Zij gaven elkaar de hand Een reflectie op de eenheid van de kerk als conflicten branden Prof. Dr. Bram van de Beek De kerkelijke verdeeldheid heeft te maken met conflicten. Deze zijn er vanaf het begin van de kerkgeschiedenis geweest. Ook in het lichaam van Christus zijn er spanningen omdat de leden niet allemaal hetzelfde zijn. De vraag is dus niet of er conflicten zijn, maar hoe we met die conflicten omgaan. 1. Verschil in cultuur Een goed uitgangspunt voor onze reflectie daarover is wat er geschreven is over het eerste kerkelijke conflict dat ons bekend is. In Handelingen 6 wordt verhaald dat de Grieks sprekende christenen ontevreden waren, omdat ze vonden dat hun weduwen werden achtergesteld bij de armenzorg. Er wordt dan niets ontkend of gebagatelliseerd, maar er worden meteen maatregelen genomen. De kern daarvan is dat naast de twaalf apostelen zeven mannen worden aangesteld om zorg te dragen voor de voorzieningen voor de Grieks sprekende armen. Hoewel het accent ligt op het brood, blijkt hun taak verder strekkend. De broodvoorziening was de aanleiding en die krijgt dan ook de eerste aandacht, maar uit het vervolg blijkt dat deze zeven veel meer doen dan armenzorg. Een van hen, Stefanus, was voortdurend in debat met de Joodse elite over de betekenis van de wet en dat liep zo hoog op dat hij tenslotte gestenigd werd. Een van de anderen, Filippus, werkte in Samaria als zendeling en daarna bracht hij het evangelie aan een Ethiopiër die bepaald niet van de diaconie leefde en die door hem gedoopt werd. Het gaat dus niet zozeer om de instelling van een aparte armenzorg, maar veeleer om een eigen organisatie van de Grieks sprekende christenen. De aanleiding is de broodvoorziening, maar het onderliggende probleem is de verhouding van Grieks en Aramees sprekende christenen. Hun verhouding vraagt om een organisatie die deze in goede banen leidt. Drie dingen zijn hier van belang als het gaat om eenheid en verscheidenheid in de kerk. Allereerst gaat aan de diversificatie in de ene gemeente haar eenheid vooraf. In de eerste hoofdstukken van Handelingen wordt deze voortdurend benadrukt. ‘De menigte van hen, die tot het geloof gekomen waren, was één van hart en ziel’ (Hand. 4:32). En voorafgaand aan de eenheid van de gemeente gaat de verkondiging dat Jezus Christus uit de doden is opgestaan, die God als Here en Christus heeft aangesteld (Hand. 2:36). Het is zijn Geest die de kerk sticht en waardoor mensen gedoopt worden in de naam van Christus (Hand. 2:38) tot het ene lichaam. De eenheid heeft het primaat, gegrond in de eenheid van Christus in wiens Naam wij gedoopt zijn, en pas daarna wordt over diversiteit gesproken. Vervolgens, en dat is het tweede, wordt aan die diversiteit volledig recht gedaan. De Grieks sprekenden krijgen alle aandacht en er wordt ruimhartig aan hen tegemoet gekomen. Dat wordt vertaald naar de organisatorische structuren van de kerk. Juist omdat de kerk niet alleen maar een spirituele eenheid is, maar een zichtbare gestalte heeft als lichaam van Christus, krijgt ook diversiteit een zichtbare gestalte in dat éne lichaam. Dat is het derde: de maatregelen die worden genomen nemen niets weg van de eenheid van de kerk onder leiding van de apostelen. Het is hun eigen initiatief om de zeven aan te stellen en het gebeurt onder hun verantwoordelijkheid.
