ICHO
ZIEKTE EN RIJGESCHIKTHEID EN DE TAAK VAN DE HUISARTS
MASTER HUISARTSGENEESKUNDE
2007 - 2009
Auteur Promotor Co-promotor Stagecoördinator Ziekte en rijgeschiktheid
Dr. Agnieszka Borkiewicz Prof. Dr. Jan De Lepeleire Dr. Frank Heyvaert Dr. Frieda Mast 1
1. DANKWOORD Als eerste wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Jan De Lepeleire bedanken voor het herhaaldelijk nalezen van mijn artikels in spé, met goede begeleiding en snelle feedback. Ik hoop dat we verder kunnen samenwerken in de toekomst. Mee in de eerste plaats wil ik mijn vriend Tim Moons bedanken voor de technische ondersteuning en vooral voor de onvoorwaardelijke psychologische ondersteuning en begrip, zeker naar het einde toe. Wie enorm veel lof verdient, is Sven Möllers, een goede vriend die voor mij het computerprogramma ontworpen heeft. Zonder hem was ik niet in het bezit kunnen zijn van dit waardevolle instrument. Mijn praktijkopleider en toekomstige collega Dr. Frank Heyvaert heeft me veel goede raad gegeven, en goed meegeholpen bij de registraties. Onze wekelijkse besprekingsmomenten waren moedgevend. Ook Dr. Frieda Mast, mijn stagecoördinator heeft me bijgestaan met goede raad. Ik wil haar hiernaast ook bedanken voor de uiterst aangename en boeiende seminaries gedurende de twee HAIO jaren. Hiernaast wil ik alle huisartsen van Lint, collega’s van Prof. Dr. De Lepeleire bedanken voor het meerwerken aan de registraties. Wie hier zeker niet mag vergeten worden, zijn de huisartsen die geantwoord hebben op mijn enquête. Het grote respons was echt onverwacht. Als laatste wil ik ook onze ouders bedanken, voor de goede raad, het luisterend oor en de enkele wasmanden strijk in de maand april.
Ziekte en rijgeschiktheid
2
2. ABSTRACT Doelstelling. Met deze scriptie wilden we de ernst en de omvang van het probleem van personen met bepaalde aandoeningen die met de auto (blijven) rijden in kaart brengen. Hiernaast was het de bedoeling om de kennis van de huisartsen van het probleem, en de toepassing van de wetgeving na te gaan. Ten slotte werd er in kader van praktijkbevordering een computerprogramma ontwikkeld om de huisartsen beter wegwijs te maken in de huidige wetgeving in verband met deze problematiek. Methodologie. Als eerste werd er een literatuurstudie verricht. Wegens de omvang van dit vakgebied, werd de literatuurstudie beperkt tot een zoektocht voor de aandoeningen diabetes en dementie. De literatuur werd vergeleken met de Belgische wetgeving. Ook vond een elektronische enquête plaats bij Vlaamse huisartsen met kennisvragen, vragen naar hun omgang met het probleem en de toepassing van de huidige wetgeving in de praktijk, en enkele vragen naar hun mening. Er liep tevens een registratie in twee praktijken (Deurne en Lint) waarbij nagegaan werd welk percentage van de patiëntencontacten een rijbewijs heeft, en welk percentage van deze laatste een aandoening heeft die volgens de huidige wetgeving een invloed kan hebben op de rijvaardigheid. Ten slotte werd er een computerprogramma ontwikkeld, de huidige wetgeving op een snelle wijze in kaart brengt. Resultaten. De bestaande literatuur kon niet aantonen dat personen met diabetes of personen met dementie een verhoogd risico op verkeersongevallen hebben. 216 huisartsen hebben de enquête ingevuld. Hieruit blijkt dat 83,8 % van de huisartsen zijn of haar kennis over dit onderwerp niet goed vindt. 28,2 % van de huisartsen weet niet dat de neuroloog moet beslissen over de rijgeschiktheid van patiënten met epilepsie. Respectievelijk 45,4 % en 50,5 % van de huisartsen heeft nog nooit de website van CARA of de Belgische wetgeving over rijgeschiktheid geraadpleegd. 44,4 % van de huisartsen spreekt regelmatig of soms met de diabetespatiënten over hun ziekte en rijgeschiktheid. 81,9 % van de huisartsen vindt dat de kennis over dit onderwerp belangrijk is voor de praktijk van alledag. In de registratie werden 461 18-plussers ingesloten, waarvan 296 met de auto rijden. Van de personen die met de wagen rijden heeft 44,6 % (N=132) een aandoening of neemt een geneesmiddel dat volgens de wetgeving een invloed kan hebben op de rijgeschiktheid. In de autorijdende groep heeft 9,5 % (N=28) 3 of meer van zulke aandoeningen, en heeft 20,9 % (N=62) een ernstige aandoening waarbij men onder alle omstandigheden niet meer met de wagen mag rijden. De invloed van de aandoening op de rijgeschiktheid, werd slechts bij 6 van de 132 personen (4,5 %) die met de wagen rijden en een aandoening hebben, met een arts besproken. In onze registraties treedt diabetes mellitus op bij 8,8 % (N=26) van de personen die met de wagen rijden, en dementie bij 0,3% (N=1). Besluit. Heel wat mensen met een rijbewijs hebben een aandoening of nemen een geneesmiddel dat invloed kan hebben op de rijgeschiktheid. De wetgeving wordt maar weinig toegepast en de kennis van dit onderwerp bij Vlaamse huisartsen lijkt eerder matig. Praktijkbevorderende projecten in de toekomst lijken meer dan nodig.
Ziekte en rijgeschiktheid
3
3. INHOUDSTAFEL 1. DANKWOORD
2
2. ABSTRACT
3
3. INHOUDSTAFEL
4
4. INLEIDING
6
4.1 4.2 4.3 4.4
6 6 6 6
JAARLIJKSE STERFTE IN VERKEERONGEVALLEN. VERGRIJZING VAN DE BEVOLKING DE BELGISCHE WETGEVING OVER ZIEKTE EN RIJGESCHIKTHEID CARA
5. WAAROM HEBBEN WE GEKOZEN VOOR DIT THEMA?
7
6. DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAAG
7
7. LITERATUURONDERZOEK
8
6.1 DIABETES EN RIJGESCHIKTHEID 8 6.1.1 INLEIDING 8 7.1.1 METHODE 9 7.1.2 RESULTATEN 9 7.1.2.1 Hebben patiënten met suikerziekte een verhoogd risico op ongevallen in het verkeer? 9 7.1.2.2 Zijn er bepaalde subgroepen binnen de diabetes populatie die een verhoogd risico hebben om betrokken te geraken in een verkeersongeval? 11 7.1.2.3 Hoe kan men als arts tewerk gaan om de auto-ongevallen gerelateerd aan diabetes tegen te gaan? 12 7.1.3 BESPREKING 14 7.1.3.1 Vergelijking van de Belgische wetgeving van diabetes en rijgeschiktheid met de bestaande literatuur 15 7.1.3.2 Verplichtingen van de arts 15 7.1.4 BESLUIT 16 7.2 DEMENTIE EN RIJGESCHIKTHEID 16 7.2.1 INLEIDING 16 7.2.2 METHODOLOGIE 17 7.2.3 RESULTATEN 17 7.2.3.1 Hebben patiënten met dementie een verhoogd risico op ongevallen in het verkeer? 18 7.2.3.2 Moet men een onderscheid maken tussen de verschillende graden van ernst van dementie wat betreft de rijgeschiktheid? 19 7.2.3.3 Hoe kan men als arts het risico op verkeersongevallen bij de dementerende patiënt inschatten en wat moet men doen als een verhoogd risico op verkeersongevallen vermoed wordt? 19 7.2.4 BESPREKING 21 7.2.5 BESLUIT 22 8. ENQUÊTE BIJ DE HUISARTSEN
23
8.1
23
METHODOLOGIE
Ziekte en rijgeschiktheid
4
8.2 8.2.1 8.2.2 8.2.3 8.2.4 8.3 8.3.1 8.3.2
RESULTATEN 26 KENMERKEN VAN DE HUISARTSEN 26 KENNISVRAGEN 27 VRAGEN OVER DE OMGANG MET DE TOPIC IN DE PRAKTIJK 29 VRAGEN NAAR DE MENING VAN HUISARTSEN 30 BESPREKING 32 ONDERZOEKSVRAAG 1: WAT IS KENNIS VAN DE HUISARTSEN OVER DIT ONDERWERP? 32 ONDERZOEKSVRAAG 2: HOE WORDT DIT ONDERWERP EN DE BELGISCHE WETGEVING DOOR DE HUISARTSEN IN DE PRAKTIJK TOEGEPAST? 33 8.3.3 ONDERZOEKSVRAAG 3: WELK BELANG HECHT DE HUISARTS AAN DIT ONDERWERP? 33 8.3.4 ZWAKKE EN STERKE PUNTEN VAN DE ENQUÊTE 34 9. REGISTRATIE IN DE PRAKTIJK
34
9.1 METHODOLOGIE 9.2 RESULTATEN 9.2.1 KENMERKEN PRAKTIJK DEURNE: LEEFTIJD EN GESLACHT 9.2.2 KENMERKEN PRAKTIJK LINT: LEEFTIJD EN GESLACHT 9.2.3 PATIËNTENGROEP OUDER DAN 18 JAAR (BEIDE PRAKTIJKEN) 9.2.3.1 Patiëntengroep ouder dan 18 jaar: rijbewijs en het rijden met de wagen 9.2.3.2 Patiëntengroep ouder dan 18 jaar: aandoeningen en geneesmiddelen met invloed op de rijgeschiktheid 9.3 BESPREKING
34 37 37 37 38 39
10. ONTWIKKELEN VAN EEN COMPUTERPROGRAMMA
45
10.1 METHODOLOGIE 10.2 RESULTATEN 10.3 BESPREKING
45 46 46
11. IMPLEMENTATIE IN DE PRAKTIJK
46
12. PERSOONLIJKE EVALUATIE
47
13. BESLUIT
49
14. REFERENTIES
50
15. APPENDIX
52
15.1 REGISTRATIEFORMULIER 15.2 REGISTRATIE: FREQUENTIE VAN AANDOENINGEN (VOLLEDIGE TABEL)
52 53
Ziekte en rijgeschiktheid
39 43
5
4.
INLEIDING
4.1
Jaarlijkse sterfte in verkeerongevallen.
Jaarlijks sterven er veel mensen ten gevolge van verkeersongevallen. Hoewel het aantal dodelijke verkeersongevallen jaarlijks afneemt, en in 2008 historisch laag was, blijft het absolute cijfer van 922 dodelijke slachtoffers in 2008 immens (1).
4.2
Vergrijzing van de bevolking
De demografische gegevens van België tonen een vergrijzing. In 2008 is het aandeel van 65 plussers in België voor 17 procent (1.819.726 personen) is van de totale bevolking. De schatting is dat dit in het jaar 2050 25 procent zal zijn (2). Met de vergrijzing van de bevolking, stijgt ook het aantal mensen met chronische aandoeningen. Men kan aannemen dat een deel van deze personen met de auto blijft rijden.
4.3
De Belgische wetgeving over ziekte en rijgeschiktheid
De Belgische wetgeving stelt medische minimumnormen voorop waaraan men moet voldoen om rijgeschikt te kunnen worden verklaard (3). Als men niet aan deze normen voldoet, moet men dit melden aan de overheidsinstanties. Doet men dit niet, dan kunnen er zware sancties volgen. Bovendien zien verzekeringsinstanties het niet melden van aandoeningen als een contractbreuk, waardoor men niet meer verzekerd is (4). Meer hierover kan men nalezen in de literatuurstudie.
4.4
CARA
Het CARA (5), Centrum voor Rijgeschiktheid en voertuigAanpassing, is een afdeling van het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid (BIVV). Het CARA bepaalt de rijgeschiktheid van personen met een verminderde functionele vaardigheid die een invloed kan hebben op het veilig besturen van een motorvoertuig.
Ziekte en rijgeschiktheid
6
5. WAAROM HEBBEN WE GEKOZEN VOOR DIT THEMA? Dit thema werd gekozen op 19 september 2007, op een maandelijkse navormingsavond van de huisartsenwachtpost. Prof. Dr. Jan De Lepeleire (mijn promotor) gaf die avond een interessante uiteenzetting over dementie (‘Dementie: diagnose en opvolging door en voor de huisarts’). In deze lezing kwam de rijvaardigheid van de dementerende patiënt aan bod. Ik had toen nog geen onderwerp voor mijn scriptie, en dit leek me een uiterst interessant onderwerp. Ik sprak hem hierover aan tijdens de receptie volgend op de lezing. We waren van mening dat dit een belangrijk onderwerp was. Er was de indruk dat er onvoldoende aandacht besteed wordt aan de mogelijke invloed van een aandoening of geneesmiddel op de rijvaardigheid. We vonden ook dat tijdens onze consultaties dit onderwerp te weinig aan bod kwam. Bovendien wisten we zelf erg weinig over de huidige wetgeving over dit onderwerp. Mijn promotor maakte de bedenking dat vroeg of laat een arts tegen de lamp zal lopen, wanneer een patiënt die niet geïnformeerd was een verkeersongeval veroorzaakt. De enquête bij de huisartsen was eigenlijk bedoeld om te zien of ze met dezelfde problemen en beperkingen kampen als wij. De registratie in de praktijk was nodig om een beeld te krijgen van de omvang van het probleem. Het idee om een computerprogramma te ontwikkelen kreeg ik al snel toen ik de wetgeving ging lezen. Die zoals alle wetteksten weinig toegankelijk, met lange volzinnen achter elkaar. Dit moest volgens ons duidelijker en eenvoudiger. Tot nu toe zijn er nog geen praktijkprojecten over dit onderwerp geweest. Het leek ons een uitdaging om in dit domein op verkenning te gaan.
6. DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAAG Het belangrijkste doel van deze scriptie is een eerste verkenning te maken binnen dit breed domein, om een beeld te kunnen schetsen van dit probleem in Vlaanderen. Hiernaast werd er een praktijkbevorderend hulpmiddel in de vorm van een computerprogramma ontwikkeld. Als eerste deel van de verkenning, is er de literatuurstudie over diabetes en dementie. Hierbij werden 3 onderzoeksvragen gesteld: 1. Hebben deze patiënten een verhoogd risico op verkeersongevallen? 2. Zijn er bepaalde subgroepen binnen deze groep patiënten die een verhoogd risico hebben om betrokken te geraken in een auto ongevallen? 3. Wat is onze taak
Ziekte en rijgeschiktheid
7
als arts bij de aanpak van dit probleem? Vervolgens werd de evidentie uit de literatuur vergeleken met de directieven van de Belgische wet. Een verdere verkenning vond plaats bij de Vlaamse huisartsen, met als onderzoeksvragen: 1. Wat is hun kennis over dit onderwerp? 2. Hoe wordt dit onderwerp en de Belgische wetgeving door hen toegepast? 3. Welk belang hecht de huisarts aan dit onderwerp? Tenslotte werd dit onderwerp onderzocht op het niveau van de patiënten, met als onderzoeksvragen: 1. Wat is het aandeel van personen boven de 18 jaar die met de auto rijden en een aandoening hebben of geneesmiddelen nemen die een invloed kan hebben op de rijgeschiktheid? 2. Wat zijn de frequenties van de verschillende aandoeningen in de bevolkingsgroep dat met de wagen rijdt? Het praktisch hulpmiddel is een computerprogramma voor de huisarts die de Belgische wetgeving op een eenvoudige wijze voorstelt.
7. LITERATUURONDERZOEK 6.1 Diabetes en rijgeschiktheid 6.1.1 Inleiding Door de vergrijzing van de bevolking neemt het aantal ouderen dat auto blijven rijden jaarlijks toe. Ouderen hebben vaak multipathologie, waaronder diabetes mellitus. Sinds 23 maart 1998 is in België een nieuwe wetgeving op het rijbewijs van kracht, met enkele wijzigingen op 5 september 2002. Volgens de wetgeving is een diabetes mellitus patiënt waarbij door hypo- of hyperglycemie een plotse bewustzijnsdaling kan optreden, niet rijgeschikt. Ook is voor elke diabetes patiënt die insuline gebruikt of geneesmiddelen neemt die in therapeutische dosis hypoglycemie kunnen veroorzaken, een verslag van de endocrinoloog vereist. De geldigheidsduur van de rijgeschiktheid bedraagt maximaal vijf jaar tot de leeftijd van 50 jaar en drie jaar vanaf deze leeftijd (3). Voor de clinicus stellen zich hier een aantal belangrijke vragen. In deze bijdrage wordt nagegaan of diabetes patiënten werkelijk een hoger risico op verkeersongevallen vertonen dan de globale populatie, en wat men kan doen als arts om dit risico te beperken.
