Zienswijzennota
Bestemmingsplan “Middengebied”
Gemeente Hardinxveld-Giessendam Datum 12 maart 2012 GemHG\Intern\8209 Zaaknr: HG 7379
Inhoud 1. Inleiding 1.1 Status zienswijzennota 1.2 Procedure bestemmingsplan 1.3 Ingekomen zienswijzen 2. Zienswijzen: ontvankelijkheid, samenvatting, reactie en conclusie 2.1 Inleiding 2.2 N.V. Nederlandse Gasunie 2.3 Reclamanten Sluisweg 44 en 46 2.4 Reclamant Sluisweg 70 2.5 Reclamant Kanaaldijk-Zuid 5 met betrekking tot de percelen Sluisweg 2b en 2c 2.6 Reclamant Kanaaldijk-Zuid 5 met betrekking tot de percelen Kade 48 en Transportweg 46 2.7 Reclamant Kanaaldijk-Zuid 5 met betrekking tot de percelen Kade 48 t/m58, 62, 66, 70, 72 en 76 2.8 Reclamant Rivierdijk 544-551-555-559-561 2.9 Reclamant Rivierdijk 616 2.10 Reclamant Rivierdijk 641 2.11 Reclamant Rivierdijk 644 t/m 647 3. Wijzigingen in het bestemmingsplan 3.1 Ambtshalve wijzigingen 3.2 Wijziging in verband met zienswijzen
Bijlagen (niet publiceren in verband met privacy) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
N.V. Nederlandse Gasunie Reclamanten Sluisweg 44 en 46 Reclamant Sluisweg 70 Reclamant Kanaaldijk-Zuid 5 met betrekking tot de percelen Sluisweg 2b en 2c Reclamant Kanaaldijk-Zuid 5 met betrekking tot de percelen Kade 48 en Transportweg 46 Reclamant Kanaaldijk-Zuid 5 met betrekking tot de percelen Kade 48 t/m58, 62, 66, 70, 72 en 76 Reclamant Rivierdijk 544-551-555-559-561 Reclamant Rivierdijk 616 Reclamant Rivierdijk 641 Reclamant Rivierdijk 644 t/m 647
-2-
1. Inleiding 1.1 Status zienswijzennota De zienswijzennota behoort bij het besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan “Middengebied”. De nota bestaat uit drie hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat een overzicht van de ingekomen zienswijzen en de verdere procedure van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 aangegeven of de zienswijze ontvankelijk is. Daarna wordt een samenvatting van de zienswijze gegeven en van een gemeentelijke reactie voorzien. In de conclusie is opgenomen of de zienswijze aanleiding geeft tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van de wijzigingen die bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden doorgevoerd. Naast wijzigingen door zienswijzen kunnen dit ook ambtshalve wijzigingen zijn. 1.2 Procedure bestemmingsplan Zienswijzenronde Het ontwerpbestemmingsplan heeft na publicatie in de gemeentelijke voorlichtingsrubriek in Het Kompas en de Staatscourant met ingang van donderdag 15 december 2011 tot en met woensdag 25 januari 2012 ter inzage gelegen. Tevens is het bestemmingsplan gedurende deze termijn onder het planid-nummer NL.IMRO.0523.BP2011MIDDENGEBIED-DO01 ook digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit is in overeenstemming met artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Gedurende de termijn van 6 weken kon iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze indienen bij de gemeenteraad. Vaststelling Na de zienswijzenronde beslist de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad weegt hierbij de ontvangen zienswijzen mee. De vaststelling wordt mede bekend gemaakt in de Staatscourant en de gemeentelijke voorlichtingsrubriek. De indieners van een zienswijze krijgen een brief met informatie over de vaststelling en de mogelijkheid tot indienen van beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. 1.3 Ingekomen zienswijzen Er zijn naar aanleiding van de publicatie over het ontwerpbestemmingsplan 10 schriftelijke zienswijzen ontvangen. Alle zienswijzen zijn tijdig ingediend.
2. Zienswijzen: ontvankelijkheid, samenvatting, reactie en conclusie 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk is de zienswijze samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. In de conclusie is aangegeven of, en zo ja, welke wijzigingen in het plan worden doorgevoerd naar aanleiding van de zienswijze. 2.2 Nederlandse Gasunie B.V. Ontvankelijkheid De zienswijze dateert van 25 januari 2012 en is bij de gemeente ontvangen op 26 januari 2012. Er is derhalve sprake van een tijdig verzonden reactie, die binnen een week na de datum van verzending is ontvangen. De zienswijze is daarom ontvankelijk. Samenvatting In de toelichting op het bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 5.3.3.2 Externe veiligheid, transportroutes gesproken over de veiligheidszone van 46 meter rond de A15 waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen liggen. Binnen deze veiligheidszone bevinden zich geen bouwvlakken waar kwetsbare objecten zijn gesitueerd of mogelijk worden gemaakt. Uit planregel 29.2.1, dat een algemene aanduidingregel bevat, blijkt echter dat ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen” niet alleen kwetsbare maar ook geen beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan. Over de aanwezigheid van beperkt kwetsbare objecten wordt geen uitspraak gedaan in de toelichting van het bestemmingsplan.
-3-
Ter hoogte van het perceel Sluisweg 67 is binnen de veiligheidszone een gasdrukmeet- en regelstation van de Gasunie gelegen. Hierop is het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer van toepassing. Gelet op de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is de Gasunie van mening dat het bedrijfsgebouw moet worden gekwalificeerd als een beperkt kwetsbaar object. Volgens artikel 29.2.1 mag een dergelijk beperkt kwetsbaar object niet aanwezig zijn. Reclamant vraagt om duidelijkheid te verschaffen over de vraag of een beperkt kwetsbaar object wel of niet is toegestaan in de veiligheidszone. Als een (bestaand) beperkt kwetsbaar object wel is toegestaan, verzoekt de Gasunie om een aanpassing van artikel 29.2.1 Beantwoording Bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is nagevraagd of het gasdrukmeet- en regelstation valt onder de categorie beperkt kwetsbaar object. Hieruit is naar voren gekomen dat in bijlage 2 van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) als beperkt kwetsbaar object worden aangemerkt: objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval. In de Circulaire worden als objecten noch kwetsbaar, noch beperkt kwetsbaar aangemerkt: inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer waarin gevaarlijke stoffen in voor de externe veiligheid niet te verwaarlozen hoeveelheden aanwezig zijn of kunnen zijn. Resumerend is het gasdrukmeet- en regelstation geen object met een hoge infrastructurele waarde en dus geen beperkt kwetsbaar object. Naar de mening van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is er sprake van een object dat noch kwetsbaar, noch beperkt kwetsbaar is. Overeenkomstig de Circulaire RNVGS zijn binnen de veiligheidszone van de A15 reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten toegestaan en nieuwe beperkt kwetsbare objecten alleen met een motivering toelaatbaar. Paragraaf 5.3.3.2 van de toelichting op het bestemmingsplan gaat niet in de op de aanwezigheid van beperkte kwetsbare objecten, maar noemt alleen de afwezigheid van kwetsbare objecten in de veiligheidszone. De toelichting zal op dit punt worden aangevuld, in die zin dat ingegaan wordt op de aanwezigheid van het gasdrukmeet- en regelstation in de veiligheidszone en de consequenties daarvan. In de toelichting op het bestemmingsplan is in paragraaf 6.3.6 aangegeven dat er in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15 een "veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen" is opgenomen. De toelichting verduidelijkt wel dat binnen de zone nieuwe kwetsbare objecten niet zijn toegestaan en nieuwe beperkt kwetsbare objecten alleen zijn toegestaan als blijkt dat deze vanuit oogpunt van externe veiligheid zijn toegestaan. Zoals hiervoor is overwogen is dit conform de uitgangspunten van de Circulaire RNVGS. Gezien het vorenstaande vormt de zienswijze van de Gasunie formeel-juridisch geen aanleiding om artikel 29.2.1 van de planregels van het bestemmingsplan aan te passen. Echter, door de gekozen formulering “zijn geen …. toegestaan” komt in de planregel onvoldoende tot uiting dat eventuele bestaande beperkt kwetsbare objecten wel zijn toegestaan. Daarom wordt voorgesteld om artikel 29.2.1 als volgt te wijzigen: “Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen, behoudens bestaande beperkt kwetsbare objecten, geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd”. Onder het begrip bouwen valt volgens de bepalingen van het bestemmingsplan het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. Aanpassing Artikel 29.2.1 als volgt te wijzigen: “Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen, behoudens bestaande beperkt kwetsbare objecten, geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd”. 2.3 Reclamanten Sluisweg 44 en 46 Ontvankelijkheid De zienswijze dateert van 24 januari 2012 en is bij de gemeente ontvangen op 25 januari 2012. Er is derhalve sprake van een tijdige en dus ontvankelijke zienswijze.
-4-
Samenvatting Reclamanten geven in de eerste plaats hun tevredenheid aan wat betreft de aanpassingen die in het ontwerpbestemmingsplan zijn doorgevoerd naar aanleiding van de door hen ingebrachte inspraakreacties. Desondanks hebben betrokkenen toch een zienswijze ingediend, omdat volgens hen bij maximale invulling van de bestemmingslegging op het perceel Sluisweg 70 waar het hoveniersbedrijf is gevestigd, hun huidige woongenot onvoldoende kan worden beschermd. Reclamanten zijn van mening dat een groenbestemming van minimaal 10 meter uit de oostelijke erfgrens van het hoveniersbedrijf gewenst is om een buffer te realiseren tussen hun achtertuin en de mogelijke hinder afkomstig van een bedrijfsbestemming. De aangegeven maximale bouwhoogte geeft volgens de bewoners een belasting op hun eigendom en drukt de waarde van de eigendommen en het woongenot. De bebouwingsgrens dient volgens hen dan ook op een aanzienlijke afstand uit de erfgrens te worden gelegd zodat bij vervanging van de bestaande gebouwen het nieuwe gebouw niet als belastend wordt ervaren wanneer reclamanten in hun tuin verblijven. Naar hun mening dient aan de zuidelijke grens van het perceel dan ook een groenbestemming over een minimale breedte van 10 meter uit de erfgrens opgenomen te worden. Tot slot bevreemdt het reclamanten dat het college in het voorontwerpbestemmingsplan in eerste instantie geen enkele waarde hechtte aan het veiligstellen van het woongenot van de bewoners van de Sluisweg en de waarde van hun eigendommen. Volgens hen is er door de gemeente bij de bestemmingslegging ter plaatse van het perceel Sluisweg 70 teveel gewicht toegekend aan de overwegingen van de provincie Zuid-Holland bij de goedkeuring van het bestemmingsplan “Langeveer 1996”. Het oostelijke deel van het perceel is de afgelopen 25 jaar grotendeels in gebruik geweest als opslagterrein voor materiaal. Van een bestemming hoveniersbedrijf kan daarom naar hun mening geen sprake zijn. Beantwoording Breedte bestemming Groen Reclamanten zijn van mening dat in plaats van een groenbestemming van 5 meter er minimaal een bestemming “Groen” van 10 meter uit de oostelijke erfgrens van het hoveniersbedrijf dient te worden aangehouden. De gemeente is gelet op de voorgeschiedenis en de feitelijk reeds aanwezige beplanting (bomen en struiken) met reclamanten van mening dat het wenselijk is om een bestemming “Groen” aan de oostzijde van het perceel planologisch te waarborgen. Ten aanzien van de breedte van de bestemming “Groen” is de gemeente van mening dat een strook met breedte van 5 meter recht doet aan zowel de belangen van het gevestigde bedrijf en de bewoners van de Sluisweg. Binnen de terreininrichting kan deze groenbestemming ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. De aangehouden breedte komt overigens overeen met een eerder (in 1995) door de gemeente ingenomen standpunt dat er door het hoveniersbedrijf over een breedte van 5 meter van de erfgrens niet mag worden gebouwd. Bebouwingsgrens en bouwhoogte Met betrekking tot opmerkingen van reclamanten over de maximale bouwhoogte en het projecteren van de bebouwingsgrens op aanzienlijke afstand van de erfgrens met het oog op de eventuele herbouw van gebouwen, wordt het volgende overwogen. In het vast te stellen bestemmingsplan Middengebied zijn ter plaatse van het perceel van het hoveniersbedrijf meerdere bouwvlakken van toepassing. In de eerste plaats het bouwvlak op het westelijke gedeelte van het perceel Sluisweg 70, waar een maximale goothoogte van 7 meter is toegestaan. Dit bouwvlak is ontleend aan de onherroepelijke bestemming “Bedrijven” in het bestemmingsplan “Langeveer 1996” en wordt vanwege conserverende karakter van het bestemmingsplan overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Vervolgens wordt er een drietal bouwvlakken opgenomen ter plaatse van de bestaande gebouwen van het hoveniersbedrijf. De grootte van die bouwvlakken is afgestemd op de omvang van de bestaande gebouwen. Ditzelfde geldt ook voor de maximale goot- en bouwhoogte van die gebouwen. De goot- en bouwhoogte van de betreffende gebouwen is overigens beperkt, namelijk 3,5 meter en 6 meter. Vastgesteld kan worden dat de voornoemde bouwvlakken - waarvan één bouwvlak ook reeds in het vigerende planologisch regime is opgenomen - op ruime afstand van de percelen van reclamanten liggen. Naar de mening van de gemeente is daardoor, ook bij vervangende nieuwbouw, geen sprake van een onevenredige belasting voor het gebruik van de percelen van reclamanten.