Kunnen deze observaties ons niet helpen in de kerkelijke conflicten van nu? Er zijn problemen en die lossen we niet op door ze te ontkennen of door te zeggen dat ze er niet mogen zijn. We moeten en mogen ze ruimhartig erkennen, om er vervolgens een even ruimhartige oplossing voor te zoeken. Voorop staat de eenheid in Christus. De fundamentele zaken van het geloof zijn niet in het geding. In de verschillen die er echter wel zijn en waardoor mensen zich in de gemeente voelen achtergesteld, schromen we niet om ook organisatorisch daaraan tegemoet te komen. We doen dat niet op eigen initiatief tegen de bestaande kerk in, maar onder haar verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid is dan ook dat degenen die daarin de leiding hebben zelf komen met ruimhartige oplossingen, zoals de apostelen dat deden. Het luistert hierbij nauw. Het gaat er niet om dat de anderen om dat anders zijn buiten gesloten worden om van hen geen last meer te hebben. Het gaat niet om eerste- en tweederangs christenen. Het gaat ook niet om het bevestigen van zondige verschillen. Ook daarin is het boek Handelingen duidelijk: voordat over diversiteit wordt gesproken in Handelingen 6, is in Handelingen 5 volstrekt helder gemaakt dat leugenachtig eigenbelang in de kerk geen plek heeft. Het om de volle gemeenschap van het geloof waarin we elkaar volledig aanvaarden. De situatie in Zuid-Afrika kan als voorbeeld dienen hoe nauw het luistert. Zwarten werden uitgesloten van het avondmaal, omdat men van hen geen last meer wilde hebben. Ze kregen hun eigen kerk. Dat was niet omdat zij dat wilden, maar omdat blanken hen niet meer verdroegen. Zo werd geleidelijk een systeem van apartheid ontwikkeld waarin zwarten, bruinen en blanken hun eigen kerken hadden. Na de afschaffing van de apartheid bestaan die nog steeds. Voor een deel is dat verstaanbaar en helemaal in lijn met Handelingen 6. De meeste zwarte kerken zijn Xhosa- of Sutu- of anders sprekend. Ze hebben ook hun eigen muzikale expressie. Ze mogen net als de Grieks sprekenden in Handelingen 6 hun eigen organisatorische plek hebben, net als de Afrikaanssprekende blanken. Anders wordt het als de bruine en blanke christenen hun eigen diensten en organisatie houden. Zij hebben dezelfde taal en grotendeels dezelfde cultuur. Is hun gescheidenheid niet een rest van de apartheid die zich hardnekkig continueert? Ook anders ligt het als zwarte en blanke kerken zo gescheiden blijven, dat het niet om diversiteit van de ene gemeenschap gaat, maar nog steeds om een vorm van elkaar niet aanvaarden. Waar men elkaar ruimte wil geven, is diversiteit een groot goed. Waar men zich afsluit in eigen kring en de ander buitensluit, heerst het eigenbelang. Daar is eerder Handelingen 5 dan Handelingen 6 aan de orde. 2.
Verschil van inhoud
Handelingen 6 gaat over organisatorische oplossingen om het werk van de gemeente goed te regelen en om aan verschillen van taal en cultuur tegemoet te komen. Dat is op zichzelf al moeilijk genoeg. De zwaarste kerkelijke conflicten hebben echter te maken met de inhoud van het geloof. Voor mensen met een andere taal kun je ruimhartig zijn, maar kun je dat ook voor mensen met een andere mening? Ook hierin kan het boek Handelingen ons verder helpen. Handelingen 15 gaat over een nieuw conflict. Nu gaat het niet meer over Aramees en Grieks sprekende joden, maar over joden en heidenen. De vraag is hoe christenen uit de heidenen zich hebben te verstaan met de wet. Reeds in het conflict van Stefanus met de joodse leiders was de wet een kernthema. Toen ging het echter niet om een conflict met medechristenen maar met niet-christenen. In Handelingen 15 gaat het om een conflict binnen de kerk over de betekenis van de wet. De dood van Stefanus en de vervolgingen