Ziekte en rijgeschiktheid
8
7.1.1 Methode In een eerste stap werd de literatuur nagekeken op zoek naar een antwoord op de volgende zoekvragen: 1. Hebben patiënten met suikerziekte een verhoogd risico op ongevallen in het verkeer? 2. Zijn er bepaalde subgroepen binnen de diabetespopulatie die een verhoogd risico hebben om betrokken te geraken in een auto ongeval? 3. Hoe kan men als arts tewerk gaan om de verkeersongevallen gerelateerd aan diabetes tegen te gaan? Er werd gewerkt met de combinatie van de MESH term ‘automobile’ met MESH termen ‘diabetes’, ‘hypoglycemia’ en ‘insulin’. De nodige artikels werden opgezocht via Pubmed, Cochrane Central Register of Controlled Trials, Ovid, Sumsearch en Tripdatabase, in een periode van 1990 tot december 2008. Ook werd er gekeken naar de referenties van een artikel, en naar ‘related links’ in Pubmed. Artikels die specifiek handelen over vrachtwagenchauffeurs werden buiten beschouwing gelaten. In een tweede stap werd de evidentie uit de literatuur vergeleken met de directieven van de Belgische wet. 7.1.2 Resultaten De meeste artikels werden gevonden via Pubmed. De zoektocht via de andere bronnen en zoekmachines leverde enkele bijkomende artikels op.
7.1.2.1 Hebben patiënten met suikerziekte een verhoogd risico op ongevallen in het verkeer?
Volgens een grote studie uit de vroege jaren ‘80 is slechts één verkeersongeval op 250 veroorzaakt door een onderliggende ziekte van de patiënt. De meest voorkomende ziekte in deze groep is epilepsie dat verantwoordelijk is voor 39% van de ongevallen veroorzaakt door een aandoening. Op de tweede plaats staat diabetes met 17%, gevolgd door acuut myocardinfarct met 10% (6). De literatuur geeft uiteenlopende resultaten over de associatie tussen diabetes en verkeersongevallen. In verschillende, vooral oudere studies kon er geen associatie gevonden worden. Andere, vooral meer recente studies tonen aan dat een diabetes patiënt een licht significant verhoogd risico heeft op het doormaken van een verkeersongeval in vergelijking met de normale populatie. Verkeersongevallen, rechtstreeks veroorzaakt door diabetes, zijn echter zeldzaam (7). Zelfs een patiënt behandeld met insuline vormt geen gevaar voor de verkeersveiligheid. Het risico is verwaarloosbaar als men dit vergelijkt met het extreem hoog risico bij de groep van jongeren onder de 25 jaar zonder pathologie (6).
Ziekte en rijgeschiktheid
9
Tussen 1985 en 1989 registreerde het Academisch Ziekenhuis van Groningen (AZG) 8140 verkeersslachtoffers, waarvan 1376 autobestuurders. 1,2% van de autobestuurders had diabetes mellitus. Dit percentage blijkt niet hoger dan de prevalentie van diabetes mellitus in de totale populatie (1,3%). Ook na leeftijdsverdeling was het totale aandeel diabetici per leeftijdsklasse lager dan de prevalentie van diabetes mellitus in Nederland (8). In een case-control studie van McGwin et al (Alabama), werd een databank van automobilisten ouder dan 65 jaar gebruikt, om na te gaan of de groep mensen die in het jaar 1996 een verkeersongeval veroorzaakt hadden, meer kans hadden op diabetes, in vergelijking met automobilisten die in dat jaar niet betrokken geraakten bij een verkeersongeval. Door middel van telefooninterviews werden gegevens verzameld over de aandoeningen, en over het rijgewoontes van de bestuurder zoals het aantal kilometers afgelegd per jaar. Er bleek geen associatie te bestaan tussen diabetes en het betrokken zijn bij een verkeersongeval gedurende 1 jaar. Wel was er een significante associatie tussen een doorgemaakt verkeersongeval tijdens 4 voorafgaande jaren en diabetes (odds ratio 2,5 vergeleken met een odds ratio van 0,9 voor mensen die tijdens de 4 voorafgaande jaren niet betrokken werden bij een verkeersongeval) (9). Een Britse retrospectieve studie van Lonnen et al vergeleek een grote retina screening databank (12.175 diabetespatiënten) met de databank van verkeersongevallen van bewoners uit dezelfde regio (29.477 verkeersongevallen in een periode van 5 jaar). De geschatte jaarlijkse verkeersongeval ratio in de diabetes populatie was 856 per 100.000 personen, in vergelijking met 1469 per 100.000 personen in de niet diabetes groep (P < 0.001). Het relatief risico op verkeersongevallen was voor de diabetesgroep 0.58. Dit verschil bleef aanwezig bij verdeling volgens het geslacht (10). Een Schotse studie bestudeerde een databank van 11.244 personen die na een trauma (verkeer- of sportongeval, vallen, overval) in het ziekenhuis overleden, of 3 dagen of meer in het ziekenhuis lagen. Het aantal ongevallen bij diabetes patiënten werd vergeleken met de controle populatie. Dit onderzoek besluit dat een insuline dependente diabetes patiënt een significant verhoogd risico heeft op vallen (van hoogte < 2 meter) in vergelijking met controle. Voor andere ongevallen, waaronder ook verkeersongevallen, was er geen significant verschil (11). In Denemarken kregen alle diabeten die lid waren van de Deense Diabetes Vereniging een gratis autoverzekering aangeboden voor 3 jaar. In ruil hiervoor moesten ze gedurende 3 jaar aan een follow up studie meewerken. 7599 personen hebben aan deze studie meegewerkt. Uit dit onderzoek bleek dat het risico op verkeersongevallen in de diabetes groep 0.7 per 1000 Ziekte en rijgeschiktheid
10
personenjaren was, vergeleken met 4.5 per 1000 personenjaren in de controlegroep. Personen met diabetes hadden dus geen hoger risico op verkeersongevallen dan de controlegroep (12).
Samengevat kan de literatuur geen eenduidigheid leveren over het risico van de diabetes patiënt op verkeersongevallen (6). Sommige studies tonen een afwezig tot licht verhoogd risico bij diabetes patiënten, andere studies tonen zelfs een verminderd risico (7).
7.1.2.2 Zijn er bepaalde subgroepen binnen de diabetes populatie die een verhoogd risico hebben om betrokken te geraken in een verkeersongeval?
Theoretisch zijn er drie oorzaken van een verminderde rijgeschiktheid bij diabetes: hypoglycemie, hyperglycemie en de complicaties van diabetes (7). De complicaties van diabetes bestaan uit micro- en macro-angiopathie. Micro-angiopathie omvat retinopathie, nefropathie en perifere neuropathie. Macro-angiopathie bestaat uit ischemische hartziekten, perifeer vaatlijden en cerebrale aandoeningen (6). Retinopathie leidt tot een verminderde visus. Bovendien leidt een retinacoagulatie bij proliferatieve retinopathie frequent tot een vermindering van het gezichtsveld. Neuropathie zou volgens een studie geassocieerd zijn met meer ‘te dicht op de voorligger rijden’ ongevallen. Dit zou te maken kunnen hebben met een vertraagde reactietijd bij deze patiënten (7). In het onderzoek naar specifieke subgroepen binnen de diabetes groep, is er geen consistentie tussen de verschillende studies. Er kon geen specifieke subgroep geselecteerd worden (7). In de bovengenoemde studie van McGwin et al kon er geen significante associatie gevonden worden tussen het soort van behandeling van diabetes (insuline of verschillende klassen van orale antidiabetica) en verkeersongevallen (9). In de studie van Lonnen et al (10) werd een onderscheid gemaakt tussen de verschillende behandelingsvormen van diabetes. Alle diabetes groepen bleken een lagere verkeersongeval frequentie te hebben in vergelijking met de niet diabetes groep, onafhankelijk van het soort van behandeling van diabetes. De verdeling volgens leeftijd toont voor elke leeftijd een lagere verkeersongevallen incidentie in vergelijking met de niet diabetes groep (geen significant verschil). Enkele leeftijdsgroepen van patiënten met diabetes behandeld met dieet en behandeld met orale antidiabetica, hadden enkele een hoger risico op verkeersongevallen vergeleken met de controle populatie zonder diabetes (10).
Ziekte en rijgeschiktheid
11
De auteurs pleiten ervoor om het onderscheid te maken tussen complicaties van diabetes, die meestal traag ontstaan en voorspelbaar zijn, en de acute hypoglycemie bij een patiënt zonder complicaties. Aan deze laatste zou men het recht op autorijden niet mogen ontnemen, terwijl elke patiënt met complicaties individueel beoordeeld zou moeten worden in de daartoe gespecialiseerde discipline (oftalmo-, neuro-, cardio- of nefrologie) (6).
7.1.2.3 Hoe kan men als arts tewerk gaan om de auto-ongevallen gerelateerd aan diabetes tegen te gaan?
Bij een patiënt zonder complicaties bestaat de preventie hoofdzakelijk uit het voorkomen van hypoglycemie. Uit simulatieproeven blijkt dat zelfs een milde hypoglycemie leidt tot een verminderde rijvaardigheid (13). 7.1.2.3.1
Hypoglycemie
Een belangrijk deel van de patiënten met diabetes is bij verlaagde suikerspiegels niet bewust van de hypoglycemie zelf en van de verminderde rijvaardigheid (‘hypoglycemia unawareness’). Bovendien hebben patiënten die deze hypoglycemie waarnemen, niet snel de neiging om acties te ondernemen om hun glycemie bij te sturen. In een studie naar inschatting van hypoglycemie en de hierop genomen beslissing om al dan niet te rijden, moesten type 1 diabetes patiënten op regelmatige tijdstippen, in hun dagelijks leven, noteren hoe hoog ze hun glycemie schatten, of ze zich geschikt voelden om te rijden, en vervolgens hun glycemie meten. Wanneer men de suikerspiegel tussen 60-70 mg/dl inschatte, besloot men in 40% van de gevallen met de auto te rijden. Bovendien, voor gemeten glycemiewaardes onder 40 mg/dl, werd in 40% van de keren beslist om wel achter het stuur te kruipen (14). In een andere studie werden patiënten onderverdeeld in een groep met normale ‘hypoglycemia awareness’, en een groep waarin die verminderd was. Dit gebeurde op basis van een gestandardiseerde vragenlijst, het meten van epinefrine bloedspiegels en navragen van symptomen tijdens hypoglycemie. In een auto simulator met kunstmatig uitgelokte hypoglycemie, nam slechts 1 persoon van de 24 mensen (4,2 procent) uit de diabetes type 1 groep met normale ‘hypoglycemia awareness’ de verkeerde beslissing om met de auto te rijden. Personen met een zwakkere hypoglycemia awareness namen significant meer verkeerde beslissingen om al dan niet met de auto te rijden dan personen bij wie deze normaal was. Hoewel alle personen uit de diabetes type 2 groep in deze studie een normale hypoglycemia awareness hadden, besliste 25 procent van hen om te rijden onder
Ziekte en rijgeschiktheid
12
hypoglycemie. In deze groep namen personen op orale antidiabetica frequenter een verkeerde beslissing dan personen op insuline (15). Van de met insuline behandelde diabetespatiënten zou slechts 3 procent elke keer voor het vertrekken met de auto de glycemie bepalen. Elke patiënt zou hierin aangemoedigd moeten worden (13, 14, 16, 17). In kader van (vaak onopgemerkte) hypoglycemieën bij diabetici, is er de Blood Glucose Awareness Training (BGAT). De bedoeling van dit trainingsprogramma is om patiënten met diabetes te leren om hun glycemiespiegels aan te voelen, en om bij hypoglycemie de juiste acties te ondernemen. In een studie werden 73 type 1 diabetes patiënten onderworpen werden aan een dergelijke training. Dit leidde tot een significant betere inschatting van de glycemiespiegels, samen met een significante verbetering van beslissingen zoals niet met de auto te rijden bij hypoglycemie (18). Een Nederlandse studie toonde aan dat deze positieve resultaten ook tijdens het jaar volgend op de training behouden blijven (19). Uit deze studie bleek ook dat BGAT training in groepsverband tot veel betere resultaten leidt dan individuele training. Een lange termijn follow-up studie toont aan dat de BGAT leidt tot een daling in verkeersongevallen bij diabetes type 1 patiënten. De BGAT is dan ook de enige interventie waarvan aangetoond is dat het tot een vermindering van verkeersongevallen bij type 1 diabetespatiënten leidt. Voor type 2 diabetespatiënten werd de BGAT nog niet onderzocht (18, 19). Er zijn ook onderzoeken beschikbaar over de invloed van alcohol op het autorijden onder hypogycemie. Het is aangetoond dat na alcohol inname een eventuele hypoglycemie niet opgemerkt wordt. Daarenboven zorgt alcohol voor een minder snel fysiologisch herstel van de glycemie. Alcohol en hypoglycemie ondermijnen elk onafhankelijk de cognitieve functies, en hebben samen een additief effect. Rijden onder alcohol wordt daarom, nog meer bij een diabetes- dan niet-diabetespatiënt, afgeraden(6, 20). 7.1.2.3.2
De rol van de arts
Uit een Engelse studie waarbij verschillende casussen over diabetes en autorijden verzonden werden naar artsen, bleek dat zij in verschillende situaties mild optreden in vergelijking met de Engelse wetgeving. In dezelfde studie vertelde 31% van insuline behandelde patiënten dat ze nog nooit van een arts informatie gekregen hebben over diabetes en de invloed hiervan op de rijvaardigheid (21). De bestaande richtlijnen zijn gebaseerd op de bestaande literatuur en simulatieproeven, zonder harde evidentie (17, 22). Ziekte en rijgeschiktheid
13
Er wordt geadviseerd als arts in de anamnese hetvolgende na te vragen: -
Strategieën tegen hypoglycemie, zoals het leggen van snelle suikers in de auto
-
Alcohol- en drugsmisbruik
-
Frequentie van glycemiebepaling
-
Episoden van hypoglycemie? Voelt de patiënt een eventuele hypoglycemie gemakkelijk aan?
Hiernaast moeten de geregistreerde waarden door de glucosemeters met de patiënt bekeken worden (21). Tenslotte kunnen de volgende adviezen meegedeeld worden aan een diabetes patiënt om hypoglycemie bij autorijden te voorkomen: -
Leg suikerbevattende snacks in de auto.
-
Bepaal de suikerspiegel voor het vertrekken met de auto.
-
Stel het autorijden uit bij een glycemie onder de 70 mg/dl, of bij het aanvoelen van hypoglycemie. Stop de auto bij het aanvoelen van hypoglycemie tijdens het rijden. Wanneer de glycemie lager is dan 70 mg/dl, moet het autorijden voor 45 minuten uitsteld worden vanaf het moment dat de glycemie terug de waarde van 70 mg/dl bereikt heeft.
-
Eet een snack bij een glycemie onder de 90 mg/dl.
-
Nuttig bij langere trips regelmatig maaltijden en snacks. Bij langere afstanden is het tevens aangewezen om op regelmatige intervallen de glycemie te bepalen (17, 22).