-5-
Bestemming Groen ter plaatse van zuidelijke perceelsgrens Wat betreft het verzoek van reclamanten om aan de zuidelijke grens van het perceel Sluisweg 70 een groenbestemming van 10 meter aan te houden, wordt het volgende opgemerkt. In de eerste plaats geldt voor het zuidwestelijke deel van het perceel Sluisweg 70 op grond van het vigerende bestemmingsplan “Langeveer 1996” de onherroepelijke bestemming “Bedrijven” waarbij bedrijven tot en met categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan en een maximale goothoogte geldt van 7 meter. Een groenbestemming met een breedte van 10 meter over de gehele zuidelijke perceelgrens van het perceel van het hoveniersbedrijf zou met dit verkregen planologische recht en het conserverende karakter van het bestemmingsplan in strijd zijn. In de tweede plaats wordt opgemerkt dat al zou een groenbestemming aan de zuidkant van het perceel van het hoveniersbedrijf ter afscherming wenselijk zijn, het meer voor de hand ligt om dit groen te realiseren op de zuidelijk aangrenzende perceel Sluisweg 44. Het westelijke deel van dit perceel heeft op grond van het bestemmingsplan “Langeveer 1996” immers reeds de onherroepelijke bestemming “Groen”. Ter plaatse van de bedoelde gronden is in het (voor)ontwerpbestemmingsplan Middengebied de vigerende bestemming “Groen” omgezet naar de bestemming “Wonen” omdat deze percelen in de praktijk als achtererfgebied bij de woningen Sluisweg 38 t/m 44 zijn betrokken. Met andere woorden, er is bij de nieuwe bestemmingslegging sprake van een legalisering van het bestaande gebruik net als bij het hoveniersbedrijf het geval is. Het kan naar de mening van de gemeente in redelijkheid niet zo zijn, dat het omzetten van de bestemming “Groen” naar “Wonen” ten gunste van de bewoners, zou betekenen dat die groenbestemming dan maar gerealiseerd moet worden op het perceel van het hoveniersbedrijf. Overigens kan wat betreft de stelling van reclamanten dat geen rekening is gehouden met de waarde van hun eigendommen, in dit opzicht gesteld worden dat er door de bestemmingswijziging naar woondoeleinden er sprake is van een planologisch voordeel en in het voorkomende geval daardoor een verrekening zou moeten plaatsvinden met een eventueel planologisch nadeel. Het perceel Sluisweg 46 grenst overigens niet aan de zuidkant van het perceel van het hoveniersbedrijf, maar aan de oostkant daarvan, waarbij er sprake is van een tussenliggende bestemming “Groen” van 5 meter en een watergang. Bovendien bevindt zich op de achtererven die grenzen aan het terrein van het hoveniersbedrijf een groot aantal bijbehorende bouwwerken, waardoor er in veel gevallen geen rechtstreeks zicht is op het perceel van het hoveniersbedrijf. Opmerking NB Naar aanleiding van de slotopmerking van reclamanten, wordt opgemerkt dat in het voorontwerpbestemmingsplan in plaats van een legalisering van het bestaande hoveniersbedrijf bezien is of een meer toekomstgerichte bestemmingslegging kon plaatsvinden. Dit met het oog op het voornemen van de eigenaar om een bedrijfsverzamelgebouw op te richten. Het uitgangspunt van de gemeente is overigens wel geweest om hierbij ook rekening te houden met de belangen van de omwonenden. Richting betrokken eigenaar en ook ontwikkelaars die de gemeente hebben benaderd is steeds aangegeven dat een bestemmingslegging die qua bouwmogelijkheden en gebruik verder gaat dan een legalisering van het hoveniersbedrijf alleen mogelijk is als een ontsluiting gerealiseerd kan worden via het achterliggende bedrijventerrein. Dit bleek echter in de praktijk niet realiseerbaar, waardoor in het ontwerpbestemmingsplan mede naar aanleiding van de inspraakreacties en ook gelet het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten ten tijde van het bestemmingsplan Langeveer 1996, is uitgegaan van een legalisering van het hoveniersbedrijf. Dit zowel aangaande de aanwezige gebouwen als het gebruik van het buitenterrein. Tot slot bevreemdt het reclamanten dat het college in het voorontwerpbestemmingsplan in eerste instantie geen enkele waarde hechtte aan het veiligstellen van het woongenot van de bewoners van de Sluisweg en de waarde van hun eigendommen. Volgens hen is er door de gemeente bij de bestemmingslegging ter plaatse van het perceel Sluisweg 70 teveel gewicht toegekend aan de overwegingen van de provincie Zuid-Holland bij de goedkeuring van het bestemmingsplan “Langeveer 1996”. Het oostelijke deel van het perceel is de afgelopen 25 jaar grotendeels in gebruik geweest als opslagterrein voor materiaal. Van een bestemming hoveniersbedrijf kan daarom naar hun mening geen sprake zijn. Aanpassing De zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.
-6-
2.4 Reclamant Sluisweg 70 Ontvankelijkheid De zienswijze dateert van 11 januari 2012 en is bij de gemeente ontvangen op 13 januari 2012. Er is derhalve sprake van een tijdige reactie. Samenvatting Bestemmingslegging hoveniersbedrijf (a en b) Reclamant heeft er bezwaar tegen dat in het ontwerpbestemmingsplan Middengebied het gehele perceel Sluisweg 70 de bestemming hoveniersbedrijf heeft gekregen. Het nieuwe plan doet hierdoor afbreuk aan de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan “Langeveer 1996”. Ontsluiting (c t/m h) De toegangsweg met in- en uitrit tot het perceel Sluisweg 70 is gelegen in het bestemmingsplan “Sluisweg 1998” binnen de bestemming woondoeleinden. Ten gunste van deze uitrit is de bestemming “Water” op de plankaart van genoemd bestemmingsplan onderbroken. Naar de mening van reclamant is met deze opzet de in- en uitrit tot het achterliggende perceel al jarenlang goedgekeurd. Verkeerskundig ligt er volgens reclamant ook nu een uitrit op de Sluisweg en verandert de situatie dus niet. De herontwikkeling van een kleinschalig bedrijfsgebouw op het perceel houdt geen wijziging van de situatie in. Een kleinschalig bedrijfsverzamelgebouw brengt naar de mening van betrokkene niet meer (zwaar)verkeer mee dan een hoveniersbedrijf met een groot machinepark. Volgens reclamant heeft geen van de inspraakreacties betrekking op de uitrit/toegangsweg op de Sluisweg. In de eerste planopzet is dit geen item geweest dit op de verbeelding te moeten weergeven. Het verbaast reclamanten dan ook dat juist nu de toegang een punt is die de voorgestelde planologie in de weg staat. Het verkeersveiligheidsplan van de gemeente geeft verder aan dat er sprake is van een 30 km/h gebied op de bedrijfsterreinen. De nieuwe ontwikkeling doet daar volgens reclamant niets aan af. Wet milieubeheer (i) Voor een kleinschalig bedrijfsverzamelgebouw gelden de voorschriften uit de Wet milieubeheer die hinder aan het woonklimaat doen voorkomen. Voorgenomen bebouwing (j t/m m) Ten opzichte van de bedrijfsbestemming grenzend aan de westkant van het perceel waar het hoveniersbedrijf is gevestigd, geldt een maximale bebouwingshoogte van 12 en 16 meter. Een kleinschalig bedrijfsverzamelgebouw met een bouwhoogte van 7 meter afgeschermd door groen en water levert vanuit dit perspectief een positieve bijdrage aan het woonklimaat van de woningen aan de Sluisweg. Qua oppervlakte van de bebouwing is per saldo een geringe toename aan de orde, namelijk van 734 naar 891 m2. Het voorgenomen ontwikkelingsplan is in 2011 gepresenteerd aan de gemeente, waarbij de gemeente kon instemmen. Verder voldoet het ontwikkelingsplan aan de redelijke eisen van welstand. Beantwoording Bestemmingslegging hoveniersbedrijf (a en b) Ter plaatse van het op het perceel Sluisweg 70 gevestigde hoveniersbedrijf is de beoogde bestemmingslegging zoals die is omschreven in de Nota Inspraak- en overlegreacties (kopje insprekers 5) niet correct vertaald naar de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan. Ten onrechte is aan het gehele perceel de bestemming “hoveniersbedrijf” toegekend. Dit wordt hersteld in die zin dat het westelijke deel van het perceel bestemd wordt als “Bedrijven” waarbij bedrijven tot en met categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan en een maximale goothoogte geldt van 7 meter. Bedoeld deel van het perceel met voornoemde bestemming is namelijk in het bestemmingsplan “Langeveer 1996” reeds onherroepelijk geworden. Op dit onderdeel is de zienswijze gegrond. Op het gedeelte van het perceel Sluisweg 70 bevindt zich overigens nog een romneyloods die niet op de verbeelding is ingetekend. Hiervoor zal op de verbeelding alsnog een bouwvlak worden opgenomen waarbij qua oppervlakte en maximale bouwhoogte de bestaande maatvoering zal worden aangehouden.
-7-
Ontsluiting (c t/m h) In de eerste plaats wordt opgemerkt dat toegang tot het perceel waar het hoveniersbedrijf is gevestigd loopt via een zogeheten in-/uitrit. Deze loopt vanaf de Sluisweg via de woonbestemming van de eigenaar van het hoveniersbedrijf naar het achterliggende perceel. Zoals reclamant aanhaalt in de zienswijze vindt dit gebruik sinds 1972 plaats. Qua positionering, het verloop, aard en omvang van de uitrit, blijkt dat er geen sprake is van een voor het openbaar verkeer openstaande weg, maar van een uitritconstructie die uitsluitend is gericht op een gebruik door en voor het ter plaatse gevestigde hoveniersbedrijf. De stelling van reclamant dat er geen wijziging optreedt in de situatie met het ontwikkelen van een kleinschalig bedrijfsverzamelgebouw, is naar de mening van de gemeente niet juist. Met de realisering van een bedrijfsverzamelgebouw en het gebruik van het onbebouwde gedeelte als zodanig, is sprake van een toename van het aantal bedrijven en daardoor een intensivering ten opzichte van het huidige gebruik. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit parkeercijfers van het ASVV, waar het aantal parkeerplaatsen voor een bedrijfsverzamelgebouw per 100 m2 brutovloeroppervlakte hoger ligt dan voor een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf als een hoveniersbedrijf. De in- en uitrit is niet bedoeld voor een dergelijke intensivering. Bovendien is de uitrit qua breedte en ligging niet geschikt om te functioneren als een voor het openbaar verkeer openstaande toegangsweg. De stelling van reclamant dat er in de verkeerskundige situatie niets verandert, omdat er nu ook al een uitrit op de Sluisweg ligt, is derhalve niet juist. Een toename van de hoeveelheid verkeer ten opzichte van de huidige situatie houdt dus in dat de verkeerssituatie ter plaatse van de Sluisweg wijzigt. Door insprekers op het voorontwerpbestemmingsplan is hiervoor met betrekking tot de intensiteit en de aard van het verkeer de aandacht gevraagd. In verband met deze inspraakreacties is de gemeente van mening dat het genereren van een toegangsweg en een extra verkeersstroom in een gebied waar op korte afstand van elkaar al meerdere verkeerscategorieën samenkomen, uit het oogpunt van de verkeersveiligheid niet wenselijk is. De omstandigheid dat er op grond van het gemeentelijke verkeerveiligheidsplan, net als bij andere bedrijfsterreinen een 30 km/h regime van toepassing is, maakt dit niet anders. De verbazing die reclamant in de zienswijze uit, dat juist de toegang een punt is die de voorgestelde planologie in de weg staat, is naar de mening van de gemeente niet terecht. In besprekingen met reclamant, zowel bij eerdere bouwplannen als naar aanleiding van de inspraakreacties, is meerdere malen aangegeven dat juist het kunnen realiseren van een volwaardige toegangsweg een voorwaarde is om mee te kunnen werken aan de door reclamant gewenste ontwikkeling. De uitweg loopt overigens pal langs de woning Sluisweg 70 en ook op de aangrenzende percelen geldt een woonbestemming. Het leggen van een bestemming die ter plaatse een voor het openbaar verkeer openstaande toegangsweg mogelijk maakt, acht de gemeente uit het oogpunt van het waarborgen van een aanvaardbaar woonklimaat niet gewenst. Wet milieubeheer (i) De opvatting van reclamant over de Wet milieubeheer is op zich correct. Op de bedrijfsactiviteiten in en bij het bedrijfsverzamelgebouw is de voornoemde wet van toepassing. Gelet op de afstanden tot de nabijgelegen woningen en de voorgestane lichte milieucategorie wordt de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw op zichzelf mogelijk geacht. Dit wordt door de gemeente niet bestreden, echter de wijze van de ontsluiting van het bedrijfsverzamelgebouw zoals in de zienswijze door reclamant wordt voorgestaan, wordt om eerdergenoemde argumenten ongewenst geacht. Voorgenomen bebouwing (j t/m m) Met betrekking tot de door reclamant gemaakt opmerkingen over de maximale bouwhoogte, de oppervlakte, de afstand tot de woningen en de afscherming door groen, wordt het volgende overwogen. In de afgelopen jaren zijn er weliswaar ontwikkelingsplannen aan de gemeente voorgelegd, die op zich qua bebouwingsopzet op instemming konden rekenen, maar steeds is daarbij de kanttekening geplaatst dat een volwaardige ontsluiting van het perceel inclusief een onderbouwing van de bijkomend ruimtelijke relevante aspecten als parkeren, randvoorwaarden zijn om medewerking te verlenen aan een bestemmingswijziging of een procedure om te af te wijken van het bestemmingsplan. Overigens is het laatste in 2011 door reclamant gepresenteerde schetsplan niet beoordeeld door de welstandscommissie.
-8-
Aanpassing De zienswijze van reclamant leidt deels tot een aanpassing van de verbeelding, in die zin dat de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan “Langeveer 1996” worden gerespecteerd. Bovendien wordt op de verbeelding een bouwvlak toegevoegd ten behoeve van de reeds aanwezige romneyloods. Voor het overige heeft de zienswijze geen aanleiding gegeven om het bestemmingsplan Middengebied aan te passen.
2.5 Reclamant Kanaaldijk-Zuid 5 met betrekking tot de percelen Sluisweg 2b en 2c Ontvankelijkheid De zienswijze dateert van 17 januari 2012 en is bij de gemeente ontvangen op 23 januari 2012. Er is derhalve sprake van een tijdige reactie. Samenvatting Door reclamant wordt aangegeven dat zij twee kavels aan de Sluisweg 2b en 2c hebben aangekocht. Het perceel is volgens reclamant ingesloten door naastgelegen woningen en daarom goed geschikt om daar een woonlocatie van te maken. Gevraagd wordt dan ook de percelen in het bestemmingsplan te wijzigen in een woonbestemming. Beantwoording Het in de zienswijze geuite verzoek betreft een nieuw verzoek. In de fase van voorbereiding van het bestemmingsplan, inclusief de inspraakprocedure op het voorontwerpbestemmingsplan Middengebied, is het omzetten van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming niet aan de orde geweest. Bovendien is er geen sprake van een concreet bouwvoornemen dat onderbouwd is met de onderzoeken die nodig zijn voor het kunnen maken van een zorgvuldige ruimtelijk-planologische afweging. Hierbij wordt gedoeld op de uitvoeringsaspecten als externe veiligheid, luchtkwaliteit, geluid, bodemkwaliteit. De door reclamant beoogde ontwikkeling is derhalve onvoldoende concreet onderbouwd en voorbereid om door middel van een gewijzigde vaststelling rechtstreeks toe te staan in het bestemmingsplan Middengebied. Aanpassing De zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.