daarna laten zien hoe zwaar dit thema voor joden was: het is een zaak van leven of dood. Het gaat in Handelingen 15 niet over bijkomstigheden. Het is opmerkelijk dat ook hier ruimhartig met de verschillen wordt omgegaan. Er worden aan de heidenen geen andere verplichtingen opgelegd dan vier dingen: ‘Het heeft de heilige Geest en ons goed gedacht, u verder geen last op te leggen dan dit noodzakelijke: onthouding van hetgeen de afgoden geofferd is, van bloed, van het verstikte en van hoererij; indien gij u hier voor wacht, zult gij wèl doen (Hand. 15:28v). Het meest opmerkelijke in deze beslissing is wat hun niet wordt
opgelegd: dat ze zich moeten besnijden en dat zij de sabbat moeten houden. Wat dit voor de apostelen als geboren joden heeft betekent is nauwelijks voor te stellen. Dat spreekt des te meer omdat de zeer wetsgetrouwe Jakobus juist het beslissende pleidooi houdt (Hand. 15:13-21). Voor joden zijn besnijdenis en sabbat de kenmerken bij uitstek van hun trouw aan God. Zij bepalen hun identiteit. Dat ze de spijswetten en reinheidswetten niet opleggen aan de heidenen is al verbazend genoeg, maar dat ze besnijdenis en sabbat niet eisen is duizelingwekkend. Wat hier wordt ingeleverd voor de eenheid van de kerk is nauwelijks voor te stellen. Wat daar tegenover staat dat de christenen uit de heidenen moeten nalaten lijkt minimaal en voor een deel volstrekt vanzelfsprekend, zoals hoererij. Dat is echter vanuit modern perspectief zo, maar in de oudheid is dat geheel anders. De vier onderwerpen hangen ten nauwste samen. Ze hebben alle met levenskracht te doen: bloed, een gestikt dier waar het bloed nog in is, offers die gewijd zijn en doortrokken van goddelijke kracht, gewijde prostitutie. Ze dienen allemaal om mensen vitaal te maken, hun leven vruchtbaar en rijk. Daarom waren ze voor heidenen niet toevallige dingen, maar essentieel voor het bestaan. Als ze dit opzeggen, moeten ze het perspectief op het leven opzeggen. In Handelingen 15 wordt gezegd dat Jodenchristenen voor het waarachtige leven niet langer hechten aan besnijdenis en sabbat en dat heidenchristenen niet moeten hechten aan levenskracht. Joden leveren hun identiteit ontleend aan de wet in, heidenen hun identiteit die ontleend is aan vitaliteit. Beiden leveren hun identiteit in. Ze leveren die uit aan elkaar, omdat ze die uitleveren aan Christus. Ze leveren die uit aan Christus, en daarom leveren ze die uit aan elkaar. Het is zoals Paulus schrijft: het is allemaal schade en vuilnis (Filipp. 3:8), want in Christus is noch jood noch Griek (Gal. 3:28). Het gaat niet om een paar losse geboden op het ethische niveau. Dan hadden stelen en moorden er ook kunnen staan. Het is echt niet de bedoeling dat heidenen dat wel mogen doen. Dat zijn echter vanzelfsprekende regels op het gebied van de moraal. Wat er wel wordt genoemd, heeft te maken met je identiteit en het verstaan van het waarachtige leven. Dat leven is niet in de wet en evenmin in heidense vitaliteit, maar het is in Christus. Dit lijkt me een goede basis om ook nu te spreken over de manier waarop we met elkaar omgaan in de kerk: is onze diepste eenheid in Christus, omdat onze diepste identiteit in Hem is? Daarvoor moeten we niet allemaal hetzelfde opgeven. Joden moeten over een heel andere drempel heen stappen dan heidenen. Dat zou de basis van het gesprek ook nu kunnen zijn: wat betekent het zijn in Christus en wat moeten wij loslaten omdat we niet meer van onszelf zijn maar van Hem en omdat onze identiteit niet meer die van onszelf is maar van het ene lichaam van Christus? Het zijn die dingen waaraan we onze identiteit ontlenen buiten Hem om en die dus scheiding brengen in zijn lichaam. Dat zullen in de regel de dingen zijn die ons zeer na aan het hart liggen, die ons thuis en onze veiligheid, die onze zekerheid en onze perspectieven uitmaken. Als die niet over Christus gaan, dan zijn ze schade en hebben de waarde van vuilnis. De regels van Handelingen 15 lijken minimale punten, maar het besluit van de apostelen is van fundamentele draagwijdte. Het is onuitvoerbaar voor wie hecht aan het vlees, aan identiteit die niet