Inname van 5 gram glucose door een patiënt van 70 kg doet de glycemie met ongeveer 25 mg/dl stijgen (23). 7.1.3 Bespreking Uit de literatuur blijkt dat diabetes mellitus patiënten geen (tot een lichte) bedreiging vormen voor zichzelf of anderen op de weg, welke verwaarloosbaar is in vergelijking met het risico van jongeren (6-9). Hierbij dient echter gezegd te worden dat bijna alle studies te kampen hebben met verschillende methodologische beperkingen. Zo ontbreken er frequent gegevens over de patiënten zelf. Hierdoor kan men niet nagaan of het ongeval veroorzaakt kan zijn door andere risicofactoren zoals rijstijl of een andere pathologie. Bovendien wordt er meestal geen rekening gehouden met het aantal kilometers dat de patiënt jaarlijks aflegt. Door meer te rijden, heeft men naast een toegenomen ervaring, ook meer kans op situaties die aanleiding zouden kunnen geven tot een ongeval. Ten slotte ontbreekt in de meeste studies de informatie Ziekte en rijgeschiktheid
14
over het ongeval zelf, en of de patiënt al dan niet schuld trof (7). In de studie van Lonnen et al (10) weet men niet hoeveel mensen met diabetes een rijbewijs hebben, en hoeveel ze jaarlijks rijden. Het is dus mogelijk dat de lagere aantallen van verkeersongevallen in deze studie een weerspiegeling zijn van het feit dat diabetes patiënten in vergelijking met de globale populatie minder met de auto rijden. Er kan in de literatuur geen diabetesgroep onderscheiden worden met een verhoogd risico op verkeersongevallen. Hoewel niet evidence based, zijn er adviezen beschikbaar voor de diabetespatiënt in verband met het autorijden.
7.1.3.1 Vergelijking van de Belgische wetgeving van diabetes en rijgeschiktheid met de bestaande literatuur
Volgens de wetgeving moet elke diabetes patiënt die geneesmiddelen neemt die in therapeutische dosis hypoglycemie kunnen veroorzaken, door een endocrinoloog gezien worden. In de literatuur is er geen evidentie dat patiënten op suikerverlagende geneesmiddelen die tot hypoglycemie kunnen leiden een verhoogd risico hebben op verkeersongevallen. In de literatuur wordt er, louter op theoretische gronden, aangeraden om een onderscheid te maken tussen patiënten met en patiënten zonder verwikkelingen. Dit wordt ook in de wetgeving toegepast. Patiënten met een verwikkeling dienen volgens de wet te worden onderzocht te worden door de desbetreffende specialist (3).
De beperkte geldigheidsduur van de rijgeschiktheid, en de plicht om patiënten die anders volledig in de eerste lijn behandeld zouden kunnen worden, naar de endocrinoloog door te sturen, staat in contrast met het afwezige tot lage risico van diabetes patiënten op verkeersongevallen (7). Het lijkt erop dat door het ontbreken van evidentie en de beperkingen van de bestaande studies, de overheid geen risico’s wil nemen.
7.1.3.2 Verplichtingen van de arts
Als arts moeten we, naast de verschillende aspecten van diabeteszorg, ook rekening houden met de evaluatie van de rijgeschiktheid. De arts heeft de plicht om zijn patiënt ervan in te lichten als zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet meer in overeenstemming is met de medische minimumnormen (24). Deze moet op zijn beurt binnen de vier werkdagen zijn rijbewijs inleveren bij de bevoegde overheid (25). Indien hij blijft rijden ondanks zijn toestand, riskeert hij een geldboete van 1100 tot 11000 euro en een gevangenisstraf van 15 dagen tot 6 maanden (4, 26). Bovendien zullen bij een verkeersongeval alle kosten op de Ziekte en rijgeschiktheid
15
bestuurder of verzekeringsnemer verhaald worden ongeacht wie verantwoordelijk is gesteld voor het ongeval (4). De plicht van de arts beperkt zich tot het verstrekken van informatie. De verder te ondernemen stappen zijn aan de patiënt. In uitzonderlijke situaties mag men als arts wel het beroepsgeheim verbreken, en zich beroepen op de noodsituatie (27). Elke diabetes patiënt zou aangemoedigd moeten worden om zijn rijbewijs in te laten ruilen voor een rijbewijs met beperkte geldigheidsduur. Even belangrijk als het verschaffen van de informatie over de wet (of zelfs belangrijker), is een individuele aanpak, met het verstrekken van adviezen, en opsporen van risicofactoren zoals verwikkelingen of een verhoogde kans op hypoglycemie. 7.1.4 Besluit Er lijkt een grote discrepantie te bestaan tussen de bestaande evidentie en de Belgische wetgeving inzake de rijgeschiktheid van een diabetespatiënt. Hoewel de literatuur wijst op een afwezige tot licht verhoogde risico op verkeersongevallen bij een patiënt met suikerziekte, is de wetgeving niet mild voor hem. Als we als arts ons aan de wet willen houden, is een bijkomende organisatie van diabeteszorg noodzakelijk om naast de verschillende aspecten van diabetes, ook rekening te houden met de evaluatie van de rijgeschiktheid.
7.2
Dementie en rijgeschiktheid
7.2.1 Inleiding Dementie en rijgeschiktheid, het is een controversieel onderwerp. Dementie wordt gekenmerkt door een progressieve achteruitgang van cognitieve functies, met gestoord functioneren tot gevolg. Rijgeschiktheid veronderstelt een adequaat beoordelingsvermogen en aandacht. Met het ouder worden van de bevolking, nemen ouderdomsgebonden ziekten zoals dementie snel toe. Hierdoor is het aantal mensen met dementie dat met de auto rijdt ook aan het toenemen (28, 29). De prevalentie van dementie in de algemene bevolking wordt geschat op 6,3 procent voor personen ouder dan 65 jaar, oplopend tot 18,1 procent voor personen ouder dan 75 jaar. In de huisartsenpraktijk ligt het aantal nieuwe gevallen rond de 3 per 1000 per jaar in de leeftijdsgroep van 65 tot 74 jaar en op ongeveer 20 per 1000 per jaar in de groep van 75 jaar en ouder (30). Voor vele ouderen is het behouden van het rijbewijs erg belangrijk enerzijds voor het behouden van hun onafhankelijkheid, en anderzijds omwille van de symbolische waarde van nog met de auto te kunnen rijden. Het verlies van deze mogelijkheid kan leiden tot depressie, Ziekte en rijgeschiktheid
16
sociaal isolement, eenzaamheid, verhoogde stress bij familie en vrienden. Het is ook geassocieerd met een hoger risico op een plaatsing in een rusthuis (na correctie voor andere risicofactoren)(28, 31). In de Belgische wetgeving over de minimumnormen voor rijgeschiktheid wordt dementie niet met naam genoemd. Wel is er sprake van een ‘lichamelijke, geestelijke of cognitieve ontwikkelingsstoornis of verworven stoornis, ook als die het gevolg is van een verouderingsproces en die zich uit in een belangrijke afwijking in gedragingen, een stoornis in het oordeels-, aanpassings- of perceptievermogen of die de psychomotorische reacties van de kandidaat verstoort’. Tal van aandoeningen, waaronder ook dementie, kunnen onder deze noemer vallen. De patiënt die deze stoornis vertoont, is niet rijgeschikt. Het is aan de neuroloog om hierover te beslissen (3). Maar wat wordt aanbevolen in de literatuur over de rijvaardigheid van dementerenden? 7.2.2 Methodologie Om hierop een antwoord te kunnen formuleren, werd de literatuur bestudeerd. De volgende zoekvragen werden geformuleerd: 1. Hebben patiënten met dementie een verhoogd risico op ongevallen in het verkeer? 2. Moet men een onderscheid maken tussen de verschillende graden van ernst van dementie op het vlak van rijgeschiktheid? 3. Hoe kan men als arts het risico op verkeersongevallen bij de dementerende patiënt inschatten en wat moet men doen als een verhoogd risico op verkeersongevallen vermoed wordt? We trachtten een antwoord hierop te vinden via Pubmed, met combinatie van MESH termen ‘automobile’ met MESH termen ‘cognitive impairment’ en ‘dementia’. De selectie gebeurde eerst op basis van de titels. Vervolgens werden de artikels op basis van de abstracts geselecteerd. Hiernaast werd er ook gekeken naar de Belgische wetgeving. Via referenties van de geselecteerde artikels werden en richtlijnen over dit onderwerp gevonden (van de Canadian Medical Association en van de Australian Society for Geriatric Medicine). 7.2.3 Resultaten Er werden 4 recente systematische reviews gevonden (waarvan één cochrane review). Aangezien deze artikels voldoende antwoord leverden op de onderzoeksvragen, werden enkel deze artikels gebruikt. De eerste handelt over het risico op verkeersongevallen bij personen met dementie, en methoden om voor een eventueel verhoogd risico te compenseren (28). De tweede review bestudeert de waarde van cognitieve testen om het risico op verkeersongevallen te voorspellen, en om veilige van de onveilige bestuurders met dementie Ziekte en rijgeschiktheid
17
te onderscheiden (29). De derde systematische review gaat op zoek naar de ideale frequentie van opvolging van patiënten met milde dementie die blijven autorijden (32). De Cochrane review onderzoekt of het evalueren van de rijgeschiktheid een positieve invloed heeft op het autorijden van dementerenden, en of hierdoor het aantal ongevallen bij dementerenden vermindert (31).
7.2.3.1 Hebben patiënten met dementie een verhoogd risico op ongevallen in het verkeer?
Het antwoord op deze vraag wordt gevonden in de systematische review over het risico van het autorijden en de compensatoire strategieën bij personen met dementie (28). Hierin werden 23 case-controle studies ingesloten. 16 van deze studies testten de rijvaardigheid, door evaluatie op de weg (11 studies), auto simulators (4 studies) of verslagen van de mantelzorgers (1 studie). Al deze studies kwamen tot de conclusie dat de personen met dementie significant slechter presteerden dan de controlegroep. Zo reden ze veel trager dan de maximum toegelaten snelheid, en aarzelden ze lang bij het nemen van een linkse draai. Er zijn geen studies die aantonen dat het slecht presteren in een autosimulator of bij een test op de weg een voorspeller is voor ongevallen in de toekomst (28). 6 van de geïncludeerde studies waren retrospectieve case-control studies over het aantal verkeersongevallen gemeld door mantelzorgers (3 studies) en door overheidsinstanties (3 studies). Alle drie studies die het aantal verkeersongevallen gemeld door de mantelzorgers bestudeerden, kwamen tot de conclusie dat een persoon met dementie vaker bij een ongeval betrokken geraakte dan een persoon zonder dementie. In één studie was de p-waarde <0.001 en de odds ratio 10.7, in de tweede studie was de p-waarde 0.12 en in de derde studie werd de p-waarde niet vermeld. Het risico op een verkeersongeval was in de dementie groep 2,5-8 keer zo hoog als in de controle groep. Hiertegenover staan de drie studies over verkeersongevallen die werden geregistreerd door de overheid. Slechts één van deze drie studies vond een associatie tussen dementie en een verhoogd aantal ongevallen. Het risico op een ongeval in deze studie was 2-2,5 maal groter dan het risico bij personen zonder dementie. In de overige twee studies kon er geen significant verschil aangetoond worden tussen de dementie- en de controlegroep (28). In de Cochrane review (31) worden ook studies besproken die onderzoeken of er een associatie is tussen de score op cognitieve testen en het risico op verkeersongevallen. In een grote studie van Stutts et al werden 3238 oudere bestuurders onderworpen aan cognitieve testen. De resultaten van deze testen werden vergeleken met de verkeersongevallen geregistreerd door de overheid tijdens de afgelopen 3 jaar. De bestuurders met een cognitieve Ziekte en rijgeschiktheid
18
score in de laagste deciel hebben een verhoogd risico op verkeersongevallen vergeleken met bestuurders in het hoogste deciel (odds-ratio 1,5). Helaas werd er in deze studie niet geregistreerd of iemand al dan niet dementie had (31). Bestuurders met dementie zijn duidelijk minder goede bestuurders. De zes retrospectieve case-control studies onderzocht in het eerste systematische review (28), geven echter uiteenlopende resultaten over het risico op verkeersongevallen bij dementerenden.
7.2.3.2 Moet men een onderscheid maken tussen de verschillende graden van ernst van dementie wat betreft de rijgeschiktheid?
De meeste studies die werden ingesloten in de eerste systematische review (28) werden uitgevoerd bij patiënten met de ziekte van Altzheimer. Meestal werd er geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende graden van dementie (28). Voor de niet-Altzheimer dementies is de evidentie erg schaars. Er bestaan geen afzonderlijke studies over vasculaire dementie of Lewy body dementie. Voor fronto-temporale dementie toont een kleine studie (N=30) met een autosimulator een verhoogd risico op ongevallen en fouten op de weg (31). Als we kijken naar de richtlijnen over dementie, zien we dat zowel de Australische richtlijnen (van de Australian Society for Geriatric Medicine)(33) als de Canadese (van de Canadian Medical Association)(34) vinden dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen de verschillende graden van dementie. Van personen met matige tot ernstige dementie zou het rijbewijs ingetrokken moeten worden. Voor personen met milde dementie is een individuele evaluatie noodzakelijk, met een test op de baan en met simulators. In de Amerikaanse richtlijn (van de American Medical Association)(35), wordt er verwezen naar de Canadese standpunten.
7.2.3.3 Hoe kan men als arts het risico op verkeersongevallen bij de dementerende patiënt inschatten en wat moet men doen als een verhoogd risico op verkeersongevallen vermoed wordt?