2.6 Reclamant Kanaaldijk-Zuid 5 met betrekking tot percelen Kade 48 en Transportweg 46 Ontvankelijkheid De zienswijze dateert van 17 januari 2012 en is bij de gemeente ontvangen op 23 januari 2012. Er is derhalve sprake van een tijdige reactie. Samenvatting Reclamant geeft aan dat in het ontwerpbestemmingsplan de hoogtes van de bestaande reclamezuilen niet vermeld staan. Aangegeven wordt dat in het bestaande bestemmingsplan de hoogte van 30 meter duidelijk is vermeld. Naar de mening van betrokkene moet voor de locatie aan de Transportweg een hoogte vermeld worden van 30 m. en voor de Kade 32,25 m. hoog. Laatstgenoemde maat is inclusief de bovenkop vanaf peil. Beantwoording De bewering van reclamant dat in het geldende bestemmingsplan de hoogte van 30 meter duidelijk vermeld staat is naar de mening van de gemeente niet juist. In het vigerende bestemmingsplan “Langeveer 1996” staan op de plankaart twee reclamemasten aangeduid met een maximale hoogte van 25 m aan de Kade en een maximale hoogte van 16 m aan de Transportweg. In het bestemmingsplan Middengebied is de maatvoering niet vermeld op de verbeelding, maar opgenomen in de planregels. In artikel 5 van het bestemmingsplan Middengebied wordt onder 5.2.3 onder e. aangegeven dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - reclamemast” de bouwhoogte van de reclamemast maximaal 25 m mag bedragen. Dit is echter niet in overeenstemming met de feitelijke en vergunde situatie.
-9-
Op 28 juni 2004 is namelijk een bouwvergunning verleend voor de bouw van een reclamemast van 28,75 m hoog ter plaatse van de Kade 48. Eerder is op 22 oktober 2002 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een reclamemast van 30 m hoog aan de Transportweg 46. De antennes die daar in geringe mate bovenuit steken zijn daarbij aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen. Gelet op het vorenstaande dient de maximale bouwhoogte voor de reclamemasten derhalve bij de vaststelling van het bestemmingsplan Middengebied te worden aangepast. Voorgesteld wordt hierbij rekening te houden met de door de gemeenteraad op 7 april 2005 vastgestelde beleidsregel om de bouwhoogte van reclamemasten tot maximaal 30 m toe te staan. Aanpassing De zienswijze is aanleiding om het bestemmingsplan Middengebied aan te passen met dien verstande dat in artikel 5.2.3 onder e. van de planregels voor de reclamemasten wordt uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 30 m. in plaats van 25 m. 2.7. Reclamant Kanaaldijk-Zuid 5 met betrekking tot de percelen Kade 48 t/m58, 62, 66, 70, 72 en 76 Ontvankelijkheid De reactie van 17 januari 2012 is op 23 januari 2012 bij de gemeente binnengekomen. Er is derhalve sprake van een tijdige reactie. Samenvatting Reclamant geeft aan dat er sinds 1975 een pijpleidingbedrijf is gevestigd op zijn terrein met een bestaande milieuvergunning. Twee jaar geleden zou een medewerker van de Milieudienst ZuidHolland Zuid hebben aangegeven dat aan de oostzijde de milieueisen zijn opgebruikt, zodat het bedrijf van betrokkene in de problemen zou kunnen komen. Met het oog op de werkgelegenheid en de bestaande bedrijfsvoering geeft reclamant aan dat het naar zijn mening niet zo kan zijn dat het bedrijf in de problemen gaat komen. Beantwoording Niet na te gaan is hoe het gespreksverloop tussen reclamant en de Milieudienst Zuid-Holland Zuid is verlopen. Naar alle waarschijnlijkheid is gedoeld op het aspect geluid. Ten aanzien hiervan wordt kortheidshalve verwezen naar de beantwoording onder punt 2.10 van deze zienswijzennota. Aanpassing De zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. 2.8 Reclamant Rivierdijk 544-551-555-559-561 Ontvankelijkheid De reactie van 25 januari 2012 is op 25 januari 2012 bij de gemeente binnengekomen. Er is derhalve sprake van een tijdige reactie. Samenvatting Reclamant geeft aan dat de voorgestelde bestemmingsregeling nog niet op alle onderdelen recht doet aan de scheepswerf van betrokkene. Verder is het verzoek om rekening te houden met de toekomst door hogere bouwhoogten toe te staan en minder beperkingen op te leggen bij de indeling van het bedrijfsterrein van reclamant. De zienswijze bevat de volgende aspecten, die puntsgewijs worden weergegeven. 1. Het landdeel van de scheepswerf zal een bestemming krijgen voor bedrijfsdoeleinden met de nadere aanduiding “bedrijf tot en met categorie 5” Deze indeling klopt echter niet met hetgeen in de planregels is opgenomen. Gevraagd wordt om de functieaanduiding tot en met categorie 5.1 op de verbeelding op te nemen. 2. Er is bij de scheepswerf sprake van bouwwerken die deels in het dijktalud van de Rivierdijk zijn gebouwd. Op de Rivierdijk loopt een weg. Verder strekken sommige bouwwerken zich uit tot in de Merwede en zijn derhalve ook in het water gebouwd. In de planregels is in de definitie van “peil” een onderscheid gemaakt tussen de verschillende hoogte die moet worden
- 10 -
3.
4.
5.
6.
7.
aangehouden, afhankelijk van de positionering van een bouwwerk. Nu in de situatie van de scheepswerf bouwwerken betrekking hebben op meerdere liggingen, is onduidelijk geworden hoe het peil voor de scheepswerf moet worden bepaald. Gevraagd wordt om het begrip “peil” te herdefiniëren. Het bedrijf beschikt aan de andere zijde van de Rivierdijk over een kantoor met parkeerruimte (Rivierdijk 551). Het kantoor is het ontwerpbestemmingsplan voorzien van een aanduiding “kantoor” en het parkeerterrein is aangeduid voor bedrijvigheid en met categorie 2. Volgens reclamant is het bedoelde kantoor een niet-zelfstandig kantoor bij de scheepswerf en behoort het als zodanig tot de inrichting. Het kantoor en het parkeerterrein dient naar de mening van betrokkene ook zo bestemd te worden. Reclamant vraag tevens om qua bouwgrenzen rekening te houden met een uitbreiding van het kantoor, omdat het bouwvlak in het ontwerpbestemmingsplan iedere uitbreiding onmogelijk maakt. Op het land is volgens reclamant een bouwhoogte voor gebouwen toegelaten van maximaal 12 meter. Deze hoogte geldt eveneens voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van bedrijfsinstallaties. De bedrijfsloodsen bij de scheepswerf zijn tot 15 meter hoog en verder is een torenkraan aanwezig met een hoogte van 30 meter. Dit is aanzienlijk hoger dan de 12 meter die volgens betrokkene is toegestaan. Gevraagd wordt om dit aan te passen in het bestemmingsplan. Reclamant vraagt zich af hoe artikel 27 van de planregels moet worden uitgelegd. Indien de bestaande niet-wederrechtelijke afstanden, percentages, bouwhoogten als maximaal toegestaan gelden in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van de planregels, mag deze afwijking dan uitsluitend bij vervangende nieuwbouw van het “afwijkende bouwwerk” worden gecontinueerd of mag een eenmaal gerealiseerde afwijking van de bouwvoorschriften als norm worden aangehouden voor alle op te richten bouwwerken. Indien de eerste redenering wordt toegepast zou dit voor de met vergunning gebouwde torenkraan van de scheepswerf – die hoger is dan de in hoofdstuk 2 van de planregels maximaal toegestane bouwhoogte inhouden dat vervanging alleen mogelijk is op de bestaande locatie. Een geringe verplaatsing zou kennelijk al als ruimtelijk onwenselijk worden beschouwd, hetgeen reclamant onbegrijpelijk acht. Verder is het voor betrokkene niet duidelijk hoe artikel 27 zich verhoudt tot het in artikel 35 van het ontwerpbestemmingsplan opgenomen overgangsrecht. Zijn bouwwerken die afwijken van hoofdstuk 2 van de planregels ingevolge artikel 27 alsnog positief bestemd of ingevolge artikel 35 van de planregels onder het overgangsrecht gebracht? Dit is in strijd met de rechtszekerheid. Verder geeft betrokkene aan dat het in strijd is met het Besluit ruimtelijke ordening om een regeling op te nemen die afwijkt van de voorgeschreven overgangsbepaling. De gronden tussen de Rivierdijk en de bebouwing van de scheepswerf worden gebruikt voor de tijdelijke opslag van goederen, bijvoorbeeld in containers. Afhankelijk van de behoefte worden er tot 3 containers gestald. De gronden waarop dat plaatsvindt zijn gelegen buiten een bouwvlak. In artikel 5.4.1 van de planregels is voor buitenopslag bepaald dat de hoogte van de opslag niet meer mag bedragen dan de toegelaten bouwhoogte voor gebouwen. Buiten het bouwvlak zijn echter geen gebouwen toegestaan, waardoor de toegelaten opslaghoogte nihil is. Verder is bepaald dat opslag op een afstand van 3 meter uit een weg(berm) dient plaats te vinden. In de praktijk worden ook op kortere afstand van de weg containers gestald. Ter plaatse van de Rivierdijk 551 is ook een aanduiding op de verbeelding opgenomen waaruit blijkt dat buitenopslag ter plaatse niet is toegestaan. In de praktijk wordt dit terrein volgens reclamant ook gebruikt voor opslag, waaronder de tijdelijke stalling van containers. Op grond van de dubbelbestemming “Water – Waterkering” worden bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, onder het overgangsrecht gebracht. Niet duidelijk waarom dit nodig is, temeer omdat hetzelfde niet de bedoeling is voor gebouwen. Bovendien is op voorhand de verhouding met artikel 27 of artikel 35 niet duidelijk. Deze onduidelijkheid kan volgens betrokkene worden voorkomen door te bepalen dat nieuwbouw conform de onderliggende bestemming alleen is toegestaan indien als gevolg daarvan de waterkerende functie niet
- 11 -
8.
9.
10.
11.
12.
13.
wordt verminderd of teniet gedaan. Aanvullend kan worden bepaald dat het behoud van de waterkerende functie voldoende is verzekerd als wordt beschikt over een keurvergunning. Het waterdeel van het terrein van de scheepswerf heeft de bestemming “Water” met als nadere aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – scheepsbouw”. Volgens reclamant beslaan de scheepsbouwactiviteiten een groter wateroppervlak dan waar rekening mee is gehouden op de verbeelding. De vraag is om de aanduiding dienovereenkomstig te verruimen. Aanvullend wijst betrokkene erop dat de feitelijke grens tussen land en water ter plaatse van het oostelijke deel van de scheepswerf niet correct op de verbeelding is opgenomen. Op de gronden zijn gebouwen in de vorm van containers aanwezig. De vraag is daarom dit landdeel positief te bestemmen. Tot slot geeft betrokkene aan dat het bereik van de aanwezige kraan 55 meter is en daardoor voor een deel buiten de aanduiding voor scheepsbouw en bedrijfsdoeleinden valt. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van State wordt gevraagd om het bereik van de torenkraan buiten de voornoemde bestemmingen positief te bestemmen. Het buitendijks terrein van reclamant betreft opgespoten grond. Verder houdt de provinciale archeologische waardenkaart geen rekening met een archeologische trefkans. Behalve een geringe trefkans aan de binnenzijde van de dijk is er in de wijde omgeving geen sprake van archeologische vindplaatsen die vanuit het voorzorgprincipe een archeologische voorbescherming rechtvaardigen. Verder is er ter plaatse van de bestaande bouw, al sprake geweest van dusdanige grondroeringen dat naar de mening van reclamant geen rekening gehouden hoeft te worden met enig bodemarchief van waarde. Bij het bestemmingsplan behoort geen archeologisch onderzoek waaruit het tegendeel blijkt. In de toelichting is volgens betrokkene juist verwoord dat er met een veel beperkter archeologische bestemming kan worden volstaan dan in de voorschriften is verwoord. Mede gelet op de meldplicht die er geldt op grond van de Monumentenwet, wordt gevraagd om de archeologische dubbelbestemming te laten vervallen. Uit de verbeelding van het bestemmingsplan blijkt dat het gehele industrieterrein wordt aangemerkt als onderdeel van de aanduiding ‘geluidzone-industrie’. Dit is in strijd met de Wet geluidhinder. Verder dient de begrenzing van het gezoneerde bedrijfsterrein te worden aangegeven. Binnen de geluidzone mogen geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gebouwd. Kennelijk betekent dit dat herbouw van bestaande geluidgevoelige bestemmingen wel wordt toegestaan. Aanvullend dient dan in het bestemmingsplan te worden bepaald dat herbouw van geluidgevoelige objecten alleen kan worden toegestaan als uit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op het geluidgevoelige object niet meer bedraagt dan 50 dB(A), dan wel gebouwd wordt met in acht neming van een hogere waarde. Of er zullen in de planregels bepalingen opgenomen moeten worden dat type, de plaats van de woning en de bouwhoogte niet zullen mogen wijzigen. Zonebeheersplan. Door reclamant worden op pagina 8 tot en met 11 kritische kanttekeningen geplaatst bij het zonebeheersplan. Dit zonebeheersplan heeft gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen en maakt ook onderdeel uit van het bestemmingsplan Middengebied. Op het ontwerp zonebeheersplan is een aantal zienswijzen ingediend, die in een afzonderlijke zienswijzennota worden afgewogen. Voor een samenvatting van de opmerkingen van reclamant op het zonebeheersplan wordt kortheidshalve verwezen naar de bijgevoegde Zienswijzennota zonebeheersplan. Aan het slot van de zienswijze merkt reclamant op dat het water van de rivier de Merwede in het plangebied een bestemming krijgt op grond waarvan er op iedere locatie bruggen zullen mogen worden gebouwd. Een dergelijke regeling wordt gelet op de jurisprudentie in strijd met de rechtszekerheid geacht. Verder wordt het water uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “vaarweg” bestemd voor het verkeer te water. Een dergelijke aanduiding ontbreekt echter op de verbeelding terwijl de gehele rivier voor scheepvaartverkeersdoeleinden wordt gebruikt.