uitsluitend identiteit in Christus is. Het is dan ook niet een besluit van menselijke onderhandelingen om elkaar tegemoet te komen. Het heeft ‘ons en de Heilige Geest goed gedacht’ (Hand. 15:28). De Geest van Christus stelt ons in een volstrekt nieuwe situatie en die situatie maakt heidenen en joden een, niet als resultaat van onderhandelingen en evenmin als gulden middenweg, maar in een nieuwe identiteit: ‘één Here, één geloof, één doop’ (Ef. 4:5). De lijn die in het begin van Handelingen is ingezet wordt ook in hoofdstuk 15 consequent volgehouden. 3. Theologie, geen sociologie Volgens Handelingen 6 en 15 worden conflicten in de eerste decennia na het ontstaan van de kerk harmonieus opgelost. Het merendeel van de hedendaagse exegeten is het erover eens dat de werkelijkheid die daarachter ligt bepaald niet zo harmonieus was. Wat we in Handelingen vinden is de rand van geweldige spanningen in het vroegste christendom tussen Palestijnse en hellenistische jodenchristenen, tussen christenen uit de joden en uit de proselieten, en tussen joden- en heidenchristenen, nog afgezien van conflicten met niet christelijke joden en heidenen, die het boek Handelingen wel breder weergeeft. Het is evenmin zo dat deze spanningen met de besluiten van Handelingen 6 en 15 (en 11) zijn opgelost. Ze blijven de vroege kerk begeleiden. In het Nieuwe Testament vinden we daar de weerslag van. Paulus vertelt in de Galatenbrief dat hij Petrus ontmoet in Antiochië (Gal. 2:11), waarschijnlijk bij een gelegenheid kort na de vergadering in Jeruzalem waarover Handelingen 15 schrijft (Gal. 2:1-10). Die ontmoeting loopt uit op een fikse ruzie. Petrus heeft eerst net als Paulus samen met de heidenchristenen gegeten. De eenheid met Christus gaat boven de joodse spijswetten. Als er dan strengere joden uit Jeruzalem aankomen, doet Petrus dit ineens niet meer en doet of ook voor christenen de spijswetten van belang zijn, waarna Paulus hem in het opbaar de les leest (Gal. 2:11-14). Het wringt wel meer tussen Paulus en Petrus. Volgens Handelingen 15 heeft Petrus betoogd dat God hem vrijmoedigheid heeft gegeven om ook naar de heidenen te gaan (15:7), maar in Galaten schrijft Paulus dat hijzelf tot de heidenen zou gaan en Petrus tot de joden (2:7-9). Verder geeft ieder zijn eigen interpretatie aan wat in Jeruzalem besloten is. Lukas noemt de vier regels die hij in Handelingen 15 schrijft. Paulus schrijft echter dat het enige dat aan de heidenen is opgelegd dat zij de armen in Jeruzalem moeten gedenken (Ga. 2:10): meer hulp bij het probleem van Handelingen 6 dan uitvoering van de besluiten zoals Lukas die weergeeft. Zo gaat dat met kerkelijke besluiten en met overeenkomsten van kerkelijke vergaderingen. Elk geeft er zijn eigen uitleg aan en elk heeft gehoord wat hem of haar paste. Zo gaat het ook met de hoofdrolspelers als ze elkaar weer tegenkomen. De adrenaline gaat al snel weer rijker vloeien. Zo ging dat toen, zo gaat het nu. Hedendaagse exegeten trekken de conclusie dat Lukas de zaken mooier voorstelt dan ze waren en een harmonieus beeld schept. Het is maar de vraag of we dit zo moeten interpreteren. In de regel is de Bijbel niet bang om misstanden klaar in het licht te stellen. Veeleer moeten we het zo zien dat Lukas geen sociologie van het vroege christendom schrijft maar theologie. Het is niet anders dan met de wet en de profeten in het Oude Testament. De reële godsdienst van Israël in hun tijd was iets heel anders dan zij in hun geschriften als de godsdienst van Israël beschrijven. Daarover zijn hedendaagse historici én profeten het eens. De profeten hebben ook niet de behoefte om de religieuze praktijk van hun tijd objectief te beschrijven. Ze schrijven theologie. Ze beschrijven de godsdienst zoals die er moet en mag zijn vanwege God.