Als arts heeft men als taak om personen met een verminderde rijgeschiktheid opsporen. Het is belangrijk dat men als arts bewust is van de problematiek, en dat men de persoon en de familie hierover inlicht (28, 29, 32). De waarde van cognitieve testen in de artspraktijk om de rijgeschiktheid van een patiënt met dementie in te schatten, werd onderzocht in de tweede systematische review (29). Hierin werden 16 studies geïncludeerd, die de waarde van de aanbevolen testen door belangrijke richtlijnen zoals die van de Canadian Medical Association (CMA) nagingen. De resultaten
Ziekte en rijgeschiktheid
19
waren erg teleurstellend. Er kon geen positieve associatie tussen de score op de cognitieve test en de prestatie op de weg aangetoond worden. Dat gold ook voor de Mini-Mental State Examination (MMSE). Bovendien waren de studies methodologisch zwak. Slechts één studie werkte met grenswaarden (cut-off scores). In de Cochrane review (31) werd nagegaan of de evaluatie van de rijgeschiktheid een het aantal accidenten bij personen met dementie vermindert. Hierbij werd er gezocht naar prospectieve gerandomiseerde case-control studies die de uitkomsten na de evaluatie van de rijgeschiktheid van een persoon met dementie onderzochten. De uitkomsten waren onder andere het stoppen met auto rijden en verkeersongevallen. Er zijn helaas geen studies gevonden die aan de inclusiecriteria voldeden (31). In dezelfde Cochrane review werd er naast cognitieve testen, gekeken naar het testen van het rijgedrag. Het rijgedrag kan in verschillende categorieën ingedeeld worden zoals het strategisch gedrag bestaat uit het plannen van de bestemming en route, niet rijden bij gevaarlijk weer en op moeilijke verkeersknooppunten. Een studie toonde aan dat diegenen die slecht presteerden op de testen op de weg, maar geen hoog risico vertoonden op verkeersongevallen, hoog scoorden op het strategisch gedrag (31). Voor het inschatten van de rijgeschiktheid heeft de arts dus verschillende mogelijkheden, maar deze zijn wetenschappelijk slecht onderbouwd (29). In de eerste systematisch review (28) werd ook gekeken naar artikels over het nut van bestaande strategieën om het risico op verkeersongevallen te verminderen. Voor de volgende strategieën zijn er geen studies beschikbaar over de invloed op het aantal ongevallen: educatie en trainingsprogramma’s, gebruik van een co-piloot, gebruik van een GPS, gebruik van geneesmiddelen die de cognitieve functies verbeteren (acetylcholine-inhibitoren). Ook over zelfrestrictie en beperkingen opgelegd door de familie zijn er geen onderzoeken uitgevoerd. Wel heeft een studie aangetoond dat een rijbewijs met beperkingen een gunstige invloed heeft op het aantal verkeersongevallen. Het betrof hier echter een studie naar medische aandoeningen in het algemeen, en dus niet louter dementie. Een rijbewijs met beperkingen of onder voorwaarden wordt dan ook niet aangeraden. Voor geen enkele strategie is er voldoende wetenschappelijke evidentie. Dit heeft vooral te maken met het ontbreken van studies in dit domein (28). Hier volgen desalniettemin enkele adviesen die men volgens de CMA (Canadian Medical Association)(34) aan de patiënt kan meegeven: rijd enkel op gekende wegen, rijd traag, rijd enkel overdag, gebruik geen radio, vermijd zowel drukke kruispunten als de autosnelweg, rijd niet tijdens het spitsuur. Diezelfde richtlijn zegt echter ook dat als men vindt dat de patiënt niet meer geschikt is om met de auto Ziekte en rijgeschiktheid
20
te rijden, men de patiënt en zijn mantelzorgers hierover moet inlichten, en dit op een kordate wijze. Ook moet men als arts zijn bezorgdheid uiten over de veiligheid van de patiënt en derden. Hierbij kan men de alternatieve transportmiddelen bespreken, om zoveel mogelijk de autonomie van de patiënt te bewaren (34). Tenslotte is er de opvolging van de patiënt met dementie die met de auto blijft rijden. Dit werd onderzocht in de derde systematische review (32). Hieruit bleek dat geen enkele studie dit onderwerp rechtstreeks onderzocht heeft. Wel kon informatie hierover onrechtstreeks uit 3 longitudinale studies afgeleid worden. Uit de eerste longitudinale studie bleek dat 50% van patiënten met milde dementie binnen een jaar evolueert naar een zwaarder stadium van dementie. In de tweede longitudinale studie, uitgevoerd op 19 Alzheimer patiënten, kwam men tot resultaat dat 4 van de 7 patiënten met Alzheimer die op de eerste test op de weg veilig gereden heeft, niet slaagde op dezelfde test 6 maanden later. In de derde longitudinale studie, een prospectief longitudinaal onderzoek op 50 patiënten met Alzheimer (verdeeld in twee groepen van erg milde en milde dementie) en 58 controle patiënten, werden de patiënten om de 6 maanden teruggezien. De auteurs van deze drie studies raden aan om patiënten met een dementie die met de auto blijven rijden frequent op te volgen, bijvoorbeeld om de 6 maand, of na een duidelijke verergering van dementie. Hoewel de auteurs van deze studies tot een gelijkaardige conclusie komen, blijft de evidentie over dit onderwerp erg beperkt (32). 7.2.4 Bespreking Hoewel de literatuur aantoont dat personen met dementie minder goede bestuurders zijn, heeft men tot nu toe niet overtuigend kunnen aantonen dat ze een verhoogd risico hebben om in een verkeersongeval betrokken te geraken. Het aantal studies die het risico op verkeersongevallen bij dementerenden bestudeerden is erg klein. De redenen voor de verschillen tussen de studies over het aantal ongevallen geregistreerd door mantelzorgers enerzijds en door de overheid anderzijds blijven onduidelijk. Een verklaring zou kunnen zijn dat de minder ernstige ongevallen niet in de overheidsstatistieken voorkomen (28). De zwaktes van de studies zijn dat er in geen enkele studie rekening gehouden werd met het aantal kilometers afgelegd per jaar, en dat de meeste studies geen onderscheid maakten tussen de verschillende graden van ernst van dementie. Er bestaan verschillende testen om het risico op verkeersongevallen in te schatten, maar de evidentie hiervan is erg schaars. We moeten het dus voorlopig stellen met weinig wetenschappelijk onderbouwde richtlijnen. Sommige auteurs vinden dat patiënten met dementie het recht hebben om met de auto te rijden, tot er duidelijke evidentie van het tegendeel komt. Anderen zijn van mening dat een Ziekte en rijgeschiktheid
21
slechte prestatie bij de testen op de weg en in simulators voldoende is om het recht op autorijden te ontnemen (28). Volgens de Belgische wet moet men als arts elke dementerende patiënt informeren dat hij niet rijgeschikt is en zijn rijbewijs moet inleveren. Volgens ons kan de beslissing dat een persoon met een milde dementie al dan niet rijgeschikt is, pas genomen worden na een goede evaluatie. Volgens de wetgeving moet de neuroloog beslissen over de rijgeschiktheid van de patiënt met een cognitieve stoornis. Men zou in de verwijsbrief voor de specialist de vraag kunnen stellen of hij de patiënt rijgeschikt acht. Om hem te helpen bij deze beslissing, kan men in de verwijsbrief een korte evaluatie hierover kunnen schrijven, met de voorgeschiedenis van het aantal verkeersongevallen, het rijgedrag zoals snelheid en zelfrestrictie (bijvoorbeeld enkel rijden in vertrouwde omgeving). Dit kan bevraagd worden bij de patiënt en zijn mantelzorgers. Wat voor ons een stap in de goede richting is, is dat men als arts bewust is van een mogelijke invloed van de ziekte op de rijvaardigheid, en dat men het probleem met de patiënt en zijn familie bespreekt. Er is nog heel wat onderzoek te verrichten in dit domein. In de toekomst zou er een prospectieve cohort studie uitgevoerd moeten worden, met registratie van de ernst van dementie en met simultane meting van het aantal gereden kilometers, de prestatie op de weg of in een simulator en het aantal ongevallen. Enkel op deze manier kan nagaan worden of een patiënt met dementie een verhoogd risico op verkeersongevallen vertoont, of er een verschil is tussen de verschillende graden van dementie, en of een slechte prestatie overeenstemt met een verhoogd risico op ongevallen. In het begin van deze studies zou men verschillende testen moeten uitvoeren, om de predictieve waarde van deze testen te onderzoeken. 7.2.5 Besluit Men voelt intuïtief aan dat de stoornissen bij dementie niet passen bij een veilig rijgedrag. Uit de literatuur blijkt dat personen met dementie zwakke bestuurders zijn. Volgens de Belgische wetgeving is dementie een reden om iemand rijongeschikt te verklaren. Toch ontbreken er empirische bewijzen dat personen met dementie een verhoogd risico hebben op verkeersongevallen. Er werd gezocht naar methodes om na te gaan of een persoon met dementie geschikt is om met de auto te rijden. Geen enkel van de onderzochte testen heeft de proef doorstaan. Voor de compensatie mechanismen om het risico op verkeersongevallen bij dementie te verminderen en voor de frequentie van de opvolging, ontbreken eveneens wetenschappelijke gegevens. De rode draad in dit artikel is de ontbrekende evidentie. In deze context blijft het aanbevolen de patiënt op regelmatige basis op te volgen, en alert te blijven voor problemen die met het dementeringsproces gepaard gaan. Ziekte en rijgeschiktheid
22
8. ENQUÊTE BIJ DE HUISARTSEN 8.1
Methodologie
Om een antwoord te vinden op de vooropgestelde onderzoeksvragen, hebben we een enquête uitgevoerd bij een groep van Vlaamse huisartsen. De onderzoeksvragen zijn als volgt: 1. Wat is kennis van de huisartsen over dit onderwerp? 2. Hoe wordt dit onderwerp en de Belgische wetgeving door hen toegepast? 3. Welk belang hecht de huisarts aan dit onderwerp? De enquête werd opgesteld via het programma EnqueteMaken (36). Na verschillende overlegmomenten tussen HAIO, promotor en praktijkopleider (vooral via e-mail), bekwamen we de uiteindelijke enquête. Deze bestaat uit kennisvragen, vragen over de toepassing van dit onderwerp in de praktijk, en vragen naar de mening van de huisartsen (Tabel 1). Er werd voor het versturen van de enquête een e-mail opgesteld met uitleg over ons project, en de link naar de website waarop men de enquête kon invullen. Deze e-mail werd verstuurd naar de huisartsen van de huisartsenwachtkring Deurne-Borgerhout (gemeenten Deurne en Borgerhout, wachtkring van Dr. Borkiewicz en Dr. Heyvaert), huisartsenwachtpost Regio Mortsel (gemeenten Edegem, Hove, Kontich-Waarloos, Lint, Mortsel, Boechout, Vremde, wachtkring van Prof. Dr. De Lepeleire). Tevens werd de e-mail verstuurd naar alle ICHO leden (HAIO’s, praktijkopleiders en stagecoördinatoren) en de leden van het Domus Medica Forum en het forum van het Syndicaat van Vlaamse Huisartsen (SVH). Om te voorkomen dat de enquête ingevuld zou kunnen worden door derden, was het niet publiek toegankelijk via de website van de enquête en was er een beveiliging met een password. Het password werd via de informatieve mail aan de huisartsen gemeld. In deze mail werd ook nadrukkelijk gezegd dat de enquête uitsluitend voor huisartsen bedoeld is. Dit laatste werd ook onrechtstreeks vermeld in de enquête zelf, via de vraag ‘Aantal jaren werkzaam als huisarts’. Er was ook een beveiliging om te voorkomen dat dezelfde persoon meermaals de enquête zou invullen door controle via IP-adres en cookies. Het versturen van de enquête vond plaats op 17/12/2008, en het werd afgesloten op 31/01/2008. Tijdens de periode van de bevraging, hebben 2 artsen via e-mail laten weten dat ze een vraag dubbelzinnig vonden, namelijk de vraag ‘Als huisarts mag ik beslissen over de rijgeschiktheid van diabetespatiënten die niet behandeld worden met insuline’ (vraag 4). Het antwoord hierop is immers verschillend voor diabetespatiënten die respectievelijk wel of niet behandeld worden met geneesmiddelen die hypoglycemie kunnen geven. In de eerste groep beslist de huisarts over de rijgeschiktheid, in de tweede groep moet de endocrinoloog hierover beslissen. Ziekte en rijgeschiktheid
23
Hoewel we het logisch vonden dat het juiste antwoord op de vraag ‘Fout’ is, hebben we bij de verwerking van de gegevens deze vraag buiten beschouwing gelaten. Ook de vraag ‘Een patiënt met beginnende milde dementie is volgens de wetgeving rijgeschikt’(vraag 9) hebben we bij verdere evaluatie weggelaten, omdat het antwoord niet letterlijk in de wetgeving te vinden is. De resultaten van de enquête werden verwerkt via het statistisch programma ‘Statistical Package for Social Sciences’(versie 17), beter gekend als SPSS.
Kenmerken van de huisartsen 1. Mijn geslacht 2. Mijn leeftijd 3. Aantal jaren werkzaam als huisarts Kennisvragen 4. Als huisarts mag ik beslissen over de rijgeschiktheid van diabetespatiënten die niet behandeld worden met insuline. 5. Het is bewezen dat personen met dementie meer verkeersongevallen veroorzaken dan de normale populatie. 6. Bij een diabetespatiënt die behandeld wordt met insuline beslist de endocrinoloog over de rijgeschiktheid. 7. De neuroloog beslist over de rijgeschiktheid van patiënten met epilepsie. 8. Een diabetespatiënt jonger dan 50 jaar kan voor maximaal 5 jaar rijgeschikt verklaard worden. 9. Een patiënt met beginnende milde dementie is volgens de wetgeving rijgeschikt. 10. Diabetespatiënten hebben een duidelijk verhoogd risico op verkeersongevallen in vergelijking met de gezonde populatie. 11. Ziekten als epilepsie, hartaandoeningen en diabetes zijn verantwoordelijk voor een belangrijk percentage van de verkeersongevallen. Vragen naar de praktische toepassing van het onderwerp in de praktijk 12. Op de website van CARA zoek ik informatie op over ziekten en rijgeschiktheid. 13. De Belgische wetgeving over de rijgeschiktheid bij ziekten wordt door mij geraadpleegd. 14. In verband met een concrete patiënt contacteer ik CARA voor inlichtingen. 15. Met diabetespatiënten spreek ik over autorijden en rijgeschiktheid. 16. Ooit volgde ik al een navorming over dit onderwerp. 17. Ik verwees reeds een patiënt naar CARA. Meningsvragen 18. Ziekte en rijgeschiktheid is een belangrijke topic in de huisartsgeneeskunde. 19. Sommige patiënten met een milde dementie zijn geschikt om met de auto te rijden. 20. In bepaalde situaties zou ik het beroepsgeheim verbreken en de overheid inlichten over het niet rijgeschikt zijn van een patiënt. 21. Mijn kennis over dit onderwerp is goed. 22. Als het van mij afhing, moest elke dementerende patiënt zijn rijbewijs afstaan. 23. Een algoritme of een computerprogramma zou me helpen om dit onderwerp sneller bij de patiënten aan te kaarten. 24. Als praktische tool verkies ik een computerprogramma boven een papieren algoritme. 25. Mijn kennis over dit onderwerp is belangrijk in de praktijk van alledag. Tabel 1: Enquête voor huisarten: de vragen
Ziekte en rijgeschiktheid
24
Kennisvragen De kennisvragen hadden als mogelijk antwoord: ‘Juist’, ‘Fout’, of ‘Ik weet het niet’. Via de SPSS functie ‘Recode’ werden voor elke kennisvraag afzonderlijk de antwoorden ‘1=juist’, ‘2=fout’ en ‘3=ik weet het niet’ hergecodeerd naar een nieuwe variabele met als labels ‘1=goed antwoord’, ‘2=fout antwoord’ en ‘3=antwoord niet geweten’. De term ‘goed antwoord’ werd gebruikt in plaats van ‘juist antwoord’ om verwarring te vermijden. Door deze nieuwe variabele kon men in de databank van gegevens rechtstreeks zien welk antwoord ‘goed’ of ‘fout’ is. Door te hercoderen naar goede en foute antwoorden, werd het ook mogelijk om het aantal goede antwoorden per huisarts te bepalen, via de SPSS functie ‘Transform Count’. Hierdoor konden we het aantal goede antwoorden als een score op 6 punten uitdrukken, gaande van nul op zes tot zes op zes.
Vragen naar de omgang met dit probleem in de praktijk (praktische vragen) Er waren 6 praktische vragen (vraag 12 tot 17). Eerst werd er gekeken naar elke vraag afzonderlijk. Voor de eerste 4 vragen zijn de antwoorden ‘regelmatig’ (score 1), ‘soms (score 2), ‘zelden’ (score 3), ‘zeer zelden’ (score 4) en ‘nooit’ (score 5). Door de antwoorden te koppelen aan een getal, kon voor elke vraag afzonderlijk een gemiddelde score (op 5 punten) berekend worden. Hoe hoger de score, hoe minder de huisarts het onderwerp toepast in de praktijk. Hiernaast werd er ook gekeken naar de antwoordenverdeling per vraag. Om een overzicht te krijgen van deze vragen als een geheel, werd er een nieuwe variabele ontwikkeld via de functie ‘Transform Compute Variable’. Hierbij werden de scores van de antwoorden voor de 4 eerste ‘praktische’ vragen per huisarts opgeteld. Omdat het antwoord op een vraag varieerde van 1 tot 5, was de som van de 4 vragen gelegen tussen 5 en 20. Hoe lager de score, hoe beter de huisarts de wetgeving toepast in de praktijk. De laatste twee vragen (vraag 16-17) waren ja-nee vragen.
Vragen naar de mening van de huisartsen (meningsvragen) Deze meerkeuzevragen konden beantwoord worden met ‘1 = helemaal akkoord’, ‘2 = akkoord’, ‘3 = geen mening’, ‘4 = niet akkoord’, ‘5 = helemaal niet akkoord’. Doordat ook hier elk antwoord gekoppeld was aan een numeriek getal, kon voor elke vraag afzonderlijk een gemiddelde score berekend worden. Op basis van dit gemiddelde kan men zien tussen welke antwoorden het gemiddelde antwoord zich bevindt.
Ziekte en rijgeschiktheid
25
8.2
Resultaten
8.2.1 Kenmerken van de huisartsen Eerst en vooral werd er gekeken naar de kenmerken van de artsen die geantwoord hebben. In totaal hebben 216 huisartsen geantwoord. Deze groep bestond voor 59.7 % uit mannen (n = 129), en voor 40.3 % uit vrouwen (n = 87). 66,6 % van de mannen die geantwoord hebben is ouder dan 46 jaar. Bij de vrouwen is 54 % jonger dan 30 jaar (Tabel 2, Figuur 1). De vraag naar leeftijd was een meerkeuzevraag, waarbij men de leeftijdscategorie moest kiezen waartoe men behoorde. Hierdoor kan geen gemiddelde leeftijd berekend worden. In Figuur 2 kunnen we zien dat voor de meeste huisartsen het aantal gewerkte jaren overeenkomt met de leeftijd.
