denken, Louwe, dat we maar naar Urk moesten varen voordat ze misschien bommen gaan gooien of dat ze de IJssel oversteken. Volgens de soldaten zijn ze niet ver meer, wat denk je?" „Nou, jij zegt het maar, Jan jonge", antwoordt Louwe de kapitein. „Nou
Zo begon het voor mij! (mei 1940)
blz. 6 van 7
mensen, dan gaan we varen, ik zal even de trommel halen met de vrachtbrieven, de post is al aan boord. Hendrik, jij moet maar bij je vrouw en kinderen blijven, dan moet Geert maar voor machinist spelen." Na deze woorden stapt Jan van Rika de wal op naar het kantoor van De Groot. Een tijdje later stoomt de 'Geusau' stroomafwaarts naar de Ketelmond. Elk bemanningslid is in zichzelf gekeerd bezig met wat ze die morgen zoal beleefd hebben. De wereld is zo maar ineens geheel anders geworden. Het mooie weer past er geheel niet bij. De zon schijnt onwezenlijk puur uit een helblauwe lucht.... Louwe en Gerrit staan in de stuurkast, Jan van Rika houdt beneden onze gelegenheidsmachinist in de gaten. Jan ,de hofmeester, ruimt zijn salons nog maar eens op. Ineens komt hij tot de ontdekking dat ze van vanmorgen half zes niets meer gedronken hebben. Hij zet water op het fornuis als de Geusau buiten de mond van de Ketel linksaf gaat. Vroeger kon de boot gewoon recht vanuit de Ketelmond koers zetten naar Urk, maar sinds ze aan de dijken van de Noordoostpolder werken verzandde de buiten-Ketelmond en moesten de vracht- en passagiersboten buiten de Ketel eerst de 'Amsterdammer koers' volgen om de ondiepten te ontgaan. Toen ze op koers naar Urk lagen, kwam Gerrit naar beneden om met de anderen een bakkie te doen. Louwe was alleen boven en Jan, de hofmeester, bracht hem zijn oude mok met koffie. Nét toen hij de bovenste tree van de trap naar het bovendek betrad, klonk er opeens een harde knal. De helft van de koffie klokte uit de mok toen hij naar de stuurhut rende. „Wat was dat Louwe?" vroeg hij. „Ik weet het niet, het is oorlog, buie" antwoordde Louwe, „die luien kunnen nu ook d'r best doen", en hij wees met zijn hoofd opzij, waar
Jan een Z-boot van de marine zag. Er waren twee van die marineschepen op het IJsselmeer. Toen hij scherp keek, zag hij aan boord van dat schip een matroos met seinvlaggen zwaaien. „Ik denk dat ze ons hebben moeten, Louwe!" zei Jan, „ze seinen naar ons en ook gebruiken ze het zoeklicht." Louwe murmelde wat voor zich heen en nam een slurp van z'n koffie. BZZZOEMMMÜ! „Louwe!" riep Jan, „ze schieten op ons!" „Die mensen zijn gek, wij zijn toch geen Duitsers, maar Hollanders", antwoordde Louwe. Op dat moment kwam Jan van Rika overstuur de stuurhut binnen rennen. „Stop toch, Louwe", en meteen trok hij tweemaal aan de stoomfluit, „direct worden we nog de grond in geboord." Meteen zette Jan van Rika de telegraaf op stop en gaf nog een sein met de stoomfluit. Even later zagen ze vanaf het oorlogsschip een sloep neergelaten worden en marinemensen stapten in. De motor werd aangeslagen en de boot koerste op de Geusau aan. De vaart was uit de Geusau en wiegde heel stil op de vlakke zee. De sloep kwam langszij en aan boord stapten een marineofficier en drie matrozen, allen zwaar bewapend en gehelmd. „Waarom stopte u niet kapitein?" vroeg de officier aan Jan van Rika. „Ik ben de kapitein niet meneer", antwoordde Jan van Rika, „die is boven in de stuurhut." „Waar komt u vandaan, waar gaat u naar toe en wat vervoert u?" vroeg de officier. „Da's gauw gezegd" klonk de stem van Louw van Dokkum, die naar beneden was gekomen, „we
Zo begon het voor mij! (mei 1940)
blz. 7 van 7
komen van Kampen, we gaan naar Urk en veel bijzonders hebben we niet aan boord, dan moet je ons niet bij dat veel bijzonders rekenen." De officier had zich omgekeerd en bracht zijn hand aan de helm ter begroeting. „Kapitein, wij moeten uw schip onderzoeken, of u ook parachutisten of anderszins vijandelijke lieden aan boord hebt." „Ga je gang, meneer", antwoordde Louwe, „je zult bij ons geen vreemde lui vinden, maar ik moet je wel zeggen dat het vreemde zaken zijn om met een kanon op je eigen landslui te schieten." De officier gaf geen commentaar op dit verwijt van Louwe van Dokkum, en gaf de matrozen opdracht om de boot te onderzoeken. Toen ze niets gevonden hadden vertrokken de marinemensen weer. Voordat ze wegvoeren zei de officier: „Wij zullen u met ons schip tot aan de haven van Urk begeleiden in verband met een mogelijk aanval van vliegtuigen. Wij hebben luchtafweergeschut aan boord, u bent ongewapend." Zo voerde Dir. Gen. Jhr. van Geusau onder escorte van een Z-boot naar zijn thuishaven Urk. Ze kwamen veel te vroeg op Urk aan. 't Was ook geen gewone tijd. Het werd een zware tijd. Holland was in oorlog. De 'boot' was een Hollandse boot en zou, ondanks de zware druk, met zijn bemanningen z'n plicht doen, en varen!
Tekening van het Stoomschip Jonkheer van Geusau: zo zag het schip eruit in 1940. Het verhaal is in delen gepubliceerd in de column “Brief uit Gouda” in de Kleine Courant van het Urkerland. Bij het laatste deel van het verhaal schreef de redacteur van de Kleine Courant, Albert van Urk : Als hommage aan onze medewerker Jan ten Napel uit Gouda plaatsen wij deze keer een foto bij zijn artikelenreeks over zijn herinneringen aan de trieste meidagen van 1940 (de foto van een vernielde IJsselbrug is nu in het bovenstaande verhaal verwerkt). Kampen heeft in de oorlog heel wat te lijden gehad. Een dodenlijst, opgenomen in 'Kampen in oorlogstijd' (door J.B. Keuter) telt maar liefst 59 namen en daar zijn niet bij inbegrepen de Joodse oorlogsslachtoffers. Tandarts L. Polak, ook op Urk welbekend, ontsnapte aan een wisse dood; hij dook onder op het Kampereiland. Vanaf 13 april 1940 heerste in Kampen de staat van beleg. Op de 9e mei werden in het stadhuis nog enkele huwelijken voltrokken. Toen de bruiloftsgangers laat in de nacht vanuit de Stadsgehoorzaal huiswaarts keerden hoorden zij het geronk van overtrekkende vliegtuigen en al gauw klonk de kreet 'OORLOG' door de Kamper straten. Om 6.44 uur werden de beweegbare klappen van de brug opgeblazen en om 9.30 uur volgde een tweede explosie om de brug aan de stadszijde ontoegankelijk te maken. Het trieste resultaat is op de foto te zien. De verbroken verbinding Kampen-IJsselmuiden werd onderhouden met een binnenschip beneden de brug en een veerpont bij de Koornmarktspoort.