- 12 -
Beantwoording Bij de beantwoording van de zienswijze is dezelfde volgorde aangehouden als onder het kopje “samenvatting”. 1. De opmerking van reclamant is gegrond. In plaats van het aanpassen van de verbeelding wordt een en ander echter gecorrigeerd in de planregels. Hiermede wordt aan de opmerking van reclamant tegemoet gekomen. In artikel 5 “Bedrijventerrein” wordt de bestemmingsomschrijving 5.3.1 onder a. als volgt gewijzigd: Bedrijven tot en met categorie 2 van Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijven tot en met categorie 3.2 van Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijven tot en met categorie 4.1 van Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijven tot en met categorie 5.1 van Staat van Bedrijfsactiviteiten
de
Bedrijf tot en met categorie 2
de
Bedrijf tot en met categorie 3
de
Bedrijf tot en met categorie 4
de
Bedrijf tot en met categorie 5
2. Een verduidelijking van de definitie peil ten behoeve van bouwwerken die zich als gevolg van de grootte van het bouwwerk en het terreinverloop uitstrekken over zowel land (incl. talud) als water, acht de gemeente niet bezwaarlijk.. De begripsbepaling 1.51 Peil zal worden aangepast in die zin dat: - onder b. het eerste zinsdeel wordt gewijzigd in “…dat (ook) in het talud van de dijk wordt gebouwd” - onder c. het woordje “volledig” aan de zinsnede “in of op het water” wordt toegevoegd - onder d. het woordje “andere” gewijzigd in “overige” 3. Vastgesteld is dat in het bestemmingsplan “Langeveer 1996” ter plaatse van het bedoelde kantoor de bestemming “Kantoren” geldt. In de toelichting op het bestemmingsplan “Langeveer 1996” is expliciet vermeld dat ook het bij de scheepswerf, binnendijks, voorkomende kantoorgebouw als zodanig is bestemd, omdat het geheel of gedeeltelijk duidelijk als zelfstandig kantoor zou kunnen functioneren. De bestemming “Kantoor” is overgenomen in het ontwerpbestemmingsplan “Middengebied”. Binnen deze bestemming zijn volgens artikel 7 van de planregels kantoren, of het nu gaat om een zelfstandig kantoor of een kantoor dat onderdeel vormt van een bedrijf, toegestaan. De essentie is dat het gaat om een ruimte die door de indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden met hooguit een ondergeschikte baliefunctie. De toelichting op het bestemmingsplan “Middengebied” gaat in paragraaf & 6.2.5 overigens alleen in op zelfstandige kantoren langs de Rivierdijk en gaat voorbij aan de verbijzondering die in de toelichting op het bestemmingsplan “Langeveer 1996” is gemaakt voor het bedrijfsgebonden kantoor bij de scheepswerf. Op dit punt zal de toelichting op het bestemmingsplan Middengebied worden aangepast, waardoor de bestaande planologische rechten volledig worden gerespecteerd. Het wijzigen van de specifieke kantoorbestemming in een bestemming “bedrijvigheid tot en met categorie 2”, zoals reclamant wenst, zou betekenen dat er ook andere vormen van bedrijvigheid dan alleen kantoren ter plaatse mogelijk worden gemaakt. In het lint langs de noordzijde van de Rivierdijk wordt dit ruimtelijk-planologisch niet wenselijk geacht omdat dit lint hoofdzakelijk gekenmerkt wordt door woondoeleinden en de aanwezigheid van enkele kantoren. Wat betreft het parkeerterrein wordt het volgende overwogen. In het vigerende bestemmingsplan “Langeveer 1996” is het terrein waar op geparkeerd wordt bestemd als bijbehorend erf bij woningen. Het feitelijk gebruik als parkeerterrein voor bedrijfs- en kantoordoeleinden is daarmee niet in overeenstemming. Omdat een dergelijk gebruik als parkeerterrein gelet op de verkeer- en
- 13 -
parkeersituatie aan de Rivierdijk onze instemming heeft, is in het bestemmingsplan Middengebied aan het terrein een bedrijfsbestemming toegekend zonder bouwvlak. De bedrijfsbestemming is opgenomen om aan te geven dat er geen sprake is van een openbare parkeerplaats maar van een terrein behorend bij ter plaatse gevestigde bedrijvigheid. Vandaar dat ook op de verbeelding de relatie tussen het parkeerterrein en de scheepswerf is aangegeven. Met betrekking tot de vraag van reclamant om rekening te houden met een eventuele uitbreiding van het kantoor, wordt het volgende overwogen. Het bouwvlak zoals dat is opgenomen in het plan Middengebied correspondeert met het bouwvlak in het bestemmingsplan “Langeveer 1996”. Wel is aan de voorzijde de vormgeving van het huidige kantoorpand leidend geweest voor de afbakening met de bestemming “Verkeer”. De gemeente acht het in dit kader niet onredelijk om de oppervlakte die daardoor aan de voorzijde is ingeleverd, aan de achterzijde van het kantoorpand te compenseren door een evenredige uitbreiding van het bouwvlak aan die zijde. 4. Naar aanleiding van de zienswijze is vastgesteld dat de bouwrechten die zijn geboden in het bestemmingsplan “Langeveer 1996 wat betreft de goot- en bouwhoogten ter plaatse van de bedrijfsbestemming, niet correct in het bestemmingsplan “Middengebied” zijn vertaald. Op de verbeelding is ter plaatse van de scheepswerf de toegestane maatvoering gekoppeld aan de maximale bouwhoogte in plaats van de maximale goothoogte. Hierdoor is sprake van maximale bouwhoogten van 12 meter, 25 meter en 31 meter in plaats van toegestane goothoogten van 12 meter, 25 meter en 31 meter. Dit zal op de verbeelding worden gecorrigeerd, waarbij gelijktijdig geregeld wordt dat de maximale bouwhoogte maximaal 4 meter hoger mag zijn dan de aangegeven goothoogte. Deze laatste begrenzing vloeit voort uit het geldende bestemmingsplan “Langeveer 1996”. Met betrekking tot de in het bestemmingsplan “Middengebied” opgenomen maximale bouwhoogte van 12 meter voor bedrijfsinstallaties wordt opgemerkt dat deze maatvoering is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan “Langeveer 1996”. Deze planologische regeling voorziet echter niet in de aanwezigheid van hogere torenkranen en andere hijswerktuigen op de scheepswerven. Dit is geen wenselijke situatie. Vandaar dat naar analogie van de planregels van het ontwerpbestemmingsplan “Langs de Merwede” in artikel 5.2.3 (Bedrijventerrein, bouwwerken geen gebouwen zijnde) zal worden geregeld dat kranen en andere hijswerktuigen worden toegestaan tot een maximale hoogte van 20 m voor het binnendijks gelegen terrein en 40 m. voor het buitendijks gelegen terrein. Hiermede wordt volledig tegemoet gekomen aan dit onderdeel van de zienswijze. 5. Reclamant vraagt zich af hoe artikel 27 van de planregels moet worden uitgelegd. Artikel 27 is bedoeld voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet-wederrechtelijk aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming. In die gevallen gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten als bepalingen voor de maatvoering bij vervangende nieuwbouw. De betrokken regeling geldt niet indien een bestaand bouwwerk wordt afgebroken en op een andere plek wordt herbouwd. In dat geval gelden de als maximaal of minimaal in hoofdstuk 2 van het bestemmingsplan gestelde maten onverkort. Het negeren van de bestaande maten zou betekenen dat het betrokken gebouw onder het overgangsrecht valt, met alle gevolgen van dien (alleen gedeeltelijk vernieuwen of veranderen, geen herbouw na calamiteit etc.). Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Overgangsrecht is immers alleen aan de orde, wanneer te verwachten is dat het betrokken gebouw gedurende de looptijd van het bestemmingsplan zal worden geamoveerd of wanneer het betrokken gebruik gedurende deze periode zal worden beëindigd. Het onder het overgangsrecht brengen zou ook tot praktische complicaties leiden, aangezien dan onduidelijk is of - bijvoorbeeld - het gehele
- 14 -
gebouw onder het overgangsrecht valt of alleen dat gedeelte waarmee de betrokken maten worden overschreden. Om dit soort verwikkelingen te voorkomen is een regeling opgenomen die voorkomt dat overgangsrecht van toepassing is, indien de gestelde maxima of minima niet met de bestaande situaties in overeenstemming zijn. In hoofdstuk 6 (Juridische aspecten) van de toelichting op het bestemmingsplan zal het vorenstaande worden verduidelijkt. Verder zullen artikel 27.1 t/m artikel 27.3 van de planregels worden samengevoegd tot een nieuw gewijzigd artikel waarin de intentie van de planregel duidelijker tot uitdrukking komt en waarbij ook sprake is van een afbakening ten opzichte van de planregel die betrekking heeft op het overgangsrecht. Artikel 27.2 en 27.3 van de planregels komen dan te vervallen. Het nieuwe artikel 27.1 komt als volgt te luiden: Artikel 27.1 Bestaande maten Voor een bestaand bouwwerk dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, afstand of bebouwingspercentage afwijkt van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten als bepalingen voor de maatvoering, met dien verstande dat: a. bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden; b. bestaande maten die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten minste toelaatbaar worden aangehouden; c. ingeval van herbouw is het bepaalde in dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde locatie plaatsvindt; d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is artikel 35.1 Overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing. Voor de goede orde wordt opgemerkt, dat artikel 35 van de planregels overeenkomt met de wettelijk voorgeschreven standaardbepaling in het Besluit ruimtelijke ordening. Aangaande het voorbeeld van de kraan die op het terrein van de scheepswerf aanwezig is, wordt opgemerkt dat de strekking van het voorbeeld duidelijk is, maar inhoudelijk niet aan de orde is omdat bij de beantwoording van de zienswijze onder punt 4. al aan de opmerking van reclamant is tegemoet gekomen. 6. Uit de verbeelding van het bestemmingsplan “Middengebied” blijkt dat slechts een beperkt deel van het bedrijfsterrein van de scheepswerf dat gesitueerd is langs de Rivierdijk buiten het bouwvlak en voor de voorgevel van de aanwezige bebouwing valt. Deze gronden worden in de praktijk – ook blijkens de luchtfoto - overwegend gebruikt voor het parkeren van voertuigen. Uit ruimtelijk planologisch oogpunt acht de gemeente het niet gewenst dat voor de voorgevel van bedrijfsgebouwen en op korte afstand van een weg er buitenopslag plaats vindt. Dit met het oog op het uiterlijk aanzien vanaf de straatzijde, het behoud van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein en het voorkomen van verkeersonveilige situaties. Deze aspecten spelen ook ten aanzien van de Rivierdijk waaraan de scheepswerf gevestigd is. Overigens voorziet het bestemmingsplan in artikel 5.5.3 in een mogelijkheid onder voorwaarden om een omgevingsvergunning te verlenen voor een van de hoofdregel afwijkende buitenopslag. Afhankelijk van de positionering en onderbouwing van de buitenopslag kan daarop door reclamant een beroep worden gedaan. De redactie van artikel 5.4.1 wordt wat de buitenopslag betreft overigens gewijzigd in verband met de standaardisatie van de planregels. Inhoudelijk treedt daardoor geen verandering in de planologische uitgangspunten op. Met betrekking tot de aanduiding “opslag uitgesloten” ter plaatse van het parkeerterrein ter hoogte van Rivierdijk 551 acht de gemeente het uit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk dat er
- 15 -
opslag plaatsvindt. Het overwegende gebruik van de gronden voor het parkeren op eigen terrein ten behoeve van de scheepswerf c.q. het aangrenzende kantoor en het voorkomen van bedrijfsmatige opslag in het lint aan de binnenzijde van de Rivierdijk, is aanleiding geweest voor de betreffende aanduiding. In planologisch opzicht wordt reclamant hierdoor overigens niet benadeeld omdat in het vigerende bestemmingsplan “Langeveer 1996” bedrijfsmatige buitenopslag op het betreffende perceel evenmin is toegestaan. In die zin is in tegenstelling tot de opvatting van reclamant geen sprake van een niet-wederrechtelijke situatie. 7. Naar aanleiding van de opmerking van reclamant is geconstateerd dat op grond van de dubbelbestemming “Water – Waterkering” bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten onrechte onder het overgangsrecht zijn gebracht. Aan artikel 24.2.2 wordt daarom een nieuwe bepaling a. inhoudende dat bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De leden a. en b. van artikel 24.2.2 worden gewijzigd in b. en c. Met het oog op de afbakening ten opzichte van artikel 27 en 35 van het bestemmingsplan, wordt zowel artikel 24.2.1 als 24.2.2 aangevuld met de bepaling dat op een bouwwerk als bedoeld in de betreffende artikelen, artikel 35.1 Overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing is. Wat betreft de verhouding ten opzichte van artikel 27 van de planregels wordt opgemerkt dat door de hernieuwde formulering van artikel 27 duidelijk is welke bouwwerken als bestaand en in overeenstemming met de primaire bestemming worden geacht en daarmede als bestaand in de zin van de dubbelbestemming worden aangemerkt. Ook bij vervangende nieuwbouw op grond van artikel 27 van de planregels geldt de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” onverkort. Op basis van de Keur van het waterschap is herbouw op dezelfde locatie en/of fundering in de kern- en beschermingszone namelijk lang niet altijd mogelijk. Voor het overige wordt daarom vastgehouden aan de redactie van de dubbelbestemming, omdat deze in overeenstemming is met de uitgangspunten die het waterschap Rivierenland hanteert bij de beoordeling van het bestemmingsplan (incl. de planregels) en waarmede in de fase van het vooroverleg ex. artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. 8. Op de verbeelding zal de nadere aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – scheepsbouw” ten oosten van het perceel iets worden verruimd overeenkomstig de door reclamant overgelegde luchtfoto. Dit in verband met de aanwezigheid van meerdere schepen achter elkaar en de draaicirkel van 50 meter van de aanwezige torenkraan. In verband met deze draaicirkel zal ter plaatse van het gedeelte van de bestemming “Groen” waarover de kraan draait eveneens de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – scheepsbouw” worden opgenomen, met dien verstande dat in de planregels van de bestemming “Groen” wordt geregeld dat die aanduiding binnen deze bestemming uitsluitend betrekking heeft op de draaicirkel van een op de aangrenzende bedrijfsbestemming toegestane kraan of ander hijswerktuig. Dit om te voorkomen dat op de groenbestemming zelf andere bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Verder zal op de verbeelding aan de oostzijde de grens tussen het landdeel en het waterdeel in overeenstemming worden gebracht met de feitelijke situatie. Hierbij zal ambtshalve tevens de ter plaatse aanwezige steiger waaraan de schepen worden afgemeerd, op de verbeelding worden opgenomen met de aanduiding “steiger”. 9. In de toelichting op het bestemmingsplan is aangegeven dat de gemeente op 17 augustus 2012 de Beleidsnotitie Archeologie en de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart heeft vastgesteld. In het ontwerpbestemmingsplan Middengebied heeft de gemeente zich hierbij gebaseerd op het gemeentelijke archeologische beleid, waaraan een door een extern bureau (BAAC b.v.) uitgevoerd onderzoek ten grondslag ligt. Het onderzoek heeft geresulteerd in kaarten waarop de gronden zijn aangegeven met de verwachtingswaarde ten aanzien van de aanwezigheid van archeologische monumenten. De aanwijzingen op deze kaarten behelzen een verdere verfijning van de kaarten behorende bij het provinciale archeologische beleid. De gemeente is van mening dat onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en