Vrouw
Man
Totaal
30 jaar of jonger
47 (54,0)
21 (16,3)
68 (31,5)
31-35 jaar
5 (5,7)
7
12 (5,6)
36-45 jaar
15 (17,2)
15 (11,6)
30 (13,9)
46-55 jaar
18 (20,7)
47 (36,4)
65 (30,1)
56 jaar of ouder
2 (2,3)
39 (30,2)
41 (19,0)
Totaal
87 (100,0)
129 (100,0)
216 (100,0)
(5,4)
Tabel 2: Enquête: Kenmerken van de huisartsen: Verdeling volgens leeftijd en geslacht – N (% van geslacht)
Figuur 1: Enquête: Kenmerken van de huisartsen: verdeling volgens leeftijd en geslacht
Ziekte en rijgeschiktheid
26
Figuur 2: Enquête: Aantal jaar werkzaam als huisarts in functie van de leeftijd
8.2.2 Kennisvragen Aangezien 2 vragen (vraag 4 en vraag 9) buiten beschouwing gelaten werden, bleven er 6 kennisvragen over, waarvan 3 vragen over de wetgeving, en 3 vragen over de literatuur (Tabel 3).
3 vragen over de wetgeving 6. Bij een diabetes patiënt die behandeld wordt met insuline beslist de endocrinoloog over de rijgeschiktheid. 7. De neuroloog beslist over de rijgeschiktheid van patiënten met epilepsie. 8. Een diabetes patiënt jonger dan 50 jaar kan voor maximaal 5 jaar rijgeschikt verklaard worden. 3 literatuurvragen 5. Het is bewezen dat personen met dementie meer verkeersongevallen veroorzaken dan de normale populatie. 10. Diabetespatiënten hebben een duidelijk verhoogd risico op verkeersongevallen in vergelijking met de gezonde populatie. 11. Ziekten als epilepsie, hartaandoeningen en diabetes zijn verantwoordelijk voor een belangrijk percentage van de verkeersongevallen. Tabel 3: Enquête: Kennisvragen
Figuur 3 geeft de totale verdeling van het aantal juiste antwoorden op de zes vragen weer. De gemiddelde score is 2.60/6, mediaan is 3,00/6. Het gemiddelde voor de vragen over wetgeving is 1.55/3, mediaan is 2/3, voor de vragen over literatuur is dit 1.05/3, mediaan is 1.00/3. Op Figuur 4 zien we dat de gemiddelde score stijgt met de ervaring.
Ziekte en rijgeschiktheid
27
28.2 % van de artsen antwoordde verkeerd of wist het antwoord niet op de vraag of de neuroloog beslist over de rijgeschiktheid bij patiënten met epilepsie. De juiste antwoorden op deze vraag in functie van de ervaring vindt men in Figuur 5. Op de vraag of de endocrinoloog moet beslissen over de rijgeschiktheid van diabetespatiënten behandeld met insuline, antwoordde 49,5 % juist op die vraag. 33,3 % van de huisarten wist dat een diabetes patiënt jonger dan 50 jaar voor maximaal 5 jaar rijgeschikt verklaard kan worden.
Figuur 3: Enquête: Kennisvragen: Juiste antwoorden
Figuur 4: Enquête: Kennisvragen: Gemiddelde score in functie van geslacht en ervaring (aantal jaar werkzaam als huisarts)
Ziekte en rijgeschiktheid
28
Figuur 5: Enquête: Kennisvragen: ‘De neuroloog beslist over de rijgeschiktheid van patiënten met epilepsie’: Juiste antwoorden in functie van de het aantal jaar werkzaam zijn als huisarts
8.2.3 Vragen over de omgang met de topic in de praktijk Het tweede deel van de enquête omvat vragen over de omgang van de huisarts met het probleem in de praktijk (vraag 12 tot 17). Eerst werden de resultaten per vraag bekeken. 44,4 procent van de huisartsen spreekt regelmatig of soms met de diabetespatiënten over hun ziekte en rijgeschiktheid, 17,6 procent doet dit nooit (gemiddelde score van 2,97 op 5, wat dicht aanleunt bij het antwoord ‘zelden’)(Tabel 4). Respectievelijk 45,4 % en 50,5 % van de huisartsen heeft nog nooit de website van CARA of de Belgische wetgeving over rijgeschiktheid geraadpleegd. CARA werd door 60,6 procent van de huisartsen gecontacteerd over een concrete patiënt (cumulatief percentage van antwoorden ‘regelmatig’ tot en met ‘zeer zelden’ op vraag 14)(Tabel 4). 52,8 % van de huisartsen heeft ooit een patiënt naar CARA verwezen. 14,4 % van de huisartsen heeft ooit een bijscholing over dit onderwerp gevolgd. Vervolgens werd gekeken naar de antwoorden op deze vragen per huisarts. De score is de som van de antwoorden op de 4 praktische vragen (vraag 12-15) per huisarts waarbij een lage score overeenkomt met een meer frequente toepassing van het onderwerp in de praktijk. In Figuur 6 ziet men het gemiddelde van deze score per leeftijdsgroep en geslacht. Met toenemende ervaring (aantal jaar werkzaam als huisarts) neemt de score af. Dit geldt voor de beide geslachten. Ziekte en rijgeschiktheid
29
12. Op de website van CARA zoek ik informatie over ziekten en rijgeschiktheid. (%)
13. De Belgische wetgeving over de rijgeschiktheid bij ziekten wordt door mij geraadpleegd. (%)
14. In verband met een concrete patiënt contacteer ik CARA voor inlichtingen. (%)
15. Met diabetespatiënten spreek ik over autorijden en rijgeschiktheid. (%)
Regelmatig
1,4
0
4,2
15,7
Soms
19,0
11,6
21,8
28,7
Zelden
20,8
16,2
13,9
16,2
Zeer zelden
13,4
21,8
20,8
21,8
Nooit
45,4
50,5
39,4
17,6
Totaal
100,0
100,0
100,0
100,0
Gemiddelde *
3,82
4,11
3,69
2,97
Mediaan *
4,00
5,00
4,00
3,00
Tabel 4: Enquête: Praktische vragen (vraag 12-15): Antwoorden (* Gemiddelde en mediaan van de antwoorden omgezet in numeriek getal (zie methodologie))
Figuur 6: Enquête: Praktische vragen: 4 praktische vragen (vraag 12-15): Score in functie van ervaring (het aantal jaar werkzaam als huisarts)
8.2.4 Vragen naar de mening van huisartsen In Tabel 5 vindt men de verdeling van de antwoorden op drie meningsvragen. Op de stelling ‘Mijn kennis over dit onderwerp is belangrijk voor de praktijk van alledag’ antwoordt 81,9 % van de huisartsen ‘helemaal akkoord’ of ‘akkoord’. 76,4 % van de huisartsen vindt ziekten en rijgeschiktheid een belangrijke topic in de huisartsgeneeskunde (antwoorden ‘akkoord’ en ‘helemaal akkoord’). Op de vraag ‘Mijn kennis over dit onderwerp is goed’ antwoordt 83,8 %
Ziekte en rijgeschiktheid
30
van de huisartsen ‘niet akkoord’ of ‘helemaal niet akkoord’. De verdeling van de antwoorden op deze vraag volgens de ervaring wordt weergegeven in Figuur 7. 18. Ziekte en rijgeschiktheid is een belangrijke topic in de huisarts-geneeskunde. (%)
25. Mijn kennis over dit onderwerp is belangrijk in de praktijk van alledag. (%)
Helemaal akkoord 15,3 12,0 Akkoord 61,1 69,9 Geen mening 8,3 8,3 Niet akkoord 13,9 9,3 Helemaal niet akkoord 1,4 0,5 Totaal 100,0 100,0 Gemiddelde 2,25 2,16 Mediaan 2,00 2,00 Tabel 5: Enquête bij huisartsen: Meningsvragen: Antwoorden (1)
21. Mijn kennis over het onderwerp is goed.
(%) 0,5 3,7 12,0 47,7 36,1 100,0 4,15 4,00
Figuur 7: Enquête: Meningsvragen: ‘Mijn kennis over dit onderwerp is goed’: Verdeling van antwoorden in functie van ervaring (aantal jaar werkzaam zijn als huisarts)
De antwoorden op de overige meningsvragen zijn te vinden in Tabel 6. 69,9 procent van de huisartsen is van mening dat sommige patiënten met een milde dementie geschikt zijn om met de auto te rijden (antwoorden ‘akkoord’ en ‘helemaal akkoord’). Voor de stelling dat elke dementerende patiënt zijn rijbewijs moet afstaan, antwoordt 53,7 % met ‘niet akkoord’ en ‘helemaal niet akkoord’.
Ziekte en rijgeschiktheid
31
19. Sommige patiënten met een milde dementie zijn geschikt om met de auto te rijden.
22. Als het van mij afhing, moest elke dementerende patiënt zijn rijbewijs afstaan.
23. Een algoritme of een computerprogramma zou me helpen (…).
24. Als praktische tool verkies ik een computerprogramma boven een papieren algoritme.
(%)
20. In bepaalde situaties zou ik het beroepsgeheim verbreken en de overheid inlichten (…) . (%)
(%)
(%)
(%)
Helemaal akkoord
4,2
2,3
4,6
22,7
28,7
Akkoord
65,7
24,1
29,6
52,3
39,4
Geen mening
12,5
19,9
25,9
14,4
13,0
Niet akkoord
15,7
50,0
31,0
10,2
17,1
Helemaal niet akkoord Totaal
1,9
3,7
8,8
0,5
1,9
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
Gemiddelde
2,45
3,29
3,10
2,13
2,24
Mediaan
2,00
4,00
3,00
2,00
2,00
Tabel 6: Enquête: Meningsvragen: Antwoorden (2)
In Tabel 6 ziet men ook dat 75,0 % van de huisartsen een voordeel ziet in een praktische tool om het probleem bij de patiënten beter aan te kunnen kaarten (som van antwoorden ‘helemaal akkoord’ en ‘akkoord’). 68,1 % kiest voor een computerprogramma in plaats van een papieren algoritme (idem).
8.3
Bespreking
De verdeling van geslacht en leeftijd van de huisartsengroep die de enquête ingevuld heeft, komt overeen met het huidig beeld van de huisartsenpopulatie (veel jonge vrouwen en veel mannen boven de 40 jaar). De zwakte van de enquête is dat alle Vlaamse HAIO’s aangesproken werden. Het afnemen van de enquête bij HAIO’s kan een vertekend beeld geven, wegens hun beperkte praktijkervaring. Om dit probleem te omzeilen werden de antwoorden op de meningsvragen en de praktische vragen bekeken in functie van de ervaring. Met de resultaten van deze enquête kunnen we een antwoord formuleren op de drie onderzoeksvragen. 8.3.1 Onderzoeksvraag 1: Wat is kennis van de huisartsen over dit onderwerp? De huisartsen zijn op de kennisvragen over de wetgeving juist geslaagd (1,55 op 3). Ook lijkt het feit dat bijna één derde (28,2 %) van de artsen geen juist antwoord kon geven op de kennisvraag over epilepsie (vraag 7), te wijzen op een matige kennis van het onderwerp bij de artsen. De zwakte van de test met kennisvragen is dat het aantal vragen te klein is om de Ziekte en rijgeschiktheid
32
kennis juist te kunnen inschatten. Toch verklaart het merendeel van de huisartsen dat hun kennis over dit onderwerp slecht is (zie meningsvragen). Bovendien zegt slechts 14 procent van de ondervraagde huisartsen ooit een bijscholing over dit onderwerp te hebben gevolgd (zie praktische vragen). De score op de kennisvragen stijgt met toenemend aantal jaar dat men werkt als huisarts, wat wijst op een stijging van de kennis over dit onderwerp met toenemende praktijkervaring. Dit pleit ervoor om het onderwerp (meer) ter sprake te brengen in de opleiding tot arts. 8.3.2 Onderzoeksvraag 2: Hoe wordt dit onderwerp en de Belgische wetgeving door de huisartsen in de praktijk toegepast? Ongeveer de helft van de huisartsen heeft ooit de website van CARA of de Belgische wetgeving over dit onderwerp geraadpleegd. Bijna de helft van de huisartsen (44,4 %) spreekt met de diabetespatiënt over autorijden en rijgeschiktheid. Op de twee kennisvragen over diabetes antwoordde respectievelijk 49,5 en 33,3 procent van de huisartsen juist. Dit is volgens ons een teken dat een beduidend groot deel van de huisartsen toch oog heeft voor het probleem. Globaal kunnen we stellen dat de toepassing van dit onderwerp in de praktijk matig is. Ook hier geldt dat de huisartsen met meer ervaring beter scoren. De huisartsen met meer ervaring passen dit onderwerp beter toe in de praktijk. 8.3.3 Onderzoeksvraag 3: Welk belang hecht de huisarts aan dit onderwerp? Een goed teken is dat hoewel ze hun kennis slecht inschatten, het merendeel van de huisartsen de kennis over dit onderwerp belangrijk vindt in de praktijk van alledag. Ook vindt de meerderheid ziekten en rijgeschiktheid een belangrijke topic in de huisartsgeneeskunde. De meeste huisartsen zien een voordeel in een praktische tool om het probleem bij de patiënten beter aan te kunnen kaarten. De meesten kiezen voor een computerprogramma in plaats van een papieren algoritme. Deze vraag hebben we gesteld om te zien of ons computerprogramma positief onthaald zou worden, en we kunnen op basis van de antwoorden stellen dat dit het geval is. Voor de drie onderzoeksvragen kunnen we besluiten dat de huisartsen op de kennis en de toepassing van dit onderwerp in de praktijk matig scoren, waarbij artsen met veel praktijkervaring beter scoren dan beginnende artsen. Het merendeel van de huisartsen vindt dit onderwerp belangrijk.
Ziekte en rijgeschiktheid
33
8.3.4 Zwakke en sterke punten van de enquête Naast de zwaktes die tot hiertoe vernoemd zijn, kent deze enquête verschillende andere zwakke punten. Ten eerste is er de groep huisartsen bij wie de enquête afgenomen is. Verschillende huisartsengroeperingen werden aangesproken zonder dat een voorafgaande bepaling van de huisartsengroep bepaald is, met verdeling voor leeftijd en geslacht. Ook is het exacte aantal huisartsen dat aangesproken werd via e-mail moeilijk te achterhalen. We zouden het aantal leden per groepering kunnen aanvragen, maar dit zou tot overschatting leiden omdat verschillende dokters tegelijkertijd lid zijn bij verschillende aangesproken groepen (bijvoorbeeld ICHO en Domus Medica Forum). Een volgend zwak punt zijn de twee dubbelzinnige vragen die bij de verwerking van de gegevens buiten beschouwing gelaten werden (zie methodologie). Een andere zwakte is dat bij de vergelijking van de leeftijdsgroepen de significantie van het verschil niet bepaald werd. Meer uitleg hierover kan men vinden in de persoonlijke evaluatie. De sterkte van deze enquête is dat 216 huisartsen geantwoord hebben, wat volgens ons een behoorlijk grote groep is. Temeer, omdat de enquête niet het hoofdproject was van deze masterscriptie, en louter bedoeld was als aanvulling bij de registratie van patiënten. Omdat de enquête digitaal was, was het versturen hiervan goedkoop (20 euro om de reclame die verscheen in de enquête te laten verwijderen) en weinig arbeidsintensief. Bovendien was het verwerken van de gegevens eenvoudig aangezien de antwoorden automatisch in een Excel bestand kwamen. Excel bestanden kan men zonder moeite openen onder SPSS. Hoewel deze enquête was relatief gezien weinig arbeidsintensief was (in vergelijking met de registraties), hebben we belangrijke gegevens verworven over de Vlaamse huisartsen.