Zo beschrijft ook Lukas niet de stromingen en conflicten van het vroegste christendom, maar de kerk zoals die er van Godswege mag en moet zijn. Zó gaat de kerk met conflicten om. Zó bewaart zij haar eenheid in Christus. De realiteit van de kerk in de eenentwintigste eeuw is net als die van de eerste eeuw anders dan Handelingen beschrijft. Er is veel verdeeldheid; er zijn veel conflicten; mensen interpreteren en horen naar zichzelf en hun partij toe. Het mag allemaal waar zijn, maar de vraag is of we daarin bereid zijn de eenheid in Christus te zoeken. Zijn we bereid om elkaar de hand te geven – ook als bij de eerstvolgende gelegenheid dat we elkaar tegenkomen de beer weer los is. Dat kan allemaal gebeuren in de éne kerk. Het is allemaal niet goed, maar dat is het punt niet waarom het gaat: in Christus zijn we samen de ene kerk. De kerk begint niet bij Galaten 2 en evenmin bij Handelingen 15. De kerk begint op Pinksteren: één Here, één geloof, één doop. In die kerk mogen mensen ook bereid zijn hun standpunten aan te passen. In 1 Korinthiërs heeft Paulus betoogd dat een afgod niets is en dat men het het aan hen gewijde vlees dus rustig eten kan (8:4). Lukas beschrijft in Handelingen dat heidenchristenen dat niet moeten doen. Dat is niet tegen Paulus, maar alleen breder geformuleerd, want met veel meer vuur dan waarmee Paulus schrijft dat afgoden toch niet bestaan, stelt hij ook dat hij in der eeuwigheid geen vlees meer zal eten als hij daarmee een ander in de weg zou staan om bij het geloof te blijven (1 Kor. 8:13). We leggen elkaar niets op dat niet met Christus te maken heeft en tegelijk zijn we bereid voor elkaar alles op te geven wat niet met Christus te maken heeft. En soms geeft de kerk daarin regels die van ieder vragen hun veilige huis en visie op de toekomst op te geven als die niet het huis van God en de toekomst van Christus zijn. Er blijven conflicten in de kerk. Is dat erg? Ze horen er niet te zijn en ze zijn ook niet het wezen van de kerk, zoals Lukas aangeeft. Toch hebben ze een functie. Er moeten stromingen in de kerk zijn opdat de waarheid aan het licht komt (1 Kor. 11:19). Men kan dit zo opvatten dat de waarheid van Christus altijd groter is dan onze eigen theologie. Stromingen hebben met de katholiciteit van de kerk te doen. Het gaat echter in de Korintiërsbrief om meer. Daar zijn echte conflicten. Daar wordt gevochten en zijn er partijen. Die helpen niet om samen de volheid van de waarheid aan te vullen. Ze dienen er veeleer toe om ons weer te bezinnen waarop het nu werkelijk aankomt. Dat kan alleen als men die partijen in de conflicten aanvaardt als partijen binnen de ene kerk. Anders overheerst alleen het eigen gelijk. Men moet zich echter afvragen waarom het werkelijk gaat. Als men met de ander om de tafel gaat zitten en opnieuw moet bedenken waarom het in het lichaam van Christus gaat dan blijkt dat we allemaal veel ballast meenemen. Die moeten we dan maar als schade en vuilnis achterlaten, hoe zwaar dat ook is omdat we er onze identiteit in vonden, om zo de enige ware identiteit van een christen weer helder voor ogen te krijgen: dat ik niet van mij zelf ben maar het eigendom van mijn trouwe Zaligmaker. De oude Petrus weet van het vuur van de grote geleerde Paulus (2 Petr. 3:15). Het vuur heeft ook bij hem dikwijls gewoed, tot het vuur hem te na aan de