- 16 -
ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en de weergave hiervan op de verbeelding te twijfelen. Uit het betreffende onderzoek en de waardenkaart blijkt dat de gronden die buitendijks zijn gelegen een matige verwachtingswaarde hebben. In de tabel in paragraaf 5.1.2 van de toelichting op het bestemmingsplan is toegelicht dat het een middelmatige verwachting betreft met een bijbehorende verstoringsoppervlakte groter dan of gelijk aan 500 m2. Bij een dergelijke verstoring dient door de aanvrager in beginsel een door een deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld. Deze formulering biedt voldoende ruimte voor flexibiliteit. Indien er door de aanvrager in overleg met een archeologisch deskundige voor een concrete bouwlocatie objectieve informatie wordt aangedragen waaruit blijkt dat feitelijk een verstoring niet aan de orde is, kan er sprake zijn van een minder zware motiveringsplicht. Overigens betekent de door reclamant genoemde omstandigheid dat er in het verleden grond is opgespoten, niet dat er in de onderlaag geen sprake kan zijn van een archeologische verwachting. Ook heiwerkzaamheden kunnen namelijk afhankelijk van de palendichtheid als verstoring worden aangemerkt. Uit artikel 22 van de planregels blijkt nog dat de bedoelde verplichting niet geldt voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Gelet op het vorenstaande is de gemeente van mening dat door het opnemen van de dubbelbestemming “Waarde – Archeologische verwachting - 8” de belangen van de rechthebbende niet onevenredig worden geschaad. 10. Artikel 40 van de Wet geluidhinder stelt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan waar aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaan, daarbij tevens een rond het terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan Terecht wordt door reclamant opgemerkt dat op de verbeelding het gehele industrieterrein is aangemerkt als onderdeel van de gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie”. Dit is niet correct. Het industrieterrein zelf dient geen onderdeel uit te maken van de geluidzone. Dit zal op de verbeelding worden aangepast. 11. De conclusie van reclamant dat herbouw van bestaande geluidgevoelige objecten wel wordt toegestaan is juist. Nadere regels omtrent de herbouw van geluidgevoelige objecten op het industrieterrein zijn echter niet noodzakelijk aangezien ook bij de herbouw van geluidgevoelige objecten moet worden voldaan aan de in de Wet geluidhinder gestelde normen. Om deze reden is het ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen omtrent type woning, plaats van de woning, bouwhoogte e.d. 12. Zonebeheersplan. Door reclamant worden op pagina 8 tot en met 11 kritische kanttekeningen geplaatst bij het zonebeheersplan. Dit zonebeheersplan heeft gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Hierop is een aantal zienswijzen ingediend, die in een afzonderlijke zienswijzennota worden afgewogen. Omdat het zonebeheersplan in directe relatie staat tot het ontwerpbestemmingsplan Middengebied en daar ook onderdeel vanuit maakt, wordt voor de beantwoording van de zienswijze van reclamant kortheidshalve verwezen naar de inhoud van de bijgevoegde Zienswijzennota zonebeheersplan. De inhoud van deze zienswijzennota wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd. 13. Met betrekking tot de bestemming “Water” bevat artikel 14 van het bestemmingsplan een algemene bepaling in de bestemmingsomschrijving op grond waarvan bruggen mogen worden gebouwd. De planregel bevat op zich waarborgen op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat niet zomaar overal een brug kan worden opgericht. Een omgevingsvergunning voor de bouw van een dergelijk bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt op grond van artikel 14.2.3 namelijk niet
- 17 -
eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterweg. Deze zal ook rekening houden met de belangen van het scheepvaartverkeer (doorvaart etc.). Overigens is het mede gelet op de maximaal toegestane bouwhoogte van 8 meter voor een brug ( artikel 14.2.2) niet aannemelijk dat een brug met deze afmetingen toereikend is voor het overspannen van de rivier de Merwede. Om duidelijk te maken dat het planologische recht op de bouw van een brug bedoeld is voor water, niet zijnde een vaarweg voor het scheepvaartverkeer, zal ter plaatse van de aanduiding “vaarweg” op de verbeelding ook de aanduiding “brug uitgesloten” worden opgenomen en deze aanduiding in artikel 14 van de planregels worden vermeld. De constatering van betrokkene dat ter plaatse van de rivier de Merwede de bedoelde aanduiding “vaarweg” ontbreekt, vormt aanleiding om deze aanduiding aan de verbeelding toe te voegen. Aanpassing De zienswijze is deels gegrond en deels ongegrond. Op een aantal punten vormt de zienswijze aanleiding om het bestemmingsplan Middengebied aan te passen. Voor de motivering en inhoud van de aanpassingen wordt kortheidshalve verwezen naar de bovenvermelde puntsgewijze beantwoording van de zienswijze en hoofdstuk 3.2 van deze zienswijzennota. 2.9 Reclamant Rivierdijk 616 Ontvankelijkheid De reactie van 25 januari 2012 is op 25 januari 2012 bij de gemeente binnengekomen. Er is derhalve sprake van een tijdige reactie. Samenvatting Gebruiker van het pand Rivierdijk 616 Ontvankelijkheid De reactie van 25 januari 2012 is op 25 januari 2012 bij de gemeente binnengekomen. Er is derhalve sprake van een tijdige reactie. Samenvatting 1. Reclamant kan geen vergunning krijgen voor de door hem gewenste uitbreiding van zijn activiteiten, omdat de geluidzone industrielawaai overschreden wordt (‘het terrein zit op slot’). In de aanloop naar het bestemmingsplan was aangekondigd dat deze geluidsproblematiek zou worden opgeheven. Dit blijkt niet het geval te zijn. Reclamant betreurt dit ten zeerste. 2. Het bedrijf van reclamant krijgt een bestemming krijgen voor bedrijfsdoeleinden met de nadere aanduiding “bedrijf tot en met categorie 5” Deze indeling klopt echter niet met hetgeen in de planregels is opgenomen. Gevraagd wordt om de functieaanduiding tot en met categorie 5.1 op de verbeelding op te nemen. 3. Op het perceel van reclamant is sprake van bouwwerken die deels in het dijktalud van de Rivierdijk zijn gebouwd. Op de Rivierdijk loopt een weg. Verder strekken sommige bouwwerken zich uit tot in de Merwede en zijn derhalve ook in het water gebouwd. In de planregels is in de definitie van “peil” een onderscheid gemaakt tussen de verschillende hoogte die moet worden aangehouden, afhankelijk van de positionering van een bouwwerk. Nu in de situatie van de scheepswerf bouwwerken betrekking hebben op meerdere liggingen, is onduidelijk geworden hoe het peil voor de scheepswerf moet worden bepaald. Gevraagd wordt om het begrip “peil” te herdefiniëren. 4. Op het perceel van betrokkene is een bouwhoogte voor gebouwen toegelaten van maximaal 12 meter. De bedrijfsloodsen van het bedrijf van betrokkene zijn 15 meter hoog. Gevraagd wordt om dit aan te passen in het bestemmingsplan en rekening te houden met de nietwederrechtelijke bouwwerken op zijn terrein.
- 18 -
5. Reclamant geeft aan dat niet duidelijk is hoe artikel 27 van de planregels moet worden uitgelegd en hoe zich dit artikel verhoudt tot artikel 35 van de planregels. Dit geldt ook voor artikel 33.1 van de planregels. Dit is in strijd met de rechtszekerheid. Verder geeft betrokkene aan dat het in strijd is met het Besluit ruimtelijke ordening om een regeling op te nemen die afwijkt van de voorgeschreven overgangsbepaling. 6. Reclamant vraagt om in het bestemmingsplan bouwhoogten van 20 m toe te staan voor gebouwen en 50 meter voor bouwwerken, zoals installaties en kranen. Dit omdat het ook de bedoeling is om in het water bouwwerken met een hoogte van 50 m toe te laten. Verder wordt opgemerkt dat het bouwvlak aan de westzijde niet volledig de aanwezige bedrijfshal lijk te omvatten. Gevraagd wordt om dit te controleren en indien nodig te corrigeren. 7. Op grond van de dubbelbestemming “Water – Waterkering” worden bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, onder het overgangsrecht gebracht. Niet duidelijk waarom dit nodig is, temeer omdat hetzelfde niet de bedoeling is voor gebouwen. Bovendien is op voorhand de verhouding met artikel 27 of artikel 35 niet duidelijk. Deze onduidelijkheid kan volgens betrokkene worden voorkomen door te bepalen dat nieuwbouw conform de onderliggende bestemming alleen is toegestaan indien als gevolg daarvan de waterkerende functie niet wordt verminderd of teniet gedaan. Aanvullend kan worden bepaald dat het behoud van de waterkerende functie voldoende is verzekerd als wordt beschikt over een keurvergunning. 8. Het buitendijks terrein van reclamant betreft opgespoten grond. Verder houdt de provinciale archeologische waardenkaart geen rekening met een archeologische trefkans. Behalve een geringe trefkans aan de binnenzijde van de dijk is er in de wijde omgeving geen sprake van archeologische vindplaatsen die vanuit het voorzorgprincipe een archeologische voorbescherming rechtvaardigen. Verder is er ter plaatse van de bestaande bouw, al sprake geweest van dusdanige grondroeringen dat naar de mening van reclamant geen rekening gehouden hoeft te worden met enig bodemarchief van waarde. Bij het bestemmingsplan behoort geen archeologisch onderzoek waaruit het tegendeel blijkt. In de toelichting is volgens betrokkene juist verwoord dat er met een veel beperkter archeologische bestemming kan worden volstaan dan in de voorschriften is verwoord. Mede gelet op de meldplicht die er geldt op grond van de Monumentenwet, wordt gevraagd om de archeologische dubbelbestemming te laten vervallen. 9. Uit de verbeelding van het bestemmingsplan blijkt dat het gehele industrieterrein wordt aangemerkt als onderdeel van de aanduiding ‘geluidzone-industrie’. Dit is in strijd met de Wet geluidhinder. Verder dient de begrenzing van het gezoneerde bedrijfsterrein te worden aangegeven. 10. Binnen de geluidzone mogen geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gebouwd. Kennelijk betekent dit dat herbouw van bestaande geluidgevoelige bestemmingen wel wordt toegestaan. Aanvullend dient dan in het bestemmingsplan te worden bepaald dat herbouw van geluidgevoelige objecten alleen kan worden toegestaan als uit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op het geluidgevoelige object niet meer bedraagt dan 50 dB(A), dan wel gebouwd wordt met in acht neming van een hogere waarde. Of er zullen in de planregels bepalingen opgenomen moeten worden dat type, de plaats van de woning en de bouwhoogte niet zullen mogen wijzigen. 11. Het zonebeheerplan is niet van toepassing verklaard op de in het water gelegen functieaanduiding voor scheepsbouw en overkapping. Deze kunnen akoestisch wel relevant zijn. Volgens de provinciale kaart van geluidgezoneerde industrieterreinen, welke de ‘oude’ zone bevat, maakt het water wel deel uit van het gezoneerde industrieterrein. Er is geen aanleiding om het industrieterrein wat dit betreft te verkleinen. 12. Zonebeheersplan. Door reclamant worden op pagina 5 tot en met 9 kritische kanttekeningen geplaatst bij het zonebeheersplan. Dit zonebeheersplan heeft gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Hierop is een aantal zienswijzen ingediend, die in een afzonderlijke zienswijzennota worden afgewogen. Omdat het zonebeheersplan in directe relatie staat tot het ontwerpbestemmingsplan Middengebied en daar ook onderdeel vanuit maakt, wordt voor de beantwoording van de zienswijze van reclamant kortheidshalve verwezen
- 19 -
naar de inhoud van de bijgevoegde Zienswijzennota zonebeheersplan. De inhoud van deze zienswijzennota wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd. 13. Op bladzijde 8 onderaan van de zienswijze wordt geconstateerd dat het zonebeheerplan als bijlage bij de toelichting is gevoegd, terwijl het is bedoeld als bindend onderdeel van het bestemmingsplan. Het zonebeheerplan dient daarom als bijlage bij de planregels te worden gevoegd. 14. Aan het slot van de zienswijze merkt reclamant op dat het water van de rivier de Merwede in het plangebied een bestemming krijgt op grond waarvan er op iedere locatie bruggen zullen mogen worden gebouwd. Een dergelijke regeling wordt gelet op de jurisprudentie in strijd met de rechtszekerheid geacht. Verder wordt het water uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “vaarweg” bestemd voor het verkeer te water. Een dergelijke aanduiding ontbreekt echter op de verbeelding terwijl de gehele rivier voor scheepvaartverkeersdoeleinden wordt gebruikt.