9. REGISTRATIE IN DE PRAKTIJK 9.1
Methodologie
Ons opzet was om een beeld krijgen van de omvang van dit probleem in de praktijk. Om een antwoord te krijgen op de onderzoeksvragen, hebben we een registratie uitgevoerd. De registratie vond plaats in twee praktijken, namelijk in Deurne (praktijk van HAIO) en in Lint (praktijk van promotor). De registratieperiode liep over een periode van 5 weken, van 1 februari tot 6 maart 2009. Vooraleer met de registratie te starten, moest er een registratieformulier opgesteld worden. De kenmerken van de patiënten die geregistreerd moesten worden, werden in overleg bepaald. Ziekte en rijgeschiktheid
34
Dit waren leeftijd en geslacht, al dan niet een rijbewijs hebben, en al dan niet met de wagen rijden. Voor personen zonder rijbewijs werd enkel de leeftijd en het geslacht en het niet hebben van een rijbewijs geregistreerd. Indien de persoon een rijbewijs had, werd nagevraagd of de persoon nog met de auto reed, en werd er nagegaan of de patiënt bepaalde aandoeningen had of bepaalde geneesmiddelen nam die invloed kunnen hebben op de rijgeschiktheid. De grootste uitdaging van deze registratie was het opstellen van een goede lijst met aandoeningen en geneesmiddelen met invloed op de rijgeschiktheid. Gemakshalve zal verder in de tekst over aandoeningen gesproken worden, hoewel er ook vragen over geneesmiddelen in de lijst staan (namelijk het gebruik van geneesmiddelen met nadelige invloed op waarneming, stemming, aandacht, psychomotoriek en oordeelsvermogen; hypertensie en gebruik van antihypertensiva). We hebben getracht om de omschrijving van de aandoeningen zoveel mogelijk te laten overeenstemmen met de beschrijving in de wetgeving. Hiernaast hebben we een aantal aandoeningen mee op de lijst gezet die niet in de wetgeving letterlijk genoemd worden. Zo hebben we ‘aandoening met gestoorde gedragingen, gestoorde oordeels, aanpassings- of perceptievermogen of psycho-motorische reacties’ letterlijk op het registratieformulier gezet, maar hebben we ook dementie op het formulier geplaatst hoewel dementie niet letterlijk in de wetgeving voorkomt. De andere aandoeningen die niet letterlijk in de wetgeving genoemd worden, maar die wel op onze registratielijst werden gezet, zijn multiple sclerose en parkinson. De volledige inhoud van het registratieformulier kan men terugvinden onder Appendix (§ 15.1). Ook hebben we overlegd over de manier en frequentie van registreren. Omdat we niet wisten hoeveel tijd een registratie in beslag zou nemen, hebben we eerst enkele dagen een proefregistratie gedaan. Toen het bleek dat de registratie erg vlot ging (vooral omdat men bij mensen zonder rijbewijs slechts 3 vragen moet beantwoorden), hebben we beslist om te werken met een continu systeem met registratie van aaneensluitende patiëntencontacten. Dit wil zeggen dat men in blokken registreert, met als ideaal dat elke patiënt die in de registratieperiode op consultatie komt, ingesloten zou worden. In de praktijk van Lint werd besloten om enkel 18-plussers in te sluiten. In de praktijk van Deurne werden alle patiënten geregistreerd. Hierdoor hadden we alle gegevens van de 18-plussers voor de beide praktijken samen, en kon voor de praktijk in Deurne een analyse maken van de gemiddelde leeftijd en geslacht van de totale patiëntenpopulatie. De papieren resultaten werden overgenomen in een Excel bestand. Rijen stelden de patiënten voor, in de kolommen werden de vragen en de aandoeningen aangebracht. Een aanwezige aandoening (of geneesmiddel) kreeg een 1, een afwezige aandoening kreeg een 0. Voor Ziekte en rijgeschiktheid
35
mensen zonder rijbewijs werden de aandoeningen niet bevraagd en zijn ze dus niet van toepassing. Hiervoor werd het getal 77 gebruikt. De aandoeningen werden ook in een nieuwe kolom ‘pathologie’ genoteerd, zodat dubbele controle mogelijk was. Achteraf werd alles nog eens gecontroleerd op fouten. Na het invullen van alle gegevens in de Excel lijst, werden er enkele zaken gecorrigeerd. De variabelen ‘gebruik van psychotrope stoffen’ en ‘gebruik van geneesmiddelen met nadelige invloed op waarneming, stemming, aandacht, psychomotoriek en oordeelsvermogen’ werden samengevoegd tot één variabele ‘gebruik van psychotrope stoffen en van geneesmiddelen met nadelige invloed op waarneming, stemming, aandacht, psychomotoriek en oordeelsvermogen’. Diabetes werd in de registratielijst in stijgende graad onderverdeeld in diabetes behandeld met geneesmiddelen die geen hypoglycemie kunnen geven, geneesmiddelen die dat wel kunnen doen, en diabetes behandeld met insuline. Indien bij diabetes meer dan één diabetessoort aangevinkt werd bij de registratie, werd dit gereduceerd tot één behandelingvorm van de hoogste graad. Bijvoorbeeld, bij diabetes behandeld met geneesmiddelen die hypoglycemie kunnen veroorzaken en diabetes behandeld met insuline werd de eerste vorm weggelaten. Indien ‘aandoening met gestoorde gedragingen, gestoorde oordeels-, aanpassings- of perceptievermogen of psycho-motorische reacties’ en ‘dementie’ samen aangevinkt waren, werd alleen ‘dementie’ behouden. De andere twee termen in de registratielijst die niet letterlijk in de wet vermeld zijn, namelijk ‘multiple sclerose’ en ‘parkinson’ werden geen enkele keer aangevinkt, waardoor er geen probleem is van een eventuele dubbele registratie met deze termen. Voor de analyse van de gegevens werd SPSS gebruikt. Via de functie ‘Transform Count Values within cases’ werd het aantal aandoeningen per persoon bepaald. Zo kon men ook achterhalen over hoeveel personen met een aandoening het werkelijk gaat. Dit laatste komt niet overeen met het aantal aandoeningen aangezien er meerdere aandoeningen per persoon mogelijk zijn. Van elke aandoening afzonderlijk werd de frequentie bepaald binnen de groep met rijbewijs en binnen de groep dat met de wagen rijdt. Aangezien niet elke aandoening even ernstig is, hebben we de aandoeningen onderverdeeld in aandoeningen waarbij onder bepaalde voorwaarden volgens de wetgeving rijgeschiktheid mogelijk is (‘niet-ernstige aandoeningen’), en aandoeningen waarbij de patiënt onder alle omstandigheden niet rijgeschikt is (verder in de tekst ‘ernstige aandoeningen’ genoemd). Dit hebben we gedaan met behulp van flowcharts die ook gebruikt werden voor het ontwikkelen van het computerprogramma. Ook hier werd via de functie ‘Transform Count values within cases’ het aantal ernstige aandoeningen per Ziekte en rijgeschiktheid
36
persoon bepaald. Dementie werd ook onder ernstige aandoeningen geplaatst, hoewel het niet letterlijk in de wet vermeld wordt. Het komt immers overeen met de beschrijving ‘Aandoening met gestoorde gedragingen (...)’, dat onder ernstige aandoeningen valt.
9.2
Resultaten
In totaal werden 535 mensen ingesloten. In de praktijk van Lint werden 140 18-plussers geregistreerd. In de praktijk van Deurne waren dat 395 mensen, waarvan 74 personen jonger dan 18 jaar. Dr. Borkiewicz heeft 329 mensen ingesloten, Dr. Heyvaert 66 personen. Van 15 mensen is het geslacht niet gekend. Andere waarden zijn volledig. 9.2.1 Kenmerken praktijk Deurne: leeftijd en geslacht Van de 395 ingesloten patiënten ingesloten in de praktijk van Deurne is 52.9 % vrouw (N = 209) en 47.1 % man (N = 186). De gemiddelde leeftijd is 39,8 jaar (40,6 voor vrouwen en 38,9 voor mannen). De gemiddelde leeftijd van de patiënten geregistreerd door HAIO is 36,6 jaar. In Figuur 8 ziet men de leeftijdsverdeling van de geregistreerde patiënten.
Figuur 8: Registratie praktijk Deurne: Verdeling volgens leeftijd
9.2.2 Kenmerken praktijk Lint: leeftijd en geslacht De inclusie van 140 patiënten boven de 18 jaar bestaat voor 51,4 % uit vrouwen (N = 72) en voor 37,9 % (N = 68) uit mannen. De gemiddelde leeftijd van deze populatie is 54,1 jaar (in vergelijking met een gemiddelde leeftijd van de 18-plussers in Deurne van 47,5 jaar). De verdeling van de groep 18-plussers geregistreerd in Lint volgens leeftijd en geslacht vindt men terug in Figuur 9. Ziekte en rijgeschiktheid
37
Figuur 9: Registratie praktijk Lint: 18-plussers: Verdeling volgens leeftijd
9.2.3 Patiëntengroep ouder dan 18 jaar (beide praktijken) De verdere analyses zullen gebeuren op de groep van de 18-plussers. De totale groep van 18plussers telt 461 personen. De gemiddelde leeftijd is 49,5 jaar. De jongste persoon is 18 jaar, de oudste is 87 jaar. Er zijn 251 vrouwen (54,4 %) en 195 mannen (42,3 %). Van 15 personen (3,3%) is het geslacht niet gekend. In Figuur 11 en Figuur 10 ziet men de leeftijdsverdeling en een verdeling volgens leeftijd en geslacht.
Figuur 10: Registratie beide praktijken: 18-plussers: Verdeling volgens leeftijd Ziekte en rijgeschiktheid
38
Figuur 11: Registratie beide praktijken: 18-plussers: Verdeling volgens leeftijd en geslacht
9.2.3.1 Patiëntengroep ouder dan 18 jaar: rijbewijs en het rijden met de wagen
354 patiënten hebben een rijbewijs (76,79 % van de totale groep van 18-plussers). 66,9 % van alle vrouwen en 88,7 % van de mannen boven de 18 jaar heeft een rijbewijs. 52,6 % van de vrouwen en 66,9 % van de mannen rijdt nog met de wagen (Tabel 7).
Patiënt heeft een rijbewijs nee geslacht
Patiënt rijdt met de wagen
ja
nee
Totaal
ja
vrouw
83 (33,1)
168 (66,9)
119 (47,4)
132 (52,6)
251 (100,0)
man
22 (11,3)
173 (88,7)
43
(22,1)
152 (77,9)
195 (100,0)
niet gekend
2
13
3
(20,0)
12
15
Totaal
(13,3)
107 (23,2)
(86,7)
354 (76,8)
165 (35,8)
(80,0)
296 (64,2)
(100,0)
461 (100,0)
Tabel 7: Registratie: Rijbewijs en rijden met de wagen in functie van het geslacht
9.2.3.2 Patiëntengroep ouder dan 18 jaar: aandoeningen en geneesmiddelen met invloed op de rijgeschiktheid
Het aantal mensen dat met de auto rijdt en een aandoening heeft die een invloed kan hebben op de rijgeschiktheid, is 132. Dit komt overeen met 28,6 % van de totale groep 18-plussers en met 44,6 % van de groep personen die met de wagen rijdt. 163 van de 354 mensen met een rijbewijs hebben een aandoening die een invloed kan hebben op de rijgeschiktheid, wat overeenkomt met 46,0% van deze groep (Tabel 8).
Ziekte en rijgeschiktheid
39
Geen rijbewijs Rijbewijs
Geen aandoening
Aandoening
Totaal
N (%)
N (%)
N (%)
Nvt
Nvt
107 (23,2)
31 (6,7)
58 (12,6)
Niet rijden
27
Rijden
164 (35,6)
132 (28,6)
296 (64,2)
Totaal
191 (41,4)
163 (35,4)
354 (76,8)
Nvt
Nvt
461 (100)
Totaal
(5,7)
Tabel 8: Registratie: Aandoening in functie van rijbewijs/rijden met de wagen – N (% van de totale groep 18-plussers) (Nvt: niet van toepassing)
10,5 procent van de mensen met rijbewijs heeft 3 of meerdere aandoeningen/geneesmiddelen die invloed kunnen uitoefenen op de rijgeschiktheid. Bij mensen die met de wagen rijden is dit 9,5 procent (Tabel 9). In Tabel 10 vindt men de verdeling van de ernstige aandoeningen terug. Van de mensen met een rijbewijs heeft 23,2 % (N = 82) een ‘ernstige aandoening’. In de groep personen die met de wagen rijden, is dit 20,9 % (N = 62)(Tabel 11). De recordhouders zijn twee personen uit Lint. De eerste is een man van 62 jaar, met 4 ernstige aandoeningen (aandoening met gestoorde gedragingen, gestoorde oordeels-, aanpassings- of perceptievermogen of psycho-motorische reacties, alcoholverslaving of overmatig alcoholgebruik, ernstige stoornis hartritme of atrioventriculaire geleiding en gebruik van psychotrofe stoffen of geneesmiddelen met invloed op aandacht). Mee aan de top staat een man van 66 jaar, met 6 aandoeningen waarvan 3 ernstige. De invloed van de aandoening op de rijgeschiktheid, werd slechts bij 6 van de 132 personen (4,5 %) die met de wagen rijden en een aandoening hebben, met een arts besproken.
Personen met rijbewijs
Aantal aandoeningen N
%
Personen die met de wagen rijden
Cum.
N
%
%
Cum. %
6
1
0,3
0,3
1
0,3
0,3
5
1
0,3
0,6
0
0
0,3
4
8
2,3
2,9
7
2,4
2,7
3
27
7,6
10,5
20
6,8
9,5
2
50
14,1
24,6
40
13,5
23
1
76
21,5
46,1
64
21,6
44,6
0
191
54,0
100
164
55,4
100
Totaal 354 100,0 296 Tabel 9: Registratie: Personen met rijbewijs: Aantal aandoeningen per persoon
Ziekte en rijgeschiktheid
100,0
40
26 personen die met de wagen rijden, hebben suikerziekte. Bij 2 personen met diabetes en die nog met de auto rijden, werd de invloed van de aandoening op de rijgeschiktheid besproken met de arts (bij één diabetes patiënt behandeld met geneesmiddelen die geen hypoglycemie kunnen geven, en bij één patient behandeld met insuline) (Tabel 13). Er was slechts één persoon met dementie die met de wagen reed (Tabel 11). Het ging hier om een man van 73 jaar van de praktijk van Lint, met naast dementie nog drie andere aandoeningen met invloed op de rijgeschiktheid. Ook hier werd dit niet besproken met de arts. 4 personen die met de wagen rijden werden geregistreerd met ‘Aandoening met gestoorde gedragingen, gestoorde oordeels-, aanpassings- of perceptievermogen of psycho-motorische reacties’.
Ernstige aandoening (Aandoening waarbij de patiënt onvoorwaardelijk NIET rijgeschikt is)
Met rijbewijs (N = 354) N %
Rijden met wagen (N = 296) N %
Aandoening met mogelijke plotse dissociatieve of acute stoornis van de hersenfuncties
0
0
0
0
Schizofrenie of waanstoornis
0
0
0
0
Dementie
4
1,1
1
0,3
Angina pectoris bij rust, minste emotie of andere relevante uitlokkende factor
2
0,6
2
0,7
Ernstige stoornis hartritme of atrioventriculaire geleiding
3
0,8
2
0,7
Persoonlijkheidsstoornis met verminderd oordeelsvermogen
2
0,6
2
0,7
Aandoening van het vestibulair systeem
7
2
3
1
Aandoening met gestoorde gedragingen, gestoorde oordeels-, aanpassingsof perceptievermogen of psycho-motorische reacties
5
1,4
4
1,4
Alcoholverslaving/overmatig alcoholgebruik
5
1,4
4
1,4
Stemmingsstoornis (manische, depressieve of gemengd type)
25
7,1
24
8,1
Gebruik van psychotrope stoffen en van geneesmiddelen met nadelige invloed op waarneming, stemming, aandacht, psychomotoriek en oordeelsvermogen
65
18,4
51
17,2
118 33,4 93 31,5 Totaal Tabel 10: Registratie: Ernstige aandoeningen - % is percentage van respectievelijk de totale groep met rijbewijs en de totale groep dat met de wagen rijdt
Ziekte en rijgeschiktheid
41
Aantal aandoeningen
Met rijbewijs N
%
Met wagen rijden Cum.
N
%
Cum.