schenen kwam. Het vuur uit zijn hart en dat uit het hoofd van Paulus had makkelijk tot een kerkscheuring kunnen leiden. Er zijn schisma’s om minder dan de besnijdenis en de sabbat ontstaan. De oude Petrus weet dat het daarom in Christus niet mag gaan. Het gaat om Christus. ‘Bedenk dat het geduld van onze Heer uw redding is (2 Petr. 3:15). Daarover schrijft ook de geliefde broeder Paulus in al zijn brieven (2 Petr. 3:15v). Het zijn onwetende en onstandvastige mensen die deze gebruiken voor hun eigen doeleinden (2 Petr. 3:16) en daaraan
moet je als kerk niet toegeven. Petrus schrijft zonder rancune aan de gemeenten in Bythinië (1 Petr. 1:1): het stuk van de wereld dat volgens Paulus aan Petrus toekwam omdat daar veel Joden woonden. Petrus is geen perfect mens geworden. Net nadat het vuur hem te na aan de schenen was gelegd wilde hij al weer zich mengen in de verhouding van Christus tot anderen. Hij keert zich om naar Johannes en vraagt Jezus: ‘Hoe zit het met hem?’ (Joh. 21:20v). We kunnen dit ook verstaan als een vraag van het petrinische christendom aan de johanneïsche variant. Hoe zit het met dat soort christenen? ‘Dat gaat jou niet aan – volg jij Mij’ (Joh. 21:22). En Johannes loopt achter Jezus én Petrus aan. Hij heeft daar geen moeite mee, want hij weet dat Jezus hem liefheeft. 4. Een synode nu We kunnen de bijeenkomsten van Handelingen lezen als de vroegste synoden van de kerk. Het zijn wel geen formele synoden met officiële afgevaardigden, maar wel bijeenkomsten van hen die bijzondere verantwoordelijkheid droegen in de kerk om de weg te zoeken die de kerk moet gaan. Zonder dat het in de nationale synode gaat om een formele synode, en zonder te claimen dat zij het gezag van apostelen zou hebben of de kerk van alle plaatsen en tijden zou vertegenwoordigen, zouden we aan de vergaderingen in Jeruzalem wel momenten ter bezinning kunnen ontlenen. Daarbij gaat het niet om vrijblijvende momenten, maar om fundamentele vragen over de wijze waarop we kerk zijn, om de Weg te zoeken die de kerk moet gaan.
We noemen de kernpunten die opkomen uit bovenstaande bezinning. Deze vragen kunnen in de maanden vóór de Nationale Synode van 25 en 26 oktober 2013 in de kerken en geloofsgemeenschappen worden doordacht. 1.Wat betekent het voor ons als we anderen met wie we samen zijn beschouwen als behorende tot de ene gemeenschap van Christus die Hij geroepen heeft door het ene Woord in de ene doop om Hem na te volgen? 2. Kunnen we onze eigen godsdienstige identiteit formuleren? Wat is het veilige huis waarin we wonen en waar hebben we vaste grond onder de voeten? Wat willen we niet kwijt? Willen we toelaten dat anderen ons helpen om dat te benoemen? 3. Wat is de identiteit van een christen? 4. Wat is de waarde van alles wat we onder de tweede vraag hebben genoemd (en hadden moeten noemen, maar verzwegen) als het anders is dan wat we antwoordden op de derde vraag? 5. Zijn we bereid om elkaar de broederhand te geven als we dit in aanmerking nemen? 6. Hoe geven we dit in onze tijd ruimhartig organisatorisch gestalte? 7. Wat betekent het te leven uit de ene verkondiging van de opgestane Christus in de éne doop in het breken van het ene brood? En wat betekent het voor ons om aan Jezus over te laten hoe het met de anderen zit – en om achter Petrus aan te lopen, ook als die de verkeerde vragen stelt?