Beantwoording 1. Het komt in Nederland regelmatig voor dat ruimtelijke ontwikkelingen worden verhinderd of tenminste ernstig worden vertraagd omdat de zonebewaking van gezoneerde industrieterreinen niet op orde is. De beschikbare geluidruimte op deze terreinen is vaak al vergeven, terwijl er nog wel fysieke ruimte op het terrein aanwezig is voor één of meer nieuwe inrichtingen. Een en ander brengt met zich mee dat in dergelijke situaties indien voor een inrichting een milieuvergunning wordt aangevraagd bijvoorbeeld in verband met het uitbreiden van activiteiten daar negatief op moest worden beschikt aangezien er geen geluidruimte beschikbaar was (‘terrein was op slot’). In de oude situatie veroorzaakten de op de industrieterreinen Middengebied en Langs de Merwede gevestigde bedrijven een overschrijding van de normen zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder. Hierdoor was een uitbreiding van de activiteiten niet mogelijk. Om deze reden kon reclamant indertijd geen vergunning krijgen voor de door hem gewenste activiteiten. Onderhavig bestemmingsplan beoogt evenals het bestemmingsplan Langs de Merwede om de om deze terreinen gelegen geluidzone te actualiseren (het van het slot halen van het terrein). Dit is ook in het belang van reclamant. Het bijbehorende zonebeheerplan heeft tot doel: De zone te bewaken. De beschikbare geluidsruimte te verdelen, waarbij recht wordt gedaan aan bestaande bedrijven. Het zonebeheer zorgvuldig uit te voeren. Een en ander betekent echter niet dat op het moment dat er geluidruimte beschikbaar is/komt deze automatisch wordt toegekend aan de eerste die hierom vraagt. Er dient op dat moment een zorgvuldige afweging plaats te vinden. Het geluidverdeelplan (onderdeel van het zonebeheerplan) maakt het mogelijk om op een duurzame wijze de zonegrens ‘in acht te nemen’ en dient daarmee de bescherming van het milieu. Verder geeft het geluidverdeelplan voor bedrijven en voor het bevoegd gezag inzicht in de maximaal vergunbare hoeveelheid geluid. Dit betekent echter niet dat de maximaal beschikbare hoeveelheid geluid ook zal worden vergund. Burgemeester en wethouders zijn op grond van de Wet geluidhinder verantwoordelijk voor het zonebeheer en het is dan ook aan hun om middels een zorgvuldige afweging om te bepalen of nieuwe activiteiten kunnen worden toegestaan. Voor het industrieterrein Middengebied geldt evenals het terrein Langs de Merwede dat de grond geheel is uitgegeven aan bedrijven, waaronder het bedrijf van reclamant. Deze bedrijven, dus ook het bedrijf van reclamant, beschikken volgens hun milieuvergunning of melding al over een bepaalde geluidruimte. Het geluidverdeelplan gaat uit van deze vergunde ruimte. Met dit nieuwe bestemmingsplan is het mogelijk voor reclamant een vergunning aan te vragen. Overigens kunnen voor reclamant hier geen rechten aan worden ontleend dat een dergelijke verzoek om vergunning ook daadwerkelijk zal worden gehonoreerd.
- 20 -
2. Voor de beantwoording wordt kortheidshalve verwezen naar punt 2.8 beantwoording onder punt 1 van deze zienswijzennota. 3. Voor de beantwoording wordt kortheidshalve verwezen naar punt 2.8 beantwoording onder punt 2 van deze zienswijzennota. 4. Voor de beantwoording wordt kortheidshalve verwezen punt 2.8 beantwoording onder punt 4 van deze zienswijzennota. 5. Voor de beantwoording wordt kortheidshalve verwezen naar punt 2.8 beantwoording onder punt 5 van deze zienswijzennota. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat de huidige tekst van artikel 33.1 wordt omgezet naar lid a. en een nieuw lid b. wordt opgenomen, dat als volgt luidt: “op een bouwwerk als onder a. bedoeld, is artikel 35.1 Overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing” 6. Reclamant vraagt in de eerste plaats om in het bestemmingsplan bouwhoogten van 20 m toe te staan voor gebouwen. Gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan is besloten om de goot- en bouwhoogten aan te houden die als maximaal in het bestemmingsplan “Langeveer 1996” zijn toegestaan. Een bouwhoogte van 20 m als planologisch recht is daarmede niet in overeenstemming. Wel zal overeenkomstig de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Langeveer 1996” in artikel 5 van de planregels van het bestemmingsplan “Middengebied” een afwijkingsbepaling worden opgenomen die het mogelijk maakt om voor ten hoogste 25% van bij eenzelfde bedrijf behorende gebouwen een goothoogte van maximaal 15 meter en een bouwhoogte van maximaal 19 meter toe te staan. Gelet op de omstandigheid dat voor het perceel van reclamant bij recht een goothoogte van 12 meter en een maximale bouwhoogte van 16 meter geldt, kan betrokkene in het voorkomende geval een beroep doen op de afwijkingsbepaling. Zoals eerder al in deze zienswijzenota is aangegeven zal voor buitendijks gesitueerde kranen en andere hijswerktuigen binnen de bestemming “Bedrijventerrein” een maximale bouwhoogte van 40 meter worden toegestaan. Voor andere bedrijfsinstallaties is dat bij recht maximaal 12 meter en met een afwijkingsbepaling een bouwhoogte van 20 meter. De genoemde hoogte van 12 meter komt overeen met het geldende bestemmingsplan “Langeveer 1996”. Ten opzichte van dit laatste plan is de afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan “Middengebied” verruimd van 15 meter naar 20 meter. Voor kranen en soortgelijke installaties op de bestemming “Water” en binnen de gebiedsaanduiding “specifieke vorm van bedrijf – scheepsbouw” is voor bouwwerken, zoals installaties en kranen een maximale bouwhoogte van 50 m toegelaten. Er is op die plaats gekozen voor een hogere toelaatbare hoogte om er zeker van te zijn dat installaties die gepositioneerd zijn in het water – waarbij een lager peil aan de orde is – de bedrijfsvoering op het landdeel, en dan met name de kranen en hijswerktuigen die daar aanwezig zijn, qua hoogte niet belemmeren. Overigens is uit controle van de verbeelding met de Grootschalige BasisKaart Nederland gebleken dat de aanwezige bedrijfshal van reclamant volledig valt binnen het bouwvlak aan de westzijde van het perceel van betrokkene. 7. Voor de beantwoording wordt kortheidshalve verwezen naar punt 2.8 beantwoording onder punt 7 van deze zienswijzennota. 8. Voor de beantwoording wordt kortheidshalve verwezen naar punt 2.8 beantwoording onder punt 9 van deze zienswijzennota. 9. Voor de beantwoording wordt kortheidshalve verwezen naar punt 2.8 beantwoording onder punt 10 van deze zienswijzennota.
- 21 -
10. Voor de beantwoording wordt kortheidshalve verwezen naar punt 2.8 beantwoording onder punt 11 van deze zienswijzennota. 11. Ter plaatse van de nadere aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – scheepsbouw” mogen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden die akoestisch relevant zijn. Het zonebeheerplan is daarom ook voor die gebieden van toepassing. Dit blijkt niet uit de verbeelding. Door middel van de gebiedsaanduiding “geluidzone- zonebeheerplan” zal een en ander op de verbeelding worden aangegeven. 12. Zonebeheersplan. Door reclamant worden op pagina 5 tot en met 9 kritische kanttekeningen geplaatst bij het zonebeheersplan. Dit zonebeheersplan heeft gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Hierop is een aantal zienswijzen ingediend, die in een afzonderlijke zienswijzennota worden afgewogen. Omdat het zonebeheersplan in directe relatie staat tot het ontwerpbestemmingsplan Middengebied en daar ook onderdeel vanuit maakt, wordt voor de beantwoording van de zienswijze van reclamant kortheidshalve verwezen naar de inhoud van de bijgevoegde Zienswijzennota zonebeheersplan. De inhoud van deze zienswijzennota wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd. 13. Op bladzijde 8 onderaan van de zienswijze wordt terecht geconstateerd dat het zonebeheerplan als bijlage bij de toelichting is gevoegd. Om te kunnen fungeren als bindend onderdeel van het bestemmingsplan, zal het zonebeheerplan als bijlage onderdeel worden van de planregels. 14. Voor de beantwoording wordt kortheidshalve verwezen naar punt 2.8 beantwoording onder punt 13 van deze zienswijzennota.
2.10 Reclamant Rivierdijk 641 Ontvankelijkheid De reactie van 25 januari 2012 is op 25 januari 2012 bij de gemeente binnengekomen. Er is derhalve sprake van een tijdige reactie. Samenvatting Het ontwerpbestemmingsplan laat een maximaal toelaatbare geluidsbelasting toe van 50dB(A). Het vigerende bestemmingsplan laat daarentegen 55 dB(A) geluidbelasting toe. Volgens het akoestisch rapport produceert reclamant maximaal 45 dB(A) aan geluid. Echter gezien toekomstige uitbreidingsplannen en eventuele doorgroeimogelijkheden maakt reclamant bezwaar tegen de verlaging (5dB(A) van de maximaal toelaatbare geluidbelasting). Beantwoording Onder het vigerende bestemmingsplan is geconstateerd dat de op Langeveer gevestigde bedrijven een overschrijding veroorzaakten van de normen zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder. Hierdoor was een uitbreiding van activiteiten niet mogelijk en moest een hiervoor aangevraagde vergunning worden geweigerd. Onderhavig bestemmingsplan heeft juist tot doel de geluidzone te actualiseren en opnieuw vast te stellen, waardoor een (beperkte) uitbreiding van activiteiten weer tot de mogelijkheid gaat behoren. Op grond van de Wet geluidhinder mag de geluidbelasting op de zonegrens van het industrieterrein zoals deze wordt vastgelegd in het bestemmingsplan niet hoger zijn dan 50dB(A). Deze 50 dB(A) is het geluid dat alle bedrijven op het industrieterrein gezamenlijk mogen produceren Vastgesteld is echter dat er zich op het binnendijks gelegen deel van het terrein Langeveer geen zogeheten grote lawaaimakers bevinden. Volgens het nieuwe bestemmingsplan Middengebied zijn deze ter plaatse ook niet toegestaan. Vanuit deze optiek is er wettelijk gezien geen aanleiding om vast
- 22 -
te houden aan een gezoneerd industrieterrein. Vandaar dat er ter plaatse van het terrein de Langeveer deels sprake is van een dezonering. Deze raakt ook het terrein van reclamant. Door de omzetting van het terrein Langeveer van industrieterrein in bedrijfsterrein wordt voor het perceel van betrokkene uitsluitend de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Wet milieubeheer het toetsingskader. Voor reclamant betekent dit dat eventuele uitbreidingsplannen niet meer op belemmeringen vanuit de Wet geluidhinder stuiten. In geval van uitbreiding van het bedrijf van reclamant zal getoetst worden aan de streefwaarden uit de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht/Wet milieubeheer. Gelet op de bedrijfsvoering van reclamant en de omgevingsfactoren, is er sprake van een streefwaarde van 50 dB(A), met eventuele verhoging tot 55 dB(A). Geconcludeerd kan worden dat er door het wegvallen van de Wet geluidhindertoets ten opzichte van het gezoneerde – en wat betreft de geluidruimte volle – industrieterrein, voor het bedrijf van reclamant qua geluidsemissie meer mogelijkheden ontstaan voor uitbreiding van zijn bedrijf. Met het nieuwe bestemmingsplan is het voor reclamant weer mogelijk een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aan te vragen. Overigens kunnen voor reclamant hier geen rechten aan worden ontleend dat een dergelijke verzoek om vergunning ook daadwerkelijk zal worden gehonoreerd. Conclusie De door reclamant indiende zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. 2.11 Reclamanten Rivierdijk 644 t/m 647 Ontvankelijkheid De reactie van 18 januari 2012 is op 19 januari 2012 bij de gemeente binnengekomen. Er is derhalve sprake van een tijdige reactie. Samenvatting Reclamanten maken bezwaar tegen de volgende punten van het ontwerpbestemmingsplan 1. Het handhaven van de verboden stoep tussen de woningen Rivierdijk 635 en 645 waarop ten onrechte de bestemming “Verkeer” is gelegd; 2. Luchtverontreiniging en te hoge geluidsbelasting bij hun woningen als gevolg van de stoep; 3. De manier waarop wordt omgegaan met de welstand op de Rivierdijk. De Rivierdijk is aangewezen met een welstandsniveau “Plus”. Gelet op de overwegingen in de Nota inspraaken overlegreacties van het bestemmingsplan “Middengebied” zijn betrokkenen van mening dat de gemeente zich een vrijbrief geeft om de stoep te handhaven en daarmee bewust hun eigendommen te vernielen. 4. Te weinig waterberging in het westelijke deel van het bedrijventerrein Langeveer. Door de vergunningverlening door de gemeente in de loop der jaren is een tekort ontstaan aan open water in het plangebied. De gevestigde bedrijven zouden verplicht moeten worden om grond in te leveren voor een verbetering van de waterhuishouding. 5. De milieucategorie bij loods Rivierdijk 643. De milieucategorie bedraagt op grond van het geldende bestemmingsplan “Langeveer 1996” maximaal 3.1. Gelet op geringe afstand tussen het bedrijfsperceel Rivierdijk 643 en de nabijgelegen woningen, dient de gemeente zich goed te beraden op de juiste milieucategorie voor het pand Rivierdijk 643. Beantwoording Reclamant herhaalt in de zienswijze onder punt 1 en 2 de argumenten die naar voren zijn gebracht tegen het (postzegel)bestemmingsplan “De Stoep”, dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 januari 2011 en waartegen momenteel een beroepsprocedure bij de Raad van State loopt. Voor de weerlegging van deze aspecten wordt uit praktische overwegingen thans kortheidshalve verwezen naar de inhoud van het bestemmingsplan “De Stoep” en de afwegingen die zijn gemaakt in de daarbij behorende Zienswijzennota. Deze Zienswijzennota wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
- 23 -
In het bestemmingsplan Middengebied is de inhoud van het bestemmingsplan “De Stoep” namelijk 1 op 1 overgenomen en is de bestemming “Verkeer – verblijfsgebied” ter plaatse toegekend. Van een overschrijding van de luchtkwaliteit is niet gebleken en ook wat betreft de akoestische situatie is vastgesteld dat er sprake is van een situatie die voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd conform de wettelijke richtlijnen daarvoor. Met betrekking tot het onderdeel dat betrekking heeft op welstand, wordt opgemerkt dat de Rivierdijk is aangemerkt is al een bijzonder gebied van welstand. Zoals eerder al in de Nota inspraak- en overlegreacties is aangegeven heeft de bedoelde aanduiding ruimtelijk-planologisch niet tot doel het voorkomen van schade aan de bebouwing. Deze aanwijzing heeft tot gevolg dat bij nieuwbouw, verbouw of sloop rekening wordt gehouden met de eisen die uit het oogpunt van redelijke welstand van belang zijn. Het gebruik van de stoep voor verkeersdoeleinden staat hier in planologisch opzicht volledig los van. Aangaande de waterberging in het plangebied wordt opgemerkt dat het bestemmingsplan “Middengebied” een zogeheten conserverend bestemmingsplan betreft. Op grond daarvan kan niet van de gevestigde ondernemers geëist worden dat er gronden worden ingeleverd voor de aanleg van open water, even los van de vraag of daarvoor objectief aanleiding bestaat. Evenmin spelen er op het bedrijventerrein ruimtelijke ontwikkelingen die de basis zouden kunnen zijn voor het stellen van eisen op het gebied van de waterhuishouding. Tot slot wijst reclamant op de geringe afstand tussen het bedrijfsperceel Rivierdijk 643a en de nabijgelegen woningen. In de eerste plaats wordt opgemerkt dat er wat betreft de woningen en het bedrijfspand sprake is van een bestaande situering. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan “Langeveer 1996” wijzigt de bestemmingslegging in het bestemmingsplan “Middengebied” niet. Verder is vastgesteld dat de door reclamanten bewoonde woningen zich op ruime afstand van het bedrijfspand bevinden. Voor een bedrijf in de milieucategorie 3 geldt een richtafstand van 50 meter. Los van de omstandigheid dat het gaat om een richtafstand, mag op grond van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering in een zogeheten gemengd gebied, waar meerdere functies plaatsvinden, de afstand met één stap worden verlaagd. Dit zou betekenen dat een richtafstand van 30 meter aan de orde is. Met nadruk wordt erop gewezen dat het hier gaat om indicatieve afstanden. In de onderhavige situatie is evenwel sprake van een bestaande situatie, waarbij de gebruikers van het bedrijfspand qua milieuhinder op de dichtstbijzijnde woning zullen moeten voldoen aan de van toepassing zijnde milieuvoorschriften. Conclusie De door reclamanten indiende zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.