%
%
4
1
0,3
0,3
0
0
0
3
4
1,1
1,4
3
1,0
1,0
2
25
7,1
8,5
25
8,4
9,4
1
52
14,7
23,2
34
11,5
20,9
0
272
76,8
100,0
234
79,1
100,0
Totaal 354 100,0 296 100,0 Tabel 11: Registratie: Frequentieverdeling van ernstige aandoeningen per persoon Niet- ernstige aandoening (Aandoening waarbij de patiënt onder bepaalde voorwaarden rijgeschikt is)
Met rijbewijs (N = 354) N %
Met wagen rijden (N = 296) N %
Ernstige leverinsufficiëntie Ernstige nierinsufficiëntie Ingeplante automatische defibrillator Orgaantransplantatie of artificieel implantaat
0 1 0 1
0 0,3 0 0,3
0 0 0 0
0 0 0 0
Narcolepsie/cataplexiesyndroom/slaapapneusyndroom Lichte tot matige klachten tgv chronisch hartfalen, klep/kransvatlijden, cardiomyopathie of afwijking hart/grote vaten
1 5
0,3 1,4
1 2
0,3 0,7
CVA/TIA leidend tot functionele, zintuiglijke, cognitieve of locomotorische stoornis
8
2,3
3
1
Epilepsie
3
0,8
3
1
Intracraniële heelkunde /intracranieel proces leidend tot functionele, zintuiglijke, cognitieve of locomotorische stoornis
3
0,8
3
1
Visuele stoornissen
6
1,7
3
1
Ingeplante pacemaker
4
1,1
4
1,4
Diabetes behandeld met insuline
6
1,7
5
1,7
Locomotorische aandoening, functionele stoornis
7
2
5
1,7
Diabetes behandeld met dieet of geneesmiddelen die geen hypoglycemie kunnen veroorzaken
8
2,3
6
2
(Oud) myocardinfarct
7
2
7
2,4
Aandoening met sensibele, motorische, evenwichts – of coördinatiestoornissen
12
3,4
9
3
Diabetes behandeld met orale antidiabetica die hypoglycemie kunnen veroorzaken
15
4,2
15
5,1
95 26,8 79 26,7 Hypertensie/hypertensieverlagende middelen Tabel 12: Frequentieverdeling van aandoeningen waarbij onder bepaalde voorwaarden rijgeschiktheid mogelijk is.
Ziekte en rijgeschiktheid
42
Diabetes
Met rijbewijs
Met wagen rijden
(N = 354)
behandeld met insuline behandeld met orale antidiabetica die hypoglycemie kunnen veroorzaken behandeld met dieet of geneesmiddelen die geen hypoglycemie kunnen veroorzaken Tabel 13: Registratie: Frequentieverdeling van diabetes
9.3
(N = 296) % 1,7
N 6
% 1,7
N 5
15
4,2
15
5,1
8
2,3
6
2
Bespreking
Alle leeftijden zijn in de registratie in de praktijk van Deurne goed vertegenwoordigd. In Lint neigt de grafiek naar een piek tussen 45 en 70 jaar. Men moet hierbij echter rekening houden met het feit dat het kleiner aantal ingesloten patiënten een vertekend beeld kan geven. De totale groep van de ingesloten 18-plussers lijkt alle leeftijden goed te vertegenwoordigen. Beduidend meer mannen hebben een rijbewijs dan vrouwen. Het verschil tussen beide geslachten is nog groter voor het autorijden. Binnen de totale groep 18-plussers stelt zich bij bijna één derde (28,6 %) van alle personen het probleem dat de persoon met de wagen rijdt en een aandoening heeft die een invloed kan hebben op de rijgeschiktheid. Als een patiënt met de wagen rijdt, is er een kans van 44,6 % dat er een aandoening is met mogelijke invloed op de rijgeschiktheid, en een kans van 9,5 % dat het hier om 3 of meer van zulke aandoeningen gaat. Ook is er bij 20,9 % van patiëntencontacten met personen die met de wagen rijden een ‘ernstige aandoening’ waarbij men het inleveren van het rijbewijs zou moeten adviseren. Dit is volgens ons een onderschatting van het probleem. De ‘niet ernstige’ aandoeningen houden immers in dat de persoon in kwestie voldoet aan de verschillende voorwaarden om met de wagen te mogen rijden. Indien de patiënt aan deze voorwaarden niet voldoet, moet men als arts ook hier het inleveren van het rijbewijs adviseren. Hypertensie werd erg frequent geregistreerd (Tabel 12), waardoor er het gevaar bestaat dat deze aandoening verantwoordelijk zou zijn voor deze extreme resultaten. Om dit te controleren, hebben we gekeken naar wat de resultaten zouden zijn, moest hypertensie buiten beschouwing gelaten worden. Het resultaat hiervan vindt men in Tabel 14. Hieruit blijkt dat nog steeds 31 % van de mensen dat met de wagen rijdt een aandoening heeft met een mogelijke invloed op de rijgeschiktheid (in vergelijking met 44,6 % wanneer wel met hypertensie rekening gehouden wordt).
Ziekte en rijgeschiktheid
43
Uit de bevraging bleek dat in de groep personen die met de wagen rijden en een aandoening hebben die een invloed kan hebben op de rijgeschiktheid, dit probleem slechts in 4,5 % van de gevallen besproken werd met de arts. Wat we ook ondervonden tijdens de registratie zelf, was de vaak heftige reactie op deze bevraging, vooral bij oudere bestuurders of van de partner van de bestuurder met uitdrukkingen zoals: ‘U gaat toch niet zeggen dat hij niet meer met de auto mag rijden, dokter!’. Hoewel dit een subjectieve bevinding is, is dit volgens ons een aanwijzing voor de moeilijkheid voor het probleem, en misschien is dit wel de verklaring waarom dit probleem in de praktijk zo ontweken wordt. Aantal aandoeningen
Aantal personen met rijbewijs N
%
Cum. % 0,3 0,6 4,3 17,1 31,0 100,0
5 1 0,3 4 1 0,3 3 11 3,7 2 38 12,8 1 41 13,9 0 204 68,9 Totaal 296 100,0 Tabel 14: Registratie: Personen die met de wagen rijden: Aandoeningen met buiten beschouwing laten van hypertensie
In kader van onze literatuurstudie hebben we ook gekeken naar diabetes en dementie. Van de 26 diabetespatiënten die met de wagen rijden, werd slechts bij 2 personen de invloed van de aandoening op de rijgeschiktheid besproken met de arts. In de context van de wetgeving die een beperkte geldigheidsduur van de rijbewijs voorziet (van maximum 5 jaar), is dit erg weinig. Van de personen die met de wagen rijden is er slechts één persoon geregistreerd met dementie, en zijn er vier geregistreerd met ‘aandoening met gestoorde gedragingen (..)’. Multiple sclerose en parkinson komen niet voor in de wetteksten. Men moet ze dus onderverdelen in de beschreven aandoeningen in de wetgeving op basis van het klinisch beeld van de patiënt. Aangezien ze geen enkele keer aangevinkt werden tijdens de registraties, doet zich een zulk probleem hier niet voor.
Een belangrijke zwakte van deze studie is dat een registratie afhankelijk is van de interpretatie van de arts van de aandoeningen op het registratieformulier. Zo kan het woord ‘ernstig e hartritmestoornis’ in de lijst met aandoeningen op verschillende wijzen geïnterpreteerd worden. Een ander probleem is dat deze registratie niet uitsluit dat een patiënt gegevens voor de arts achterhoudt.
Ziekte en rijgeschiktheid
44
We kunnen stellen dat we erin geslaagd zijn een beeld te vormen van de ernst van het probleem in onze praktijk en dat we een antwoord hebben kunnen formuleren op de twee onderzoeksvragen (‘Wat is het aandeel van personen boven de 18 jaar die met de auto rijden en een aandoening hebben of geneesmiddelen nemen die een invloed kan hebben op de rijgeschiktheid?’ en ‘Wat zijn de frequenties van de verschillende aandoeningen in de bevolkingsgroep dat met de wagen rijdt?’).
10. ONTWIKKELEN VAN EEN COMPUTERPROGRAMMA Naast registratie wilden we ook een praktische tool ontwikkelen om de Belgische wetgeving op een duidelijke wijze weer te geven, waardoor huisartsen dit sneller zouden raadplegen. Hoewel het programma functioneel is, hebben we het helaas niet kunnen uittesten in verschillende praktijken, wat oorspronkelijk de bedoeling was. Reden hiervoor zijn de verschillende struikelblokken tijdens het ontwikkelen van het programma, waardoor het veel tijd in beslag genomen heeft. Dit zal zeker wel in de nabije toekomst plaatsvinden.
10.1 Methodologie Het maken van dit programma was een lange weg die afgelegd werd, over een periode van bijna 1 jaar (sinds mei 2008 tot april 2009). Eerst werd de Belgische wettekst over de minimumnormen voor rijgeschiktheid (3) omgezet in schemavorm in een Word bestand. Hierbij hebben we beslist om juistheid te laten primeren over eenvoud, waarbij zoveel mogelijk getracht werd de formuleringen uit de wettekst te behouden. Wanneer dit klaar was, werden de schema’s gebruikt om algoritmes te maken met het programma ‘FreeMind’. Voor het maken van dit computerprogramma hebben we ons laten inspireren door het programma Preop Flowchart van het RIZIV (37). Om dit te verwezenlijken, heb ik (auteur) gepolst bij drie vrienden die kunnen programmeren. Door omstandigheden (verbouwingen, opstarten van eigen zaak) was dat voor twee van de drie onmogelijk. De redder in nood, Sven Möllers, informaticus en een goede vriend, die in 2008 van Duitsland naar België is verhuisd, heeft het helemaal klaargespeeld. Door omstandigheden is hij echter pas van start kunnen gaan in oktober, waardoor de eerste versie van het programma pas klaar was op 22 januari 2009.
Ziekte en rijgeschiktheid
45
10.2 Resultaten Hier bijgevoegd is de meest recente versie van het computerprogramma.
10.3 Bespreking Het programma werkt volledig, alleen is het nog niet af zoals het oorspronkelijk bedoeld was. Bij elk resultaat (verkregen door het doorlopen van de verschillende vragen), moet er immers een link naar de paragraaf van de wettekst toegevoegd worden. Prof. Dr. De Lepeleire merkte terecht op dat er ook meer uitleg moet komen over wat men concreet moet doen (bijvoorbeeld, binnen de 4 werkdagen rijbewijs inleveren of naar de specialist gaan). Sven M. wil zelf ook verder enkele technische wijzigingen aanbrengen om het programma aantrekkelijker te maken. De bedoeling is om het bijgewerkte computerprogramma eerst uit te testen in een aantal huisartsenpraktijken, om het nadien op grotere schaal te verspreiden. Dit zou verwezenlijkt kunnen worden door het ontwikkelen van een opleidingspakket over ziekten en rijgeschiktheid, waar het computerprogramma deel van zal uitmaken. Om met het opleidingspakket een grote groep artsen te kunnen bereiken, is er het idee om een website op te richten. Op deze site zal men praktische informatie kunnen terugvinden, alsook links naar richtlijnen en wetteksten. Het computerprogramma zal men hier gratis kunnen downloaden. We hopen dit in de nabije toekomst te verwezenlijken.
11. IMPLEMENTATIE IN DE PRAKTIJK Zoals uitvoerig besproken in de literatuurstudie, is het de taak van de arts om mensen te informeren als hun gezondheid niet meer strookt met de rijgeschiktheid. Het streng gaan toepassen van de Belgische wetgeving over ziekten en rijgeschiktheid lijkt ons praktisch niet haalbaar. Op dit ogenblik zou dit een strijd tegen de windmolens zijn. Uit de enquête blijkt dat de huisartsen de Belgische wetgeving maar matig toepassen. Als één praktijk hierin streng gaat optreden, zijn de resultaten voorspelbaar: patiënt valt uit de lucht, is boos, en zoekt een andere arts op die dit onderwerp niet aanhaalt. Hoewel het bij ons gaat om louter informeren, lijkt ons een moeilijke stap om tegen bijvoorbeeld een diabetespatiënt te zeggen dat hij binnen de 4 werkdagen zijn rijbewijs moet inleveren, en dat hij hierna een tijdelijk rijbewijs zal ontvangen dat maximaal 5 jaar geldig is. Dit werd ook duidelijk bij de registratie door verschillende negatieve reacties van bevraagde personen. Een ander knelpunt vormen de psychiatrische aandoeningen zoals een stemmingsstoornis. Een persoon met een depressie is Ziekte en rijgeschiktheid
46
niet rijgeschikt. Het is echter aannemelijk dat het ontnemen van het recht om met de wagen te rijden de persoon tot sociaal isolement leidt en een nadelige invloed heeft op het herstelproces. Bovendien lijkt het maatschappelijk niet haalbaar om alle personen met een depressie of personen die antidepressiva nemen te verbieden met de wagen te rijden. Dit zou leiden tot meer ziekteverzuim, met economische problemen tot gevolg. Een belangrijke vraag die zich hierbij stelt is of een grootschalige implementatie zou leiden tot een vermindering van het aantal verkeersongevallen, dat het uiteindelijke streefdoel is. Het lijkt ons desalniettemin naar de toekomst toe aangewezen dat we als arts meer oog moeten hebben voor het probleem, en dat we ons met meer kennis van zake wapenen tegen mogelijke medico-legale problemen in de toekomst. Verdere projecten zijn nodig om na te gaan hoe men deze implementatie het best kan verwezenlijken. Het eerste voor de hand liggende project is een verspreiding van het ontwikkeld computerprogramma om huisartsen beter wegwijs te maken in deze moeilijke materie.
12. PERSOONLIJKE EVALUATIE Deze thesis waar ik bijna 2 jaar aan gewerkt heb was een leerrijke uitdaging. Een groot deel van de tijd heb ik besteed aan de literatuurstudie. Na de euforie van een geschreven tekst kwam telkens de ontnuchtering van de commentaren van mijn promotor. Dit waren de meest leerrijke momenten bij het maken van deze masterscriptie. Het was de eerste keer dat ik zo een intensieve begeleiding kreeg, en ik ben zoals reeds gezegd Prof. Dr. Jan De Lepeleire er erg dankbaar voor. De artikels zijn nog niet gepubliceerd, en er is nog een werk aan, maar na het indienen van de thesis gaan we de draad weer oppikken. Waar het me hier echter vooral om gaat, is niet om het eindresultaat van de publicatie van de artikels (wat wel mooi meegenomen zou zijn), maar om de weg naar het resultaat dat erg boeiend was. Door veel te lezen, en het op een duidelijke manier trachten te beschrijven, ben ik volgens mij kritischer geworden. Een belangrijke leerpunt was ook het verschil te leren maken tussen resultaten (die zo droog mogelijk weergegeven moeten worden) en de bespreking hiervan. Dit lijkt evident, maar mijn promotor had hier zijn handen mee vol om mij dit duidelijk te maken. Volgens mij is het hoofddoel van een MaNaMa is om jonge artsen op te leiden op wetenschappelijk vlak. Hoewel deze thesis verre van perfect is, heeft het voor mij veel betekend, en heeft het me doen inzien dat ik dit wel graag doe, wetenschappelijk werk verrichten. In het eerste jaar van mijn HAIO-schap had ik regelmatig het gevoel dat ik liever Ziekte en rijgeschiktheid
47
meer richtlijnen zou willen lezen en studeren in plaats van artikels over één bepaald onderwerp te lezen. Nu begrijp ik het nut van deze scriptie. Richtlijnen zal ik nog vaak kunnen lezen. De kans om in zulk een project te stappen zou zich waarschijnlijk nooit meer voorgedaan hebben. Ik heb achteraf gezien veel hooi op mijn vork genomen. Het was ook iets wat ik tot nu toe nog nooit gedaan heb: begeleid worden in het schrijven van artikels, een elektronische enquête en een registratie in de praktijk doorvoeren, een computerprogramma ontwikkelen. Elk van deze onderdelen heeft me iets bijgedragen. Het was ook goed voor het zelfvertrouwen. In het begin had ik er enorm veel schrik aan om te beginnen met de registratie en met de enquête. Achteraf gezien is dit goed meegevallen, en stelt het minder voor dan ik oorspronkelijk vreesde. Ik heb oorspronkelijk geprobeerd om meer statistische berekeningen uit te voeren en de significantie te berekenen, door veel tijd te steken zelfverdieping in de statistiek en SPSS. Nadat ik een psychologe gedreven in de statistiek geraadpleegd heb over de te gebruiken testen, en ingezien heb dat men uiterst voorzichtig moet zijn met de interpretatie van de gegevens, heb ik het uit tijdsnood en veiligheidshalve weggelaten. Het was in deze thesis die vooral descriptief is niet vaak nodig om groepen te vergelijken. Ondertussen weet ik welke test ik moet gebruiken voor welke berekeningen, en dat is ook heel wat. Hopelijk kan ik die kennis nog gebruiken in de toekomst. Ik ben in verschillende projecten gestapt. Toch heb ik getracht om dit niet ten koste te laten gaan van de kwaliteit. Ik hoop dat ik in deze opzet geslaagd ben. Verder denk ik dat we onze doelstelling bereikt hebben, namelijk, een algemeen beeld te vormen van de situatie in Vlaanderen met betrekking tot ziekten en rijgeschiktheid.