- 24 -
3. Wijzigingen in het bestemmingsplan In dit hoofdstuk is een overzicht opgenomen van de wijzigingen in het bestemmingsplan. Het betreft zowel de ambtshalve wijzigingen in de toelichting als de wijzigingen die het gevolg zijn van de beantwoording van de zienswijze. 3.1 Ambtshalve wijzigingen Toelichting 1. Paragraaf 6.2.4 Groen wordt tekstueel aangepast in verband met de aanpassing van de verbeelding en de planregels als bedoeld onder het kopje Verbeelding punt 2 en het kopje Regels punt 7. van deze zienswijzennota; 2. Hoofdstuk 5.3 Externe Veiligheid wordt 5.3.3.2 aangevuld in die zin dat met betrekking tot de verantwoording van het groepsrisico van de Rijksweg A15 het onderscheid tussen het groepsrisico voor het totale traject van de A15 en het gedeelte dat zich in het plangebied Middengebied bevindt, wordt verduidelijkt. 3. In paragraaf 6.2.3 wordt op bladzijde 66 de tweede alinea onder de tabel die gaat over de aanduiding van zones op de plankaart waarbinnen met een categorie is bepaald welke zwaarte van bedrijven maximaal bij recht zijn toegestaan, geschrapt. Bij de bestemmingslegging wat betreft de maximaal toegelaten milieucategorie is namelijk uitgegaan van de hetgeen in de geldende bestemmingsplannen is toegestaan. 4. In paragraaf 6.2.3 wordt onder het kopje “detailhandel” ingegaan op de regeling omtrent detailhandel zoals die is komt te luiden in het nieuwe sublid 5.5.2 van de planregels. Zie punt 2 van de ambtshalve wijzigingen onder het kopje “Regels”. 5. In paragraaf 6.2.3 wordt onder het kopje “Planologische beperkingen Staat van bedrijfsactiviteiten” aangegeven dat een aantal categorieën bedrijven uit de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn weggelaten. Wat betreft het onderdeel detailhandelsbedrijven dient deze passage genuanceerd te worden in verband met de aanpassing als hierboven onder punt 4 benoemd. Overigens wordt de Staat van Bedrijfsactiveiten qua lay-out opgezet overeenkomstig het bestemmingsplan “Langs de Merwede” 6. In paragraaf 6.3.5 Geluidzone – industrie wordt tekstueel de betekenis van de gebiedsaanduiding “geluidzone – zonebeheerplan” uitgelegd. Verbeelding 1. Het maximum toegestane aantal woningen ter plaatse van de hoek Sluisweg/Parallelweg is ten onrechte op 5 bepaald. Zoals blijkt uit de toelichting op het bestemmingsplan en de gemeentelijke publicaties moet dit het aantal 2 zijn. De aanduiding op de verbeelding wordt dienovereenkomstig aangepast. 2. In de planregels van het ontwerp bestemmingsplan is opgenomen dat de bestemming Groen ook bestemd is voor parkeervoorzieningen. Ten aanzien van de stroken Groen die rond het bedrijventerrein liggen en die fungeren als buffer tussen de bedrijven en de woningen (en eventuele andere functies) was dit in de vigerende bestemming expliciet uitgesloten. Het parkeren is in het bestemmingsplan Langeveer 1996 aangemerkt als een verboden gebruik. Om de groene afscherming zoveel mogelijk te handhaven zal daarom op de verbeelding worden geregeld dat in de bedoelde groenstroken de aanleg van parkeervoorzieningen en het parkeren niet is toegestaan door middel van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - parkeren uitgesloten (-sv-p)”. 3. De beschermingszone van de A-watergangen komt op een aantal punten niet overeen met de legger van het waterschap Rivierenland. De verbeelding wordt aangepast overeenkomstig de door het waterschap aangeleverde data. 4. De beschermingszone van de A-watergang langs de Parallelweg ontbreekt op de verbeelding. Deze wordt alsnog opgenomen. 5. Het entreegebouw van de voetbalvereniging aan de Sluisweg valt net buiten het bouwvlak. De verbeelding zal zodanig worden aangepast dat het entreegebouwtje binnen het bouwvlak valt. 6. Ten behoeve van de percelen Sluisweg 1b, 15 en 27 ontbreekt ten onrechte een bouwvlak op de verbeelding. Dit zal worden hersteld omdat zich ter plaatse ook daadwerkelijk woningen bevinden. 7. Ter plaatse van het perceel Sluisweg 76 bevindt zich een vrijstaande woning. In het vigerende bestemmingsplan “Sluisweg 1998” is de mogelijkheid voor de bouw van een tweeaaneengebouwde woning opgenomen. In tegenstelling tot overige percelen aan de Sluisweg is
- 25 -
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
de frontbreedte op het perceel Sluisweg 76 voldoende om zowel vrijstaand als twee aaneen te bouwen. De verbeelding zal op dit punt worden aangepast. Ter plaatse van de woningen Rivierdijk 566 t/m 568 en ter plaatse van Rivierdijk 574 en 576 is volgens het geldende bestemmingsplan “Langeveer 1996” ook de bouw van een vrijstaande woningen of halfvrijstaande woningen mogelijk. Daarbij komt dat er in het vigerende bestemmingsplan sprake is van een aaneengesloten bouwvlak over meerdere percelen. Gezien de feitelijke situering van de bestaande woningen in het gebied en de ruime percelen, zal de mogelijkheid van de bouw van meerdere woningtypen binnen de bouwvlakken worden geconsolideerd, waarbij de grootte van het bouwvlak wordt afgestemd op de perceelsomvang. In de planregels zal de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens worden geregeld indien niet aaneen wordt gebouwd. Tussen de vrijstaande woningen Rivierdijk 678 en 669 is een bestemming “Tuin” opgenomen die verder doorloopt dan in het bestemmingsplan “Langeveer 1996” het geval is. Dit zal worden hersteld op de verbeelding, waarbij tot één meter uit de voorgevel van het perceel 669 de tuinbestemming zal worden gewijzigd in “Wonen”. De naamgeving op de verbeelding gaat uit van Nieuweweg, Langeveer Sluisweg in plaats van Middengebied. Dit zal worden aangepast. Verder wijkt de legenda wat betreft de aanduiding bijzonder gebied van welstand af (stippelarcering in plaats van cursieve arcering) en is de indeling van de legenda qua functieaanduidingen, maatvoering en bouwaanduiding niet conform de gemeentelijke standaard. In de legenda staat de aanduiding “Verkeer – Verblijf” genoemd. Deze omschrijving kan komen te vervallen omdat de correcte aanduiding “Verkeer – Verblijfsgebied” ook in de legenda wordt genoemd. Op de analoge afdruk van de verbeelding zijn de gebiedsaanduidingen “bijzonder gebied van welstand” en “archeologie” niet te zien. Op de digitale verbeelding zijn deze aanduidingen wel zichtbaar. De specifieke aanduiding “specifieke vorm van detailhandel – bunkerponton” wordt op de verbeelding in overeenstemming gebracht met de feitelijke bedrijfsvoering. Met instemming van de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid en Rijkswaterstaat is de ponton namelijk uitgebreid met een oppervlakte van 16 m x 2 m om de pleziervaart te kunnen bedienen. Ook bevindt zich ter plaatse nog een bedrijfswoning die verbonden is aan de winkelnering en ligt er aansluitend aan het bestaande ponton een drijvende voorziening voor opslagdoeleinden. Tegen beide voorzieningen bestaan van de kant van de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid en Rijkswaterstaat geen bezwaren. De drijvende voorziening voor opslagdoeleinden zal qua aanduiding aan de verbeelding worden toegevoegd. In de planregels zal worden geregeld dat de aanwezige bedrijfswoning onlosmakelijk is verbonden met de uitoefening van het detailhandelbedrijf/bunkerschip. Ter plaatse van het perceel Houtschelf 25 ontbreekt op de verbeelding ten onrechte de aanduiding “bw” (bedrijfswoning). In 1992 is namelijk een bouwvergunning verleend voor een bedrijfswoning, die ook daadwerkelijk is gerealiseerd. De gebiedsaanduiding “geluidzone - zonebeheerplan” ligt op de grens van de bestemming “Bedrijventerrein”. Op sommige plaatsen grenst aan deze bestemming ter plaatse van de aangrenzende bestemming “Water” de functieaanduiding “specifieke vorm van water – bedrijf”. Gelet op de omstandigheid dat op laatstbedoelde gronden ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan die zijn meegenomen in de akoestische berekeningen, dient de verbeelding zodanig te worden aangepast dat de functieaanduiding “specifieke vorm van water – bedrijf” binnen de begrenzing van de gebiedsaanduiding komt te vallen. Naar aanleiding van zienswijze in paragraaf 2.7 is vastgesteld dat de bouwrechten die zijn geboden in het bestemmingsplan “Langeveer 1996” en de “Nieuweweg” wat betreft de goot- en bouwhoogten ter plaatse van de bedrijfsbestemming, niet correct in het bestemmingsplan “Middengebied” zijn vertaald. Op de verbeelding is op diverse plaatsen de in de geldende bestemmingsplannen toegestane maatvoering gekoppeld aan de maximale bouwhoogte in plaats van de maximale goothoogte. Dit zal op de verbeelding worden gecorrigeerd, waarbij gelijktijdig de maximale bouwhoogte in de maatvoeringsaanduiding op de verbeelding wordt vermeld. Op de verbeelding zal binnen de bestemming “Bedrijventerrein” de toegestane goot- en bouwhoogten en de bebouwingspercentages worden aangepast overeenkomstig tenminste die
- 26 -
hoogten die onherroepelijk zijn geworden in het bestemmingsplan “Langeveer 1996” respectievelijk “Nieuweweg”. 18. Ter plaatse van de scheepswerf aan de Rivierdijk 544, 555, 559 en 561 is aan de oostzijde een steiger aanwezig waaraan schepen ten behoeve van bedrijfsmatige werkzaamheden worden afgemeerd. Gelet op de omvang van de steiger zal op de verbeelding de aanduiding “steiger” worden opgenomen. 19. Op de verbeelding is ter plaatse van het perceel Wiedaak 6 is een nutsvoorziening aanwezig waar ten onrechte de aanduiding “nutsvoorziening” ontbreekt en bovendien abusievelijk een maximale bouwhoogte van 100 m. is opgenomen. Dit zal worden aangepast. Regels 1. Aan artikel 1 wordt een begripsbepaling toegevoegd voor “handel in en verkoop van goederen en diensten via internet” met de omschrijving “bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder niet begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegen anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waar vrijwel uitsluitend een elektronische transactie tot stand komt, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is”. Aan artikel 1 worden verder toegevoegd de begrippen “agrarisch bedrijf”, “archeologische waarde”, “bedrijfsmatige exploitatie”, “bouwperceelgrens”, “dienstverlening”, “erker”, “evenement”, “groothandel”, “nevenactiviteit”, “omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk”, “omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden”, “omgevingsvergunning om af te wijken van bij het plan aangegeven regels”. “Staat van Bedrijfsactiviteiten”, “Staat van Bedrijfsactiviteiten (gemengd gebied)”. Verder wordt de begripsbepaling “geluidsbelasting vanwege een industrieterrein” aangepast overeenkomstig de begripsbepaling in het bestemmingsplan “Langs de Merwede”.
2. Aan artikel 4 “Bedrijf” wordt onder 4.1 toegevoegd “paden, wegen en parkeervoorzieningen”. Verder komt artikel 4.4.1 lid b. als volgt te luiden: 1. opslag dient plaats te vinden achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw; 2. de afstand van opslag tot buiten het eigen terrein gelegen wegen met bijbehorende paden en bermen mag niet minder dan 3 m bedragen; 3. de hoogte van opslag mag ten hoogste zoveel bedragen als de ter plaatse toegestane maximale goothoogte van gebouwen 4. in afwijking van het bepaalde onder 4.4.1. lid b. punt 3. mag de hoogte van opslag binnen een afstand van 2 m van de bestemming “Wonen” ten hoogste 50% bedragen van de toegestane maximale goothoogte van gebouwen 5. als gevolg van de buitenopslag voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein beschikbaar blijft. 3. Artikel 5.1 wordt redactioneel zoveel mogelijk op eenzelfde wijze opgezet zoals het gelijknamige artikel 5 van het bestemmingsplan “Langs de Merwede”. In 5.1 onder a. wordt daarbij gebruik gemaakt van een tabel. En in artikel 5.2.2 wordt de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken gesteld op 6 m. in plaats van 5 m. Deze aanpassingen voorkomen onderscheid in planregels op gelijksoortige industrieterreinen. Artikel 5.5.2 “detailhandel” als volgt te luiden: “Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 en in sublid 5.4.2 onder b, ten behoeve van de nieuwvestiging of verplaatsing van een elders in de gemeente gevestigd, detailhandelsbedrijf in brand- en explosiegevaarlijke goederen en volumineuze goederen, met uitzondering van tuincentra, bouwmarkten en meubelbedrijven. Onder grootschalig wordt in dit lid verstaan een brutovloeroppervlakte van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte. Bij de toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid gelden de volgende randvoorwaarden: a. er mag op het bedrijventerrein geen detailhandelsconcentratie ontstaan;
- 27 -
b. het aandeel van de toegestane detailhandelsbedrijven niet meer bedraagt dan 10% van het totale oppervlak van het bedrijventerrein; c. de oppervlakte van de detailhandelsvestiging voor een deel voor de verkoop van nevenassortimenten mag worden gebruikt, mits: het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment; het nevenassortimentsdeel niet meer dan 20% van het netto verkoopvloeroppervlak in beslag neemt; uit distributieplanologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur; en advies is uitgebracht door het Regionaal Economisch Overleg (REO). 4. In het artikel 5.2.3 onder d (bestemming Bedrijventerrein) is het in de Nota inspraak- en overlegreacties verwoorde standpunt van de gemeente om windmolens met een maximum hoogte 25 meter alleen ten noorden van de A-15 toe te staan niet correct verwoord. Artikel 5.2.3 onder d. komt als volgt te luiden: “windturbines mogen uitsluitend op het gedeelte ten noorden van de Rijksweg A15 (bedrijventerrein Nieuweweg) worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 25 m en de afstand van het laagste punt van de rotor van een windturbine tot het aan de windturbine aansluitende, afgewerkte terrein niet minder dan 2,25 m mag bedragen”. 5. Aan artikel 5.2.3 wordt onder e punt 2 de hoogte van 12 m gewijzigd in 15 m. Dit om uniformiteit te bereiken met de planologische mogelijkheden die voor bedrijfsinstallaties op het industrieterrein Langs de Merwede zijn toegestaan. 6. In het artikel 5.3.1 onder b (bestemming Bedrijventerrein) wordt ten aanzien van de mogelijkheid om af te wijken van de bouwregels om een hogere maximale bouwhoogte tot 20 meter toe te staan voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verwezen naar artikel 5.2.3 onder c. Dit laatste artikel heeft in de planregels echter betrekking op reclamemasten. Bedoeld is te verwijzen naar artikel 5.2.3 onder e. punt 6. Dit zal in de planregel worden aangepast. 7. In de planregels is opgenomen dat de bestemming “Groen” ook is bestemd voor parkeervoorzieningen. Ten aanzien van de stroken groen die rond het bedrijventerrein liggen en die fungeren als buffer tussen de bedrijven en de woningen was dit in de vigerende bestemmingsregeling expliciet uitgesloten. Aan artikel 6 “Groen” wordt een artikel 6.3 Specifieke gebruiksregel” toegevoegd met het kopje “Niet-toegestaan gebruik” met de tekst: “ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - parkeren uitgesloten” is het gebruik van de grond voor de aanleg van parkeervoorzieningen c.q. het parkeren niet toegestaan”. 8. In de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangegeven dat ten behoeve van de bestrijding van een toxisch incident op de Rijksweg A15 wordt gedacht aan de aanleg van geboorde putten met een droge bluswaterleiding ter plaatse van percelen waar de bestemming “Groen” geldt. De doeleindenomschrijving van genoemde bestemming maakt dit niet zondermeer mogelijk. Straatmeubilair is wel toegestaan, maar daaronder vallen volgens de definitie alleen brandkranen. Daarom wordt aan de doeleindenomschrijving van artikel 6 “Groen” in 6.1 toegevoegd “publieke voorzieningen ten behoeve van de brandveiligheid en brandbestrijding”. 9. Aan artikel 8 “Maatschappelijke doeleinden” wordt onder 8.1 Bestemmingsomschrijving de volgende standaardbepaling toegevoegd “horeca die direct en ondergeschikt een verband heeft met de maatschappelijke voorzieningen”. 10. Artikel 10 “Sport” wijkt qua bestemmingsomschrijving af van de standaardbepalingen die de gemeente hanteert. De omschrijving in artikel 10.1 wordt gewijzigd in: a. sportvoorzieningen; b. zwembad met bijbehorende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding “zwembad” c. horeca die direct en ondergeschikt een verband heeft met de sportvoorzieningen en het zwembad; d. paden, wegen en parkeervoorzieningen; e. speelvoorzieningen;
- 28 -
f. g. h. i.
straatmeubilair; tuinen, erven en groenvoorzieningen; water en voorzieningen voor de waterhuishouding; bij een en ander behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
11. Aan artikel 13 “Verkeer – Verblijfsgebied” wordt de volgende specifieke gebruiksregel toegevoegd: “Toegestaan is het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van standplaatsen, weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend. In artikel 13.1 wordt in de bestemmingsomschrijving “ambulante detailhandel” en “geluidwerende voorzieningen” toegevoegd. 12. Artikel 14 “Water” wijkt qua bestemmingsomschrijving af van de standaardbepalingen die de gemeente hanteert. Lid c. komt als volgt te luiden: “ter plaatse van de aanduiding ‘vaarweg’ in ieder geval voor scheepvaartverkeer”. Het lid d. wordt gewijzigd in: “mede voor mede voor aan scheepsbouw en scheepsreparatie gerelateerde watergebonden bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - bedrijf' voor zover uitgevoerd door bedrijven toegestaan binnen de aangrenzende bestemming 'Bedrijventerrein'. 13. In verband met de toevoeging van de begripsbepaling over handel via internet wordt artikel 15.5 “Wonen” aanhef aangevuld met “en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet” en wordt aan de randvoorwaarden onder 15.5 een nieuw lid e. toegevoegd luidend: “er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteit”. De overige leden van dit artikel worden vernummerd. 3.2 Wijzigingen in verband met zienswijzen Toelichting 1. Paragraaf 6.2.5 gaat alleen in op zelfstandige kantoren langs de Rivierdijk en gaat voorbij aan de verbijzondering die in de toelichting op het bestemmingsplan “Langeveer 1996” is gemaakt voor het bedrijfsgebonden kantoor bij de scheepswerf. Op dit punt zal de toelichting worden aangepast. 2. In hoofdstuk 6 (Juridische aspecten) van de toelichting op het bestemmingsplan zal de intentie van artikel 27 van de planregels worden verduidelijkt met gebruikmaking van de overwegingen die zijn genoemd onder de beantwoording zienswijze 2.7 punt 5 van deze Zienswijzennota. . Verbeelding 1. Ter plaatse van het op het perceel Sluisweg 70 gevestigde hoveniersbedrijf wordt het westelijke deel van het perceel bestemd wordt als “Bedrijven” waarbij bedrijven tot en met categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan en een maximale goothoogte geldt van 7 meter. Bovendien wordt op de verbeelding een bouwvlak toegevoegd ten behoeve van de reeds aanwezige romneyloods. 2. Ter plaatse van het kantoorpand Rivierdijk 551 is door de koppeling van de grens van het bouwvlak aan de feitelijke positionering van het kantoorpand, de oppervlakte van het bouwvlak iets kleiner geworden dan in het bestemmingsplan “Langeveer 1996”. Dit zal aan de achterzijde van het kantoorpand worden gecompenseerd door een evenredige uitbreiding van het bouwvlak aan die zijde. 3. Ter plaatse van de scheepswerf aan de Rivierdijk 544, 555, 559 en 561 is de toegestane maatvoering gekoppeld aan de maximale bouwhoogte in plaats van de maximale goothoogte. Hierdoor is sprake van maximale bouwhoogten van 12 meter, 25 meter en 31 meter in plaats van reeds in het bestemmingsplan “Langeveer 1996” toegestane goothoogten van 12 meter, 25 meter en 31 meter. Dit zal op de verbeelding worden gecorrigeerd, waarbij gelijktijdig geregeld wordt dat de maximale bouwhoogte maximaal 4 meter hoger mag zijn dan de aangegeven goothoogte.
- 29 -
4. Ter plaatse van de scheepswerf aan de Rivierdijk 544, 555, 559 en 561 zal de nadere aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – scheepsbouw” ten oosten van het perceel iets worden verruimd in verband met de draaicirkel van 50 meter van de aanwezige torenkraan. In verband met deze draaicirkel zal ter plaatse van het gedeelte van de bestemming “Groen” waarover de kraan draait eveneens de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – scheepsbouw” worden opgenomen. Verder zal op de verbeelding aan de oostzijde de grens tussen het landdeel en het waterdeel in overeenstemming worden gebracht met de feitelijke situatie. 5. Op de verbeelding is het gehele industrieterrein aangemerkt als onderdeel van de gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie”. Dit is niet correct. Het industrieterrein zelf dient geen onderdeel uit te maken van de geluidzone. Dit zal op de verbeelding op de verbeelding worden aangepast. 6. Ter plaatse van de rivier de Merwede worden de aanduidingen “vaarweg” en “brrug uitgesloten” worden opgenomen. Regels 1. De begripsbepaling 1.51 Peil zal worden aangepast in die zin dat: - onder b. het eerste zinsdeel wordt gewijzigd in “…dat (ook) in het talud van de dijk wordt gebouwd” - onder c. het woordje “volledig” aan de zinsnede “in of op het water” wordt toegevoegd - onder d. het woordje “andere” gewijzigd in “overige” 2. Artikel 5.2.3 onder e. van de planregels wordt aangepast in die zien dat voor de reclamemasten wordt uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 30 m. in plaats van 25 m. 3. Aan artikel 5.2.3 wordt onder e punt 2 een nieuw punt 6 toegevoegd en wordt het huidige punt 6 vernummerd tot 7. Het nieuwe punt 6 komt als volgt te luiden: 6. Kranen en andere hijswerktuigen: a. binnendijks: 20 m; b. buitendijks: 40 m. 4. In artikel 5 “Bedrijventerrein” wordt de bestemmingsomschrijving 5.3.1 onder a. als volgt gewijzigd: Bedrijven tot en met categorie 2 van de Bedrijf tot en met categorie 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Bedrijf tot en met categorie 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijven tot en met categorie 4.1 van de Bedrijf tot en met categorie 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijven tot en met categorie 5.1 van de Bedrijf tot en met categorie 5 Staat van Bedrijfsactiviteiten In artikel 5.4.2 onder c wordt de zinsnede “bedrijf tot en met categorie 4.2” geschrapt omdat deze categorie op de verbeelding niet voorkomt. 5. Artikel 6 “Groen” zal worden aangepast in die zin dat aan de bestemmingsomschrijving een nieuw lid j. wordt toegevoegd. Dit lid komt als volgt te luiden: “bedrijfsactiviteiten uitsluitend in de vorm van een draaicirkel voor een kraan of ander hijswerktuig voor zover dit bouwwerk is toegestaan op grond van de aangrenzende bestemming “Bedrijventerrein” en de bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd door bedrijven toegestaan binnen de aangrenzende bestemming “Bedrijventerrein”. Verder wordt in artikel 6.2.2 “Bouwwerken geen gebouwen zijnde” lid a. gewijzigd in “lichtmasten, palen, masten en verkeerstekens: 20 m” en wordt een lid toegevoegd; “bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een speelvoorziening: 5 m”. 6. Artikel 8.3.1 “Ondergronds bouwen buiten bouwvlak” wordt geschrapt omdat deze verwijst naar een bedrijf en de planregel gaat over maatschappelijke voorzieningen. 7. In artikel 12 “Verkeer” wordt lid 12.1 sub a gewijzigd in “stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen”. Verder wordt onder 12.1 toegevoegd: “geluidwerende
- 30 -
voorzieningen”, “parkeer-, groen- en speelvoorzieningen” en “fiets- en voetpaden”. Lid 12.2.1 wordt als volgt aangepast: a. gebouwen, met uitzondering van gebouwen die vallen onder de definitie straatmeubilair, zijn niet toegestaan; b. de bouwhoogte van de onder 10.2.1 onder a. bedoelde gebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen. 8. Aan artikel 14 “Water” wordt een nieuw artikellid 14.3 Specifieke gebruiksregel toegevoegd: “In afwijking van het bepaalde in artikel 14.1 onder g. is ter plaatse van de aanduiding “brug uitgesloten” de bouw van bruggen niet toegestaan”. 9. Aan artikel 24.2.2 wordt een nieuw lid a. toegevoegd luidend: bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De leden a. en b. van artikel 24.2.2 worden gewijzigd in b. en c. Vervolgens wordt een nieuw lid d. toegevoegd: “Op een bestaand bouwwerk als bedoeld in lid a. is artikel 35.1 Overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing” Aan artikel 24.2.1 wordt een nieuw lid c. toegevoegd: “Op een bestaand gebouw als bedoeld in lid a. is artikel 35.1 Overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing”. 10. Artikel 27.2 en 27.3 van de planregels komen te vervallen. Het nieuwe artikel 27.1 komt als volgt te luiden: Artikel 27.1 Bestaande maten Voor een bestaand bouwwerk dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, afstand of bebouwingspercentage afwijkt van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten als bepalingen voor de maatvoering, met dien verstande dat: a. bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden; b. bestaande maten die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten minste toelaatbaar worden aangehouden; c. ingeval van herbouw is het bepaalde in dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde locatie plaatsvindt; d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is artikel 35.1 Overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing. 11. Artikel 29.2.1 wordt als volgt gewijzigd: “Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen' mogen, behoudens bestaande beperkt kwetsbare objecten, geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd”. 12. De huidige tekst van artikel 33.1 wordt omgezet naar lid a. en een nieuw lid b. wordt opgenomen, dat als volgt luidt: “op een bouwwerk als onder a. bedoeld, is artikel 35.1 Overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing”
- 31 -