Ziekte en rijgeschiktheid
48
13. BESLUIT Uit de literatuurstudie blijkt dat voor de besproken aandoeningen, diabetes en dementie, er niet voldoende evidentie beschikbaar is om te spreken van een verhoogd risico op verkeersongevallen. Toch kunnen de gevolgen van het niet naleven van de strenge wetgeving erg nadelig zijn voor de patiënt, en mogelijk ook voor de arts. Vele huisartsen hebben weinig oog voor dit thema. Uit de scores en uit verklaringen van de huisartsen zelf blijkt de kennis en de toepassing van dit onderwerp in de praktijk eerder matig te zijn. Huisartsen met meer ervaring hebben een betere kennis van het onderwerp en passen het ook beter toe in de praktijk. Belangrijk is dat drie vierde van de huisartsen vinden dat ziekte en rijgeschiktheid een belangrijk onderwerp is. Uit de registraties blijkt dat het probleem van ziekte en rijgeschiktheid zich opdringt in één op drie patiëntencontacten van de leeftijdsgroep ouder dan 18 jaar. Indien een patiënt met de wagen rijdt, is er een kans van één op twee dat men rekening moet houden met een aandoening of geneesmiddel dat een invloed kan hebben op de rijgeschiktheid. Bij één op vijf van de personen die met de wagen rijden zou men het rijden met de wagen moeten verbieden. Slechts bij een verwaarloosbaar klein aantal patiënten heeft de arts ooit gesproken over de invloed van de ziekten op de rijgeschiktheid. In kader van een praktijkbevorderend project werd een computerprogramma ontwikkeld. Mits enkele aanpassingen en na een pilootstudie in enkele huisartsenpraktijken, hopen we dit programma in de nabije toekomst te verspreiden onder de huisartsen, in kader van een opleidingspakket over ziekten en rijgeschiktheid. Verder wetenschappelijk onderzoek en projecten in dit domein zijn immers meer dan nodig.
Ziekte en rijgeschiktheid
49
14. REFERENTIES 1. Portaal Belgium.be: Aantal verkeersdoden in 2008 opmerkelijk laag. 2009. Available from: http://www.belgium.be/nl/nieuws/2009/news_verkeersdoden_opmerkelijk_laag.jsp. 2. FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Dienst demografie. Structuur van de bevolking. 2009. Available from: http://www.statbel.fgov.be/FiGUres/d21_nl.asp. 3. Belgisch instituut voor de verkeersveiligheid. Nieuwe medische criteria betreffende het rijbewijs. Minimumnormen en attesten inzake de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorvoertuig (bijlage 6 van het Koninklijk Besluit van 23 maart 1998 en 5 september 2002) Available from: http://www.bivv.be/main/Rijbewijs/Rijgeschiktheid/rijgeschiktheiddetail.shtml?language=nl. 4. Belgisch instituut voor de verkeersveiligheid. Rijgeschiktheid (CARA). Welke gevolgen heeft een valse verklaring? Available from: http://www.bivv.be/main/Rijbewijs/Rijgeschiktheid/valseverklaring.shtml?language=nl. 5. CARA. Available from: http://www.bivv.be/main/Rijbewijs/Rijgeschiktheid/voorstelling.shtml?language=nl. 6. MacLeod KM. Diabetes and driving: towards equitable, evidence-based decisionmaking. Diabet Med 1999 Apr;16(4):282-90. 7. Stork AD, van Haeften TW, Veneman TF. Diabetes and driving: Desired data, research methods and their pitfalls, current knowledge, and future research. Diabetes Care 2006 Aug;29(8):1942-9. 8. Langens FN, Bakker H, Erkelens DW. [Diabetic patients: no danger on the road]. Ned Tijdschr Geneeskd 1992 Aug 29;136(35):1712-6. 9. McGwin G, Jr., Sims RV, Pulley L, Roseman JM. Diabetes and automobile crashes in the elderly. A population-based case-control study. Diabetes Care 1999 Feb;22(2):220-7. 10. Lonnen KF, Powell RJ, Taylor D, Shore AC, MacLeod KM. Road traffic accidents and diabetes: insulin use does not determine risk. Diabet Med 2008 May;25(5):578-84. 11. Kennedy RL, Henry J, Chapman AJ, Nayar R, Grant P, Morris AD. Accidents in patients with insulin-treated diabetes: increased risk of low-impact falls but not motor vehicle crashes--a prospective register-based study. J Trauma 2002 Apr;52(4):660-6. 12. Mathiesen B, Borch-Johnsen K. Diabetes and accident insurance. A 3-year follow-up of 7,599 insured diabetic individuals. Diabetes Care 1997 Nov;20(11):1781-4. 13. Cox DJ, Gonder-Frederick LA, Kovatchev BP, Julian DM, Clarke WL. Progressive hypoglycemia's impact on driving simulation performance. Occurrence, awareness and correction. Diabetes Care 2000 Feb;23(2):163-70. 14. Clarke WL, Cox DJ, Gonder-Frederick LA, Kovatchev B. Hypoglycemia and the decision to drive a motor vehicle by persons with diabetes. JAMA 1999 Aug 25;282(8):750-4. 15. Stork AD, van Haeften TW, Veneman TF. The decision not to drive during hypoglycemia in patients with type 1 and type 2 diabetes according to hypoglycemia awareness. Diabetes Care 2007 Nov;30(11):2822-6. 16. Frier BM. Hypoglycemia and driving performance. Diabetes Care 2000 Feb;23(2):148-50. 17. Graveling AJ, Warren RE, Frier BM. Hypoglycaemia and driving in people with insulin-treated diabetes: adherence to recommendations for avoidance. Diabet Med 2004 Sep;21(9):1014-9. 18. Cox DJ, Gonder-Frederick L, Polonsky W, Schlundt D, Kovatchev B, Clarke W. Blood glucose awareness training (BGAT-2): long-term benefits. Diabetes Care 2001 Apr;24(4):637-42.
Ziekte en rijgeschiktheid
50
19. Broers S, van Vliet KP, le Cessie S, Spinhoven P, van der Ven NC, Radder JK. Blood glucose awareness training in Dutch type 1 diabetes patients: one-year follow-up. Neth J Med 2005 May;63(5):164-9. 20. Cheyne EH, Sherwin RS, Lunt MJ, Cavan DA, Thomas PW, Kerr D. Influence of alcohol on cognitive performance during mild hypoglycaemia; implications for Type 1 diabetes. Diabet Med 2004 Mar;21(3):230-7. 21. Flanagan DE, Watson J, Everett J, Cavan D, Kerr D. Driving and insulin--consensus, conflict or confusion? Diabet Med 2000 Apr;17(4):316-20. 22. Odell M. Assessing fitness to drive--part 1. Aust Fam Physician 2005 May;34(5):35963. 23. Bernstein RK. Diabetes and driving. Diabetes Care 2006 Dec;29(12):2758. 24. Belgisch instituut voor de verkeersveiligheid. Rijgeschiktheid. Verplichtingen van de arts (art. 46 KB 23 maart 1998). Available from: http://www.bivv.be/main/Rijbewijs/Rijgeschiktheid/wettelijkeverplichtingen.shtml?language =nl. 25. Wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer. (B.S. 27.03.1968) Het rijbewijs. Voorwaarden ter verkrijging (artikel 24). Available from: http://www.wegcode.be/wet.php?wet=42&node=tIIIhfstII. 26. Wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer (B.S. 27.03.1968). Strafbepalingen en veiligheidsmaatregelen. Overtreding van de bepalingen betreffende het rijbewijs en de leervergunning (artikel 30 §1.4°). Available from: http://www.wegcode.be/wet.php?wet=42&node=tIVhfstIII. 27. Orde van Geneesheren. Beroepsgeheim - Rijbewijs. Tijdschrift van de Nationale raad nr.051 p.45. 15.12.1990 (doc a051015). Available from: http://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/beroepsgeheim-rijbewijs. 28. Man-Son-Hing M, Marshall SC, Molnar FJ, Wilson KG. Systematic review of driving risk and the efficacy of compensatory strategies in persons with dementia. J Am Geriatr Soc 2007 Jun;55(6):878-84. 29. Molnar FJ, Patel A, Marshall SC, Man-Son-Hing M, Wilson KG. Clinical utility of office-based cognitive predictors of fitness to drive in persons with dementia: A systematic review. J Am Geriatr Soc 2006 Dec;54(12):1809-24. 30. Wind AW GJ, Vernooij-Dassen MJFJ, Bouma M, Boomsma LJ, Boukes FS. NHG standaard Dementie (2de herziening). Huisarts Wet 2003;46(13):754-67. 31. Martin AJ, Marottoli R, O'Neill D. Driving assessment for maintaining mobility and safety in drivers with dementia. Cochrane Database Syst Rev 2009(1):CD006222. 32. Molnar FJ, Patel A, Marshall SC, Man-Son-Hing M, Wilson KG. Systematic review of the optimal frequency of follow-up in persons with mild dementia who continue to drive. Alzheimer Dis Assoc Disord 2006 Oct-Dec;20(4):295-7. 33. Hecker J SC. Australian Society for Geriatric Medicine Position Statement No. 11.Driving and Dementia. 2002. Available from: http://www.anzsgm.org/posstate.asp. 34. Determining Medical Fitness to Operate Motor Vehicles. CMA Driver's Guide (7th edition). Appendix D: Driving and dementia toolkit. Available from: http://www.cma.ca/index.cfm/ci_id/18223/la_id/1.htm. 35. AMA Physician's Guide to Assessing and Counseling Older Drivers. Chapter 9: Medical Conditions and Medications That May Impair Driving (PDF, 265KB). Section 4: Neurologic diseases. Available from: http://www.ama-assn.org/ama/pub/physicianresources/public-health/promoting-healthy-lifestyles/geriatric-health/older-driversafety/assessing-counseling-older-drivers.shtml. 36. EnqueteMaken. Available from: http://www.enquetemaken.be/. 37. RIZIV. De Preop Flowchart. 2009. Available from:
. Ziekte en rijgeschiktheid
51
15. APPENDIX 15.1 Registratieformulier Leeftijd (in j) Geslacht (M / V) Patiënt heeft een rijbewijs. (J / N) Patiënt rijdt (nog) met de wagen. ( J / N) NEUROLOGIE Epilepsie CVA/TIA leidend tot functionele, zintuiglijke, cognitieve of locomotorische stoornis Intracraniële heelkunde /intracranieel proces leidend tot functionele, zintuiglijke, cognitieve of locomotorische stoornis Multiple sclerose Locomotorische aandoening, functionele stoornis Narcolepsie/cataplexiesyndroom/slaapapneusyndroom Parkinson Dementie Aandoening met gestoorde gedragingen, gestoorde oordeels-, aanpassings- of perceptievermogen of psycho-motorische reacties Aandoening met sensibele, motorische, evenwichts – of coördinatiestoornissen PSYCHIATRIE Stemmingsstoornis (manische, depressieve of gemengd type) Persoonlijkheidsstoornis met verminderd oordeelsvermogen Schizofrenie of waanstoornis Aandoening met mogelijke plotse dissociatieve of acute stoornis van de hersenfuncties Middelen misbruik, gebruik van psychotrope stoffen Alcoholverslaving/overmatig alcoholgebruik Gebruik van geneesmiddelen met nadelige invloed op waarneming, stemming, aandacht, psychomotoriek en oordeelsvermogen CARDIOLOGIE Angina pectoris bij rust, minste emotie of andere relevante uitlokkende factor (Oud) myocardinfarct Ernstige stoornis hartritme of atrioventriculaire geleiding Ingeplante automatische defibrillator Ingeplante pacemaker Hypertensie/hypertensieverlagende middelen Lichte tot matige klachten tgv chronisch hartfalen, klep/kransvatlijden, cardiomyopathie of afwijking hart/grote vaten Diabetes behandeld met dieet of geneesmiddelen die geen hypoglycemie kunnen veroorzaken Diabetes behandeld met orale antidiabetica die hypoglycemie kunnen veroorzaken Diabetes behandeld met insuline Orgaantransplantatie of artificieel implantaat Ernstige leverinsufficiëntie Ernstige nierinsufficiëntie Aandoening van het vestibulair systeem Visuele stoornissen Enkel in te vullen bij een aanwezige aandoening uit de lijst: Werd de aandoening en de eventuele invloed ervan op de rijgeschiktheid besproken met de arts (specialist of huisarts)? (J / N)
Ziekte en rijgeschiktheid
52
15.2 Registratie: Frequentie van aandoeningen (volledige tabel) Aandoening/geneesmiddel met invloed op de rijgeschiktheid (gerangschikt volgens frequentie van voorkomen bij personen die met de wagen rijden)
Multiple sclerose Parkinson Schizofrenie of waanstoornis Aandoening met mogelijke plotse dissociatieve of acute stoornis van de hersenfuncties Ingeplante automatische defibrillator Ernstige leverinsufficiëntie Orgaantransplantatie of artificieel implantaat Ernstige nierinsufficiëntie Narcolepsie/cataplexiesyndroom/slaapapneusyndroom Dementie Persoonlijkheidsstoornis met verminderd oordeelsvermogen Angina pectoris bij rust, minste emotie of andere relevante uitlokkende factor Ernstige stoornis hartritme of atrioventriculaire geleiding Lichte tot matige klachten tgv chronisch hartfalen, klep/kransvatlijden, cardiomyopathie of afwijking hart/grote vaten Epilepsie Intracraniële heelkunde /intracranieel proces leidend tot functionele, zintuiglijke, cognitieve of locomotorische stoornis Visuele stoornissen Aandoening van het vestibulair systeem CVA/TIA leidend tot functionele, zintuiglijke, cognitieve of locomotorische stoornis Ingeplante pacemaker Alcoholverslaving/overmatig alcoholgebruik Aandoening met gestoorde gedragingen, gestoorde oordeels-, aanpassings- of perceptievermogen of psycho-motorische reacties Diabetes behandeld met insuline Locomotorische aandoening, functionele stoornis Diabetes behandeld met dieet of geneesmiddelen die geen hypoglycemie kunnen veroorzaken (Oud) myocardinfarct Aandoening met sensibele, motorische, evenwichts – of coördinatiestoornissen Diabetes behandeld met orale antidiabetica die hypoglycemie kunnen veroorzaken Stemmingsstoornis (manische, depressieve of gemengd type) Gebruik van psychotrope stoffen en van geneesmiddelen met nadelige invloed op waarneming, stemming, aandacht, psychomotoriek en oordeelsvermogen Hypertensie/hypertensieverlagende middelen
Ziekte en rijgeschiktheid
Aandoeningen binnen de groep personen met rijbewijs (N = 354)
Aandoeningen binnen de groep personen die met de wagen rijden (N = 296) N % 0 0 0 0 0 0 0 0
N 0 0 0 0
% 0 0 0 0
0 0 1 1 1 4 2 2
0 0 0,3 0,3 0,3 1,1 0,6 0,6
0 0 0 0 1 1 2 2
0 0 0 0 0,3 0,3 0,7 0,7
3 5
0,8 1,4
2 2
0,7 0,7
3 3
0,8 0,8
3 3
1 1
6 7 8
1,7 2 2,3
3 3 3
1 1 1
4 5 5
1,1 1,4 1,4
4 4 4
1,4 1,4 1,4
6 7 8
1,7 2 2,3
5 5 6
1,7 1,7 2
7 12
2 3,4
7 9
2,4 3
15
4,2
15
5,1
25 65
7,1 18,4
24 51
8,1 17,2
95
26,8
79
26,7
53